Leren begint pas als je ermee worstelt

Hoe een filosoof mijn denken over leren compleet veranderde

Leren in de praktijk, foto Pranish Pokhrel,
Actief leren in de praktijk: studenten Ecological Field Research aan het werk. Foto: Pranish Pokhrel.

In een eerder artikel schreef ik over de student als consument, een houding die het leerproces dwarszit. Dat riep veel reacties op, maar mijn bedoeling was nooit om ook actieve studenten weg te zetten als louter consumenten. Tevens ben ik me erg bewust van de lastige positie waar de studenten zich tegenwoordig in bevinden, waar hoge verwachtingen heersen. 

Wel geloof ik dat een houding van studenten waarin de stof actief wordt benaderd, cruciaal is om leren mogelijk te maken. Daarom wil ik hier graag de filosofie achter ‘de actieve producent’ duidelijker naar voren brengen. Deze benadering van kennis is gestoeld op een filosofische traditie die mijn denken over leren totaal heeft veranderd. 

De illusie van kennisoverdracht
Het huidige universitaire onderwijs is meestal passief ingericht. Docenten geven soms wel drie uur hoorcollege. Wat in het hoofd van de docent zit, moet via PowerPoint-slides, kennisbladen en bijbehorende modellen worden overgebracht naar het hoofd van de student. Aan het einde van de periode volgt een toets om te bepalen hoeveel van die kennis is blijven hangen. 

Dit leren is vooral een cognitieve activiteit; denken is iets mentaals en de ideeën gaan van hoofd naar hoofd. De gesproken woorden, de dia’s of de letters op het blad moeten zo zuiver mogelijk worden gecommuniceerd. De persoonlijke ervaringen van de docent, en ook die van de student, doen er niet toe. Kennis wordt gezien als iets universeels en staat los van wat zich op dat moment in het klaslokaal afspeelt.

Deze overtuiging is geworteld in de zogenaamde cartesiaanse revolutie. De Franse filosoof en wiskundige René Descartes stelde dat het lichaam en de geest gescheiden waren en dat de geest de ware bron van kennis zou bevatten. Hij wantrouwde de buitenwereld en de zintuigen. Want terwijl hij aan alles kon twijfelen, is er één ding dat hij niet in twijfel kon trekken: het denken. Als ik denk moet ik wel bestaan (cogito ergo sum). 

René Descartes wordt gezien als de grondlegger van de “moderne wetenschap”, Maar hij is ook verantwoordelijk voor het verlies van ervaringen en emoties in de wetenschap. Deze behoorden tot het lichaam en moesten dan ook worden uitgesloten van wat we als kennis waarderen. Ook werd het overbrengen van kennis een hoofd-gestuurd proces: ga zitten, doe je ogen dicht en ik vertel je hoe de realiteit in elkaar zit.

De breuk met passief onderwijs
Een denker en filosoof die brak met deze traditie was de 19e-eeuwse onderwijshervormer John Dewey.  Volgens hem kunnen we de geest niet los zien van de wereld waarin we leven. Er is geen ultieme, onveranderlijke realiteit die alleen via het denken te kennen is. De werkelijkheid evolueert met de kennis die we erover produceren. 

Neem nu de gouden eeuw. Die werd vroeger gepresenteerd als een wereld van rijkdom, voorspoed en kennisontwikkeling. Tegenwoordig komen we niet meer tot diezelfde eenduidige conclusie. Het was ook een tijd van uitbuiting en ongelijkheid. De feiten zijn niet veranderd, maar de betekenis die we eraan toekennen en onze interpretatie wel.  Die verschuiving van ons denken is geen bedreiging voor de wetenschap maar laat zien dat kennis meeverandert met onze ervaringen en de maatschappelijke context.

Wat was volgens Dewey dan de rol van educatie? In de kern wordt leren studentgericht en niet kennisgericht. Door de geest en het lichaam samen te brengen is er allereerst weer ruimte voor de verschillende manieren om ons kennis eigen te maken. Dit betekent dat er ruimte ontstaat om letterlijk én figuurlijk met de stof te stoeien, fysiek en in de wereld om ons heen. Hoe dat stoeien verloopt, verschilt per persoon: waar de een in dialoog de stof leert begrijpen, werkt het voor de ander om hier tekeningen over te maken. 

Daarnaast, omdat er geen ultieme kennis is die altijd geldig is, is er ook geen einddoel van leren. Leren is een proces van voortdurende ontwikkeling. Het enige doel is dat de student uiteindelijk het leren zelf kan doorzetten. Het gaat dus om autonoom te leren leren. 

Ten slotte, breekt Dewey met het klassieke idee dat het bewustzijn de plaats is waar ideeën zich bevinden en van waaruit deze worden overgedragen. Zo creëert hij ruimte om de interactie tussen docent en student op een nieuwe manier te beschouwen. Wanneer een student een vraag heeft en zijn hand opsteekt, ontstaat er een lokaal gesitueerde interactie waarin gezamenlijk betekenis wordt gecreëerd. 

Als een student vraagt ‘Waarom zijn er zoveel plantensoorten in de wereld?’, dan bestaat er geen eenduidig ‘juist’ antwoord. In plaats daarvan gaat de docent samen met de student op zoek naar een gezamenlijke interpretatie, waarin literatuur, persoonlijke ervaringen en de vakkennis van de docent met elkaar in dialoog worden gebracht.

Dewey’s lessen voor ons onderwijs
Wat betekent het denken van Dewey dan concreet voor ons onderwijs en de positie van de docent en de student? Ten eerste is de docent geen eigenaar van de kennis die in het hoofd van de student terecht moet komen. Een goede docent zou juist het stoeien met informatie moeten faciliteren. Verwacht dus als student ook geen panklaar antwoord, dit zou misleidend zijn en voor je eigen leerproces uiterst ineffectief.

Ten tweede is het voor de docent én student belangrijk te beseffen dat de persoon die tegenover je staat een eigen proces heeft meegemaakt van ervaringen, interesses maar ook misverstanden. Zo zou een docent zich moeten afvragen waar de vraag van een student vandaan komt. De student zou interesse moeten tonen in de persoonlijke ervaring die een docent kan inbrengen in een dialoog. Volgens Dewey is deze inbreng van persoonlijke ervaringen en leefwerelden geen afleiding van gezamenlijke kennisconstructie, maar juist een voorwaarde ervoor; kennis groeit uit gedeelde ervaringen. 

Ten slotte wil ik studenten en docenten meegeven: zorg dat leren niet alleen een activiteit van het hoofd blijft, maar dat het een plek krijgt in de wereld om je heen. In de lijn van Dewey betekent dit dat kennis pas betekenis krijgt wanneer je er actief mee worstelt, ermee experimenteert en haar in praktijk brengt. Probeer daarom, wanneer je studeert, fysieke voorbeelden te bedenken bij abstracte informatie. Of breder gezegd: onderzoek wat kennis voor jou betekent. Maak bijvoorbeeld tekeningen of schetsen bij de informatie. Probeer de kennis aan iemand uit te leggen. Maak het je letterlijk eigen. Zo schreef ik eens een PhD-hoofdstuk over planten midden in een natuurgebied, waar ik regelmatig al wandelend verder dacht over de resultaten. Ook kende ik iemand die van haar veldwerk altijd prachtige foto’s en tekeningen maakte.

Deze voorbeelden maken duidelijk dat belangrijke vragen binnen het onderwijs, voor zowel docent als student, zijn: wie ben jij, hoe leer jij, en welke ervaringen hebben je interesses gevormd? Ik ben van mening dat de universiteit en docent hier nog te weinig ruimte voor bieden, en het zou in het onderwijs juist meer over deze vragen moeten gaan. Als studenten inzicht krijgen in dit soort processen die hun denken ontwikkelen, schept dat vrijheid en autonomie. Dat helpt hen ook buiten de universiteit verder. 

Dewey schrijft tenslotte over het denken: “Geen gedachte, geen idee kan werkelijk als ‘idee’ van de ene persoon op de andere worden overgebracht (…) alleen door zelf, uit eerste hand, de omstandigheden van het probleem te doorworstelen, en zijn of haar eigen weg naar een oplossing te zoeken en te vinden, komt iemand echt tot werkelijk denken.”

Login to comment

Reacties

We stellen prijs op relevante en respectvolle reacties. Reageren op DUB kan door in te loggen op de site. Dat kan door een DUB-account aan te maken of met je Solis-ID. Reacties die niet voldoen aan onze spelregels worden verwijderd. Lees eerst ons reactiebeleid voordat u reageert.

Advertentie