Promovendi doen onderzoekswerk en moeten daarvoor betaald worden, zegt PNN-voorzitter Marijn van Ballegooijen. Hij weet zich daarin gesteund door rechterlijke uitspraken. Niet voor niets hebben aio’s (assistenten in opleiding) vorig jaar loonsverhoging gekregen. Maar dit stelsel is voor universiteiten kennelijk te duur geworden, al wordt dat argument ontkend. Een werkgroep van de VSNU stelt daarom voor promoveren met een beurs mogelijk te maken.
De VSNU verwacht dat voor het nieuwe promovendus-type meer belangstelling zal komen door de internationale invoering van het bachelor-masterstelsel. In het buitenland zijn PhD-studenten immers de norm. Maar volgens PNN is het Nederlandse promotiestelsel niet te vergelijken met de stelsels in de ons omringende landen. Zo is een Britse graduate-student 21 tot 24 jaar, terwijl een Nederlandse promovendus doorgaans 23 tot 29 jaar is. Bovendien zijn de promotie-eisen er veel lager.
De situatie in ons land is wel te vergelijken met die in de Scandinavische landen, stelt PNN. “Andere landen, onder andere Frankrijk, zijn aan het onderzoeken in hoeverre zo’n systeem ook voor hen mogelijk is. Het zou bizar zijn als de VSNU een toekomstvisie presenteert die op het verleden is gebaseerd, terwijl andere landen wel de stap voorwaarts zetten.”
Toch ziet het PNN in dat de hoge Nederlandse standaard ook nadelen heeft. “Een Nederlandse
promovendus is, met zijn doorgaans 29 jaar, een specialist, geen flexibel inzetbare werknemer”, erkent Van Ballegooijen. Het Promovendi Netwerk vindt het dan ook niet zonder meer nuttig voor de kennissamenleving om zo veel mogelijk mensen te laten promoveren, want promovendi hebben nog altijd slechtere carrièreperspectieven dan niet gepromoveerde academici.
Opvallend is dat noch de VSNU, noch PNN in een schriftelijke reactie ingaat op de suggestie die de Twentse rector Frans van Vught vorig jaar deed voor de invoering van ‘professional doctorates’. Dergelijke beroepsgerichte onderzoekers met een sterke managementtraining zouden sneller moeten kunnen promoveren. De VSNU-werkgroep brandt zich daar niet aan, maar noemt het een “relevante ontwikkeling” en adviseert het algemeen bestuur van de VSNU om zich over dergelijke andere hogere graden uit te spreken. Marijn van Ballegooijen noemt het desgevraagd een “heel interessant plan”, omdat tweederde van de promovendi buiten de academia gaat werken. “Die flirt met het bedrijfsleven is belangrijk. Maar de voorstellen die ik tot nu gezien heb zitten te veel op het niveau van een master. Dat zou een devaluatie zijn.”
HOP