Mol peilde de verzuringstoestand van zandgronden op 92 plaatsenin Nederland. Noord-Brabant bleek het meest verzuurd te zijn. Geenverrassing, want bemesting met de bijbehorende ammoniak-uitstootals gevolg van de intensieve landbouw (varkenshouderijen) is daarhoog.
Verzuring door stoffen zoals sulfaat en nitraat is onwenselijkomdat het chemisch evenwicht in de bodem verstoord raakt en plantenproblemen krijgen met het opnemen van noodzakelijke stoffen.Zeldzame soorten verdwijnen daardoor ten gunste van bijvoorbeeldbrandnetels en bramen.
In zijn proefschrift dat hij afgelopen maandag verdedigde,berekende Mol de hoeveelheid verzurende stoffen die de afgelopentienduizend jaar, sinds de laatste ijstijd toen de zandgrondengevormd werden, in Nederland terecht zijn gekomen. Deze berekeningklopte vrij goed met zijn metingen. De buffercapaciteit, hetvermogen om zuur te kunnen neutraliseren, was aan het oppervlakprecies zoveel 'opgemaakt' als nodig was om de hoeveelheidneergeslagen zuur van de afgelopen tienduizend jaar teneutraliseren.
"Volgens mijn schatting is tenminste twintig tot vijftig procentvan de verzuring van menselijke oorsprong", zegt Mol. "Twintigprocent mag niet zoveel lijken, maar dat is wel veroorzaakt in delaatste honderd jaar. In een procent van de tijd, honderd vantienduizend jaar, heeft de mens minimaal een vijfde van deverzuring veroorzaakt. Een behoorlijke impact."
In de jaren tachtig, toen het verzuringsprobleem aan deoppervlakte kwam, "is onvoorstelbaar veel onderzoek gedaan" naarverzuring. Alle provincies hebben toen meetnetten opgezet om deverzuringstoestand van de bodem in de gaten te houden. Mol wildeeigenlijk deze gegevens met elkaar vergelijken, maar dat bleekonmogelijk, omdat elke provincie andere meetmethodes en laboratoriagebruikt. Op de gekozen methodes valt ook nog veel af tedingen.
Mol: "Een meting van een keer per twee jaar in het voorjaar aanhet bodemvocht is niet voldoende om vast te stellen hoe het met deverzuring gesteld is. Als het net voor die meting geregend heeft,krijg je heel andere resultaten dan wanneer het droog was. In mijnproefschrift doe ik concrete voorstellen om deze metingen teverbeteren."
"De inrichting van de meetnetten heeft me verbaasd", vervolgtMol. "Ze lijken op twee gedachten te hinken. Aan de ene kant is erde wetenschappelijke vraag of de verzuring erger wordt. Aan deandere kant is er de vraag of het beleid ertoe leidt dat het betergaat met het bos. Het gevolg is dat we met de huidige inrichtingvan de meetnetten niet kunnen zeggen of de verzuring over eentermijn van decennia verergert."
Rinze Benedictus