Nieuws

Nederlandse student niet vooruit te branden

In tien Europese landen wil gemiddeld 59 procent van de ondervraagden een zo hoog mogelijk cijfer scoren. Zwitserland, Finland en Oostenrijk drukken het gemiddelde, maar Nederland staat met 34 procent pal onderaan. In Spanje gaat meer dan zeventig procent voor het allerhoogste en ook in Frankrijk, Duitsland, Noorwegen, Italië en Groot-Brittannië leggen studenten de lat een stuk hoger.

De Nederlandse studenten compenseren dat niet met bovenmatig veel eigen initiatief. Slechts drie van de tien Nederlandse geënquêteerden hebben in hun opleiding meer werk “dan noodzakelijk” verzet. Een boek openslaan waar in het tentamen niets over gevraagd zou worden, deden de meesten dus niet. In het buitenland was maar liefst 46 procent daar geregeld wel toe bereid.

Logischerwijs staken de Nederlanders ook minder tijd in hun opleiding: naar eigen zeggen 33 uur in de week, tegenover 39 uur in het buitenland. Alleen in Groot-Brittannië werken de studenten een uurtje in de week minder dan de Nederlanders. In Zwitserland, Noorwegen en Frankrijk ploeteren ze meer dan veertig uur in de week.

Het verschil wordt niet verklaard door bijbaantjes. Weliswaar had een forse negentig procent van de Nederlandse afgestudeerden een bijbaan tijdens de opleiding, tegenover 75 procent van de buitenlanders, maar studenten met een bijbaan blijken hier even hard te blokken als studenten zonder bijbaan.

Opmerkelijk genoeg zijn de Nederlanders wel vrij positief over de voorbereiding op het werkzame leven. Maar liefst 65 procent vindt dat de studie een goede basis bood om te beginnen op de arbeidsmarkt. Volgens 72 procent was de opleiding in elk geval een goede basis om zich verder te ontwikkelen. Die getallen liggen in de meeste andere landen lager.

HOP

Gros afgestudeerden vindt studie te oppervlakkig

Dat blijkt uit de nieuwe WO-monitor, die de universiteiten vandaag 28 juni openbaar maken. Deze bevat de resultaten van een enquête onder grofweg twintigduizend alumni die in de studiejaren 2002-’03 en 2003-’04 hun bul kregen. Anderhalf jaar later zijn ze ondervraagd.

De onderzoekers vroegen ook of de opleiding te smal of te breed was. Daaruit kwamen ongeveer dezelfde percentages: één op de tien noemde de opleiding te smal, terwijl drie op de tien die juist te breed vond.

Opmerkelijk genoeg vertonen de oordelen over de diepgang en breedte van de studie geen samenhang. Breedte en diepgang hebben kennelijk niets met elkaar te maken. Van de alumni die hun opleiding te oppervlakkig vonden, zei slechts 37 procent dat die bovendien te breed was. Eén op de acht vond zijn oppervlakkige studie juist te smal.

De afgestudeerden zijn redelijk tevreden over hun eigen niveau. Ze vinden bijvoorbeeld dat ze behoorlijk goed zijn in nieuwe dingen leren, zelfstandig werken en logisch redeneren. Maar helaas blijken ze zichzelf te overschatten. Vooral economen, juristen en technici vinden zichzelf beter dan de gemiddelde collega. Vrouwen schatten zichzelf overigens lager in dan mannen; ze denken alleen dat ze even goede managers zijn.

Negen procent van de afgestudeerden blijkt aan een promotietraject te zijn begonnen. In de natuurwetenschappen is dat zelfs 28 procent. Ook in de sectoren landbouw (17 procent), gezondheidszorg en techniek (beide 13 procent) werken relatief veel afgestudeerden aan een proefschrift. In de economie en rechten doet bijna niemand dat: respectievelijk twee en één procent.

Bestuurlijke ervaring is vooral voorbehouden aan studenten economie (42 procent) en recht (43 procent). Studenten gedrag & maatschappij nemen veel minder vaak zitting in een bestuur: 28 procent.

Meer dan één op de drie afgestudeerden blijkt tijdens zijn studie naar het buitenland te zijn gegaan: 38 procent van de voltijdstudenten. Studenten rechten en gedrag & maatschappij vallen er minder voor te porren: slechts een kwart van hen ging de grens over.

HOP

analyse

Kille bedrijfscultuur maakt herbezinning noodzakelijk

“De Universiteit Utrecht ligt goed op koers. Er zijn belangrijke beslissingen genomen over de bestuurlijke vernieuwing, het huishoudboekje is vrijwel op orde en het imago van de UU is positief. Maar niet alles is botertje tot de boom, want ondanks al dit goede nieuws zijn lang niet alle medewerkers tevreden. Hun goed functionerende universiteit is namelijk ook een erg zakelijk geleide universiteit geworden, een marktgericht bedrijf waarin het aloude idee van de universiteit als academische gemeenschap lijkt te zijn opgegeven.”

Zo verwoordde U-raadslid Wil Hildebrand maandag een bij tal van medewerkers levend gevoel van onbehagen. Het was geen nieuw geluid dat de U-raadsveteraan liet horen. Ook bij het begin van de ICT-reorganisatie klonk al de klacht dat het college van bestuur de menselijke maat soms uit het oog dreigt te verliezen. En in opiniebijdragen in dit blad wezen Jan Luiten van Zanden en Ton van Rietbergen dit jaar op het gevaar van een steeds sterkere hiërarchie in de organisatie.

In een reactie op de woorden van Hildebrand beaamde collegevoorzitter Van Rooy dat het een permanente opgave dient te zijn om de menselijke maat te bewaken. Zij relativeerde het onbehagen echter met een beroep op de resultaten van de jongste medewerkersmonitor. Ook wees zij op recente ontwikkelingen zoals de inrichting van ‘colleges’ bij Rechten en Sociale Wetenschappen en de vorming van zwaartepunten in het onderzoek om duidelijk te maken dat initiatieven vanuit de organisatie zelf in Utrecht wel degelijk ruimte krijgen.

Hoe waar die woorden ook mogen zijn, de raadsleden van de faculteit REBO, die toevallig vrijwel gelijktijdig met de U-raad vergaderden over hun reglement, waren maandag niet erg onder de indruk van de hoeveelheid ruimte voor initiatieven van onderop. Zelfs de minieme afwijking van de universitaire standaard die zij in hun faculteitsreglement willen aanbrengen, is onlangs door een veto uit het Bestuursgebouw getroffen. Geen wonder dat in die kringen het gevoel van de UU als hiërarchisch geleide organisatie alleen maar sterker is geworden.

Aan het slot van zijn betoog vroeg Hildebrand maandag om een herbezinning. “Tegenover de kilte van een al te zakelijke bedrijfscultuur wil de U-raad vasthouden aan de warmte van de menselijke maat. Graag praten we met het college van bestuur verder over maatregelen die het beleid in die richting kunnen bijsturen.” Of Hildebrand nu gelijk heeft of niet met zijn , gezien de talloze bezorgde geluiden over de koers van de UU is een goed gesprek komend najaar bepaald geen overbodige luxe.

EH

hoe kan dat nou?

Waarom hanteert u die regel, mevrouw Potters van Sociale en Organisatiepsychologie?

“Omdat het binnen psychologie regel is. Maar in mijn geval vind ik het ook niet meer dan logisch, want ik geef studenten die voor mijn cursus een onvoldoende hebben gehaald nog een echte aanvullende toets, alleen gericht op die onderdelen, die zij nog niet voldoende bleken te beheersen.”

U geeft een aanvullende toets over de hele stof, professor Van Doornen van gezondheidspsychologie?

“Dat klopt, want in mijn vak zakken gemiddeld 125 van de 300 studenten. Het is volstrekt ondoenlijk om 125 verschillende aanvullende toetsen te maken. Vroeger kenden we in Utrecht het hertentamen, maar nu dat – overigens tegen mijn zin – afgeschaft, is gekozen voor deze aanpak om te voorkomen dat studenten de aanvullende toets toch weer als hertentamen gaan beschouwen.”

Dat klinkt niet onlogisch, studentraadslid Tanja de Boer.

“Zoals mevrouw Potters het beschrijft, is de aanvullende toets inderdaad ooit bedoeld. Maar in de praktijk zie je steeds vaker dat opnieuw de hele stof wordt getoetst, zoals professor Van Doornen beschrijft. Maar als dan blijkt dat je de stof die tweede keer goed beheerst, dan is het toch logisch dat je daarvoor ook het bijpassende hoge cijfer krijgt, ongeacht hoe je het de eerste keer hebt gedaan?”

Wat willen jullie dat er gebeurt?

“Wij hebben een brief aan het faculteitsbestuur geschreven met de vraag om de zaak bij de onderwijsinstituten aan te kaarten. En uiteindelijk willen we uiteraard dat deze regeling wordt afgeschaft. Nou ja, afschaffen, in geen enkele officiële richtlijn valt de regeling terug te vinden.”

Bent u bereid om de regeling te heroverwegen, Van Doornen?

“Dat is zeker bespreekbaar, want voor het standpunt van de studenten valt wel wat te zeggen. Wat mij betreft is het in ieder geval geen principiële zaak.”

In de raadsvergadering van 25 mei noemde u het een idiote gedachte om voor een aanvullende toets maximaal een zes te geven, decaan Koops. U gaat dus gevolg geven aan de wens van de studenten?

“Nou, wij gaan de zaak in ieder geval met de onderwijsdirecteuren bespreken, want ik ben het met de studenten eens dat een serieuze toets een serieuze beoordeling verdient. Maar wij willen natuurlijk wel eerst weten wat precies de argumenten van de onderwijsdirecteuren zijn, voordat wij een definitief standpunt bepalen.”

de kwestie

Angstgevoelens groter sinds hijskraanongeval

De studenten van de faculteit Geowetenschappen kwamen bij het thema ‘risicobesef’ nadat het college van bestuur, na het kraanongeval, zich afvroeg of het uitgeven van een voorlichtingsfolder over risico’s zinvol zou zijn. ‘Niet doen’, zeggen de studenten: zo’n folder zou averechts kunnen werken en de angstgevoelens juist kunnen aanwakkeren. Want het valt nu nog wel mee: kennelijk voelen zowel studenten als medewerkers zich behoorlijk veilig in De Uithof.

De studenten vroegen aan ruim 130 respondenten uit hun eigen faculteit, op de locaties Minnaert en Van Unnik, welke risico’s zij zien, en hoe groot zij die inschatten. Het allergrootste risico gaat uit van de busbaan, vinden de ondervraagden. Maar ook brand en bouwactiviteiten zien zij als bron van gevaar. De angst voor het oplopen van een voedselvergiftiging in een van de kantines is klein, en het kleinst is die voor een terroristische aanslag.

Leeftijd of functie maken geen verschil: of je nu 20 of 50 bent, student of medewerker, dat is niet van invloed op je risicobesef. Wél je geslacht: vrouwen hebben een opmerkelijk groter risicobesef dan mannen, ontdekten de studenten. Ook de lokatie speelt een rol: de mensen in de buurt van het Van Unnikgebouw zijn banger dan die rondom het Minnaert. Een verklaring geven de studenten niet, maar het kraanongeval speelt een rol: vergeleken met het Minnaert is het risicobesef in het Van Unnik, waar veel mensen getuige waren van het ongeval, aanmerkelijk groter.

webnieuws

Bedrijfsartsen

Wetenschapsgeschiedenis

Op 1 september opent het interfacultaire Descartes Centrum. Daarin is al het onderwijs en onderzoek op het gebied van wetenschapsgeschiedenis en -filosofie gebundeld. Ook krijgt het centrum een rol in de wetenschapscommunicatie. Het centrum verzorgt het universitair focusgebied History and Philosophy of Science, waarvan historicus prof.dr. W. Mijnhardt de trekker is. Utrecht denkt met dit centrum een lacune in Nederland te vullen voor wat betreft de wetenschapsgrondslagen.

REBO-raad

De faculteitsraad van Recht, Economie, Bestuurs- en Organisatiewetenschap (REBO) is bereid in te stemmen met het door het college van bestuur gewijzigde faculteitsreglement. Voorwaarde is dat de relatie tussen de faculteit en de drie departementen overeenkomstig de wensen van de raad wordt vastgelegd in een mandateringsregeling. Met die uitspraak lijkt een einde te komen aan het langdurige conflict met decaan Dorresteijn en het college van bestuur over de bevoegdheden van de departementshoofden en de raden van de drie departementen.

REBO-directeur

Directeur Mark Klein van de REBO-faculteit legt zijn functie op 1 september neer. Dat heeft hij vorige week via het facultaire intranet meegedeeld. In zijn mededeling laat Klein er geen twijfel over bestaan dat hij niet volledig uit vrije wil vertrekt. Decaan Dorresteijn bevestigt dat hij 'enige druk' op zijn directeur heeft uitgeoefend om te vertrekken, maar stelt met nadruk dat dat niets te maken heeft met het functioneren van Klein. "Mark heeft hier uitstekend werk verricht, maar het is gewoon niet goed als leidinggevenden te lang op een en dezelfde plek blijven zitten."

Allochtonen

De trend zet door: steeds meer allochtonen studeren in het hoger onderwijs, zo meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek. Vooral het aantal niet-westerse allochtone meisjes schiet omhoog: dit studiejaar staan er 38000 ingeschreven. Dat is drie keer zoveel als tien jaar geleden. De jongens halen het hoger onderwijs iets minder vaak, maar ook hun aantal groeit snel: van 14000 in '95-'96 naar 34000 nu. Vooral Marokkanen, Antillianen en Arubanen maken een fikse inhaalslag.(HOP)

in beeld

Shell door de ogen van Utrechtse historici

Jan Luiten van Zanden, Joost Jonker en Keetie Sluyterman hebben vijf jaar gewerkt aan het schrijven van de historie van de Nederlandse multinational. Met het verkrijgen van de opdracht ging een grote wens van de drie in vervulling. "Het is het grootste Nederlandse bedrijf en de geschiedenis daarvan was nog niet goed beschreven", zegt Van Zanden die zelf al eens een balletje had opgeworpen bij de oliemaatschappij om haar historie op schrift te stellen. "Het is een fascinerende onderneming die wereldwijd een belangrijke rol speelt. De afgelopen eeuw was de eeuw van de olie; bij elk conflict speelde olie een rol en dat is in de geschiedenis van het bedrijf terug te vinden. Hoe heeft zo'n bedrijf uit zo'n klein landje zich ontwikkeld en staande gehouden? Er waren zoveel vragen waar wij graag het antwoord op wilden vinden." En toen kwam Shell dat dit jaar 100 wordt, zelf naar de onderzoekers toe.

Al snel werd duidelijk dat het om een omvangrijke klus ging. In het vooronderzoek kwamen de onderzoekers al uit op een driedelig werk en al schrijvende werd elk deel steeds dikker. De vormgever voegde vervolgens vele illustraties toe. Nadat er filmpjes waren gevonden, werd bovendien besloten om naast de boeken ook drie dvd's uit te brengen waarop de geschiedenis in bewegende beelden langskomt.

Binnen het onderzoeksteam dat door Shell werd aangevuld met de Britse schrijver Stephen Howarth richtten Jonker en Van Zanden zich op de vroegste jaren van Shell, Sluyterman onderzocht de jongste ontwikkelingen. Naast vele gesprekken en interviews met werknemers was er ook veel archiefwerk. Moest Sluyterman het vooral doen met formele notulen van vergaderingen, Jonker en Van Zanden kregen persoonlijk geschreven brieven van directeuren onder ogen. Zo ontwikkelde Van Zanden een band met de eerste directeur Henri Deterding. "Hij heeft het bedrijf grootgemaakt, maar kwam in de jaren dertig in opspraak vanwege nazi-sympathieën." "Die bleken", zo weet Jonker inmiddels, "vooral te stoelen op het feit dat Deterding fel anti-communist was en daardoor de Duitse politiek toejuichte."

Sluyterman beziet na haar research de oliecrisis uit de jaren zeventig met heel andere ogen. "Wat ik me toen als consument niet realiseerde, was dat het een heel lastige periode was voor oliemaatschappijen. Ze werden echt in de tang genomen door de OPEC-landen. In 1973 was het helemaal niet zo zeker dat het bedrijf het zou redden. Maar door de hoge olieprijs kon het bedrijf investeren in nieuwe, dure technologieën zoals de offshore waardoor het zijn positie kon handhaven."

Het zakeninstinct van Shell heeft de bewondering gekregen van economisch-historicus Jonker. "Er wordt een enorm lange periode vooruitgedacht. In de jaren zestig waren ze de techniek voor de offshore al aan het ontwikkelen en toen het in de jaren zeventig nodig was, konden ze die snel toepassen. Door die vooruitziende blik onderscheiden ze zich van andere maatschappijen." Sluyterman: "Ze kunnen heel strategisch denken. Ze verzinnen heel systematisch verschillende scenario's voor de langere termijn en berekenen hoeveel energie nodig is voor elk scenario. Daardoor zijn ze op alles voorbereid. "

De drie onderzoekers zijn in hun research geen strobreed in de weg gelegd: ze kregen vrije toegang tot het bedrijfsarchief en de wetenschappelijke vrijheid om te schrijven wat ze wilden. Dus ook de controversiële jaren uit de Shellgeschiedenis passeren de revue. De protesten over de aanwezigheid van Shell in het door apartheid gedomineerde Zuid-Afrika in de jaren zeventig, de felle kritiek op de problemen van de mensenrechten en milieuvraagstukken rondom Shell in de Nigerdelta - ze komen allemaal aan bod. "Het waren moeilijke tijden voor het bedrijf en je ziet voor welke dilemma's het bestuur komt te staan en welke keuzes er worden gemaakt", zegt Sluyterman. "Met die keuzes kun je het wel of niet eens zijn, maar het bedrijf blijkt wel geleerd te hebben van de actievoerders. Shell heeft zijn houding ten opzichte van de verdediging van mensenrechten aangepast."

De onderzoekers kijken uit naar de reacties die er na de presentatie van het werk op 5 juli zeker zullen komen. "Je weet dat zo'n grote onderneming als Shell veel discussie losmaakt. Wij geven onze interpretatie van de geschiedenis weer, wij hebben de keuzes in de onderwerpen gemaakt. Daar zal debat over komen, maar dat vinden we eigenlijk alleen maar leuk." Voor die andere taak van de drie, het geven van colleges, zijn de afgelopen vijf jaar ook waardevol. Jonker: "We kunnen nu putten uit legio casussen waar we nog jaren mee vooruit kunnen."

even kort

Een grote overwinning dus?

"Absoluut, goud hadden we niet verwacht. Zeker niet met twee seconde verschil met de nummer twee! Bij de vorige wereldbekerwedstrijd in Oostenrijk hadden we al brons gehaald, dus we wisten wel dat we op de goede weg zaten. Vrijdag wonnen we al vrij makkelijk de voorwedstrijd die nodig was om ons te plaatsten voor de finale op zondag. We gingen dus met een goed gevoel de finale in. Hopelijk presteren we op de volgende en laatste wereldbekerwedstrijd in Zwitserland over drie weken net zo goed. Meestal komen daar ook veel Nederlanders op af wat weer in ons voordeel kan werken."

Groot feest gevierd daarna?

"Ja, zeker! Het was voor ons natuurlijk een thuiswedstrijd in Amsterdam, dus er was veel support voor ons gekomen. 's Avonds hadden we nog een groot feest in Amsterdam. Het kwam dus wel goed uit dat we de volgende dag een rustdag hadden! Verder heb ik veel leuke reacties gekregen, bijvoorbeeld van m'n oma die me trots opbelde nadat ze me op televisie had gezien. M'n eigen roeivereniging Triton was ook trots. Woensdag wordt daar zelfs een soort kleine huldiging voor me georganiseerd en dat is natuurlijk een hele eer. Ik merk dat het bij Triton erg leeft dat iemand van 'ons' een wereldbekerwedstrijd heeft gewonnen met de vrouwen acht, dat is namelijk nog nooit eerder gebeurd. Ik had niet verwacht zo ver te komen toen ik vier jaar geleden bij Triton begon met roeien omdat het me 'wel gezellig' leek."

En nu naar de Olympische Spelen volgend jaar?

"Dat is nog niet zeker, we moeten ons eerst nog plaatsen tijdens de wereldkampioenschappen in München in augustus. Daar moeten we bij de beste vijf landen eindigen. Als we op deze voet doorgaan zie ik onze kwalificatie voor de Olympische Spelen zonnig in. Of ik dan bij de definitieve selectie zit is nog niet zeker, maar de kans is best wel groot. Onze coach René Mijnders heeft momenteel volgens mij niet zoveel behoefte om dit 'gouden team' om te gooien."

Heb je nog wel een beetje tijd voor je studie?

"Veel te weinig! Ik ben op dit moment wel aan het leren voor tentamens die ik vorig jaar niet heb gehaald, maar ik heb er een hard hoofd in. Het afgelopen blok heb ik helemaal geen onderwijs gevolgd, ik kon er gewoon geen tijd voor vrijmaken. Waarschijnlijk stop ik vanaf september tijdelijk met m'n studie; roeien gaat nu voor. Diergeneeskunde is best een zware studie en ik daar wil me volledig voor kunnen inzetten. Na de Olympische Spelen wil ik de draad weer oppakken."

‘De slechtsten doen het goed, de besten matig’

Dat meldt het Centraal Plan Bureau vandaag. Maar het CPB zet er wel de nodige relativeringen bij. Zo stammen de gegevens uit 1994 en is er sindsdien meer aandacht gekomen voor excellentie in het hoger onderwijs. Honours-programma’s, university colleges en topmasters schieten uit de grond. Bovendien zijn er destijds maar 634 Nederlandse hoogopgeleiden in de leeftijd van 26 tot 65 jaar aan een vaardighedentoets onderworpen.

Maar het gevonden patroon – de slechtsten doen het goed, de besten doen het matig – keert volgens de onderzoekers op alle niveaus terug. Voor het middelbaar en lager onderwijs keken ze naar recentere data uit verschillende onderzoeken en telkens vonden ze dezelfde curve.

“Eén op de drie studenten voelt zich niet voldoende uitgedaagd door zijn opleiding”, zegt Dinand Webbink van het CPB. “Bovendien steken lang niet alle studenten voldoende tijd in hun studie. Zulke berichten kloppen met deze bevindingen, hoe voorzichtig we ook moeten zijn bij het interpreteren.”

Kortom, er valt nog iets te winnen aan de top. Dat is van belang voor de economie, meent Webbink. “Landen met een hogere piek blijken in het voordeel. Als we onze beste mensen nog beter maken, komt er meer innovatie en zal de arbeidsproductiviteit groeien.”

HOP