Academische klassenjustitie ondermijnt wetenschappelijke integriteit universiteiten

In het NRC Handelsblad van 4 juni 2019 verscheen een artikel over plagiaat in het werk van Dymph van den Boom, oud-rector van de Universiteit van Amsterdam (UvA). De aangegeven ernst en omvang waren ronduit schokkend. De beschuldiging was het resultaat van grondig onderzoek door journalist Frank van Kolfschooten, die een en ander uitgebreid documenteerde. In haar proefschrift uit 1988 werd door de journalist een reeks passages gevonden die waren overgenomen van anderen, zonder (deugdelijke) bronvermelding. Daarnaast trof Van Kolfschooten in acht van de tien diesredes die Van den Boom tussen 2008 en 2017 hield (forse) tekstfragmenten van anderen aan, zonder correcte bronvermelding in de op het net van de UvA weergegeven uitgeschreven versies van die redes. De oorspronkelijke, niet of slecht vermelde bronnen stonden erbij, evenals het aantal regels dat daaruit was overgenomen. Voorts was en is Van Kolfschooten bereid geïnteresseerden de precieze gegevens toe te zenden – waarmee hij voldoet aan de belangrijkste eisen van wetenschappelijk onderzoek: controleerbaarheid en herhaalbaarheid.

Onmiddellijk meenden (oud-)rectoren als Lex Bouter (Vrije Universiteit Amsterdam) en Carel Stolker (Universiteit Leiden) en de door velen als integriteitsexpert beschouwde emeritus-hoogleraar Kees Schuyt Van den Boom te moeten verdedigen. Bouter: “Dit is een regelrechte karaktermoord: oud-rector Van den Boom wordt aan de schandpaal genageld zonder deugdelijk onderzoek.” Hij voegde er een ‘argument’ aan toe dat vaak herhaald zou worden: “…de regels zijn in de loop der tijd veranderd en waren met name in het verleden niet zo duidelijk” (Folia,  juni 2019). Stolker twitterde op 5 juni 2019: ‘Plagiaat?? Snoeiharde beschuldiging met podcast en al. De krant levert het antwoord er meteen maar bij: ja, de hoofdzonde van het plagiaat. Als jurist ga ik bij dit type onderzoek echt hyperventileren.’ Schuyt, schreef op zijn beurt: “Om te beginnen bestonden er in 1988 geen bindende voorschriften hoe in wetenschappelijke publicaties naar bronnen verwezen moest worden. Het is een open vraag of een openingstoespraak als een ‘wetenschappelijke publicatie’ gezien moet worden. Die vraag is nog nooit aan de orde geweest” (NRC, 7 juni 2019).

En de Erasmus Universiteit Rotterdam, waaraan Van den Boom tijdelijk als interim-decaan verbonden was en impopulaire reorganisaties had voorgesteld, verdacht de eigen medewerkers ervan gehandeld te hebben als “plagiaatlek” (sic) en huurde een onderzoeksbureau in om via inbraak in computers van medewerkers de “dader” te vinden. Een klassieke aanpak: criminaliseer de boodschapper in plaats van de dader.

Andermans veren
Het College van Bestuur (CvB) van de UvA stelde een onderzoekscommissie in. Die bestond uit twee juristen: de hoogleraren Ton Hol uit Utrecht en Marc Loth uit Tilburg. In hun eindrapport (16-12-2019) concludeerden zij dat er geen sprake is van plagiaat. Hoewel de commissie in geen enkel geval de door van Kolfschooten beschreven feiten weerspreekt en zelf schrijft dat “... in het proefschrift niet steeds (voldoende) herkenbaar is welke tekstdelen van de auteur zijn en welke zijn overgenomen uit andermans werk”, zou er niettemin geen sprake zijn van plagiaat, omdat Van den Boom “niet pronkt met andermans veren.” In haar dies-toespraken vond de commissie eveneens letterlijk overgenomen passages zonder bronvermelding, en zonder dat duidelijk was gemaakt dat deze passages uit citaten bestonden. Toch schrijft de commissie dat “de bronvermelding in de toespraken over het algemeen aanvaardbaar [is]” – en  de commissie laat in het midden waaruit die aanvaardbaarheid zou bestaan.   

De conclusie van de commissie luidt: “Voor zover het onderzoek van de commissie strekt, rechtvaardigt dat onderzoek niet de conclusie dat normen van wetenschappelijke integriteit door de betrokkene zijn geschonden. Van plagiaat is geen sprake. De commissie is niettemin wel gestuit op wat het beste kan worden aangemerkt als (een patroon van) slordigheden en tekortkomingen bij bronvermeldingen.”

Opvallend genoeg is nu juist dat de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (2018) plagiaat als volgt definieert: “Plagiaat is het gebruik zonder passende erkenning van ideeën, werkwijzen, resultaten of teksten van een ander.” En: “Presenteer op zorgvuldige wijze bronnen, data en argumenten.” De eerdere versies van de gedragscode (2004-2014) roepen evenzeer op tot het zorgvuldig en precies citeren.

In afwijking van deze omschrijvingen uit de gedragscodes hanteerden Hol en Loth een wezenlijk nieuw criterium voor plagiaat, waarbij het motief een belangrijke rol speelt (de auteur heeft willen ‘… pronken met andermans veren’). Dit wijkt af van wat de gedragscode altijd heeft uitgedragen. Desalniettemin heeft het CvB van de UvA aanvankelijk dit advies van de commissie overgenomen.

Protestbrief 73 wetenschappers
Aangezien ik meen dat de interpretatie van Hol en Loth de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit ondermijnt, heb ik mij, samen met collegae Jaap Maat en Eric-Jan Wagenmakers (beiden verbonden aan de UvA) gewend tot het CvB van de UvA met een vertrouwelijke brief, die ondertekend was door 73 geleerden van acht Nederlandse universiteiten. Die brief lekte uit. In die brief verzochten wij het CvB van de UvA een second opinion te vragen bij het LOWI (Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit). Wij attendeerden er ook op dat de mededeling van het CvB dat intussen de fraude & plagiaatregeling voor studenten op de UvA onverkort blijft gelden problematisch is, zo niet onethisch. In die regeling wordt onder plagiaat verstaan ‘ … het gebruik maken dan wel overnemen van andermans teksten, gegevens of ideeën zonder volledige en correcte bronvermelding.’ En “ … het niet duidelijk aangeven in de tekst, bijvoorbeeld via aanhalingstekens of een bepaalde vormgeving, dat letterlijke of bijna letterlijke citaten in het werk werden overgenomen.” Wij menen dat hier een spanning optreedt, die kan worden geïnterpreteerd als een vorm van academische klassenjustitie. Het antwoord van het CvB was evenwel dat ze onverkort achter het oordeel van Hol en Loth bleven staan en dat ze dat standpunt nu ook definitief hebben gemaakt.

Ik wijs er nadrukkelijk op dat de commissie-Hol voornamelijk drie argumenten gebruikt: in 1988 golden de hedendaagse regels voor citeren niet; de ontbrekende correcte bronvermeldingen zijn aan te treffen in het theoretisch deel van het proefschrift waarin samenvattingen van andermans werk worden gegeven; redevoeringen zijn geen wetenschappelijke publicaties.

Alle drie argumenten acht ik ongeldig. Al sinds de voor de psychologie geldige publicatieregels van de American Psychological Association, die richtlijn zijn voor de internationale psychologie sinds 1929, is duidelijk hoe men correct citeert. Kritisch theoretische analyses en weergaven van andermans werk, als in het theoretische deel van het proefschrift van Van den Boom, zijn belangrijke aspecten van de wetenschapsbeoefening – en natuurlijk gelden daarvoor de gewone integriteitsregels.  Wat de diesredes betreft onderschrijf ik het standpunt van Ruud Abma (NRC, 13 juni 2019): “Toehoorders mogen erop vertrouwen dat een rector, als hoeder van de academische waardigheid en waarachtigheid, ook echt de auctor intellectualis is van zijn of haar betoog. (…) Van den Boom heeft dat vertrouwen geschonden. Dat is beschamend, los van de vraag of het tegen deze of gene regel is.

Beledigend voor  het vakgebied
De benadering van Hol en Loth, die zij zelf ‘contextueel’ noemen, is onnavolgbaar en niet herhaalbaar (dit in tegenstelling tot de benadering van Van Kolfschooten). De context die Hol en Loth aanvoeren en gebruiken, berust op een gebrek aan kennis van het betreffende wetenschappelijke veld: ook in 1988 golden precieze regels voor correct citeren. Hun suggestie dat in die tijd maar wat werd ‘aangeklungeld’ in de ontwikkelingspsychologie (het vakgebied van Van den Boom) is incorrect en beledigend voor het vakgebied.

Ik kan niet begrijpen dat ‘(een patroon van) slordigheden en tekortkomingen bij bronvermeldingen’ kennelijk onvoldoende is om te concluderen tot het schenden van wetenschappelijke integriteit. Dat is strijdig met de Gedragscode, die met deze ‘jurisprudentie’ dus ondermijnd wordt. Laat in de toekomst in integriteitsonderzoekscommissies deskundigen uit het betreffende vakgebied worden opgenomen (zoals in het verleden in ernstige gevallen ook het geval was – denk aan het plagiaat van René Diekstra (DUB 2011), en het frauduleuze gedrag van Diederik Stapel (DUB, 2013)), zodat foutieve aannamen over de zogenaamde ‘context’ maximaal vermeden kunnen worden.  Het CvB van de UvA heeft een probleem gecreëerd met betrekking tot het handhaven van regels voor studenten, die voor de eigen oud-rector niet geldig werden geacht, op grond van foutieve aannamen over een historische context. De discussie over deze kwestie is nog steeds een ‘hot topic’ binnen de UvA en de door het CvB aangekondigde gesprekken met de eigen medewerkers zijn uitgesteld in verband met de corona-omstandigheden. Per saldo hebben de commissie-Hol en het CvB van de UvA een demonstratie gegeven van zelfreinigend onvermogen met betrekking tot de wetenschappelijke integriteit

Dit artikel is eerder gepubliceerd in De Psycholoog (55, blz 34-37) en met toestemming van auteur en redactie overgenomen. Willem Koops is emeritus-universiteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht, Email: w.koops@uu.nl

Advertentie