Een pot vol klatergoud aan het einde van het regenboogfietspad
Op het Utrecht Science Park is het grootste regenboogfietspad ter wereld gerealiseerd. Ondanks dat ik als queer persoon groot fan ben van dergelijke paden heb ik gemengde gevoelens bij deze realisatie. Zoals de inclusie-vlag er op dit moment bij hangt op de universiteit, lijkt – niets ten nadele van het project in kwestie - aan het einde van dit regenboogfietspad namelijk weer eens een pot vol bordpapier en klatergoud te staan.
De UU, het UMCU en de HU willen met het regenboogfietspad ‘laten zien dat iedereen welkom is om helemaal te zijn wie die is’. Er is gekozen voor het symbool van de regenboog om inclusie en diversiteit in de breedste zin van het woord te representeren. Dat wil zeggen, dit regenboogpad moet niet alleen seksuele en genderdiversiteit vieren, maar ook andere assen van verschil zoals bijvoorbeeld kleur, klasse en handicap. Er is een en ander af te dingen op dergelijke co-opting van de regenboogvlag, want het verdoezelt de andere vormen van verscheidenheid, maar voor nu gaan we er even in mee. Als queer persoon met een beperking werkzaam aan de UU schets ik hieronder de staat van inclusiviteit op de universiteit zoals ik deze meemaak. Om een en ander minder abstract te maken vertrek ik vanuit twee voorbeelden.
Personeelssysteem says no
Als je genderqueer bent en je aanspreekvormen wil aanpassen in het personeelssysteem kom je van een koude kermis thuis. De aanhef (‘meneer’ of ‘mevrouw’) is niet aan te passen door het personeelslid in de IT-systemen. Wellicht is het door HR aan te passen, maar dat werpt dusdanig hoge drempels op dat er in het beste geval sprake is van een ontmoedigingsbeleid, zij het bewust of onbewust.
Het voorbeeld van het personeelssysteem laat zien dat de UU, ondanks de goede ontwikkelingen op het vlak van bijvoorbeeld genderneutrale toiletten, nog een lange weg te gaan heeft wat betreft LHBTQIA+ inclusiviteit. Het schort dus nog aan de inclusiviteit van dat waar de regenboogvlag origineel voor staat. Hoe staat het met de inclusiviteit wat betreft andere assen van verschil? Ik richt me hier vanwege mijn eigen achtergrond op hoe inclusief de universiteit is voor mensen met een beperking:
Een onvoldoende voor de toegankelijkheidstoets
Er is recent een toegankelijkheidstoets uitgevoerd op UU-gebouwen, om te kijken hoe toegankelijk de gebouwen, kantoor- en collegeruimtes zijn. Als parttime rolstoelgebruiker en docent was ik enthousiast, want toegankelijke lokalen regelen is elk jaar weer een drama. De gebruikerstoets heeft echter enkel gekeken of je ergens binnenkomt, niet waar je in de ruimte kan komen, zoals bijvoorbeeld bij het whiteboard of de computer. Wanneer er weer fysiek lesgegeven wordt, mag ik dus nog steeds gaan regelen dat ik in een lokaal terecht kom waar ik niet vanuit achter in de collegezaal hoef te doceren.
Beide voorbeelden laten zien hoe de universiteit uitgaat van normen en de range van verscheidenheid die getolereerd wordt (of niet). Zo wordt toegankelijkheid in het voorbeeld van de toegankelijkheidstoets meer gefaciliteerd voor studenten dan voor staf. Beide soorten verscheidenheid (queer en/of handicap) hebben gemeen dat zij tegen dezelfde starre structuren en normen aanlopen, maar verder zijn ze wijd verschillend van elkaar. Ze onder dezelfde vlag vangen, doet die verscheidenheid tekort en slaat de unieke problemen van deze ervaringen plat.
Als queer persoon met een beperking is dat verschil pijnlijk duidelijk. Diversiteit en inclusie op de UU gaat voor het grootste gedeelte over kleur, gender en geaardheid. Aandacht voor mijn andere as van verschil, handicap en beperking, is er nauwelijks. Als er al aandacht voor is dan richt die aandacht zich, zoals de toegankelijkheidstoets illustreert, vrijwel exclusief op het studentenperspectief. Van alle ‘-ismes’ waar diversiteit en inclusie zich mee bezigt, trekt ‘validisme’ op de universiteit structureel aan een van de kortste eindjes. (En als je nu denkt ‘validisme, wat is dat?’, je bent niet alleen want de spellingscorrectie kent het ook niet. Geen zorgen, ik leg het uit.)
Breinen op stokjes
Op de universiteit, maar ook in de maatschappij als geheel, heerst vaak de (impliciete) aanname dat we ‘breinen op stokjes’ zijn. Of, zoals een wetenschapper mij als masterstudent jaren geleden voorhield op een carrière-event, toen ik vroeg hoe men in de wetenschap omging met mensen met beperkingen: ‘Je lijf doet er niet toe hier, we werken met ons hoofd’. Helaas blijkt dat hoofd toch vast te zitten aan een lijf wat bij lang niet iedereen voldoet aan de norm. Dat leidt in het praktijk tot problemen. Recent onderzoek van het SCP onderstreept bijvoorbeeld hoeveel drempels er opgeworpen worden voor mensen met een beperking in het dagelijks en sociale leven. Op de universiteit speelt ditzelfde probleem. Ik geef even wat voorbeelden: 5 minuten om moeten rijden voor de rolstoelingang die opengedaan moet worden door de portier die vanaf de receptie moet komen, een (enigszins) toegankelijke werkplek regelen kan maanden duren, studenten die vastlopen in het systeem. Er is een enorm web van ontoegankelijkheid waardoor mensen met een beperking gehandicapt raken op de universiteit. Gehandicapt ráken? Ja, er is een verschil tussen het hebben van een beperking en het hebben van een handicap.
Niemand weet, niemand weet, dat het (institutioneel) validisme heet
Er zijn verschillende modellen van handicap. In Nederland hangen we nog vaak het medisch model van handicap aan. In dit model is een lijf-wat-niet-meewerkt ‘kapot’, want het voldoet niet aan de norm. Dat ik niet naar boven kan omdat ik slecht trap kan lopen is volgens dit model mijn ‘fout’. Ik ben immers ‘stuk’ dus mijn onvermogen om volledig te ‘participeren’ is de ‘schuld’ van mijn lijf. Chronische ziektes en aangeboren beperkingen maken deze houding van heal-or-perish echter onhoudbaar.
Een ander model is het sociaal model van handicap. Dit model ligt ten grondslag aan het VN Verdrag handicap, wat ook is ondertekend door de UU. In dit model worden beperking en handicap verder uit elkaar getrokken, want een beperking heb je, maar de handicap zit ‘m in dit voorbeeld dat er geen lift is om me naar boven te brengen. Want: als er een lift is, ervaar ik geen hinder en heb ik geen handicap. Het sociaal model onderscheidt ‘handicap’ als obstakels in de omgeving die maken dat iemand niet ‘onbeperkt’ kan meedoen.
Handicaps ontstaan doordat er eenvoudigweg geen rekening gehouden wordt met lijven-of-hoofden-die-niet-meewerken in hoe we als samenleving functioneren. Dat heet validisme, een in Nederland nog vrij onbekende term (Engels: ableism). Validisme is voor beperking wat racisme is voor ras en etniciteit, en seksisme voor gender. Er worden verschillende vormen van validisme onderscheiden, maar voor nu wil ik het vooral over institutioneel validisme hebben. Institutioneel validisme houdt zoveel in dat er in de maatschappij of binnen organisaties gewoon simpelweg geen rekening met mensen met een beperking wordt gehouden omdat een gezond lichaam (of hoofd) de norm is. Die ‘breinen op stokjes’, dus.
Ongelijksoortig maar gelijkwaardig
In het bevorderen en omarmen van diversiteit en inclusie moeten we als wetenschappelijke gemeenschap de ongelijksoortige ervaringen van bijvoorbeeld queers, mensen met beperkingen, mensen van kleur, eerste- en tweedegeneratie studenten en dergelijke gelijkwaardig waarderen. Dat kan echter alleen als we de specifieke hindernissen van de verschillende assen van verschil erkennen. Alles onder één (regenboog)vlag vangen is problematisch, want het slaat de verscheidenheid van ervaringen en de bijhorende structurele problemen plat. De hindernissen die een persoon met een beperking ervaart ,zijn immers niet hetzelfde als de hindernissen die iemand van kleur ervaart, die van een queer persoon of die van een eerstegeneratie-student. Het systeem wat uitsluit is hetzelfde, maar de manieren waarop uitsluiting veroorzaakt wordt door bijvoorbeeld institutioneel validisme of systemisch racisme is anders en dit vraagt dus ook om andere oplossingen.
Bordpapier en klatergoud
Als we erin meegaan dat het regenboogfietspad inderdaad voor inclusiviteit in de breedste zin van het woord kan staan, is deze haar tijd vooruit. Op dit moment is de universiteit hier namelijk nog lang niet. Een regenboogfietspad en een toezegging voor een rolstoelkatheder in de Academiezaal zijn prachtige symbolen. Zolang er echter geen structurele en intensieve slagvaardigheid is op alle assen van verschil blijven het lege symbolen. Want als je blij over een regenboogfietspad fietst om vervolgens bij een collegezaal te staan waar je niet in kan, voelt het toch alsof je een pot vol bordpapier en klatergoud hebt gevonden.