Veel nieuwe UD's in vaste dienst
Universiteiten mogen startersbeurzen halveren
Het is een van Dijkgraafs grootste ingrepen in de academische wereld: per jaar ontvangen de universiteiten 300 miljoen euro voor starters- en stimuleringsbeurzen. Die zouden wetenschappers meer ‘rust en ruimte’ moeten geven.
De startersbeurzen zijn bestemd voor nieuwe universitair docenten met een vast contract. Zij zouden in principe 300.000 euro naar eigen inzicht aan onderzoek mogen besteden. Daar was ongeveer de helft van die 300 miljoen euro voor bestemd.
Vaste contracten
Massaal krijgen deze medewerkers nu een vast contract: eind 2022 was nog maar 20 procent van hen in tijdelijke dienst, tegen 30 procent in het jaar ervoor. Daardoor is er eigenlijk te weinig geld om hun allemaal een beurs te geven. Daarom mogen de universiteiten deze beurzen verlagen tot minimaal 150.000 euro, schrijft demissionair minister Robbert Dijkgraaf.
Dijkgraafs brief lag voor de kerst bij de Tweede Kamer. Dat moest ook wel. Volgende week, meteen na het reces, bespreekt de Kamer de begroting van zijn ministerie voor 2024. De nieuwe starters- en stimuleringsbeurzen zijn een belangrijke uitgave.
De stimuleringsbeurzen (de andere helft van die 300 miljoen) mochten altijd al van wisselende hoogte zijn en waren bestemd voor de rest van het wetenschappelijk personeel. Een commissie adviseerde om die twee budgetten strikt gescheiden te houden, zodat beide systemen tot wasdom konden komen, maar gegeven de geldnood slaat Dijkgraaf dat advies in de wind. De universiteiten mogen dus ook het potje voor die stimuleringsbeurzen gebruiken om universitair docenten alsnog hun startersbeurs te geven.
Utrecht
De Universiteit Utrecht krijgt tien jaar lang per jaar 27,9 miljoen euro aan starters- en stimuleringsbeurzen. Bijna 12 miljoen euro per jaar is voor de startersbeurzen. Van meet af aan was duidelijk dat dit bedrag niet toereikend is voor alle nieuwe UD’s die de universiteit in vaste dienst neemt. Daarom werd besloten om de startersbeurs ook aan een team toe te kennen.
Overhead
Veel beurzen komen pas aan bij de onderzoekers, nadat overheadkosten door de universiteit ervan af zijn getrokken. Dat kan gaan tot wel 20 procent. Dus op een beurs van 300.000 euro gaat het om 60.000 euro. De UU rekent ook maximaal 20 procent aan 'indirecte kosten' voor elke beurs. Dat geld is voor met het onderzoek verbonden kosten, zoals secretariaat, stafmedewerkers, management en werkplek en gaat naar de faculteit en voor een deel naar de universitaire diensten zoals de Universitaire Bestuursdienst.
Diezelfde adviescommissie vond dat percentage nogal hoog. De universiteiten moeten op zijn minst uitleggen waarvoor ze die kosten aftrekken, was het advies. Daar is Dijkgraaf het mee eens. Zomaar 20 procent afromen, mag dus niet meer.
Hoe de Tweede Kamer hierover denkt – of het überhaupt een onderwerp van gesprek is nu de onderhandelingen voor een nieuw kabinet nog in volle gang zijn – wordt deze week bij de begrotingsbehandeling duidelijk.