'Ik zie diversiteitsbeleid graag als een poging om iets positiefs te doen'
Het doel van het ‘Projectplan Diversiteit: instroom en selectie’ dat in opdracht van de Taskforce Diversiteit werd opgesteld, is de realisatie van een cultuur waarin alle 'kwalitatief geschikte studiekiezers ongeacht hun achtergrond' zich welkom voelen bij de UU. Het document is een stappenplan waarmee faculteiten de komende twee jaar de samenstelling van hun studentenpopulatie kunnen onderzoeken en vervolgens hun diversiteitsdoelen kunnen bepalen. De invulling daarvan is niet in beton gegoten, staat in het projectplan. "Zo ligt het voor de hand dat diverse opleidingen, gegeven de huidige populatie, meer studenten willen trekken met een niet-westerse achtergrond, terwijl er ook opleidingen zijn die specifieker gericht zullen zijn op een evenwichtiger gender-verdeling."
Het projectplan van de UU kwam onder vuur te liggen naar aanleiding van een artikel in De Telegraaf. Volgens de krant zouden de opstellers vinden dat ‘diversiteit hard nodig is op de witte Universiteit Utrecht’. Om die reden zou de universiteit ‘diversiteitsacties’ zoals aparte gebedsruimtes voor mannen en vrouwen overwegen. De UU wil islamiseren, was de conclusie van onder andere PVV’er Machiel de Graaf. En ook op Twitter klonk dergelijk commentaar: “Waarom staat diversiteit altijd gelijk aan meer islam?”
De kritiek richtte zich hoofdzakelijk op één van de bijlages van het document met een bloemlezing van uitspraken van UU’ers. Daarin werden suggesties gedaan hoe de UU diverser kan worden. De gebedsruimte met gescheiden ingangen werd genoemd, net zoals het idee om meer bekendheid te geven aan voorzieningen voor studenten met een beperking.
Hoewel de universiteit benadrukte dat het niet om beleidsplannen ging en stelde dat De Telegraaf de kern van het projectplan miste door te focussen op die bijlage, kon de universiteit zich niet helemaal ontworstelen aan de beeldvorming. Zoals Universiteitsraadslid Sebastian Wijnands het verwoordde: “Doordat iemand heeft besloten dat het relevant was om deze ideeën als bijlage aan het rapport toe te voegen, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat daar iets mee bedoeld wordt. Dat het misschien een stip aan de horizon is.”
Hoe ziet de UU de kritiek die zij binnen en buiten de universiteit kreeg? DUB vroeg voorzitter van de Taskforce Diversiteit Janneke Plantenga en vicevoorzitter van het universiteitsbestuur Annetje Ottow om in gesprek te gaan.
Waarom vindt de universiteit het belangrijk om te werken aan een diverse studentenpopulatie?
Ottow: “Iedereen die over de juiste talenten beschikt heeft recht op onderwijs. Als universiteit hebben wij de publieke taak om dat onderwijs te verzorgen. Wij vinden het ontzettend belangrijk dat wij inclusief zijn en iedereen een gelijke kans krijgt. Als wij bijvoorbeeld ons selectiesysteem zo vormgeven dat er ongelijkheid ontstaat, en wij dus maar een bepaald segment van de markt bedienen, dan gaan we niet goed om met het recht op onderwijs. Het motto van de Universiteit Utrecht is niet voor niets ‘wij voor een betere wereld’. Daarop baseren wij alles wat wij doen, ook rondom diversiteit.”
Plantenga: “Laten we het praktisch houden. Het is toch zonde als drie potentieel hoogbegaafde wiskundigen buiten boord vallen door je manier van selecteren?”
Ottow: “Diversiteit voegt daarnaast ook iets toe aan je onderwijs. Een divers samengestelde gemeenschap van studenten draagt bij aan een inspirerende en uitdagende leeromgeving. Als je als student op de universiteit leert om met studenten met verschillende achtergronden samen te werken, dan helpt dat je ook in de maatschappij waar allemaal verschillende mensen zijn. Door in een diverse omgeving te studeren krijg je meer bagage voor later. Het een goede voorbereiding op het werken in een pluriforme samenleving."
Ik neem aan dat de Taskforce Diversiteit is opgericht vanuit een bepaalde noodzaak of dat er een probleem werd gesignaleerd. Wat was dat probleem?
Plantenga: “Ik zou niet willen spreken over een probleem, dan maak je het meteen zo zwaar. Ik zie diversiteitsbeleid graag als een poging om iets positiefs te doen. Als een instrument om te komen tot een open, inclusieve gemeenschap. Het gaat wat mij betreft meer over een vraag die op tafel ligt.”
Wat is die vraag?
Plantenga: “Je ziet dat er groepen zijn die niet heel sterk vertegenwoordigd zijn binnen de UU. Als Taskforce vragen wij ons af waarom dat zo is. Kiezen die groepen niet voor de universiteit? Hebben ze niet dezelfde kansen gekregen? Of werken bepaalde selectieprocedures in hun nadeel?”
U geeft aan dat bepaalde groepen niet sterk vertegenwoordigd zijn binnen de UU. Eén van de kritiekpunten van geograaf Josse de Voogd was dat migranten op de Universiteit Utrecht niet ondervertegenwoordigd zijn, zoals in eerste instantie in de bijlage van het rapport werd gesuggereerd, maar dat het percentage migranten op de UU ongeveer net zo hoog is als onder vwo-scholieren.
Ottow: “Als we het hebben over ondervertegenwoordigde groepen dan hoeft het niet te alleen te gaan om studenten met een migratieachtergrond, maar ook om mensen met een bepaalde leeftijd, LHBT’ers en studenten met een beperking. En om de man-vrouwverhoudingen. Kortom, het gaat om het bieden van gelijke kansen voor iedereen die gekwalificeerd is voor universitair onderwijs.”
Plantenga: “Het multiculturele aspect is maar één onderdeel van het palet van diversiteit.”
Welke groepen zijn er dan ondervertegenwoordigd?
Ottow: “Als je het projectplan goed leest, dan zie je dat dit nog een vraag is.”
Toch staat er in het projectplan dat de universiteit ‘beoogt meer een afspiegeling te zijn van de leerlingen- en studentenpopulatie die zich kwalificeert voor een universitaire studie’ en dat er aan de ‘UU diverse groepen zijn waarvan de aanmeldings- en inschrijvingscijfers achterblijven’.
Ottow: ‘Welke groep ondervertegenwoordigd is kan per opleiding verschillen.”
Plantenga: “Het doel van het projectplan is het creëren van alertheid. Dat opleidingen zich afvragen: Is onze studentenpopulatie een dwarsdoorsnede van de samenleving? Klopt dit wel? Cijfers zijn daar een eerste indicator voor, maar niet meer dan dat.”
Ottow: “Ik zou het jammer vinden als we alleen maar kijken naar aanmeldings- en inschrijvingscijfers. Ondervertegenwoordiging kan ook betekenen dat wij als universiteit onvoldoende oog hebben voor een groep. Als taskforce hebben we bijvoorbeeld gezien dat wij niet genoeg aandacht hadden voor de obstakels waar studenten met een beperking tegenaan lopen binnen de universiteit. Dat betekent dat wij daarover in gesprek moeten gaan en moeten onderzoeken of we voorzieningen kunnen treffen voor deze groep.”
Plantenga: “Het interessante van het ‘Projectplan Diversiteit: instroom en selectie’ is juist dat we nog niet alle antwoorden hebben en met elkaar de discussie voeren over wat we zien.”
Is het in dat kader interessant geweest dat er plotseling een publieke discussie ontstond over de inhoud van het projectplan en de diversiteitsdoelstellingen van de UU?
Plantenga: “Een universiteit gedijt bij het vrije woord en de uitwisseling van ideeën. Het is dus goed om je ideeën te toetsen, maar de discussie moet wel op een respectvolle manier gevoerd worden. Het is heel gek als je opeens in een bepaald frame wordt neergezet. Dat ideeën van UU’ers in een bijlage van een notitie worden gepresenteerd als uitgewerkte beleidsvoorstellen. Dat is helemaal niet aan de orde!”
Waarom zat die bijlage bij de notitie?
Ottow: “Het is niet meer dan een verslag van een debat geweest.”
Plantenga: “Een inventarisatie van alle ideeën die zijn langskomen. Natuurlijk hadden die ideeën misschien op een andere manier gepresenteerd kunnen worden, maar dat is wel met de kennis van nu.”
Eén van de kritiekpunten was dat de studenten met wie de taskforce sprak voor die bijlage allemaal een islamitische achtergrond hebben. Waarom is daarvoor gekozen?
Plantenga: “Het was een eerste oriënterende gespreksronde. En wanneer je kort de tijd hebt om die eerste gesprekken te voeren, dan vind ik het legitiem om vier islamitische studenten te vragen. Want van die groep wisten we minder, dan van bijvoorbeeld mensen met een beperking naar wiens situatie we al onderzoek hebben gedaan. Maar bepalen zij vervolgens het beleid? Nee.”
Ottow: “Het project gaat nu pas echt lopen. Dus je mag er niet het belang aan hechten wat er kennelijk aan gehecht wordt.”
Misschien is het een zorg; als het eerste gesprek niet met een diverse groep studenten is gevoerd, hoe kunnen we er dan op vertrouwen dat dit bij toekomstige gesprekken wel gebeurt?
Ottow: “Dat begrijp ik, maar daar staat tegenover dat wij hebben gezegd dat dit pas een eerste aanzet is. Dus iedereen krijgt nog allerlei mogelijkheden om zijn zegje te doen. Die bijlage wordt nu zo opgeblazen. Er is wat mij betreft genoeg over gezegd.”
“De faculteiten zijn nu aan zet. Zij gaan met opleidingen bekijken hoe zij er voor kunnen zorgen dat studiekiezers, ongeacht hun achtergrond, zich tijdens het proces van aanmelden, machten en selectie welkom voelen. We hechten er zeer aan dat die opleidingen zelf - dus docenten, studenten, onderwijsdirecteuren - bepalen en uitvoeren. Je kunt verschillend denken over de vraag wat diversiteit is, hoe we ermee omgaan en hoe je het kan verantwoorden. Maar ik hoop dat we binnen de debatten die we hebben zuinig met elkaar omgaan.”