Achtergrond

'Geografen zijn vooral dienstbare onderzoekers'




Kijk ook eens op de homepage van Albo Helm: http://utopia.knoware.nl/users/albohelm/index.html#anchor635909


Negentig jaar worstelen met de vraag wat nou despecifiek geografische `niche' is

De Utrechtse faculteit voor Ruimtelijke Wetenschappen- voorheen het Geografisch Instituut - viert deze maand haarnegentigjarig jubileum. In die jaren is de faculteit uitgegroeidtot een van de grootste op haar vakgebied ter wereld. Een aardigsucces voor een vak dat al negentig jaar worstelt met zijnacademische bestaansrecht.

"Zonder kennis van kusten, rivieren en zeestromingen is geenscheepvaart en dus wereldhandel mogelijk. Zonder kennis van bodemen klimaat geen plantages. Zonder kennis van ertslagen geen mijnen.Zonder kennis van de zeden en gewoonten van inheemse volkeren geeneffectief bestuur. Zonder topografische kaarten geen succesvollemilitaire operaties. Zonder (aardrijkskunde)docenten geen onderwijsdat nationalisme kweekt."

Dit citaat illustreert onverholen het belang dat Europa aan heteinde van de negentiende eeuw aan de geografie toekende. In debloeitijd van toenemende wereldhandel, nationalisme, imperialismeen kolonialisme groeide de behoefte aan kennis van de aarde en haarbewoners sterk. Aardrijkskundige genootschappen werden opgericht(in Nederland in 1873 het Koninklijk Nederlandsch AardrijkskundigGenootschap) en in het onderwijs kreeg de aardrijkskunde een vasteplaats. Ook de roep om een universitaire studie geografie werdluider. In 1876 legde de Nederlandse overheid vast dat op elkerijksuniversiteit een hoogleraar in de 'physische' en in de'politische' (lees sociale) geografie aanwezig moest zijn. In depraktijk kwam daar weinig van terecht. De geografie werd er watbijgeklust door hoogleraren in de wis- en natuurkunde of in deletteren. Alleen Amsterdam zag als havenstad met belangrijkekoloniale betrekkingen het belang van geografische kennis in. In1877 stelde de gemeente aan haar eigen universiteit - en op eigenkosten - C.M. Kan aan als eerste hoogleraar geografie in Nederland.Pas in 1908 verschijnen inUtrecht de eerste, van Rijkswegeaangestelde hoogleraren geografie: J.F. Niermeyer voor de socialegeografie en de Duitser K. Oestreich voor de fysischegeografie.

[?mP#a4!#$&@Tussenkop=Ecologisch

Deze dubbele aanstelling illustreert meteen het probleem waar degeografie mee worstelde en in feite nog altijd mee worstelt,namelijk haar dualisme. "Het verklaart ook de problematischeintroductie van de geografie aan de universiteiten", vertelt hethistorische en theoretische geweten van de geografie, Ben de Pater."De geografie was vroeger een ecologische wetenschap, die derelatie tussen mens en natuur bestudeerde: de mens als bewoner vande aarde, de aarde als woonplaats van de mens. De universiteitenkenden echter een strikte indeling in natuur- encultuurwetenschappen. Probleem was dus waar die geografie thuishoorde." Die ecologische visie werd overigens al snel minderprominent, moderne samenlevingen dragen minder het stempel van denatuur.

De Pater: "De sociale en de fysische geografie zijn daardoorsteeds verder uit elkaar gegroeid. Incidenteel wordt er welsamengewerkt, bijvoorbeeld bij onderwerpen als landdegradatie ennatuurrampen in derde-wereldlanden. Ook in de milieukunde zie jeweer iets van de ecologische geografie terug. Maar in feite zijnhet twee volkomen verschillende studies geworden." Er zijn dan ookregelmatig stemmen op gegaan om de twee studies te scheiden. Delaatste poging was rond 1972, toen de fysische geografie bijaardwetenschappen ondergebracht dreigde te worden. "Dat ze nogsteeds dezelfde faculteit delen heeft meer methistorisch-emotionele dan met rationele overwegingen te maken",denkt De Pater.

Sinds het loslaten van de relatie natuur-mens worstelt degeograaf met het probleem wat zijn specifiek geografische `niche'nou eigenlijk is in het wetenschappelijke onderzoeksveld. Zo zijner wereldwijd al heel wat geografen bezig geweest met het afbakenenvan hun vak ten opzichte van `concurrerende' wetenschappen dieeveneens het reilen en zeilen van de mens, of de natuurlijkeomgeving als onderwerp van studie hebben.

Ondertussen echter is de geografie in Utrecht wel uitgegroeidtot een groot instituut. De huidige faculteit der RuimtelijkeWetenschappen telt 1550 studenten en 300 medewerkers, waarvan 250wetenschappelijk. Blijkbaar voorziet de geograaf in een grotemaatschappelijke behoefte. Die behoefte blijkt vooral te liggen ophet terrein van toegepast, beleidsondersteunend onderzoek.

"Dat is begonnen met Van Vuuren in de jaren dertig", vertelt DePater. "Deze slaagde erin een toegepaste geografie te ontwikkelen,waardoor afgestudeerde geografen niet meer per definitie in hetonderwijs terechtkwamen." Van Vuuren kwam in 1927 als hoogleraarsociale geografie in Utrecht. Hij was geen geograaf, maar militair.In 1905 was hij gewond geraakt bij de 'pacificatie' van Atjeh.Daarna kreeg hij opdracht om de regionale ontwikkeling van dePak-Paklanden op Sumatra ter hand te nemen, arbeid die Van Vuurenlater als `practische geografie' zou bestempelen. In de jarendertig is hij deze `practische geografie' gaan beoefenen voorregio's in Nederland die door de crisis in moeilijkheden warengekomen.

Geobraaf

"Van Vuuren zag toen al dat de toekomst van het vak lag in deverzorgingsstaat. Het vak sociale geografie heeft daar laternatuurlijk ook heel erg van geprofiteerd, met name van de opkomstvan de ruimtelijke ordening", aldus De Pater. Van Vuuren zou laterals rector-magnificus een omstreden rol spelen in de oorlogsjaren,maar als geograaf blijft hij hoog geprezen.

De toegepaste geografie heeft daarna dankzij de computer eensnelle ontwikkeling doorgemaakt, maar de nadruk op toegepastonderzoek is altijd gebleven. Te sterk, volgens sommige geografen,die waarschuwen voor inhoudelijke verarming van het vak. Deidentititeitsdiscussie gaat dus onverminderd door. `Meertheoretische basis!', roept de ene hoogleraar. `Niet nodig', roeptde ander, `Wat we doen is goed, we moeten gewoon meer van de dakenschreeuwen dat we geografen zijn.'

Maar daarin schuilt een ander `probleem': geografen schreeuwenniet zo gauw van de daken. Door de bank genomen vormen zij eensympathiek en nuchter volkje van opvallend `gewone' lieden. Zijidentificeren zich sterk met hun vak (De Pater: "Geografen zijnmensen die al in hun jeugd boven de Bosatlas gebogen zitten en allehoofdsteden uit hun hoofd kennen"), maar ze schijnen weinigbehoefte te hebben om zich buiten de geografie te profileren. Zijblinken uit door dienstbaarheid en doen hun nuttige werk vooral opde achtergrond. Geografen zijn zelden beleidsmakers, bijna altijdbeleidsondersteuners; geen opinie-vormers, wel opinie-peilers (metMaurice de Hondt als exponent). In maatschappelijke discussiesvoeren zij niet het hoogste woord, zelden tref je ze aan in eendeskundigenpanel in de media.

De Pater, geconfronteerd met dit beeld, noemt een aantaluitzonderingen. "Maar het is wel waar, we zijn slechtvertegenwoordigd in de bestuurslagen. En gemiddeld zijn we vrijafwezig in maatschappelijke debatten. Zelfs in de discussies overde ruimtelijke ordening laten we het een beetje afweten. Hoe datkomt? Een gebrek aan persoonlijkheden denk ik. Wij hebben nueenmaal geen Maarten van Rossems. Een vak als geschiedenis, dattoch als een zusterwetenschap van de geografie wordt gezien, heeftaltijd grote persoonlijkhedengekend: Huizinga, Romein, Von derDunk, mensen ook die in staat zijn om grote publieksboeken teschrijven. Die hebben wij niet. Geografen zijn vooral dienstbareonderzoekers."

De Pater schrijft dit op het conto van de opleiding: "Die legtnu eenmaal sterk de nadruk op het omgaan met computers, debeheersing van statistische technieken en geografischeinformatiesystemen. Het is die Utrechtse traditie om sterkempirisch werkzaam te zijn, die de studenten vormt. Typischvoorbeeld: als je een student geografie vraagt of het goed gaat metzijn scriptie, dan hoor je vaak ja, ik heb al 125 mensengeënquêteerd."

Gezien de koloniale wortels van de geografie, is het misschienniet verwonderlijk dat zij nu vooral opleidt tot cijferkoelie. Maardenk niet dat de gemiddelde geograaf in Utrecht zich daar druk ommaakt: het is immers tevens zijn sterke punt. Want ook in datopzicht blijven geografen pragmatici, weet De Pater: "We hebbenveel studenten, die bovendien makkelijk een baan vinden; er is eengoede participatie in onderzoekscholen; en we hebben een goedescore op de internationale publicatielijst. Voor de meestegeografen is er geen enkele reden om te twijfelen aan de kwaliteitvan de geografie."

Kees Volkers


Centrum voor Geo-wetenschappen

De komst van het Nederlands Instituut voor ToegepasteGeo-wetenschappen TNO naar De Uithof, zou op termijn kunnen leidentot de vorming van een nieuw `Centrum voor Geo-wetenschappen', zomeldt Questa, het orgaan van de jarige faculteit RuimtelijkeWetenschappen. De komst van het NITG betekent een versterking vanhet toch al stevige `geo-profiel' van de universiteit, die behalveRuimtelijke Wetenschappen wordt gevormd door Aardwetenschappen enNatuur-& Sterrenkunde. Het college van bestuur wil dat desamenwerking tussen de verschillende geo-instituten wordtversterkt. De eerste stappen in deze richting zijn al gezet. Hetzou de bedoeling zijn dat op termijn ook een gamma-poot (socialegeografie, planologie, milieukunde) in de samenwerking wordtbetrokken. Op langere termijn zou dit kunnen leiden tot een eigengebouwencomplex voor het Centrum voor Geo-wetenschappen in deNoordwesthoek van De Uithof, aldus Questa.

De Utrechtse School




Kijk ook eens op de homepage van Albo Helm:

http://utopia.knoware.nl/users/albohelm/index.html#anchor635909


Een omzet van twintig miljoen gulden in het jaar2000. Dat was de ambitieuze inzet waarmee prof.dr. Roel In 't Veldin 1995 De Utrechtse School voor postacademisch beroepsonderwijsonder zijn hoede nam. Ruim drie jaar later zijn maar vier projectenecht goed van de grond gekomen, waaronder de prestigieuze LeergangPolitieopleidingen. Maar van het woord 'mislukking' wil de nieuwaangestelde directeur Liesbeth Schöningh niets weten. Ditnajaar maakt DUS een nieuwe start. "De aanloop is wat ongelukkiggeweest, maar ik ben optimistisch over onze kansen."

Xander Bronkhorst & Erik Hardeman


De Utrechtse School stelt ambities bij

Een nieuwe koers op twee sporen

We schrijven het jaar 1995. Bij overheid enbedrijfsleven is al enige tijd sprake van een snel groeiendebehoefte aan post-doctorale beroepsopleidingen. Maar waar andereuniversiteiten die nieuwe markt gretig afgrazen en er goed opverdienen, schittert Utrecht door afwezigheid. Binnen sommigefaculteiten (Farmacie, Diergeneeskunde, Rechten) wordt weliswaarnuttig werk verricht in het bij- en nascholen van afgestudeerdenvia korte, vakgerichte PAO-cursussen. Maar het bredere terrein vanhet post-academisch beroepsonderwijs blijft grotendeels braakliggen.

De analyse was helder en het college van bestuur besloot dan ooktot actie over te gaan. 'Zwaargewicht' prof.dr. Roel In 't Veldwerd ingehuurd als trekker en ging voortvarend van start. Maar alsnel liep hij op tegen tal van barrières. In faculteiten diezelf al denodige PAO verzorgden, werd zijn komst met de nodigeargwaan bekeken. Wilde De Utrechtse School hen wellicht hetlucratieve PAO afhandig maken? Maar ook in faculteiten alsLetteren, waar post-academisch onderwijs nog een vrijwel onbekendbegrip was, bestond skepsis. De meeste medewerkers vonden dat zijde handen al vol genoeg hadden aan onderzoek en aan het reguliereonderwijs. Men had weinig zin om energie te steken in weer eennieuwe activiteit.

Couveuse

Tot overmaat van ramp waren de projecten waar In 't Veld dehanden wél voor op elkaar kreeg maar ten dele succesvol. Eente optimistische en te weinig op marktonderzoek gebaseerdeinschatting van de interesse én een slechte organisatie(Schöningh: "Er moet natuurlijk wel iemand zijn om de telefoonaan te nemen.") zorgden ervoor dat verschillende initiatieven -waaronder de met veel tam-tam aangekondigde internationalemedia-opleiding van communicatiedeskundige prof.dr. Jo Groebel -niet van de grond kwamen. Het Instituut voor Groepstraining enConsultancy van sociaal wetenschapper dr. Bart Kuijper ging wel vanstart, maar voldoet tot nu toe niet aan de verwachtingen. Van dezeven door dat Instituut aangekondigde cursussen gingen er maartwee door, beide met een gering aantal cursisten.

Eigenlijk kan DUS tot nu toe maar bogen op vier successen (ziekader). Vier successen in drie jaar is reden genoeg voorrector-magnificus prof.dr. H.Voorma om onlangs in het openbaar teverklaren: "Het gaat nog niet helemaal naar wens met onscouveusekind." Maar ook In 't Veld zelf was niet onverdeeldgelukkig met de gang van zaken, zo meldde hij vorig jaar al aan hetcollege van bestuur. Hij had geconcludeerd dat het projectaanzienlijk meer energie en tijd kostte dan in 1995 was voorzien,en dat de minimale staf van DUS (op dat moment in feite alleen In't Veld zelf) dus dringend uitbreiding behoefde. In de persoon vanvoormalig hoofd Sociale Zaken Liesbeth Schöningh kreeg DUSvorig jaar daarom een directeur, die begon met een grondigonderzoek naar de levensvatbaarheid van het project.

De conclusie was helder: DUS had kansen, maar moest dan welafzien van de ambitie om als koepel te fungeren voor alle bestaandePAO. Dat was overigens geen probleem, want op de markt vanberoepsgericht onderwijs was nog ruimte genoeg voor nieuweUtrechtse initiatieven, meende Schöningh. Daarnaast was inhaar visie voor De Utrechtse School echter ook een belangrijkenieuwe taak weggelegd. Was DUS niet bij uitstek de club omUtrechtse docenten te assisteren bij het betreden van de voor velenvan hen nog zo onbekende markt?

Samenspraak

Vorige week werd een voorstel voor een dergelijktweesporenbeleid door het college van bestuur goedgekeurd enSchöningh heeft er alle vertrouwen in dat de zaak nu wel gaatlopen.

"De aanloop van DUS is misschien wat ongelukkig geweest, maar ikben optimistisch over onze mogelijkheden. Enerzijds blijven wijernaar streven om in samenspraak met bedrijven en instellingencursussen en opleidingen te ontwikkelen om medewerkers van dieorganisaties specifieke kennis en vaardigheden bij te brengen.Voorbeelden van zulke cursussen zijn de Leergang Politieleiderschapen de cursus van Tineke Bahlmann voor OC&W-personeel.

"Anderzijds willen we Utrechtse docenten stimuleren om zelf eenaanbod te ontwikkelen, maar nu veel explicieter door ons gecoacheden gestuurd. Onder de noemer 'competentie-ontwikkeling' gaan wedocenten met ideeën voor cursussen bij elkaar halen, om dieideeën onder leiding van meer ervaren docenten uit te werkentot een concreet cursus-aanbod. In feite heb je het dan dus overeen interne cursus die moet leiden tot een extern cursusaanbod.

"In die interne cursus wordt niet alleen naar de inhoud gekeken,maar worden ook de didactiek, de toetsvormen en de verkenning vande markt betrokken. Zo slaan we twee vliegen in één klap.Aan de ene kant maken we docenten wegwijs op deze voor hen nieuwemarkt. En tegelijkertijd wordt er een concreet cursusaanbodontwikkeld, waarvan we dankzij de contacten van de docenten met het'veld' weten dat er ook echt vraag naar bestaat."

Gesprekken met de besturen van de alfa-gammafaculteiten hebbenSchöningh de overtuiging gegeven dat het wantrouwen jegens DUSinmiddels aardig is weggeëbd. Dat blijkt ook wel uit devorming van een projectteam van hoogleraren uit de vier grotealfa-gammafaculteiten, die het nieuwe opleidingsproject gaanbegeleiden. Schöningh heeft dan ook zoveel vertrouwen in deslaagkans van DUS, dat zij geen enkel probleem heeft met hethandhaven van de oorspronkelijke afspraak dat de universitairebijdrage aan DUS in het jaar 2000 wordt beëindigd.

"Je zult mij niet horen roepen dat we tegen die tijd al 20miljoen omzet draaien. Maar ik ben er wel van overtuigd dat het danzo goed gaat dat we onszelf kunnen bedruipen. De grote kunst wordtnu om voldoende docenten voor onze nieuwe aanpak enthousiast temaken. Ik hoop dat dat lukt, want ik ben er van overtuigd dat ervoor Utrecht op dit vlak grote kansen liggen."


Successen

De Leergang Politieleiderschap, die dit voorjaar vanstart ging, is een prestigieuze opleiding die prof.dr. Roel in 'tVeld voor Utrecht binnenhaalde.

De cursus Effectief Beeldvormen voor leidinggevendenin kaderfuncties werd vorig jaar twee maal met succes verzorgd doorde naar Maastricht vertrokken docent Vrouwenstudies dr. MaaikeMeijer.

Het Onderzoeksinstituut Taal en Spraak liet beginvorig jaar drie internationale experts een driedaagse cursus gevenover spraakherkenning door computers.

Op dit moment krijgen medewerkers van het Ministerievan OC&W door hoogleraar bedrijfseconomie dr. Tineke Bahlmannde fijne kneepjes uitgelegd van het besturen van complexeorganisaties.


Top Nederlandse politie wordt opgeleid in De UtrechtseSchool

'Het is altijd goed je te blijven oriënteren op deomgeving'

Twintig topmensen van de Nederlandse politie begonnenin maart dit jaar met de tweejarige leergang 'Politie Leiderschap'aan De Utrechtse School. Voor het eerst werd gebroken met de aloudetraditie waarin dienders werden opgeleid door dienders. In eenveranderende samenleving moeten leidinggevendepolitie-functionarissen over de grenzen van de eigen professiekunnen kijken.

"Wij leiden mensen op in sombere gebouwen aan doodlopendezandpaden en denken dan dat ze midden in de wereld staan." Debekende uitspraak van de voormalige korpschef van de Utrechtsepolitie Wiarda dateert niet van gisteren. Het is de essentie vaneen discussie die al langer gaande is binnen de politie en debetrokken ministeries. Is het niet vreemd dat de opleiding van hetpersoneel door de organisatie zelf gebeurt? Kan dat voor een grootgedeelte ook niet in het reguliere onderwijs gebeuren?

De ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie brakenuiteindelijk de ban door nota bene de mooiste opleiding, die voorde topfunctionarissen, buiten de eigen opleidingsinstituten teplaatsen. Een samenwerkingsverband van De Utrechtse School (DUS),de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) en deUniversiteit Nijenrode kreeg in september 1996 de opdracht tot hetontwikkelen van een 'leergang hoger politie management' bedoeldvoor politiemensen met minimaal vijf jaar leidinggevende ervaringop het niveau van commissaris van de politie. Een beslissing dieniet overal in even goede aarde viel.

"In het begin was er begrijpelijkerwijs nogal wat frictie, ondermeer bij de Nederlandse Politie Academie die van oudsher deopleidingenverzorgt", vertelt opleidingsdecaan prof.dr. A. Koers."Daar is veel tijd in geïnvesteerd en ik denk dat we nu kunnenzeggen dat we geaccepteerd

beginnen te worden." Niet alleen de instituten van depolitie-opleidingen waren teleurgesteld, maar ookcollega-universiteiten. Uit zes offertes werd de aanbieding van DUSgekozen, terwijl in Enschede en aan de Vrije Universiteit al langeriets met politiestudies werd gedaan. Waarom ging deze prestigieuzeopleiding juist naar Utrecht vroeg men zich daar af.

"Ik denk dat wij de goede groep bij elkaar hadden", blikt Koersterug. "Bovendien gingen we uit van een proces-georiënteerdeaanpak. Alle betrokken partijen werden geraadpleegd bij hetopzetten van de opleiding."

Twintig topfunctionarissen werden uiteindelijk door hetministerie van Binnenlandse Zaken geselecteerd voor de leergang.Zij waren getest op academische vaardigheden zoals intellectuelenieuwsgierigheid en abstractievermogen. De 80.000 gulden kostendeopleiding die hen nu wordt voorgeschoteld richt zich vooral op hetbijbrengen van twee zaken: 'openheid naar de omgeving' en 'debereidheid nieuwe betekenissen te geven aan de maatschappelijketaken van de politie'.

Isolement

In de consultatierondes met specialisten en 'mensen in het veld'die aan de leergang vooraf gingen was geconcludeerd dat deze zakenessentieel zijn voor een verdere professionalisering van deorganisatie in een veranderende samenleving. "De politie is altijdeen wat gesloten organisatie geweest", meent Koers. "Dat is eenkracht, maar tegelijkertijd kan het ook leiden tot isolement enafsluiting. Deze leergang gaat niet over de politie. Wij willen decursisten juist een blik naar buiten bieden. De vertaalslag naarhun eigen werk moeten ze vervolgens zelf maken."

"Het is natuurlijk altijd goed je te blijven oriënteren opde omgeving", zegt deelnemer Sjoerd Bloemsma, chef van deJustitiële Dienst van de Regiopolitie Haaglanden. "Ik zit zelfal een groot aantal jaren in de recherche. Dat werk heeft altijdveel aandacht en energie opgeëist. Dan is het goed evenafstand te nemen om te horen wat anderen in de maatschappij zeggenover bepaalde vraagstukken."

Ook deelnemer Bert Molenkamp, directeur van het NPI, hetkwaliteitsbureau van de Nederlandse politie, ziet het nut van eendergelijke aanpak: "We leren hier om te gaan met het snijvlaktussen maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen binnen depolitie.

We leven bijvoorbeeld in een informatiseringstijdperk. Decommunicatie gaat steeds sneller. Het is heel goed daar eens bijstil te staan en vervolgens te gaan nadenken wat de implicatiesdaarvan zijn voor deaard van de criminaliteit en de inzet van onzemiddelen."

Het curriculum beslaat in totaal 1500 uur. Om de maand komen dedeelnemers op wisselende locaties een week bijeen voor een van deveertien modulen. De modulen behandelen tal van maatschappelijketerreinen, zoals 'rechtstaat en politie', 'crisismanagement' en'economie en bedrijfsleven'. Daarnaast zijn er twee stages van zesweken waarvan één in het buitenland.

Een grote belasting vindt Bloemsma. "Wij worden hiervoor nietvrijgemaakt. Werk dat je normaal in één maand doet, moetnu in drie weken. Het recherchebedrijf draait bovendien 24-uur perdag

door en dan zit je ook nog vaak in het buitenland."

De leergang zit nog in de pilot-fase, maar feitelijk leidt Koersdé topopleiding voor politiefunctionarissen. "We hebben eraltijd op gehamerd dat de leergang niet exclusief zou zijn. Als wepreferent worden dankzij de inherente merites van de opleiding,oké. Maar plak alstublieft geen formeel stempel op deopleiding. Er moeten nog andere mogelijkheden blijven om de top tehalen. Wanneer mensen alleen uit carrière-overwegingendeelnemen, vervals je het leerproces."

Koers moet echter toegeven dat de praktijk vaak weerbarstig is.Alleen de deelname aan de leergang heeft inmiddels al tweecursisten een nieuwe baan opgeleverd.

Modder

De verwachting en hoop van de betrokken instellingen is dat deleergang een bijdrage kan leveren aan het `horizontaal instromen'in de korpsleiding en het vergroten van het aandeel vrouwen. Hoewelhet met de Rotterdamse korpschef Brinkman fout afliep, achten velenhet wenselijk dat meer mensen van buiten het politie-apparaat hogeposities in de korpsleiding kan gaan innemen. "Veel tradionelepolitiechefs vinden dat je eerst 25 jaar met de poten in de moddermoet hebben gestaan", zegt Bert Molenkamp. "Dat kan inderdaad eenvoordeel zijn, maar je loopt ook het risico dat je alleen de modderkent. Ik denk dat het goed is vogels van diverse pluimage in dekorpsleiding te hebben. Zolang ze maar aan bepaalde kwaliteitseisenvoldoen."

Hoewel hij de opleiding en de stages `buitengewoon leuk' vindt,denkt Molenkamp dat het beter zou zijn wanneer de leergang eenbreder karakter krijgt. Het is inderdaad ietwat vreemd dat bijzoveel nadruk op openheid gekozen is voor een homogene groep vanpolitiemensen. "We

hebben serieus overwogen ook deelnemers van het openbaarministerie, openbaar bestuur en universiteiten toe te laten", zegtprofessor Koers. "Daar is uiteindelijk toch vanaf gezien. Achterafis het denk ik toch een goede keuze geweest. In deze groep zie jealle rolpatronen van depolitiewereld terugkomen. Daar kun je danmooi over in discussie gaan. Dat is ook een leermoment."

Koers denkt overigens dat de leergang in de toekomst genoodzaaktzal zijn toch voor een bredere aanpak te kiezen. "Er zijn 150topposities bij de politie. Wanneer wij over drie jaar zestigmensen hier hebben gehad wordt de spoeling binnen de top wel heeldun."

Misschien dat er dan ook wat meer Utrechtse docenten kunnenworden ingezet. Binnen de Utrechtse academische wereld heeft Koersimmers herhaaldelijk het verwijt gekregen geen gebruik te maken vande onderwijsexpertise die binnen de UU aanwezig is. In devolgende

jaargang zal de econoom mw prof.dr. T. Bahlman de eersteUtrechtse zijn die mag optreden als kerndocent.

"De pool van talent waar ik in Utrecht uit kan putten isvoorlopig nog erg klein", reageert Koers. "In de eerste plaatshebben we hier in Utrecht geen faculteiten economie, bedrijfskundeof bestuurskunde. Juist van de kennis van die vakgebieden maken weveel gebruik. Bovendien vraagt dit post-initiële onderwijsvooral een aanpak die gericht is op motiveren en begeleiden. InUtrecht zie ik vaak docenten die vooral uit zijn op het etalerenvan eigen kennis."


Makelaar

Een duidelijke hinderpaal op de weg naar succes washet wantrouwen jegens DUS in de alfa-gammahoek. Om de banden met defaculteiten aan te halen is een projectteam gevormd, met als ledenonder meer prof.dr. Arie de Ruijter (Sociale Wetenschappen) enprof.dr. Paul van den Hoven (Letteren).

De Ruijter: "Ik vind het prima dat het initiatief nu meer bij defaculteiten zelf komt te liggen en dat De Utrechtse School vooralals impressario of als makelaar gaat optreden. De aanvankelijkeopzet was voor de faculteiten gewoon te bedreigend. Ik had in hetbegin ook wel een beetje de vraag waar zo'n nieuwe organisatie voornodig was, terwijl we in het Centrum voor Beleid en Managamentsoortgelijke dingen deden. De nieuwe opzet is wat bescheidener, datvind ik wel een voordeel.

"Een gemis vind ik nog steeds dat er vooral uitgegaan wordt vaneen strikt Utrechtse opzet. Als je echt kans wilt maken in hettopsegment van de markt, dan zul je de beste docenten moetenaanbieden en dat kanalleen als je je personeel landelijkrecruteert. Dat blijkt ook wel uit het feit dat bij dePolitieopleiding veel docenten van buiten Utrecht betrokken zijn.Ik vind het jammer dat niet expliciet gekozen is voor het onderUtrechtse vlag vormen van een landelijke faciliteit voor hetverzorgen van topopleidingen. Maar al met al heb ik wel het ideedat het nu de goede kant opgaat. Persoonlijk geloof ik erin, jahoor, ik ga ervoor."

Van den Hoven: "Ik ben blij met de nieuwe start, maar eerlijkgezegd heb ik nooit gevonden dat het zo vreselijk slecht ging metDUS. Toen In 't Veld in 1995 begon, was de universiteit volstrektniet in staat om de markt van het post-academische beroepsonderwijste bedienen. Dan is het mijns insziens niet meer dan logisch dat jevijf à tien jaar nodig hebt, voordat je zoiets een beetjeonder de knie hebt. Wie de gang van zaken tot nu toe teleurstellendnoemt, had volgens mij last van overspannen verwachtingen, waarbijik overigens in het midden laat of die niet ook door DUS zelf zijngewekt.

"Ik denk dat het vooral van belang is dat De Utrechtse Schoolzich nu actief als makelaar gaat opstellen. Mijns insziens moetenwij als universiteit namelijk maar mondjesmaat zelf met eencursusaanbod komen. Ik denk dat wij het veel meer moeten hebben vanhet plaatsen van onze docenten in door anderen ontwikkeldecursussen. Als ik het goed zie, bestaat de markt voor de helft uitopleidingen van organisaties zoals de RABO-academie en voor pakwegdertig procent uit cursussen die de universiteit samen met anderenontwikkelt, zoals de cursus Politie Leiderschap, waarin deNederlandse School voor Openbaar Bestuur een belangrijk aandeelheeft. Dat betekent dat er in mijn visie maar twintig procentruimte is voor cursussen die puur binnen de universiteit wordenontwikkeld."

Kamers

De plaatsing van een Ukje is de eerste stap naar hetvinden van een kamer. Studenten hebben vervolgens de kans om bijeen studentenhuis te worden uitgenodigd om te komen hospiteren. Dathoudt in dat een student alleen of tegelijk met een aantal anderenbij een studentenhuis langs mag komen voor een kennismaking. In eenkorte tijd, zo tussen de vijftien minuten en een half uur, moet dekamerzoekende een zo goed mogelijk beeld van zichzelf geven, in dehoop de vrijgekomen kamer te krijgen.

Fotograaf Marco van Duyvendijk maakte een fotoseriedie eruit ziet als een avondje hospiteren; een serie korteontmoetingen met een aantal studenten, die elk hun eigen verhaal enachtergrond hebben en een korte indruk geven van zichzelf en hunervaringen. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze een kamer in Utrechtzoeken.

(

r


[Fotopagina.

Fotobijschriften:]


1. Bastiaan van Meeteren (21, Materiaalkunde), studeert sindsseptember in Utrecht en logeert tot nu toe bij zijn broer of bijzijn vriendin. Hij heeft acht keer gehospiteerd.

"Voordat ik ga hospiteren, baal ik altijd erg. Gatver, moet ikweer door de jury gekeurd worden. Laat ik het zo zeggen: jezelfvertrouwen gaat erop achteruit als je moet hospiteren en deeisen die je aan een kamer stelt worden ook steeds lager. Na eenaantal keer ga je wel filosoferen over hoe je het best kunthospiteren. Je wilt niet te betweterig overkomen. Tegelijkertijdprobeer je het gezellig te maken. Je probeert je eigenschappenduidelijk te maken zonder dat je in één klap in een hokjewordt geplaatst."

2. Hanneke Rustenburg (24) zocht met tussenpozen hetlaatsteanderhalf jaar naar een kamer en is momenteel een offensiefbegonnen met advertenties in diverse kranten. De laatste periodehad ze vooral een reizend bestaan.

"Op maandag en dinsdag logeer ik bij een vriendin in Amsterdam,op woensdag en donderdag bij mijn broer of bij vrienden in Utrechten in het weekend meestal bij mijn moeder. Een tijd lang heb ikmijn rugzak als mijn huis beschouwd en wist ik 's morgens soms nietwaar ik 's avonds zou logeren. Tot nu toe gaf het reizen me eengevoel van vrijheid, maar ik merk ook dat het me veel energie kost.Dat begint langzamerhand tegen me te werken. Nu zou ik heel graageen eigen plek hebben, waar je je eigen sfeer kunt scheppen. Hetlijkt me spannend om met anderen in een huis te wonen."

3. Bart Baars (20, Geo-informatica), heeft zeven keergehospiteerd.

"Het hospiteren gaat meestal in groepjes van drie tot zes man.In het begin was ik te bescheiden, wachtte ik steeds tot me eenvraag werd gesteld. Dat zijn dan vragen als: 'Wat verwacht je vanons, wat wil je worden, wat zijn je hobbies, wat vind je daar endaar van, ben je lid van een studentenvereniging?' Maar je moetzelf je mond opentrekken als je de kamer wilt krijgen. Ik probeernu met hospiteren wat nonchalanter om te gaan. Ik ga gewoon naardie hospiteeravonden zonder hoge verwachtingen en zie wel hoe hetloopt."

4. 'Studente Nederlands (24) zoekt samen met haar lieve, zwarteLabrador (1,5) ruime kamer in Utrecht' (tekst Ukje).

"Nee, niemand heeft op die advertentie gereageerd, dat verbaasdeme toch wel", vertelt Sanne van Diejen lachend. "Het kan voor oftegen je werken. In het huis waar ik nu woon, vonden ze de hond zoleuk dat ze mij er bij wijze van spreken maar bij namen. Ik wildeeerst ook in de advertentie zetten: 'beloning: wandeling met dehond', maar op aanraden van mijn huisgenoten heb ik dat weggelaten.Zelf leek het me een leuke variant op 'beloning: een zelfgebakkentaart'."

5. Emile Berckmoes (18, Sociale geografie), kreeg op zijn eersteUkje zeven reacties en had na drie keer hospiteren een kamer.

"Ik heb steeds alleen gehospiteerd. Dat duurde meestal zo'nvijftien à twintig minuten. Volgens mij is dat lang genoeg omeen beeld van jezelf te geven, maar je moet dan wel gemakkelijkkunnen praten en spontane mensen treffen. Als je erg verlegen benten tien minuten nodig hebt om aan de situatie te wennen, werkt datnatuurlijk in je nadeel. Tijdens het hospiteren krijg je ook weleen klein beetje eenindruk van de bewoners, maar dat hangt er vanafof ze veel terugpraten of alleen vragen stellen. Je krijgt naasthet gesprek ook een beeld van je toekomstige huisgenoten door deinrichting van een kamer of de kleding die ze dragen."

6. Hilde Vos (20, Keltisch), reist heen en weer vanuitRoosendaal. "De reistijd met de trein van Roosendaal naar Utrechtis één uur en drie kwartier. Als ik op een dag maar tweeuur college heb, wat met mijn studie vaak voorkomt, zit ik duslanger in de trein dan in de collegebanken. Ik heb nu vier keergehospiteerd en nog drie afspraken. Slechte ervaringen heb ik nietecht gehad, de mensen waren meestal wel leuk. Toch hoop iknatuurlijk dat het snel lukt. Ik hoorde laatst dat iemand voor de27-ste keer ging hospiteren en dat lijkt me heel moeilijk."

7. "Moet je kijken", zegt Gertjan Wolleswinkel (20,Natuurwetenschappen, bedrijf en bestuur). Hij staat in zijn kamer,strekt zijn armen uit en raakt met zijn vingertoppen de tweetegenover elkaar liggende muren van zijn kamer. "Dat is waarom ikop zoek ben naar een nieuwe kamer."

"Hospiteren is zenuwslopend. Vooral als je een goed gevoel naafloop hebt, maar toch niet wordt gebeld. Je weet dat je het jeniet persoonlijk aan moet trekken, dat het een loterij is, maar datis soms erg moeilijk." In de aangrenzende kamer gaat de telefoon.Even later komt hij terug met een glimlach: "Ik hoor net dat erdrie nieuwe mensen hebben gebeld op mijn advertentie."

8. Geraldine van Kleef (19, Psychologie), kon na vijf keerhospiteren voor het eerst op kamers.

"Ik werd de ochtend na het hospiteren gebeld dat ik de kamermocht hebben. Dat was een enorme opluchting. Je hoopt natuurlijkdat je de kamer krijgt, maar je verwacht niets. Na het hospiterenheb ik er ook nooit echt een gevoel over hoe het is gegaan. Je weetdat er altijd veel mensen voor een kamer komen: voor deze kamerhadden ze zeventien mensen laten komen, hoorde ik later. Ik ben ergblij met mijn kamer en mijn huisgenoten. Bovendien ben ik, nu ik inUtrecht woon, overal veel sneller en hoef ik niet meer zo op detijd te letten. En ik hoef 's morgens niet meer zo vroeg op."

Marco van Duyvendijk

'Ik was het eerste meisje in een jongensflat'




Anne en Annemarie Kets

Annemarie Kets (49) begon in 1967 met haar studieNederlands in Utrecht en sprak haar docenten aan met 'professor'.Eenentwintig jaar later drinkt ze met haar dochter Anne (23)zoethouthee op Anne's kamer in een Warandehuis in Zeist. Anne isvierdejaars Milieukunde en actief binnen de studievereniging Stormen noemt hoogleraren bij de voornaam.

Annemarie Kets: "Mijn ouders hebben niet gestudeerd en échtweten waar ik aan begon, wist ik niet. Het was een grootavontuur."

Anne: "Toen ik ging studeren wist ik wel watstudentenverenigingen waren. Mijn moeder woonde in IBB en daar hebik wel verhalen over gehoord."

Annemarie: "Ik was het eerste meisje in een jongensflat. Nu isgemengd wonen doodnormaal, maar tot die tijd werden jongens enmeisjes volgens de reglementen van de StichtingStudentenhuisvesting strict gescheiden. Ik vond het wel spannend.Ze hadden met zijn allen een hond die ze om de beurt uitlieten enverzorgden. Af en toe zat je bij iemand op de kamer en werd er eenfles wijn opengetrokken. We aten wel eens samen, maar niet teveel.

"Ik had ook mijn vrienden en andere activiteiten. Ik werkte meeaan het almanak van de UVSV - waarvan ik lid was - en ik zat in eencommissie voor de democratisering van de universiteit. Ik was nietzo'n activist, maar ik vond wel dat studenten meer betrokken moestworden bij het instituut. En door die stduentenbeweging is ernatuurlijk een hoop veranderd. Wij spraken hoogleraren aan alsprofessor en omgekeerd zeiden die meneer of juffrouw tegen ons.Toen ik afstudeerde was het voornamen en gejij en jou. Hoe is datnu bij jou, Anne?"

Anne: "Wij hebben het meestal over 'je' en 'jij' en noemen deleraren bij de voor- en achternaam. Als het een bekende is zeggenwe onderling: 'Ik ga even naar Margien'."

Annemarie: "Anne en ik vinden het allebei belangrijk om je watbreder te oriënteren dan alleen binnen je studie. Anne geeftdaar een iets andere invulling aan. Ze moet natuurlijk ook beter ophaar tijd letten."

Anne: "Ik zit bij een onderwijsadviescommissie. Vorig jaar zatik in het bestuur van de studievereniging van Milieukunde. Verderheb ik een klein baantje als student-assistent. Ik geefvoorlichting aan studenten."

Een echt duidelijk beeld heeft Anne niet van haar moeder alsstudent. "Heel netjes, denk ik. Ze heeft nog steeds een heel netjeshandschrift, wat een groot verschil tussen ons is. Wat anders wasin de tijd van mijn moeder, denk ik, is dat studeren exclusieverwas. Tegenwoordig is het veel gewoner om HBO of universiteit tedoen."

Annemarie: "Van dat exclusieve merkte je niet zoveel. Je leefdein een afgesloten wereldje. Weinig contact met, zeg maar 'burgers'.Maar dat is bij haar ook zo."

Anne: "Je komt inderdaad weinig jongeren tegen die vanaf hunzeventiende, achttiende jaar werken."

Annemarie: "Je leeft echt in een aparte wereld. Dat was vroegerzo en dat is nog steeds zo. Het is niet zo dat het een beter is danhet andere. Het is meer een constatering. Je bent gewoon eenafgesloten groep. Dat heeft ook te maken met het feit dat jeallemaal weinig geld hebt. Nu net zo goed als vroeger. Geld speeltabsoluut geen rol als je student bent. Je hebt de vrijheid, kunt jeaan alle kanten ontwikkelen en komt met leuke dingen in aanraking.Ja en aan het eind van de maand heb je geen geld meer."

Stages

Anne: "Ik denk dat we allebei wel serieuze studenten zijn. Ikheb dit weekend een huisfeest en vanavond hebben vrienden eenoptreden waar ik absoluut bij wil zijn, maar ik zorg wel dat ikuitgerust ben als ik college heb of een tentamen. Ik zit ook weleens een weekend hard te blokken."

Annemarie: "Wat ik een groot voordeel van deze tijd vind is dater veel meer aandacht wordt besteed aan de presentatie, aanpracticumverslagen maken en spreekbeurten."

Anne: "We moeten groepsverslagen maken, wat echt ingewikkelderis dan je denkt, omdat je de stijl consistent moet houden."

Annemarie: "Wij moesten ineens een scriptie schrijven aan heteind van onze studie. De meesten van ons waren helemaal niet gewendte schrijven. Voor een heleboel mensen was dat een grootstruikelblok. Ik merk ook dat er tegenwoordig tijdens de studie almeer nagedacht wordt over de arbeidsmarkt. Wat moet ik doen omergens te komen? In mijn tijd koos je gewoon wat je leuk vond. Ikdenk dat mijn generatie minder zorgen had."

Anne: "Daar ben ik het niet mee eens. De argumenten zijn er,maar ik ga niet economie of rechten studeren omdat die richtingeniets beter liggen op de arbeidsmarkt; als ik helemaal gek zou zijnvan geschiedenis zou ik d't wel doen. Als je erg gemotiveerd bentmoet het toch lukken om een van die weinige banen in Nederland tekrijgen. Je moet alleen wel een beetje realistisch blijven. Nietmet zijn allen socialewetenschappen gaan doen. Bij het kiezen vanmijn afstudeeronderzoek hou ik wel rekening met werk dat ik laterwil doen, omdat je het risico loopt dat als je bijvoorbeeldvegetatie in Polen kiest, je verder vastzit aan dat onderwerp. Ikwil meer in de richting van energie en niet van water enbodem."

Annemarie: "Dat vind ik dus zo'n voorbeeld van veel bewusterkiezen. Toen ik afgestudeerd was wist ik nog niet wat ik wilde. Ikwerk nu bij een onderzoeksinstituut waar ze aan een soortmonumentenzorg voor literatuur doen en ik merk aan destagières ook duidelijk dat deze generatie meer zicht heeft opwat er gaande is in de samenleving en wat ze er zelf in willendoen. Als meisje was het vroeger sowieso niet zo vanzelfsprekenddat je ging werken. Ik moest me wel eens verdedigen. Ik kreeg Anneéén jaar na mijn afstuderen en het werd toch zieliggevonden voor zo'n babytje dat de moeder daar niet de hele dag bijwas. De stagières hebben daar duidelijke ideeën over. Diewillen werk en kinderen combineren door opvang in een crècheof bij oma."

Anne heeft nog een zus die Scheikunde studeert in Nijmegen, haarvader studeerde Natuurkunde in Utrecht en als het voltallige gezinKets bij elkaar is, wordt er veel gepraat over stages enafstudeeronderzoeken.

Annemarie: "Ik geef haar geen adviezen. Dat is ook omdat ze inheel andere omstandigheden zit. Het is een andere tijd en ze doeteen andere studie dan ik gedaan heb. Het is heel leuk om ervaringenuit te wisselen. Ik hoor van Anne veel over commissies en overdiscussies en lezingen die georganiseerd worden. Over het lopenook. Anne is namelijk lange-afstandsloper."

Anne: "Ik heb deze zaterdag een halve marathon gelopen; 21kilometer is dat."

Annemarie: "Vreselijk. Over verschillen gesproken, dat deed ikdus absoluut niet."

Suzanne Brink 'Als student kom je weinigjongeren tegen die vanaf hun 17e werken'

Tijmen Ros is niet meer bang te verliezen

'Ik wil internationaal iets bereiken, iemand zijn', zei studentTijmen Ros vijf jaar geleden in een interview met het U-blad.Geconfronteerd met die uitspraak van destijds moet de tweevoudigNederlands kampioen sabelschermen even glimlachen. "Dat laateigenlijk precies zien hoe ik toen met mijn sport bezig was. Eenovermaat aan gedrevenheid en geldingsdrang."

De studie scheikunde van Tijmen Ros stond geheel in het tekenvan de schermsport. "Ik stopte er ontzaggelijk veel tijd en energiein. Alleen voor het schermen ben ik bijvoorbeeld twee keer naarHongarije geweest. Ik kon daar trainen met de begeleiders van detoenmalige Olympisch kampioen. De eerste keer heb ik mijn studiekorte tijd stopgezet. Daarna heb ik nog een half jaar een keuzevakgevolgd in Boedapest."

Ondanks de technische vooruitgang die Ros boekte bleven deprestaties op de grote internationale kampioenschappen uit. Eenmentale kwestie, weet de chemicus. "Ik blokkeerde in diewedstrijden totaal, vooral door de druk die ik mezelf oplegde. Bijandere wedstrijden had ik daar helemaal geen last van."Uiteindelijk nam hij zijn toevlucht tot sessies met eensportpsychologe. Deze hadden echter in eerste instantie eenaverechts effect. "Ik was zo gefocust op mijn blokkades dat ik aanniets anders meer dacht."

Toch heeft de sabelschermer -in vaktermen sabreur- zijn monomanehouding de afgelopen tijd weten af te zweren. Op het jongste WK inZwitserland vloog hij er na een overwinning en vijf nederlagen inde eerste ronde opnieuw uit. Het contrast was echter opvallend."Vroeger zou ik heel pissig zijn geworden om zo'n slechteprestatie, tegenwoordig zet ik me daar veel gemakkelijker overheen.Ik ben niet meer bang te verliezen. Het hoort erbij."

Die verandering heeft wellicht deels te maken met zijn vasteaanstelling bij de universiteit. "Ik heb nu een baan en ik wil mijnwerk graag zo goed mogelijk doen. Ik heb daarom heel pragmatischmoeten besluiten hoeveel tijd ik aan mijn sport wil besteden. Zodoe ik nu bijvoorbeeld nog maar maximaal ééninternationaal toernooi in de maand." Lachend: "Dat heeft overigensook iets te maken met het karige OIO-salaris."

Ros heeft nu de lol van het sporten weer teruggevonden.Bovendienverliest hij opmerkelijk genoeg minder dan vroeger. InAmsterdam won hij onlangs het RANA-toernooi dat meetelt voor hetklassement van de Coupe du Nord-serie, een wedstrijdenreeks waarinschermers uit landen die niet behoren tot de schermtop strijden omhet predicaat 'best of the rest'. In Kopenhagen zal Ros ditweekeinde tijdens de tweede wedstijd in de serie trachten zijnkoppositie te verdedigen. Al twee keer eerder won hij het toernooiin de Deense hoofdstad.

Een deel van het hervonden plezier zegt Ros ook te danken tehebben aan de hechte nationale sabelploeg. Reisde hij vroegermoederziel alleen de wereld af, nu wordt geprobeerd een team vanzes leden samen op te laten trekken. Met bemoedigende resultaten.Voorzichtig probeert Ros zich al nieuwe doelen te stellen. Eenplaats bij de top honderd van de wereldranglijst is nietirreëel. Maar let wel: het is absoluut geen must meer.

Xander Bronkhorst

Op de Kinderrechtswinkel kunnen ze vertrouwen




"Nee kind, nu even niet", wie kreeg deze woorden niette horen in zijn kindertijd, toen dagelijkse verwondering nog eenspervuur aan vragen teweeg bracht. Daar was niets tegen bestand,behalve dat ouders soms, tijdelijk de vingers in de oren staken.Anders is het bij een echte kreet om hulp die niemand hoort.Speciaal voor minderjarigen is er sinds 1987 de Rechtswinkel voorKinderen en Jongeren Utrecht.

De vragen waarmee kinderen en jongeren opbellen naar deKinderrechtswinkel gaan nagenoeg over alles. De ene keer gaat hetom problemen die een jongere met zijn ouders heeft. Ouders willendan bijvoorbeeld geen schoolgeld betalen en dat is op de lagereschool verplicht. Of één van de twee ouders zetplotseling de alimentatie stop. Een andere keer gaat het omconflicten met een werkgever. Ook komt het voor dat jongeren vanhuis zijn weggelopen en zich vervolgens afvragen wat te doen.

"Soms vraagt een kind waarvan de ouders zijn gescheiden omadvies wanneer het liever bij de andere ouder wil wonen. Dan nemenwe de hele procedure door in kindertaal", zeggen Ester Koning (23)en Teuntje Gudde (25). Ze zijn vijfdejaars rechtenstudenten en deaanspreekpunten van de Rechtswinkel voor Kinderen en Jongeren inUtrecht. "En er wordt ook voor hele andere dingen gebeld, zoals eenjongere die een spreekbeurt over kindermishandeling houdt en vraagtof we daar iets over willen vertellen."

Ester Koning en Teuntje Gudde maken deel uit van een groep vanvijftien studentmedewerkers en vijf advocaatmedewerkers die zich opvrijwillige basis inzetten voor de Kinderrechtswinkel.

Ester Koning is sinds oktober studentbestuurslid van deKinderrechtswinkel. Ze onderhoudt het contact tussen destudentmedewerkers en het bestuur. En ze combineert met passie haarstudie rechten met kinderrechtshulp in de praktijk. "Het belang vande Rechtswinkel voor Kinderen en Jongeren in Utrecht is dat zij eeninstantie is puur voor kinderen en jongeren. De Kinderrechtswinkelis onafhankelijk van ouders, werkgevers en andere derden. Dejongeren die contact opnemen voelen zich soms heel onveilig, op deKinderrechtswinkel kunnen ze vertrouwen. En er isvoldoendegespecialiseerde kennis aanwezig om ze met hun problemente kunnen helpen."

Teuntje Gudde is het Utrechtse bestuurslid in de LandelijkeVereniging Kinder- en Jongerenrechtswinkels. "Wanneer je jongerbent dan achttien jaar kun je zelf geen advocaat betalen en krijgje geen rechtsbijstand. Daar is de Kinderrechtswinkel voor.Kerndoelen zijn het verbeteren van de juridische positie vankinderen en het geven van informatie, advies en praktische hulp aankinderen op juridisch gebied." `

Twee keer in de week, op maandag en woensdag, houden telkenstwee studentmedewerkers spreekuren voor jongeren met vragen ofproblemen. "Op woensdag worden de studentmedewerkers bijgestaandoor een advocaat en afspraken met kinderen of jongeren wordenmeestal op deze dag gepland" vertelt Teuntje Gudde. "Op mijnallereerste spreekuur kwam een jongen van zestien jaar binnen, hijwas zojuist van huis weggelopen en ontzettend bang dat de politiehem met veel toeters en bellen zou komen ophalen en terug naar huisbrengen. Doordat het vaak hele emotionele verhalen zijn die je opeen spreekuur te horen krijgt, is het moeilijk om juridischrelevante vragen te stellen. Dan is het fijn om er een advocaat bijte hebben. Die weet op welke vragen antwoorden nodig zijn omjuridisch advies te kunnen geven. En die jongen kon ik toenvertellen dat dat ingrijpen door de politie op zijn zestiende nietmeer zo snel zal gebeuren en hij was daar natuurlijk heel blijmee.

"Een studentmedewerker kan ook in bepaalde situaties optredenals tussenpersoon. Bijvoorbeeld bij problemen tussen een jongere eneen werkgever. Als een jongere ten onrechte ontslagen is kan eenstudentmedewerker een brief schrijven aan dat bedrijf. Dat krijgtdan de kriebels en geeft het probleem daardoor in ieder geval eenserieuze behandeling. En een zaak die goed afloopt geeft eenheerlijk gevoel,'Goh, dat heb ik goed opgelost', denk ik dan", zegtGudde. "Je bent tenslotte ook met iets goeds bezig."

Contract

Als studentmedewerker ben je behalve op het spreekuur ook actiefin twee commissies waarmee je activiteiten organiseert. "Decommissie voorlichting bijvoorbeeld, bezoekt scholen en buurthuizenom kinderen voorlichting te geven over wat hun rechten zijn. Diekinderen reageren daar heel enthousiast op en daar word je zelf ookhelemaal blij van. Een andere commissie is juist bezig met deactuele ontwikkelingen in het recht en geeft daar publiciteit aan.Juist de veelzijdigheid van het werk bij de Kinderrechtswinkelmaakt het heel leuk."

[?mP#a4!#$&&Toch is het verloop bij deKinderrechtswinkel groot. De gemiddelde medewerker vertrekt naéén jaar. Een paar jaar geleden bleven ze vaaklanger.Volgens Teuntje Gudde en Ester Koning hebben veel studenten hetdruk met hun studie en het voldoen aan de norm. "Nu is er eencontract opgesteld waarmee toekomstig studentmedewerkers zich vooranderhalf jaar aan de Kinderrechtswinkel binden. Na een jaar ben jeeigenlijk pas goed ingewerkt en heb je kennis van zaken."

Ook het feit dat er in Utrecht geen betaalde coördinatoris, lijkt een grote rol te spelen in wat de Rechtswinkel voorKinderen en Jongeren 'een moeilijke tijd' noemt. "Decoördinator heeft een spilfunctie en vormt het belangrijkstecontact tussen bestuur en medewerkers, zij (meestal is het een zij)zorgt ervoor dat de boel goed draait. Het is echter een functie vantwintig uur per week en onbetaald met als gevolg een constantewisseling van coördinatoren", vertelt advocaatmedewerker O.Meijer.

"Op landelijk niveau wordt momenteel druk onderhandeld met hetministerie van justitie om een subsidie te krijgen", vertelt Gudde."Met een subsidie zou bijvoorbeeld de functie van coördinatorbetaald kunnen worden."

"Om eenheid te smeden heeft de Landelijke Vereniging Kinder- enJongerenrechtswinkels een schenking van 50.000 gulden gekregen.

Het is de bedoeling om uiteindelijk nauw samen te werken en datis weer een voorwaarde om voor de rijkssubsidie in aanmerking tekomen", aldus Meijer. "Samen met de Landelijke Vereniging gaat deKinderrechtswinkel in Utrecht werken aan herkenbaarheid. In detoekomst is het de bedoeling om alles op elkaar af te stemmen enmet één landelijk telefoonnummer te werken dat jongerenvia een centrale automatisch doorverbindt naar hun eigenregio."

[?mP#a4!#$Y&&Zowel Ester Koning als Teuntje Guddeblijven in ieder geval nog actief tot het einde van ditcollegejaar. Daarna zullen ze afstuderen en ophouden met hun werkbij de Kinderrechtswinkel. "Ik blijf mij bezig houden metjeugdstrafrecht en misschien dat een toekomstige baan voldoenderuimte laat voor nog één commissie", besluit TeuntjeGudde.

Om studentmedewerker te zijn bij de Rechtswinkel voor Kinderenen Jongeren moet je Rechten studeren en minimaal je propedeusehebben.

Kim Heerema

Cursus Time-management voor 'nooit klaar' wetenschappers

"Ik dacht last te hebben van tijdgebrek. Maar het wasméér een gebrek aan voldoening. Ben je de hele dag druk,heb je aan het eind van die dag nóg het gevoel nauwelijks ietsgedaan te hebben." Voor dr. Gerard Tel, medewerker van de faculteitWiskunde & Informatica, was dit gevoel reden om mee te doen aande cursus 'effectief plannen voor wetenschappers'. Hij vindt diecursusdag een 'aanradertje': "Verwacht er geen wonderen van, maarje steekt er beslist iets op."

Op het eerste gezicht lijkt het een ideale werksituatie: deonderwijstaken liggen vast en de resterende tijd kan eenwetenschapsbeoefenaar geheel vrij inplannen voor onderzoek enbeleidstaken. Maar de universiteit begint steeds meer op een gewoonbedrijf te lijken. Dat betekent veelal: met minder mensen enmiddelen méér produceren. Publish or perish is het motto,en dat legt een zware wissel op het wetenschappelijk personeel, enmet name op de inrichting van die ogenschijnlijk 'vrij' in tevullen tijd. Die zal zo effectief mogelijk benut moeten worden.

Zo'n 25 medewerkers van de Universiteit Utrecht hebben alssteuntje in de rug daarbij een cursus van het Haags'management-development'-bureau Ardis gevolgd. De UU is van planmeer van dergelijke ééndaagse-cursussen aan te bieden. Zois Time-management voortaan een facultatief onderdeel van deworkshops rondom het Academisch Leiderschap - en dus toegankelijkvoor hoogleraren en hoofddocenten. Aio's krijgen in hunarbeidsmarkt-programma's vaak óók een onderdeelTime-management. Alleen universitaire docenten dreigen op ditgebied tussen de wal en het schip te vallen. "Maar als die zichaanmelden voor een cursus, dan regelen we wel iets voor hen",verzekert ing. Peter Peters van het Universitair StrategischProgramma.

Ardis kondigt zijn cursus aan met een verhaaltje over de'werkvloer': "Ik weet al jaren van tevoren hoe mijn college-roosterer uitziet, dat is een vaste planning waar ik niet onderuit kan.Dus geef ik drie dagen achter elkaar college en kan ik de tweeresterende dagen aan mijn onderzoek wijden. Maar zo gepland als dieeerste drie dagen verlopen, zo chaotisch zijn die andere twee. Ikkan wel wat plannen voor die dagen, maar ik heb om te beginnen alenorme moeite om op donderdag weer te starten. Die dag is zovoorbij, dus ik moet het van de vrijdag hebben om verder te komenmet mijn onderzoek. En dan heb ik het niet eens over de anderetaken die ik binnen de vakgroep nog moet doen."

Gerard Tel herkent het verhaal: "Als docent/onderzoeker ben jevrij in de invulling van een deel van je tijd, maar je bent eróók verantwoordelijk voor: je maakt dus takenlijstjes,een dagplanning endergelijke. Maar dat blijkt vaak onvoldoende. Watik van die cursus heb opgestoken is om nóg secuurder jepersoonlijke prioriteiten vast te stellen. Heeft dat klusje temaken met mijn primaire taakstelling? Haal ik geen werk van anderennaar mij toe? Stel ik mijn taak niet te omvangrijk voor de tijd dieik ervoor heb?

"Uitgaande daarvan zijn er heel praktische tips te geven. Ga,als je bezoek krijgt, staan. Dan is de kans kleiner dat het bezoekgaat zitten om eens lekker een half uurtje met je te keuvelen.Gebruik liever e-mail dan mensen persoonlijk op te zoeken met eenvraag. Handel zoveel mogelijk telefonisch af. Laat mensen lieverbij je komen dan ze op te zoeken... dat soort dingen. Het werkenwordt hierdoor misschien wel minder 'gezellig', maar wel meereffectief en efficiënt. En daar was het me om begonnen."

De UU heeft voor Ardis gekozen omdat dit bureau een cursusdagkan bieden die is toegesneden op de vrij specifieke vraag vanwetenschappelijk personeel. Dr. Kersten Müller, hoofddocentbij Diergeneeskunde en chef de clinique, volgde ook elders eencursus Time-management, "maar die was in onze, universitairesituatie absoluut niet toepasbaar", vertelt ze.

"Er namen veel te veel mensen met diverse achtergronden aandeel, terwijl wij binnen heel specifieke situaties werken. Ik hadmaandagochtend altijd een mooie tijdsplanning klaar, maar om kwartover acht lag die al weer helemaal in de war. Het goede van decursus van Ardis is dat je met mensen met eenzelfde soort problemenin de groep zit en van elkaars oplossingen kan leren. Het bureaudraagt geen patent-oplossingen aan, maar zoekt met je naar op hetindividu toegesneden manieren om met je tijd om te gaan."

Peter Peters: "Toen die vraag om hulp bij het plannen van metname onderzoekstijd ons bereikte - tijdens loopbaan- ofopleidingsadvies-gesprekken bijvoorbeeld - zijn we acuut op zoekgegaan naar 'maatwerk'. Want je wilt wetenschappers die rondlopenmet dreigende maagzweren en zware stress vanwege dearbeidsbelasting toch graag helpen - liefst preventief. Zo'n cursuskan daartoe bijdragen, hoewel die meer dan eens werd gezien als notdone. Op het begrip Time-management rust een taboe: je tijdindelen, dat kun je toch zeker wel zelf...? We hebben er toen eenandere titel aan gegeven: 'Effectief plannen'. En voorverschillende medewerkers blijkt die cursus een succes tezijn."

Gerard Tel: "Al is het alleen maar doordat ik heb geleerd mijntaken op te splitsen in sub-taken: vandaag wil ik dit en dat inieder geval af hebben. Dat geeft meer bevrediging en het verlost jeenigszins van dat permanente idee dat je nooit klaar bent met jewerk."

Armand Heijnen

De kerken moeten het verhaal van Thecla serieus nemen




Op 17 juni van dit jaar gaf de Southern Baptist Convention, hetgrootste protestantse kerkgenootschap in de Verenigde Staten, eenverklaring uit over de rol van de vrouw binnen het huwelijk. Kernvan die op de Bijbel gebaseerde boodschap was, dat vrouwen zich involle overtuiging dienen te onderwerpen aan het leiderschap van hunechtgenoot. Een voorbeeld van het soort Bijbelteksten waarop dezuidelijke Baptisten en andere kerkgenootschappen zich beroepen isde Eerste Brief van Petrus aan de christenen in Klein-Azië. Indie brief - een van de boeken van het Nieuwe Testament - wordtvrouwen gemaand even gehoorzaam en onderdanig aan hun 'heer' tezijn als Sara dat was aan Abraham.

Al zo'n twintig jaar proberen feministische theologen de kerkenduidelijk te maken dat dit soort Bijbelteksten een zeer eenzijdigbeeld schetst van de positie die vrouwen in de begintijd van hetChristendom innamen. In tal van zogeheten apocriefe teksten, diedoor latere kerkelijke autoriteiten uit de Bijbel zijn geweerd, isjuist sprake van vrouwen die wel degelijk voor zichzelf opkomen endie soms ook luidkeels protesteren tegen de mannelijkeoverheersing. Kerken die uitspraken doen over de positie vanvrouwen en die zich daarbij baseren op de Bijbel, zouden ook ditsoort teksten in hun overweging moeten betrekken, vindt promovendaMagda Misset-Van der Weg.

Op donderdag 19 november promoveert de gewezen medewerkster vanBuitenlandse Zaken, die pas op haar 36e aan de theologie-studiebegon, op een van die apocriefe teksten, de zogeheten Acta Thecla.Misset zorgde niet alleen voor een nieuwe vertaling uit het Grieksvan de in de eerste eeuwen van onze jaartelling mateloos populairelegende over de bekering en het martelaarschap van de later heiligverklaarde Thecla. Zij maakt in het proefschrift 'Sara en Thecla'ook duidelijk dat de rol die vrouwen in de legende spelenwaarschijnlijk meer recht doet aan de feitelijke situatie in dietijd dan de zeer conservatieve opvatting die de (mannelijke)schrijver van de Brief van Petrus er op na houdt.

Dat de toon in die Brief zo braaf en behoudend is, komt volgensMissetdan ook niet omdat zij de feitelijke stand van zaken wilbeschrijven, maar omdat zij met een zeer bepaald doel is verstuurd.In de roerige eerste eeuwen van onze jaartelling werden Christenenin de Romeinse wereld, en dus ook in Klein-Azië, namelijk metveel wantrouwen bejegend. Dat gold zeker in situaties waaringetrouwde vrouwen tegen de zin van hun man tot het nieuwe geloofovergingen. De acceptatie van de christelijke gemeenten stond ofviel in die omstandigheden met de mate waarin de bekeerde vrouwenzich bleven conformeren aan de heersende huwelijksnormen. Vandaarde oproep van de briefschrijver aan vrouwen om het goede voorbeeldvan Sara te volgen.

Alleen al het feit dat zo'n brief nodig was, maakt duidelijk datlang niet alle vrouwen zich in de praktijk zo makkelijk wenstenneer te leggen bij de bestaande verhoudingen, stelt Misset, ietswat bevestigd wordt door het gedrag van de vrouwen in de ActaThecla. Maar de 'canonieke' status die de Brief geleidelijk kreegals deel van het Nieuwe Testament, en het gelijktijdigverdonkeremanen van de apocriefe verhalen, zorgde ervoor dat dekerken zich alleen op de letterlijke boodschap in de Brief vanPetrus en andere bijbelteksten gingen baseren en dus van vrouwen -soms tot op de dag van vandaag - absolute ondergeschiktheid aan deman eisten.

Om de historische werkelijkheid beter zichtbaar te maken, heeftMisset nu het spannende verhaal van de onafhankelijke en opstandigeThecla vertaald en van commentaar voorzien. En hoewel zij dat inhaar boek niet met zoveel woorden zegt, is haar boodschapduidelijk: Als het om de rol en de positie van vrouwen gaat, zoudende kerken teksten als de Acta Thecla even serieus moeten nemen als'officiële' Bijbelteksten.

"Dat ik dat niet expliciet heb opgeschreven, komt waarschijnlijkomdat het voor mij zo vanzelfsprekend is. Ik vind het ontzettendbelangrijk dat er in de kerk gebruik wordt gemaakt van tekstenwaaraan vrouwen een positieve beeldvorming kunnen ontlenen. Endaarvan is de Acta Thecla echt een prachtig voorbeeld."

Erik Hardeman


Bitter schouwspel! Verderfelijk oordeel!

Hoofdpersoon van de Acta Thecla is de jonge en welgesteldeThecla die op een dag de apostel Paulus in haar woonplaats Iconium,het huidige Konya in Turkije, hoort prediken en daarvan zoondersteboven is dat zij besluit hem voortaan te volgen en daarvoorhaar verloving met een vooraanstaand inwoner van de stad teverbreken. Die 'misdaad' tegen de geldende normen wordt haar nietin dankafgenomen en brengt haar op de brandstapel, waar God haarechter door middel van een wonderbaarlijk krachtige onweersbui vande dood redt.

Thecla trekt dan met Paulus naar Antiochië, waar het dramazich herhaalt. Als Alexander, een vooraanstaand burger, haaraanrandt, verdedigt zij zich zo heftig dat zij opnieuw ter doodwordt veroordeeld, deze keer als slachtoffer van wilde dieren inhet amfitheater. Maar waar Thecla in Iconium nog volstrekt alleenstaat, nemen in Antiochië de vrouwen het zonder reserve voorhaar op.

Al in de rechtszaal joelen zij, onder aanvoering van de rijkeweduwe Tryphania: Een verderfelijk oordeel, een goddeloos oordeel.En de volgende dag in het theater roepen de aanwezige vrouwen: Mogedeze stad vernietigd worden om dit onwettig gedrag. Vernietig onsallen, gouverneur! Bitter schouwspel! Verderfelijk oordeel!

De solidariteit strekt zich zelfs uit tot het dierenrijk.

En leeuwen en beren werden naar haar toe

gedreven. En een woeste leeuwin die op

haar af rende, ging aan haar voeten liggen.

De menigte vrouwen begon heftig te

schreeuwen. ook stormde er een berin op

haar af, maar de leeuwin rende die tegemoet

en verscheurde haar. En een leeuw, die

tegen mensen was afgericht en aan

Alexander toebehoorde, stormde op zijn

beurt op haar af. En de leeuwin

verstrengeld in worsteling met de leeuw,

kwam samen met hem om.

De vrouwen weeklaagden nog luider omdat

nu ook haar hulp, de leeuwin, dood was.

Als de mannen het dan nog niet genoeg vinden, en nieuwe dierende arena injagen, besluiten de vrouwen om op hun geheel eigen,geweldloze manier in te grijpen.

Maar toen andere woestere wilde dieren

werden losgelaten, schreeuwden de vrouwen

het uit, en sommigen gooiden kruiden,

anderen nardus, sommigen kassie, anderen

amoom, zodat er een overvloed aan

reukwerk was.

Alle dieren nu die losgelaten waren, werden

als het ware door slaap overmand, en

raakten haar niet aan, zodat Alexander

tegen de gouverneur zei

Ik heb zeer woeste stieren, laten we
de wildedierenbestrijdster aan hen
vastbinden.

Mistroostig gaf de gouverneur toestemming,

en zei

Doe wat je wilt.

Onaangedaan overleeft Thecla alle gevaren en uiteindelijkwordt zij ook in Antiochië vrijgelaten. Na een week bijTryphania op krachten te zijn gekomen, voegt zij zich in Myra bijPaulus, waarna zij als zelfstandig apostel het woord van Godpredikt, totdat zij in Seleukia sterft.

En na velen met het woord te hebben verlicht,

ontsliep zij in een mooie slaap.

"Wij waren ook niet altijd aan het feesten"



Beide ouders van bijna afgestudeerd geoloog Douwe(22) en Lars (19), eerstejaars fysische geografie, hebben inUtrecht gestudeerd. Moeder Ineke van Hensbergen (49) zat vroegerbij Veritas omdat het katholiek was. "Tot mijn grote ergernis - nouja, ik doe of ik het erg vind - zijn mijn zonen lid van Unitas."Wezenlijk anders dan haar eigen studententijd vindt ze die van haarzoons niet. "Ze hebben alleen minder tijd."

Ineke begon in 1969 haar studie klinische pedagogiek in Utrecht."En zoals gebruikelijk in die tijd deed ik daar acht jaar over. Ikhad baantjes, ben tussendoor getrouwd en Douwe is geboren voor ikafgestudeerd was. Je had absoluut geen geld en je wist niet hoe jede touwtjes aan elkaar moest knopen, maar het was wel ergromantisch."

Voordat ze in Utrecht gingen studeren hadden Douwe en Lars alveel verhalen gehoord over het studentenleven in Utrecht.

Douwe: "Mijn vader heeft in het bestuur van Veritas gezeten enhij heeft ook nog heel veel vrienden uit dat bestuur, dus dan hoorje wel eens wat."

Ineke: "Wij hebben inderdaad nog veel vrienden uit die tijd.Soms zie je elkaar een poos niet, maar het zijn van dievriendschappen waarbij je elkaar een paar jaar niet kan zien en zoweer de draad oppakt. Dat gaat nooit meer stuk."

Douwe: "Dat zie ik met mij ook wel zo gebeuren."

Lars: "De meeste verhalen over de studententijd van mijn oudersgaan over feestjes en de kroeg."

Douwe: "Strieken in de kroeg."

Lars: "Dat is heel hard in je nakie door de kroeg rennen."

Ineke: "Strieken was iets van begin jaren zeventig. Dapperemannen kleedden zich helemaal uit en gingen dan heel hard door eenkroeg rennen of door een of andere zaal. Dat verhaal van onsspeelde bij iemand thuis. We hadden een feest bij vrienden en eenstel van die jongens gingen, hup, door dat feest heen, de tuin in.Doodsbang natuurlijk dat er ergens een deur op slot zat. Het ismaar één keer gebeurd, hoor."

Lars: "Wij moeten veel meer de tijd in de gaten houden. Niet dathet minder wild is, maar je moet er wel rekening mee houden dat jein vijf jaar klaar moet zijn."

Ineke: "Wij waren ook niet altijd aan het feesten. Wij haddenook hoorcolleges."

Ze wijst op een ingelijste foto aan de muur waarop Douwe staat,in vol ornaat met zwart pak temidden van de andere bestuursledenvan de studentenvereniging van geologie. Voor hen staat eenklassieke lange donkerhouten tafel, op de achtergrond is een stenenmuur zichtbaar van een gebouw dat ook niet van vorige week is. "Diefoto had dertig jaar geleden ook gemaakt kunnen zijn van hetbestuur van Veritas. Ik heb dus bij Veritas gezeten en tot mijngrote ergernis - nou ja, ik doe of ik het erg vind - zijn mijnzonen lid van Unitas. Volgens hen is dat niet om hun moeder testangen, maar ik weet het niet."

Douwe: "Daar laat ik mij niet over uit."

Ineke: "Veritas is katholiek. Met mensen van Unitas ging je nietom. Ik ben niet zo vreselijk katholiek, maar toch. Toen maakte jeje keuzes zo. En voor zover je daar je toekomstige echtgenoottegenkwam was die dan ook katholiek, dus dat kwam goed uit. Maardat is misgegaan. Tot groot verdriet van mijn ouders."

Douwe: "Mijn vader was de enige protestant op heel Veritas."

Ineke: "Er is niet zo veel verschil tussen hun studententijd ende mijne. Het heet alleen allemaal anders. Toen ik zonet uit de busstapte, zag ik restaurant Flora. Tenminste, het heet nu anders.Daar ben ik enigszins verontwaardigd over. Maar Broodje van Kootenis er nog en `t Pandje is er nog en de studentenverenigingen zijner nog. Ik studeerde natuurlijk wel in de Flower Powertijd. Nietdat we stickies rookten. Dat gebeurde bij een alternatieverstudentenvereniging wel, bij ons niet. Wij hebben in 1969 de enigegroenperiode gehad op grond van gelijkheid. We moesten wel op degrond zitten en op kamp, maar niemand mocht iets vervelends tegenje zeggen. Maar ik weet wel dat de jaren voor mij en de studentenvan nu, ook Douwe en Lars, weer stevig worden aangepakt."

Douwe: "Lekkere reclame ma."

Ineke: "Zo is het toch gewoon."

Ineke: "Ik vind het wel jammer voor ze dat ze in zo'n tempomoeten studeren. Douwe studeert straks af en dan is hij 22."

Douwe: "Ik heb helemaal geen zin om acht jaar te studeren, wantdan zit ik alleen nog maar met mensen die diergeneeskunde doen ofmedicijnen. En ik heb er genoeg van om de hele tijd naar een ofandere kerel te moeten luisteren en tentamens maken."

Ineke: "Het is toch een onbezorgde tijd. Ja, dat vond ik toenniet, want ik zat wel voor mijn tentames te blokken maar als ik erop terugkijk, ja. Zelf heb ik het na mijn studietijd vreselijkgemist dat je niet meer een groep mensen om je heen hebt. Wijverhuisden naar de Achterhoek en dan woon je niet meer in een staden niet meer tussen mensen die ook gestudeerd hebben. Dan kom je opzo'n verjaardag en daar zitten zealleen maar over kinderen tepraten. Maar het is wat Douwe zegt, het is voor iedereen zo kort,dus het is toch niet leuk meer om langer te studeren."

Lars: "Ik ben niet zo'n studiebeest dus een beetje extra tijd omte studeren had ik niet erg gevonden. Maar het kan best zijn dat ikhet over vier jaar ook wel mooi genoeg geweest vind. Dat kan ik nu,na vier maanden, moeilijk zeggen."

Ineke vindt het niet jammer dat haar zonen een andere kant opzijn gaan qua studie: "Ik kom zelf als gamma uit eenbètagezin. Mijn broer is ingenieur en mijn vader is ingenieur.Later heb ik me wel eens afgevraagd waarom mijn broer het nu welzou kunnen en ik niet. Maar je was ook een tut als je de exacteB-richting deed. Er waren een paar meisjes die HBS-B deden en diezagen er dus absoluut niet uit."

Douwe: "Dat is nog steeds zo. Moet je maar eens in hetMinnaertgebouw rondlopen."

Hij vertelt dat 95 procent van de geologiestudenten "redelijkvan de botte" is. "Het is een bepaald slag, vakidioot en verstokenvan iedere vorm van tact. Het leuke aan een studentenvereniging isdat je er juist mensen van allerlei slag tegenkomt. Anders zou ikhet misschien alleen maar over stenen en dergelijke hebben. Doe iknu ook vrij vaak trouwens."

Ineke: "Ik ben trots op mijn zoons. Ze doen leuke studies metveel excursies naar het buitenland."

Lars: "Als je echt interessante dingen wilt doen als geoloog ofals fysisch geograaf moet je bijna wel naar het buitenland."

Ineke: "Dat is een nadeel. De kans is groot dat ze zullenverdwijnen. Het voordeel is natuurlijk dat je een paar leukevakantieadresjes hebt."

Suzanne Brink

Katholieke Universiteit Nijmegen bestaat 75 Jaar

Toch kampt de universiteit volgens velen metimago-problemen, en over het algemeen is Nijmegen niet de eerstekeus voor de beginnende student. Saai, degelijk en toch nog steedsde regionale katholieke universiteit? Of is het juist eentopinstituut dat uitblinkt door zijn kleinschaligheid enbescheidenheid?

Ter gelegenheid van dit lustrum vroeg de redactie vanhet U-blad aan een medewerker van zusterblad KU-Nieuws om eenverhaal te schrijven over Utrechters die hun randstedelijke plekverruild hebben voor een positie in het zuiden des lands. Zijn erverschillen; of juist overeenkomsten tussen zo'n grote, algemeneuniversiteit en een kleine, bijzondere? Over één puntzijn de drie ondervraagde hoogleraren het in ieder geval eens: nietmeer terug naar Utrecht.

Kester Wagenvoort





P.J.G.M. Raedts, middeleeuwse geschiedenis:

'Te veel holle leuzen en zeker te veelwit/geel-briefpapier'

Prof.dr. P.J.G.M. Raedts is als historicus verbondenaan de faculteit Letteren, opleiding Middeleeuwse geschiedenis aande KUN. Daarvoor studeerde hij in Utrecht en promoveerde vervolgensin Oxford. Vanaf 1983 was hij 10 jaar lang verbonden aan deKatholieke Theologische Universiteit, verbonden met de faculteitGodgeleerdheid van de UU, waarna hij via de Leidse universiteituiteindelijk uitkwam in Nijmegen.

"In Utrecht heb je te maken met westerlingen. Je moet oppassenmet typologieën, maar ik denk dat de randstedelijke student'mondiger' is. Niet vakinhoudelijk bekwamer, maar hij praat meer engemakkelijker. De, voornamelijk, zuiderlingen die in Nijmegenstuderen zijn beschroomder om met hun kennis voor de dag te komen;bescheidener, maar ook beleefder. Je hebt meer moeite om tijdenscolleges of werkcolleges Nijmeegse studenten aan het praten tekrijgen. Overigens ben ik zelf een type dat dan ook al snel hetwoord overneemt, maar dat hoeft in Utrecht niet. Ik kom zelf uithet diepe zuiden, dus ik ken de sfeer daar: men is terughoudend enbescheiden.

"Daaruit voortvloeiend komt ook het gevoel dat veel studenten inNijmegen hebben: wij zijn `maar' een kleine, provincialeuniversiteit. Dat vind ik zeer krom en ten onrechte. Als je de zesgrote universtiteiten in Nederland neemt, dan zie je dat ze gewooneven goed zijn. De universiteiten in de Randstad menen wel dat zebeter zijn, maar in feite is dat onjuist. Het Nederlandse systeemis niet het systeem van onderscheiden top-universiteiten. Sommigevakken zijn wat beter bij de ene universiteit, maar andereopleidingen zijn weer beter bij de ander.

"Die bescheidenheid van de KUN is het laatste restjeemancipatorisch katholicisme. We zijn er zo op gebrand om tochvooral voor `vol' te worden aangezien, terwijl dat helemaal nietnodig is. De KUN is een volwaardige universiteit, die past in hetverzuilde onderwijssysteem in Nederland."

Resultaatgericht

"Het enige verschil in onderwijs tussen Utrecht en Nijmegen zithem in de vorm. Hier aan de KUN willen we het curriculum iets meerintegreren, bijvoorbeeld via het verplichte eerstejaarsvakfilosofie. We willen iets méér doen dan mensen alleen eenvak bijbrengen. Ik vind dat Nijmegen dat goed doet. De sfeer aan deuniversiteiten is tegenwoordig vaak zo zakelijk, zo direct gerichtop resultaat.

"Ik vergelijk het met wanneer iemand in de bibliotheek komt. Jekunt dan twee dingen doen. Ten eerste kun je heel gericht dieboeken zoeken die je nodig hebt en weer vertrekken. De tweedemanier is om eens rustig een middagje naar de bieb te gaan, en watboeken uit de kast trekken. Dat lijkt verspilde tijd, maar ik bener van overtuigd dat dat later van pas komt, het brengt je opbetere ideeën. Zo zie ik ook de cursus filosofie: je hoeftniet alleen ogenschijnlijk resultaatgericht te denken. Die gedachteis in Utrecht wel sterk aanwezig.

"Utrecht profileert zich op dit moment op een manier die mijniet ligt. Te veel holle leuzen en zeker te veelwit/geel-briefpapier. Bovendien proberen ze een soort EngelsUniversity College van de grond te krijgen, een initiatief dat ditjaar pas begonnen is, maar waar hoog over wordt opgegeven. Voor derest krijg je leuzen als: 'Breed in onderwijs, diep inonderzoek'.Zo saai, dat kan iedere universiteit wel zeggen. Je merkt gewoondat dat soort dingen niet zo goed lukt. Utrecht is een goedeuniversiteit en moet zich niet bezig houden met dit soortacties.

"Misschien is Utrecht zelfs wel de minst geprofileerdeuniversiteit van ons land. Het is een grote universiteit in hetmidden des lands, maar that's it. Ik zou bij elke andereuniversiteit een duidelijk kenmerk of een sterk punt kunnen noemen.Bij Utrecht ontbreekt dat. Leiden is de oudste en sjiekste, deUniversiteit van Amsterdam is anoniem, de Vrije UniversiteitAmsterdam gereformeerd. Utrecht is groot, en dat komt door decentrale ligging. Dat heeft niets met profilering te maken.

"Als ik naar de relatie met mijn collega's kijk, dan zie ik datUtrecht anoniemer is, wat natuurlijk een direct gevolg is van degrootte. In Nijmegen ken je zowel je collega's als je studentenbeter. Dat heeft zijn voordelen. Je kunt studenten beterbegeleiden, en dat is in de huidige structuur noodzakelijk. Nadeelvan de kleinschaligheid is dat privé en werk moeilijk tescheiden zijn. Dat merk je bijvoorbeeld wanneer er onenigheid is.Je kent die collega vrij goed, het komt vrij snel in hetpersoonlijke.

"Waar ik mijn kinderen naar toe zou sturen? Moeilijk. Ik hebzelf in Utrecht gestudeerd, dat is toch een beetje mijn Alma Mater.Wanneer je van kleinschaligheid houdt, moet je naar Nijmegen.Uitgaan kan in Nijmegen net zo goed als in Utrecht, het is maar watje er zelf van maakt. Utrecht is anoniemer, dat kan je ook meerliggen. De keuze zou in ieder geval niet van de kwaliteit van hetonderwijs afhangen, want die is gelijk.

"Als ik morgen onder de zelfde voorwaarden weer in Utrecht aande slag kon, zou ik in elk geval in Nijmegen blijven. Ik wil hierm'n werk afmaken en het bevalt me hier goed. Ik heb mijn tijd inUtrecht gehad."


Prof.dr. G.J. van der Zwaan, paleontologie:

'In Utrecht zijn mijn studenten zeer mondig, zeerkritisch'

Prof.dr. G.J. van der Zwaan is paleontoloog enwerkzaam aan zowel de UU - waar hij promoveerde - als aan de KUN.In Utrecht is hij verbonden aan de de faculteit Aardwetenschappen,vakgroep geologie. In Nijmegen is hij werkzaam bij de faculteitNatuurwetenschappen, opleiding biogeologie. Van der Zwaan houdtzich met name bezig met onderzoek naarééncelligen.

"Er zijn grote verschillen tussen de twee universiteiten. Eenheel belangrijk verschil is dat Nijmegen erg veel studenten trektuit het midden en zuiden van Nederland. Dat maakt de sfeeronmiskenbaar gemoedelijker. Utrecht heeft veel meer derandstedelijke, scherpere en hardere mentaliteit. Ik merk dat zowelbij studenten als ophet bestuurlijke niveau van de universiteiten.De bestuurlijke cultuur in Nijmegen is er één van `als jehet onderling kunt oplossen, dan doe je dat.' In Utrecht is hetafstandelijker, zakelijker.

"Bovendien gaat het in Utrecht meer om knokken voor je geld. Debezuinigingen lopen daar al langer en komen ook harder aan, jemerkt dat het geldgebrek een duidelijke plaats inneemt. Utrechtheeft al drie ronden van reorganisaties gehad, in Nijmegen begintdat nu pas, en nóg zijn die bezuinigingen niet zo hard vanaard. Waarschijnlijk is dat één van de redenen waarom desfeer, ook tussen docenten, gemoedelijker blijft. Wel denk ik datde verschillen op dat vlak ook kleiner zullen worden. Nijmegen zalook steeds verder moeten bezuinigen, waardoor je scherper tegen jecollega's wordt. Het gaat immers vaak ook om de verdeling vanonderzoeksgelden."

Karakter

"Bij studenten is er een groot verschil in assertiviteit. InUtrecht merk ik dat mijn studenten bij aardwetenschappen zeermondig, zeer kritisch zijn. Zelfs zo erg, dat ik soms denk: `Houalsjeblieft je kwaak, ik ben het zat.' De overheersende indruk bijde Nijmeegse student is dat hij of zij minder snel loopt te klagen,bijvoorbeeld over de hoeveelheden werk. Ze zijn ook iets minderscherp en minder assertief, vooral verbaal gezien. In Utrecht hoefik wat minder animerend te doceren, ik hoef studenten niet uit huntent te lokken om mee te denken. Wat overigens niet wil zeggen datde Nijmeegse student niet meedenkt; alleen de uitingsvorm iswezenlijk anders. Ook wat dit betreft moet ik zeggen dat deverschillen wel kleiner worden. Nijmegen wordt steeds meer echt eenlandelijke universiteit, in tegenstelling tot zo'n twintig jaargeleden toen het nog echt een regionale universiteit voor ZuidNederland was. Studenten worden mobieler, gaan vaker kijken bijandere universiteiten. Ook in Nijmegen en over de grens.

"In het hele wetenschappelijke reilen en zeilen speelt de 'K'van Nijmegen geen rol. Wat ik goed vind aan het katholieke van deuniversiteit, is dat er relatief veel aandacht is voor het zoekennaar een eigen identiteit. Dat leidt, in vergelijking met Utrecht,tot veel activiteiten en reflectie op de eigen identiteit enuniversiteit. Studenten hebben aan de KUN een verplicht onderdeelfilosofie, dat niet religieus geladen is. Ook bijNatuurwetenschappen. Dat is iets dat elke andere universiteit zoumoeten overnemen.

"Het is een pertinent voordeel van een bijzondere instelling. DeStudium Generale activiteiten van de KUN krijgen kleur door dereligieuze achtergrond. Ik vind daar iets voor te zeggen, het geeftkarakter aan een universiteit. Los van de inspiratiebron, want daarheb ik zo mijn twijfels bij. Als ik doceer moet ik er dan ook nietsvan hebben: ik doceernatuurwetenschappen, punt uit.

"Ik vind Utrecht qua profilering erg bleek, de universiteitheeft én geen kleur én geen identiteit. Wel heeft degrootte van de universiteit haar voordelen. Zeker op mijnvakgebied: er is een enorme concentratie aan bèta-studies.Utrecht is natuurlijk veel groter dan Nijmegen, veel breder. Het ismakkelijker om expertise uit te wisselen. De grotere schaal heeftweer als nadeel dat de lijnen met bijvoorbeeld het college vanbestuur langer zijn.

"Welke universiteit ik zou aanraden? Ik ben er van overtuigd datje het beste van beide moet combineren. In mijn vakgebied moetenaardwetenschappers en biologen samenwerken. Omdat dat in Nijmegenbij bio-geologie gebeurt, zou ik Nijmegen aanraden. Puurvakinhoudelijk."


Prof.dr. A.M. Koldeweij, kunstgeschiedenis:

'Rationaliteit en speerpuntenbeleid, dat is Utrecht'

Prof. dr. A.M. Koldeweij heeft in Utrechtkunstgeschiedenis gestudeerd en is daar ook gepromoveerd. Hijvertrok vervolgens naar Nijmegen, waar hij op dit moment werkzaamis als hoogleraar aan de faculteit Letteren, vakgroepkunstwetenschappen.

"Eén van de eerste dingen die mij opviel toen ik inNijmegen ging doceren, was de tongval. Dat hoor je echtonmiddellijk en dat merk je ook in de mentaliteit. Ik vond deNijmeegse student meteen een stuk schikkelijker, ingetogener.Studenten zijn ook meer bereid om te incasseren en om te accepterenvan wat er van de zijde van de docent wordt aangereikt. Utrechtheeft duidelijk een andere mentaliteit.

"Toen ik naar Nijmegen ging, had de KUN van oudsher de naam eenrode, kritische universiteit te zijn. Ik kwam hier in 1985, maardaar heb ik toen weinig van gemerkt. Ik vond de Utrechtse studentmondiger en onafhankelijker. In Utrecht slikte de student destijdsniet zoveel, in die jaren was daar het motto: `Als u geen anderprogramma voor ons in elkaar zet, dan doen we dat zelf wel!'

"De KUN is voortdurend bezig met het zoeken naar een eigenindentiteit. Onzeker. Utrecht is wat dat betreft veelzelfverzekerder. Daar gaat de profilering naar buiten toe een stukplanmatiger en professioneler: de propagandamachine loopt. Demanier waarop Utrecht de markt op gaat is ver uitgekristalliseerd.Ze gaan bijvoorbeeld scholen langs waarvan ze weten dat er relatiefweinig scholieren naar de UU gaan. Daar wordt heel uitgekiend eenmarketing op losgelaten. Rationaliteit en speerpuntenbeleid, dat isUtrecht. Ik ben overigens blij dat we dat in Nijmegen niet doen,het is slecht dat we op die manier studenten moetenwerven. Aan deandere kant denk ik dat de KUN op een gegeven moment ook wel in datsoort stromingen mee moet gaan."

Kleinschaliger

"De kracht van de KUN zit hem op dit moment in dekleinschaligheid. Het blijkt ook dat studenten bewust voor Nijmegenkiezen, afgezet tegen andere universiteiten. In Utrecht is Letterenveel massaler dan in Nijmegen, dat kan een bepaald soort studentafschrikken. Die kleinschaligheid heeft ook als voordeel dat delijnen tussen docent en student korter zijn en dat hetdocentencorps onderling beter met elkaar omgaat. De sfeer is andersen dat ligt hem ten dele in de organisatiestructuur en voor eengroot deel in de schaal.

"Als de UU mij morgen een baan aanbiedt? Dan blijf ik inNijmegen, omdat ik de kleinschaligheid en de betrokkenheid bij deorganisatie belangrijk vind. De relatie die ik hier met studentenen docenten heb, krijg je in Utrecht niet. Nee, binnen de huidigestructuren van beide universiteiten ben ik blij dat ik in Nijmegenzit."