Zo rumoerig als het jaar 2004 eindigde met onenigheid over de bestuursstructuur in de nieuwe Bètafaculteit, zo rumoerig begon het jaar 2005 met een conflict over de zetelverdeling in de raad van de kersverse Rebofaculteit. Aanvankelijk leek er in dat samenwerkingsverband van juristen, economen en bestuurskundigen geen vuiltje aan de lucht. De drie decanen koersten eensgezind af op een nieuwe faculteit, waarin de drie subfaculteiten weliswaar tot op zekere hoogte autonoom zouden blijven, maar waarin de bereidheid tot samenwerking groot was.
Die autonomie was echter tegen het zere been van het college van bestuur dat vooral problemen had met de voorgestelde medezeggenschapsstructuur. In het voorstel van de decanen lag het primaat bij de drie subfaculteitsraden, die uit hun midden een faculteitsraad zouden kiezen. Het college maakte echter duidelijk alleen medezeggenschap op facultair niveau te accepteren. Leuk en best als er ook subfaculteitsraden zouden komen, maar in de Rebofaculteit moest men niet denken dat die ook maar iets te zeggen zouden krijgen.
Daarmee creëerde het college echter een probleem. In de overtuiging dat de zeggenschap over het eigen onderwijs en onderzoek bij de eigen subfaculteitsraad zou blijven, had Rechten namelijk geen bezwaar gemaakt tegen de door decaan Dorrestein voorgestelde paritaire zetelverdeling in de Reboraad. In een raad, zoals het college van bestuur die wenst, een raad die over alles en dus ook over de aangelegenheden van Rechten gaat beslissen, eisen de juristen echter een groter aantal zetels dan hun twee kleine 'broertjes'. En die voelen daar niets voor. Resultaat: een impasse die nu al ruim een maand duurt.
De facto lijkt er niet zoveel aan de hand. Als Dorrestein vasthoudt aan zijn voorstel om alle drie onderdelen evenveel zetels te geven, zal de huidige paritair samengestelde interim-Reboraad naar verwachting met dat voorstel akkoord gaan. In dat geval hebben de boze juristen dus het nakijken. Ook in de bètafederatie lijkt de race gelopen. De federatieraad wil weliswaar zes autonome departementsraden en een collegiaal bestuur in plaats van één almachtige decaan. Maar als federatievoorzitter Van Koten die wens, gesteund door of mogelijk zelfs op last van het college, naast zich neerlegt, heeft ook de bètaraad geen poot om op te staan.
De vraag is echter wat dergelijke ingrepen zullen betekenen voor het toch al niet grote enthousiasme voor de nieuwe bestuurlijke indeling op de werkvloer. Door uiterst omzichtig te manoeuvreren hebben de decanen van de faculteiten in drie van de vier clusters (bèta, Rebo en Geesteswetenschappen) hun achterban geleidelijk weten te winnen voor de plannen. Dat dat gelukt is, kwam vooral door de beperkte autonomie die zij, soms zelfs tegen de wens van het college van bestuur in, voor hun eigen subfaculteit wisten te bevechten. Die autonomie leek geen probleem, omdat de bereidheid tot inhoudelijke samenwerking - waar alles uiteindelijk om was begonnen - groot is. Het is daarom onbegrijpelijk dat het college zo halsstarrig vasthoudt aan een medezeggenschapsstructuur, waarin die autonomie tot vrijwel nul wordt gereduceerd. Vrijwel alle betrokkenen hebben daar grote problemen mee en ook de meeste decanen steken niet onder stoelen of banken dat zij niet blij zijn met deze ingreep van hogerhand.
In haar eerste jaar heeft collegevoorzitter Yvonne van Rooy zich gemanifesteerd als een krachtig bestuurder, waarmee niet te spotten valt. In zijn algemeenheid wordt haar aanpak als verfrissend ervaren. Waar het de bestuurlijke vernieuwing aangaat, lijkt de collegevoorzitter echter blind voor alles wat haar voorliefde voor een zo transparant mogelijke bestuursstructuur in de weg staat. Gezien de huidige machtsverhoudingen in de universiteit zal het college uiteindelijk zijn zin wel krijgen. De vraag is echter of de geringe winst aan bestuurlijke efficiency, die dat wellicht oplevert, opweegt tegen de frustratie die het optreden van Van Rooy en haar collega's bij een groot aantal betrokkenen heeft veroorzaakt.