Brief negeert hoe Israëlische universiteiten zelf academische vrijheid inperken

Onze rector is ons betere argumenten verschuldigd voor zijn Israël-standpunt

Executive Board member Henk Kummeling. Photo: DUB
Rector Henk Kummeling tijdens de lezing van Maya Wind op 14 mei. Foto DUB

Afgelopen vrijdag publiceerden de rectores magnifici van alle vijftien publieke universiteiten in Nederland, onder wie Henk Kummeling van de UU, een open brief in Trouw. De brief was bedoeld als onderbouwing voor de weigering om banden met Israëlische instellingen te verbreken. Het is wellicht goed om een beknopt statement te hebben van de posities van alle Nederlandse universiteiten inzake deze kwestie. Het slechte nieuws is echter dat de argumentatie die in de brief naar voren komt, teleurstellend simplistisch en misleidend is. De brief roept de vraag op of de rectoren hun positie überhaupt hebben overdacht.

Sinds de meest recente Israëlische invasie in Gaza, volgend op de aanslagen van 7 oktober, krijgt de rol van Israëlische universiteiten in de onderdrukking van Palestijnen opnieuw publieke aandacht. Vorige maand publiceerde Maya Wind, een Israëlische antropoloog die momenteel werkt voor de University of British Columbia, haar boek Towers of Ivory and Steel. Dit boek beargumenteert, gebaseerd op grondig onderzoek, dat Israëlische universiteiten diep verweven zijn met het Israëlische leger, bijvoorbeeld door speciale programma’s aan te bieden waarin soldaten worden getraind of door wapensystemen te ontwikkelen. Daarnaast produceren ze regelmatig verdedigingen van het Israëlische regime, zowel rechtelijk als intellectueel. Een regime waarvan de apartheidspolitiek en oorlogsmisdaden tegen burgers zo uitgebreid zijn opgetekend, door bijvoorbeeld mensenrechtengroepen en -experts en VN-rapporteurs, dat ze hier niet hoeven te worden herhaald.

Abominabele geschiedenis
In het licht van zulke verontrustende conclusies zou je verwachten dat iedereen die actief kiest om samen te werken met Israëlische universiteiten, goede argumenten heeft voor deze keuze. Een lezing van de brief van de rectoren logenstraft deze verwachting meteen. De ondertekenaars betwisten niet de abominabele geschiedenis van de Israëlische overheid en het Israëlische leger op het gebied van mensenrechten, noch de rol van Israëlische universiteiten hierin. Desondanks geloven ze dat ‘de in het academische ethos verankerde waarden’ samenwerking met deze universiteiten niet in de weg staan. De belangrijkste van deze waarden, zo lijkt het, is academische vrijheid, ‘de vrijheid om te kunnen onderzoeken, na te denken en te debatteren’.

Hoewel de term ‘academische vrijheid’ in de brief steeds terugkomt, is het onduidelijk hoe deze waarde samenwerking met Israëlische universiteiten precies ondersteunt. Het zou vreemd zijn om te stellen dat een boycot de academische vrijheid van Nederlandse instellingen of onderzoekers zelf zou schaden. Nederlandse academici zouden tenslotte vrij blijven om in deze kwestie te denken of debatteren over wat ze willen. Ze zouden ook nog steeds in gesprek kunnen gaan met Israëlische collega’s, alleen niet in een context van institutionele samenwerking. Het idee lijkt eerder te zijn dat een boycot de academische vrijheid van onderzoekers aan Israëlische universiteiten zou schaden, aangezien zij geïsoleerd zouden raken. Maar als dat het argument is, zouden de ondertekenaars meerdere aannames moeten onderbouwen.

Steun Palestijnse collega’s
Ten eerste negeert de brief volledig hoe Israëlische universiteiten zelf academische vrijheid inperken. Het boek van Maya Wind laat onder andere zien dat Israëlische universiteiten vanaf hun oprichting betrokken zijn geweest bij de onderdrukking van Palestijns onderzoek, bijvoorbeeld door inschrijving van Palestijnse studenten te beperken en door de grenzen van toegestaan onderzoek en onderwijs af te bakenen. Bovendien blijven ze samenwerken met een staatsapparaat dat de infrastructuur waartoe universiteiten op de Westoever toegang hebben, ernstig inperkt. En wat de universiteiten in Gaza betreft: alle twaalf zijn in recente maanden grotendeels verwoest (wat de vraag oproept hoe de rectoren hun ‘steun voor Palestijnse collega’s’ precies voor zich zien). Dit alles maakt het raadselachtig hoe academische vrijheid precies wordt bevorderd door samen te werken met, en daarmee steun te bieden aan, instituties die bekend staan om het inperken van diezelfde vrijheid. De brief doet weinig om het vermoeden te bestrijden dat voor de rectoren niet alle academische vrijheid even belangrijk is.

Bovendien geeft de brief een vertekend beeld van de eisen van pro-Palestina-demonstranten door te stellen dat hun voorstellen Israëlische onderzoekers zouden ‘isoleren’. Deze eisen richten zich over het algemeen op institutionele boycots, dat wil zeggen het verbreken van officiële banden met Israëlische universiteiten (en andere onderzoeksinstellingen die betrokken zijn bij Israëlische mensenrechtenschendingen). Dat betekent niet dat onderzoekers niet meer in gesprek kunnen gaan met individuele Israëlische academici die kritisch staan tegenover het regime. Het is nog steeds mogelijk om Israëlische onderzoekers uit te nodigen om presentaties te geven, om artikelen met hen te schrijven, etc. Dergelijke contacten zouden alleen moeten plaatsvinden buiten een context van geïnstitutionaliseerde samenwerking die Israëlische universiteiten als geheel ten goede zou komen.

Academische vrijheid
Maar stel dat het verbreken van banden met Israëlische universiteiten academische vrijheid daadwerkelijk negatief zou beïnvloeden. Zou dat de discussie beslechten? Natuurlijk niet. Ik vermoed dat niemand in de Nederlandse academische wereld academische vrijheid onbelangrijk vindt, maar tegelijk kan niemand volhouden dat het de enige waarde is die we in overweging moeten nemen. De brief is het hier in feite mee eens: de derde alinea betoogt trouw aan ‘de kernwaarden die zo fundamenteel zijn voor onze samenleving: vrijheid, rechtvaardigheid en respect voor de mensenrechten’. Maar als we het erover eens zijn dat deze waarden eveneens belangrijk zijn, is een beroep op academische vrijheid niet genoeg om de zaak te beslechten. Als academische vrijheid botst met andere waarden, wat uiteraard mogelijk is, moeten we afwegen welke waarde het meest belangrijk is.

Gegeven de goed gedocumenteerde medeplichtigheid van de Israëlische academische wereld in systematische mensenrechtenschendingen zou de waarde van respect voor mensenrechten, waaraan de rectoren lippendienst bewijzen, in deze kwestie op onze radar moeten verschijnen. Waarom nemen de ondertekenaars aan dat het belang van academische vrijheid (gesteld dat die hun argument zou helpen) groter is dan het belang om geen instellingen te steunen die nauwe banden hebben met een leger dat in recente maanden van Gaza een ‘hel op aarde’ heeft gemaakt, om de secretaris-generaal van de VN te citeren?

Het enige antwoord dat in de brief naar voren komt, is dat engagement met Israëlische universiteiten een ‘open en kritisch gesprek’ mogelijk maken. Dit gesprek zou dan kunnen helpen om deze universiteiten te overreden niet langer deel te nemen aan mensenrechtenschendingen. Een korte blik op de geschiedenis toont echter dat deze hoop uitermate vergezocht is. Maya Wind toont in haar boek aan dat de rol van Israëlische universiteiten in de onderdrukking van Palestijnen niet recent is begonnen, maar sinds hun oprichting dominant is geweest. Vele decennia van samenwerking met Westerse universiteiten hebben weinig aan dit patroon verandert. Scepsis tegenover de doeltreffendheid van ‘academische diplomatie’ is daarom gerechtvaardigd. Een vage belofte om mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen, ontslaat de rectoren dus niet van de verplichting om te beargumenteren waarom samenwerking met deze instellingen überhaupt een goed idee is.

Maya Wind
Het meest ontstellend is dat geen van deze punten bijzonder nieuw of onbekend zijn. Ook voor de verschijning van Winds boek was veel bekend over de banden van Israëlische universiteiten met het leger en hun barrières tegen Palestijnse studenten en onderzoekers. Discussies over de relatie tussen academische vrijheid en potentiële boycots van Israëlische instellingen zijn ook al jaren gaande. Neem bijvoorbeeld Judith Butlers artikel Israel/Palestine and the paradoxes of academic freedom’ uit 2006. In dit artikel betoogt Butler dat tegenstanders van academische boycots die zich op academische vrijheid beroepen, een te beperkt begrip van academische vrijheid veronderstellen, dat geen rekening houdt met de omstandigheden waarin academische vrijheid in de praktijk kan worden verwezenlijkt – omstandigheden die duidelijk afwezig zijn voor veel inwoners van zowel Israël als Palestina.

Zelfs als de rectoren het niet eens zijn met dit soort argumenten, zouden ze tenminste enig bewustzijn kunnen tonen van het bestaan ervan. In plaats daarvan doen ze het voorkomen alsof academische vrijheid een onbetwist begrip is dat zonder problemen kan worden ingezet ter verdediging van samenwerking met Israëlische instellingen. Zelfs als ze de lange geschiedenis van deze lijn van argumentatie hebben gemist, zouden ze er toch aan herinnerd moeten zijn door de student-demonstranten die al tijden dezelfde punten naar voren brengen – zowel voor als na 7 oktober. Of anders wel door de tour langs Nederlandse universiteiten die Maya Wind heeft gemaakt rondom de verschijning van haar boek. Op 14 mei sprak Wind bijvoorbeeld aan de UU, in bijzijn van rector Henk Kummeling. Je zou verwachten dat Kummeling, alvorens een statement in een nationaal dagblad te ondertekenen, zou controleren of dit statement op enige wijze ingaat op Winds krachtige argumenten. Maar blijkbaar niet.

Lange weg te gaan
Het wringt dat de brief hoog opgeeft van academische waarden, maar geen aandacht besteedt aan belangrijke tegenargumenten, die reeds lang bekend zijn. Academische vrijheid is niet simpelweg de vrijheid om alles te zeggen wat je maar wil. Deze vrijheid gaat samen met de verantwoordelijkheid om te luisteren naar tegengestelde posities en om te reageren op valide tegenargumenten. Maar de Nederlandse rectoren negeren simpelweg de punten die steeds opnieuw naar voren worden gebracht door een groot deel van hun studenten en medewerkers. Of dit nou komt doordat ze niet van deze punten op de hoogte zijn, of omdat ze deze niet begrijpen, of (wat het meest waarschijnlijk is) omdat ze deze moedwillig negeren; feit is dat de brief niet voldoet aan basale standaarden voor een geïnformeerd debat. Hierdoor voelt het plechtige beroep op academische vrijheid als weinig meer dan een holle slogan.

Henk Kummeling en de andere rectoren zijn ons betere argumenten verschuldigd. Of, als deze argumenten uitblijven, een herziening van hun beleid ten opzichte van samenwerking met Israëlische instellingen. Als medewerker van de UU ben ik door deze brief niet in het minst gerustgesteld over de toewijding van mijn universiteit aan academische waarden. Helaas lijkt het erop dat Nederlandse academici en studenten nog een lange weg te gaan hebben om ervoor te zorgen dat de rectoren hun schijnbare commitment aan academische integriteit daadwerkelijk nakomen. 

Advertentie