Achtergrond

Het Ambulatorium: voor onderwijs, onderzoek en behandelingen

De medewerkers van de faculteit willen graag als behandelaar actief zijn, zegt Marleen Rijkeboer. En het is een groot goed dat het Ambulatorium ze die mogelijkheid biedt. “Het is cruciaal voor de kwaliteit om de behandelpraktijk, het onderzoek en het onderwijs te combineren. Studenten merken het als je in je onderwijs refereert aan je eigen ervaring met patiænten. Dat is veel interessanter dan wanneer je het alleen over abstracte ziektebeelden hebt. Bovendien, als je je vingervlugheid en je klinische kwalificaties wilt behouden, moet je ook gewoon behandelervaring blijven opdoen.”

Ook voor de theorievorming is de behandelpraktijk onontbeerlijk. “Soms komt het voor dat je gaat twijfelen aan de juistheid van een theorie. Dan denk je ‘maar wacht eens even, ik maak cliænten mee waarbij het anders is’. Dit kan aanzetten tot nieuw onderzoek om aangescherpte hypotheses te toetsen. De echt groten, en daar bedoel ik de mensen mee die veel betekend hebben voor het vak, hebben doorgaans praktijk en onderzoek gecombineerd.”

Het Ambulatorium begon als een activiteit van een klein clubje ontwikkelingspsychologen, pedagogen en klinisch psychologen. “Zij vroegen zich af hoe zij hun expertise in stand konden houden als ze nooit meer een patiænt zien.” Het Ambulatorium bloeide en de patiænten wisten het te vinden. Dat ging jaren goed totdat er een magere tijd aanbrak waarin de zorgverzekeraars de behandelingen nog maar mondjesmaat wilden vergoeden en ook de faculteit de geldkraan dichtdraaide. Inmiddels gaat het weer goed met het ‘Ambu’ zoals de insiders het Ambulatorium noemen. Er is een samenwerkingsverband met Altrecht, de grootste instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de regio, waardoor vergoeding weer gegarandeerd is. Rijkeboer: “Iedereen die zich aanmeldt, kan snel geholpen worden. Het voordeel van deze plek voor cliænten is dat je zeker weet dat je een state of the art-behandeling krijgt.”

Het Ambulatorium is ook een expertisecentrum. Een aantal grote onderzoeksprojecten is er ondergebracht, vertelt Rijkeboer "Een van de projecten is Incredible Years. Dat is een Amerikaans programma voor de aanpak van moeilijk opvoedbare kinderen dat wij hier gaan testen op de effectiviteit in Nederland.”

Onderzoek naar verliesverwerking

Het Ambulatorium en onderzoek

Het onderzoeksproject Verliesverwerking bij kinderen en jeugdigen is ÄÄn van de projecten van het expertisecentrum van het Ambulatorium. Samen met Paul Boelen is Mariken Spuij verantwoordelijk voor het onderzoek. Zij onderzoeken de effectiviteit van een door henzelf ontwikkelde behandeling, een cognitief gedragstherapeutische aanpak. Kern van zo’n behandeling is het idee dat hoe je denkt en doet in grote mate bepalend is voor hoe je je voelt.

De onderzoekers richten zich op kinderen die zes tot twaalf maanden geleden een ouder of een broer of zus hebben verloren. Spuij: “Een kleine minderheid van die kinderen loopt het risico om wat wij noemen ‘gecompliceerde rouw’ te ontwikkelen: een stagnerend rouwproces dat kinderen ernstig kan belemmeren in hun ontwikkeling. Wij onderzoeken of onze behandeling dat kan voorkomen.”

“Het is ontzettend belangrijk onderzoek”, vertelt Spuij, “er is nog zo weinig bekend over rouw en verlies bij kinderen en jongeren.” Uit een meta-analyse uit 2007 blijkt dat er slechts dertien studies zijn naar behandelingen die wetenschappelijk gezien van voldoende niveau zijn. Bovendien is de effectiviteit van die behandelingen zeer beperkt.”

Waarom dat zo’n onderontwikkeld terrein is? “Er is heel lang gedacht dat kinderen niet rouwen”, vertelt Spuij. “Veel mensen hebben ook moeite met rouw, er rust een taboe op zeker bij kinderen. Wat ook meespeelt is de gangbare gedachte dat alle gevoelens waarmee rouw gepaard gaan erbij horen en dus ‘normaal’ zijn.” Een andere factor zou kunnen zijn dat problematische rouw niet als apart ziektebeeld is opgenomen in de DSM, het classificatiesysteem van psychische aandoeningen. “En dan bestaat het blijkbaar niet als probleem”, zegt Spuij. Overigens is de verwachting dat dat in de nieuwe editie, de DSM V, die in 2011 uitkomt, zal veranderen.

Het is mijn schuld

De cognitief gedragstherapeutische aanpak blijkt zeer succesvol bij volwassenen met rouwproblemen maar ook bij andere klachten, zoals angst en depressie. “Als een kind bijvoorbeeld denkt dat het zijn schuld is dat een ouder is overleden, zal dat hem een naar gevoel geven. Kinderen kunnen ook denken ‘het komt nooit meer goed’. Of, als ze hun moeder huilend op de bank zien zitten: ‘mijn moeder kan het niet aan om alleen voor mij te zorgen.’ Al dat soort gedachten kan een enorme invloed hebben op het functioneren van een kind.” Kinderen willen er graag over praten, is de ervaring van Spuij. “Vaak is het moeilijk om met je ouders te praten, omdat die zelf zoveel verdriet hebben. Met een therapeut speelt dat niet.”

Behalve voor de zogenaamde dysfunctionele cognities is er ook aandacht voor vermijdingsgedrag. “We hadden een jongen die graag viste met zijn vader. Toen zijn vader plotseling overleed, wilde hij zijn hengels niet meer aanraken en hij wilde niet meer naar zijn favoriete visplekje. Hij was bang dat hij gek zou worden als hij dat toch deed. We hebben hem geholpen om die confrontatie aan te gaan en dat heeft de scherpe kantjes van het verdriet afgehaald. Bovendien kon hij weer gaan vissen. Dat was iets wat hij toch altijd erg leuk had gevonden.”

Welke factoren het risico op gecompliceerde rouw vergroten is ook iets waar de onderzoekers graag meer over zouden weten. “Er zijn aanwijzingen dat het traumatische karakter van een verlies het risico vergroot bijvoorbeeld bij een suòcide. Ook kunnen persoonlijkheidskenmerken een rol spelen maar daar weten we nu nog weinig van.”

Vertrouwen

Het onderzoek bevindt zich nog in het beginstadium. De behandeling is gestandaardiseerd en nu wordt gekeken of behandelaren ermee uit de voeten kunnen. Vervolgens komt er een pilot en aan de hand van de resultaten volgt er een studie bij een grote groep cliænten met een controlegroep die een alternatieve behandeling krijgt aangeboden. Als de resultaten zo zijn als Boelen en Spuij verwachten, gaan ze er zeker de boer mee op. Dan kan de behandeling nationaal en internationaal op grote schaal gebruikt gaan worden. Spuij heeft er alle vertrouwen in. Zeker op basis van de ervaring die ze al opdeden met een dergelijke aanpak. Bovendien heeft hun behandeling een stevige theoretische basis.

Zwaar is het werk wel, vindt Spuij. Al dat verdriet. “Gelukkig ben ik maar een dag in de week als behandelaar actief.” Aan de andere kant ziet ze ook veel kinderen met wie het na verloop van tijd veel beter gaat. “Ouders zeggen bijvoorbeeld na afloop dat ze zo blij zijn dat ze hun kind weer terug hebben. Kinderen zijn soms net strak gespannen elastiekjes als ze hier komen. Na twee tot drie maanden zie je de veerkracht vaak weer terugkomen. Dat is toch waar je het voor doet.”

De behandeling van Spuij en Boelen

De behandeling duurt negen sessies. De kinderen krijgen informatie over verliesverwerking. Ze leren met welke gevoelens je te maken krijgt als je een gezinslid verliest. Daarnaast krijgen ze uitleg over de zogenaamde rouwtaken. Spuij en Boelen hebben die als volgt geformuleerd:

(1) het verlies en de pijn die daarbij hoort weer onder ogen zien

(2) weer vertrouwen krijgen in jezelf, anderen, het leven, en de toekomst

(3) niet alleen maar alles-voor- anderen-doen

(4) doorgaan met dingen doen die je altijd deed

Kinderen krijgen ook informatie over hoe cognitieve gedragstherapie werkt en wat veel voorkomende negatieve gedachten zijn. ‘Het is mijn schuld’. ‘Het komt nooit meer goed’. ‘Ik sta er helemaal alleen voor’.

In een eigen map kunnen ze hun gevoelens en gedachten onder woorden brengen. Kinderen leren eerst het gedrag en de gedachten herkennen die ervoor zorgen dat ze zich akelig voelen en vervolgens om die te veranderen.

Naast de kindersessies zijn er vijf oudersessies waarin ouders geleerd wordt hoe ze hun kind kunnen steunen en begeleiden.

Echte lees- en rekenproblemen

Het Ambulatorium en onderwijs

Iris Visser zit in haar masterjaar als orthopedagoog. Ze is stagiaire bij het Ambulatorium. “Wat ik interessant vind hier, is dat de behandeling en het diagnostische onderzoek geòntegreerd zijn met het wetenschappelijk onderzoek. Alle mensen die veel weten heb je om je heen.”

Als orthopedagoog leert ze met name diagnostisch onderzoek te doen op het gebied van dyslexie en dyscalculie. Daarvoor zijn in het Ambulatorium in het Martinus Langeveldgebouw ruimtes ingericht met een one-way screen. De onderzoeker zit met het kind aan tafel voor wat eruitziet als een spiegelwand. Achter de wand kunnen de stagiaires of begeleiders meekijken zonder zelf gezien te worden. Overigens alleen als de kinderen en de ouders dat goed vinden.

Deze ochtend is er een dyscalculie-onderzoek afgenomen bij een zestienjarige jongen. “Wat je doet bij zo’n onderzoek”, vertelt docent orthopedagoog Jojanneke van der Beek, “is kijken welke strategieæn iemand volgt. Hij moet hardop denken. Je observeert wat hij doet en wat hij zegt. En je kijkt hoe hij regeert op aangeboden hulp. Wat je ook wilt weten is hoeveel hulp een kind nodig heeft om tot een oplossing te komen.”

De stagiaires gaan geleidelijk aan steeds meer zelf doen. Eerst is het alleen kijken en evalueren. Dan gaan ze ook mee aan tafel en uiteindelijk moeten ze zelfstandig een onderzoek afnemen. En het rapport schrijven.

Visser: ‘Het lijkt makkelijk maar dat is het zeker niet. Alles wordt consequent nabesproken en daar leer je veel van.”

Sylke Toll loopt ook stage bij het Ambulatorium. Ze heeft al ontzettend veel geleerd. “Je weet alles alleen uit boeken en hier ga je die dingen echt toepassen. Hoe biedt je de hulpstappen aan? Als je een zenuwachtig kind hebt, hoe pak je dat aan? Je kan er niet meteen een test op gooien. Ik heb ook eens een kind geobserveerd in de klas. Dan kijk je hoe de instructie aansluit bij wat het kind kan. “Soms is dat erg verhelderend”, vult Van der Beek aan. “Geen wonder dat je niet kan werken denk je wel eens, het is zo’n rommeltje.”

Volgens Van der Beek worden bij het Ambulatorium vooral de wat moeilijkere kinderen aangenomen die helemaal vastlopen op school. “Dat zijn vaak complexere gevallen bij wie je ook verder gaat dan het reguliere standaardonderzoek. Sommigen komen al met dikke dossiers van eerder onderzoek binnen.”

The rise and rise of Kurk

Het GSCF is uitgegroeid tot een van de meest belangwekkende cabaretevenementen in Nederland. Niet in de laatste plaats door het succes van deelnemers uit het verleden. Hedendaagse, populaire cabaretiers als Theo Maassen, Jochem Myjer, Mike Boddé, Thomas van Luyn en Ernst van der Pasch hadden hun eerste succes tijdens dit festival. Drie jonge studenten van de Universiteit Utrecht, Duco van Lanschot (20), Menno Ploeg (20) en Clemens Lokin (19), hopen in dit illustere rijtje te worden opgenomen. Ze zijn aardig op weg: hun cabaretgroep Kurk is een van de zes halve finalisten van het prestigieuze festival.

In tegenstelling tot het GSCF, heeft Kurk nauwelijks een geschiedenis. Duco: “Vanaf februari dit jaar heb ik Menno zo nu en dan bij USC aangeschoten en gevraagd of we samen wat aan cabaret konden gaan doen. Gewoon, leuk. Dan zei hij meestal: “Goed idee!” en liep ie weer door. Pas in mei zijn we gedrieën aan de slag gegaan. Clemens kwam er ook bij; die had zichzelf eigenlijk min of meer uitgenodigd.”

Het trio heeft zonder specifieke redenen voor de naam Kurk gekozen. Duco: “Ik wilde eigenlijk onze achternamen gebruiken, maar dat vonden de andere twee niets. Toen is er een hele reeks slechte namen geopperd. Tot één van ons riep: “kurk!” Een kort zelfstandig naamwoord, prima.” Volgens Menno is het heel anders gegaan: “Clemens had problemen met goed articuleren. Toen hebben we een kurk in zijn mond gestopt. Een beproefde theateroefening; ga je beter van articuleren. Vandaar: kurk.”

Twee weken nadat de drie rechtenstudenten voor het eerst bij elkaar kwamen, namen ze deel aan het Intercorporaal Cabaret Festival. Ze wonnen. Dat gaf vertrouwen en de drie corpsleden besloten zich te wagen aan het GSCF.

Try-out tour

Ze deden mee aan een voorselectie, om wat later een telefoontje van de organisatie te krijgen: Kurk mocht zich opmaken voor deelname aan de halve finale van het festival. Workshops en try-outs, geïnitieerd vanuit de organisatie van het GSCF, volgden. Clemens: “Gedurende de try-out tour hebben we flink zitten sleutelen aan onze voorstelling. Ook hebben we nieuwe sketches aan het geheel toegevoegd. Dat alles is altijd wel in overleg gegaan met de regisseuse, zij is zoveel ervarener.” Die regisseuse is Wimie Wilhelm, bekend van toneel, tv en film. “In het begin voerden we alle veranderingen die zij voorstelde door”, geeft Clemens toe. “Om vervolgens bijna alles weer terug te draaien naar hoe het was”, lacht Duco.

Dankzij de try-out tour met de vijf andere halve finalisten kregen de jonge UU-studenten een idee van hun concurrentie. Twee dagen voordat ze het podium van de Groninger Stadsschouwburg bestijgen, schatten ze hun kans in. Duco: “Drie van de zes mogen op vrijdag de finale spelen. Ik heb het gevoel dat er vier kanshebbers zijn voor die finale, en daar zitten wij bij. Het wordt dus close.”

Dat terwijl geen van hen noemenswaardige toneelervaring heeft. “Neem de halve finalist Herman Otten, aardige jongen, komt ook uit Utrecht, die is zojuist afgestudeerd aan de toneelschool. Wij hebben nog nooit toneelles of iets dergelijks gehad.” Clemens: “Wij studeren rechten, dat zou in ons nadeel kunnen werken: het begon voor ons als hobby, en dat nog niet eens lang geleden. Anderen zijn er al veel langer, veel serieuzer mee bezig.”

Over het mogelijk winnen van de finale willen de jongens het niet eens hebben. “De finale halen, dat is ons doel”, licht Duco toe. “Dan mag je namelijk meedoen aan de finalistentoer, kunnen we nog eens dertien keer optreden in heel het land.” Clemens zegt bescheiden en nobel iedere deelnemer een finaleplaats te gunnen, althans: “Ons natuurlijk wel iets meer dan de rest.” Duco: “Ik gun het gewoon onszelf. De rest boeit me geen reet. Nou ja, de broer van Menno doet ook mee; ik hoop dat hij eveneens de finale haalt.” Clemens, met een knipoog: “Daar doen we het eigenlijk allemaal voor hè: voor de familie Ploeg uit Groningen.” Duco: “Hun ouders hebben trouwens al kaartjes gekocht voor de finaleavond. En waarom niet; grote kans dat in ieder geval één zoon de finale bereikt.”

Uitzinnig applaus

Donderdagavond 30 oktober. Het enthousiaste publiek, hoofdzakelijk studenten, ziet Kurk een energieke show opvoeren. De diverse sketches doen velen bulderen van het lachen. Na ruim een half uur ontvangen de drie kersverse cabaretiers een uitzinnig applaus. Duco: “Na het optreden zijn we elkaar juichend in de armen gevallen, zo goed hadden we nog niet eerder gespeeld.” De jury kan zich kennelijk vinden in deze beleving en geeft Kurk de zo gewenste finaleplaats. De broer van Menno valt af. Menno: “Dat gaf wel een dubbel gevoel. Natuurlijk was ik blij met onze finaleplek, maar die blijdschap werd wel iets gedempt. Mijn broer is “s avonds met vrienden de stad ingegaan, ik ben gaan slapen.” Duco: “We hebben wel wat gedronken in het theatercafé; de adrenaline gierde nog door mijn lijf. Maar de vrienden met wie ik eventueel de stad in zou gaan, moest ik teleurstellen. Ik wilde een rustige nacht hebben. Concentreren. Morgen weer op.”

De volgende dag warmt presentator Ernst van der Pasch het publiek op, terwijl Kurk klaar staat om het finalespektakel in de schouwburg te openen. De voorstelling lijkt iets stroever te verlopen, vooral in het begin. Het publiek lijkt minder enthousiast dan de avond tevoren, maar dat is het ook bij de optredens van de andere twee finalisten. “Ja, het publiek reageerde wel anders vanavond”, merkt Menno na afloop van hun voorstelling op. “Misschien een kritischer publiek dan gisteren.”

De spanning is er niet minder om. Na het gastoptreden van stand-up comedian Jan Jaap van der Wal komen de finalisten het podium op. Ze slaan de armen om elkaars schouder en horen de jury aan. Zij prijst Kurks spannende, onvoorspelbare show, het vermogen om grappen te stapelen, maar zegt tevens deze avond een andere voorstelling te hebben gezien dan een dag eerder tijdens de halve finale. “En van die twee was de finaleavond niet de sterkste”, concludeert juryvoorzitter Arno Gelder streng.

Terwijl iedere deelnemer zo nu en dan een smekende blik omhoog werpt, brengt Gelder het verlossende woord: “De winnaar van het 22ste Groninger Studenten Cabaret Festival is Kurk!”

De jongens springen. De broer van Menno stormt op hen af en tilt hen één voor één op. De 750 mensen in de uitverkochte zaal staan op en delen in het feestje.

Moeizaam zingen

Een paar dagen na de overwinning zijn de mannen weer enigszins teruggekeerd op aarde. Wat ze die vrijdagavond hebben gedaan? Duco: “Gefeest. Bier gedronken. Eerst in het theatercafé, later zijn we naar een café in de stad getrokken, samen met het bestuur van GSCF, de andere deelnemers en Jan Jaap van der Wal.” Een dag na de overwinning betrad Kurk andermaal het podium van de Groninger Stadsschouwburg: het cabaretmaal ging van start, 24 uur achtereen cabaret ter ere van het 125-jarig bestaan van de “Grand Dame”. “Aangezien wij het festival hadden gewonnen, mochten we het cabaretmaal openen”, vertelt Duco niet zonder trots. “Stond onze naam ineens bij de line-up, naast die van Najib Amhali en Brigitte Kaandorp. We hebben die nacht ervoor door het gefeest maar twee of drie uur geslapen. Driestemmig zingen ging wat moeizaam. Maar de druk was minder, dus de voorstelling ging goed.”

En nu? Tot een half jaar geleden zorgeloze rechtenstudenten aan de UU, nu de winnaars van een groot cabaretfestival. Duco: “We gaan proberen er iets van te maken. Ik denk wel dat ieder van ons rechten blijf studeren, desnoods in een lager tempo.”

Robin Kemper

Vorig jaar heb ik niet veel in de collegebanken gezeten; ik heb het erg druk gehad met The Girls. Momenteel probeer ik mijn tijd eerlijker te verdelen tussen band en studie. Dat moet ook wel, want ik ben dit jaar begonnen met mijn bachelortraject. Ik heb nu zo'n drie colleges in de week en die volg ik dan ook. Helaas heb ik laatst al wel weer twee deadlines gemist.

The Girls heb ik samen met een vriend uit Meppel opgericht. Ik beschouw The Girls dan ook echt als míjn band, daar heb ik mijn hart zitten. Andere bandleden doen nog wel eens muzikale uitstapjes; een drummer is nu eenmaal gewild en kan eenvoudig ergens anders ingezet worden. Eigenlijk kan ik niet zo geweldig goed gitaarspelen en zingen. Zomaar invallen bij een andere band is dan ook geen optie.

We proberen een keer in de week bij elkaar te komen om te oefenen in dB's. Meestal draag ik de ideeën aan voor de liedjes. Die ideeën kunnen heel simpel zijn: drie akkoorden, drie zangmelodieën en dan hebben we een liedje. Althans, als je in The Girls zit, is dat voldoende voor een liedje. De rest wordt door de andere leden van de band een beetje ingevuld. Dat gaat heel snel, ik weet inmiddels wat ik van iedereen kan verwachten.

De liedjes die ik schrijf komen eigenlijk vanzelf wanneer ik op mijn gitaar speel. Ik heb me er nooit druk over gemaakt wat er precies uitkwam. De laatste tijd, met de aanloop naar de cd en belangrijke optredens op bijvoorbeeld Lowlands, ben ik gaan nadenken wat ik aan het doen was. Tekst is een moeilijk ding. Ik zal me niet snel aan serieuze teksten wagen, dat voelt gewoon een beetje misplaatst. Veel bands willen iets beschouwends in hun tekst leggen, of iets paternalistisch. Dat wil ik helemaal niet.

Eigenlijk wil ik dat er in het geheel geen stem doorklinkt in mijn teksten. Ik heb er voor gekozen om hele open, hele simpele teksten te schrijven waarin alles mag, een soort schaamteloze openheid. Teksten als 'I love you and I want you and I want you all the time'. Bij wijze van spreken. Ik beschouw het als een verademing om zoiets te mogen zingen. Ik houd niet van onwijze metaforen, beeldspraak en dat soort shit: dat is vaak zo ver gezocht. Kom op, een popliedje is geen roman. Een popliedje is een popliedje, en alles wordt gesimplificeerd in een popliedje. Dat is ook de kracht ervan, zoiets moet je niet willen ondermijnen. Daarom vind ik bijvoorbeeld Paul McCarthy tienduizend keer beter dan John Lennon, En daarom vind ik Cheap Trick, een Amerikaanse band uit de jaren 70, heel goed. Zij schreven nummers als 'I want you to want me' waarmee ze alle rockclichés omarmen. Dat doen wij ook graag: rockclichés omarmen. Met onze liedjes ageren we in feite ergens tegen. Je zou het kunnen zien als een soort rebelsheid tegen al te intellectuele uitingen in popliedjes.

We hebben aardig wat positieve kritieken gehad op ons album, maar er zaten ook wat negatieve geluiden bij. Vooral de zogenaamd serieuze muziekmedia waarderen ons minder. Onze liedjes zijn in hun ogen niet 'zwaar' genoeg. So be it. Ik word er ook wel een beetje raar van als ik denk aan die 'megamuziek-liefhebbers' die helemaal bloedjegeil worden van de nieuwe britpopsensatie. Dat zijn mensen in de 40 die literaire verwijzingen uit songteksten gaan halen. Tja, dan hoef je niet bij ons te zijn. Wij propageren lichtvoetigheid, dat is ons concept, dat is waar het bij ons om draait. En je vindt dat terug in alles: de bandnaam, de albumtitel, de liedjes en de performance.

We repeteren dus voornamelijk in dB's, maar thuis pak ik uiteraard ook wel eens de gitaar op. Ik denk niet dat mijn huisgenoten veel hinder ondervinden van mijn muziek; op mijn kamer speel ik niet-versterkt. Ik woon in een studentenhuis aan de Amsterdamsestraatweg met vier anderen, twee jongens en twee meisjes. We hebben onderling niet zo heel veel contact. We spreken elkaar wel eens, maar gaan niet met elkaar eten ofzo. Natuurlijk weten ze wel dat ik in een band speel. Een van de meisjes, die er nog niet zolang woont, kwam daar wel op een leuke manier achter. Ze woonde er nog maar een week toen ze me plots verbaasd aansprak: 'Hé, zag ik jou gisteren nou op tv, bij TMF?!'

Het komt niet vaak voor, maar we worden wel eens herkend. Als ik bijvoorbeeld naar een concert ga, word ik wel eens aangesproken: 'Hé, ben jij van The Girls?!' 'Dat klopt', zeg ik dan, om er met een knipoog aan toe te voegen: 'Heb je onze cd al gekocht?' Niet dat we aan de cd-verkoop bakken met geld verdienen. Het kleine beetje dat ik aan de band verdien zit 'm vooral in de optredens. Om rond te komen leen ik, naast de studiefinanciering die ik ontvang, geld van de IBgroep.

Nee, handtekeningen uitdelen enzo hoef ik niet. Ons rock & roll-leven beperkt zich tot optreden. Het gebeurt vaak genoeg dat we na een optreden meteen weggaan omdat we de volgende morgen weer vroeg op moeten; studeren of werken. Dat is niet bepaald rock & roll nee. Maar het is ook vrij kansloos om je elke avond helemaal klem te zuipen, zeker als je voor zo'n vijftig man staat te spelen in een klein zaaltje.

Ook groupies zijn bij ons totaal niet aan de orde. Natuurlijk hebben we wel meisjes die onze cd kopen en heel hard zwaaien tijdens ons optreden en met ons op de foto willen. Dat zijn heel jonge meisjes. Trouwens, ieder bandlid heeft een vriendin. Ik heb zelfs al twee jaar een vriendinnetje. Ze vindt het best leuk voor me dat het goed gaat met de band, ze komt ook wel eens kijken, maar eigenlijk heeft ze niets met onze muziek. Ze vindt The Girls te mainstream!

(1987) is naast student Algemene Sociale Wetenschappen de frontman van poprockband The Girls. Sinds augustus ligt hun debuut 'We make love not songs' bij de platenboer. Met zijn band won hij de TMF Kweekvijver Award en stond hij in augustus op het grootse Nederlandse festival Lowlands.

The world behind the gates

University College Utrecht viert tweede lustrum

De gietijzeren poort zwaait open. Het imponerende hoofdgebouw met het grindplein ervoor geeft een statige indruk. De gebouwen heten naar wetenschappelijke grootheden. Voltaire, Descartes, Newton. Eerstejaars Jan-Joost van den Bogert (18) woont sinds een maand op de campus van University College Utrecht. Hij leidt ons rond op dit stukje internationaal grondgebied in de gemeente Utrecht.

"Dit is je leven", zegt Jan-Joost als hij zijn scanner uit zijn broekzak haalt. "Het geeft je toegang tot alles. Je kamer, de computerlokalen, zelfs je eten betaal je ermee." Het zwarte chipje zorgt ervoor dat de deur van zijn unit opent. Zijn gang telt zeven slaapkamers plus een woonkamer. "Hier wonen een Schot, twee Roemenen, een Bulgaar, twee Nederlanders en ik, half-Nederlander, half-Amerikaan."

De 18-jarige kan zich gelukkig prijzen. Hij heeft de grootste kamer, van 20 vierkante meter. "Jammer genoeg zit ik maar een jaartje in deze kamer. Elk jaar wisselt iedereen van kamer en woonunit. Dit om de interactie tussen de studenten te bevorderen. Je kan trouwens wel aangeven bij wie je in huis wilt."

Wonen op de campus heeft voor- en nadelen, denkt Jan-Joost: "Er is hier altijd iets te doen. Je kan altijd iemand vinden om mee te eten of een filmpjete bekijken. Als nieuwkomer in de stad kan je misschien soms alleen zijn, hier is dat nooit het geval. Maar je moet natuurlijk wel een balans vinden tussen studie en niets doen. Wat ook wel een leuke bijkomstigheid is, zijn de internationale gesprekken. Vanochtend kwam ik de woonkamer in en werd er gesproken over het culturele erfgoed van Roemeniæ. Dat zijn waarschijnlijk geen onderwerpen waar je met Nederlandse studenten snel over zou spreken." Toch ziet Jan-Joost ook voordelen van het wonen buiten de poorten van de oude kazerne. "In de stad heb je meer vrijheid. Als je in zo'n hechte gemeenschap als deze bijvoorbeeld met een meisje zoent van de campus, weet iedereen dat de volgende dag."

De in Californiæ geboren Nederlander verhuisde in zijn eerste levensjaar naar Singapore toen zijn vader daar ging werken. Vervolgens zat hij van zijn achtste tot zijn tiende in Engeland, waarna hij in Groningen terecht kwam. "Op mijn middelbare school in Haren heb ik vanaf de eerste klas tweetalig onderwijs gevolgd: in het Nederlands en Engels. Vanaf 5-vwo deed ik een International Baccalaureate, een IB. Een Engelstalige programma met minder vakken zodat er meer diepgang is. De reproductie is belangrijk, er wordt veel aandacht besteed aan essays schrijven. Al met al een goede voorbereiding voor University College."

Eigenlijk wilde hij liever naar Amerika, maar dat bleek te duur te zijn. UCU was het alternatief. "Nadat ik alle inschrijfformulieren, mijn rapport, een begeleidende brief van een docent en mijn letter of motivation had opgestuurd, werd ik uitgenodigd voor een gesprek. Natuurlijk was ik erg blij dat ik mocht komen. Van de 700 aanmeldingen worden er maar 200 aangenomen."

Wat zijn dan de ingrediænten om door de strenge selectieprocedure te komen? "Volgens mij mag iedereen met een vwo-diploma zich aanmelden, maar als je gemiddeld lager dan een 7,0 staat, maak je weinig kans. Daarnaast wordt er gekeken naar je internationale achtergrond. Het heeft bij mij geholpen dat ik in het buitenland heb gewoond en daar op school heb gezeten. Ook mijn IB was een pre. Maar wat ook echt belangrijk is, is hoe actief je na schooltijd was en wat je naast je studie aan UCU wilt doen. Ik volleybal ongeveer 14 uur per week en heb een toneelstuk voor Warchild mede op poten gezet. Ook die activiteiten tellen mee."

Het allergrootste verschil met de 'gewone' universiteit is dat de studenten aan UCU allemaal gemotiveerd zijn, denkt Jan-Joost. "Als je er niet voor gaat, dan valt dat meteen op." Naast dit motivatieverschil speelt ook het persoonlijke contact een rol. "De colleges zijn kleiner, je kent iedereen en dat merk je in de communicatie. Zo noem je een docent bijvoorbeeld vaak bij zijn voornaam en heb je makkelijk contact met iemand van de technische dienst als je internet het niet doet. Er is hier ook een grotere kans om mensen uit verschillende culturen te ontmoeten. Tijdens het eten in de Dining Hall kan je overal gaan zitten, iedereen staat daarvoor open. Vanuit de Filippijnen tot Peru, er zitten hier echt veel verschillende nationaliteiten. Voor later kan het ook handig zijn, als netwerk. Momenteel is het vooral leuk. In de zomer 'even' met iemand mee naar zijn ouders in Hong Kong bijvoorbeeld. Dat lijkt me wel wat."

De alumni

Steven Dijkhuizen: GPA 3.7

De Bahama's. Voor velen een tropisch oord, slechts bekend van ansichtkaarten met wuivende palmbomen. Steven Dijkhuizen (28) heeft een iets andere band met het land in het Caribisch gebied. Sinds drie weken werkt hij op deze eilandengroep. En dat is niet zijn eerste buitenlandse avontuur.

"Ik ben in Nederland geboren, maar ik heb mijn hele 'childhood' in Singapore gewoond. Op mijn achttiende keerde ik terug om naar University College te gaan. Ik was op zoek naar een brede aanpak, en die werd hier aangeboden. Het was 1999 en UCU was

nog maar een jaar oud. Sommige mensen hadden destijds twijfels bij het systeem. Te Amerikaans, te breed en een andere mentaliteit dan men op een gewone universiteit gewend was. Het was dan ook behoorlijk intensief. Ik moest wennen om met zeshonderd man op een campus te wonen, maar ik heb het naar mijn zin gehad. Genoten."

Steven zat tijdens zijn studie ook in enkele commissies op UCU. "Ik ben chairman geweest van de sportcommissie. We hebben veel toernooien georganiseerd omdat het sporten op de campus te promoten. Je kan denken aan voetbal en tennis, maar ook aan schaken, in de bar. Daarnaast heb ik bij de debatingclub gezeten. Daarmee ben ik nog met een andere jongen naar Sloveniæ geweest. Zijn we onverwachts tweede geworden bij een internationaal debat."

Juist deze activiteiten buiten het studeren zijn nuttig voor je carriÅre, vindt Steven. "De mentaliteit van University College, is om dingen echt aan te pakken, iets te gaan doen. Je hebt er veel meer aan om voor een exchange naar Melbourne te gaan, dan op je fiets elke dag door Utrecht te rijden. Het gaat erom wat je in de praktijk kan. Op een committee meeting leer je hoe je als team kan samenwerken."

Steven zijn ervaringen brachten hem in elk geval al in vele delen van de wereld. "Na University College heb ik mijn master degree in Londen gehaald. Daar kwam ik bij een mediabedrijf terecht, waardoor ik in drie jaar in ongeveer tien landen in het Midden-Oosten en Zuid-Oost Aziæ heb gewoond. In Maleisiæ ben ik drie jaar gebleven. En nu op de Bahama's. Toen ik bijna tien jaar geleden op University College kwam, had ik wel verwacht in de toekomst iets internationaals te gaan doen. Maar niet dat het op deze manier zou gaan."

gpa staat voor general point avarage, het gemiddelde cijfer op een schaal van 1 tot 5

Andrea Goezinne: GPA 3.83

De term 'American Dream' is van toepassing op de 24-jarige Andrea Goezinne. De geboren Amsterdamse moest bijlenen om University College te kunnen betalen, maar krijgt momenteel geld ùm te studeren. Andrea kreeg dit jaar een Huygensbeurs uitgereikt. Een prestigieuze beurs voor excellente studenten, waarvan er per jaar slechts honderd worden uitgereikt. Andrea mocht zelf bepalen bij welke universiteit zij haar studieloopbaan wilde vervolgen. Het werd Brown University in Providence, Rhode Island.

"De gedachte van University College is: 'zoek uit wat je wil'. Als je je tweehonderd procent ergens voor inzet, dan kan je het halen. Ik had nooit gedacht dat ik op Brown terecht zou komen, maar door de stimulerende sfeer presteer je zelf ook beter. Je haalt meer uit jezelf, omdat je de kansen ervoor krijgt. Als je op een gewone universiteit vraagt of je een extra vak mag volgen, vraagt men waarom je dat 'in godsnaam' zou willen. Op UCU wordt je juist aangespoord. Dit merk je ook met stages, uitwisselingen of projecten in het buitenland. Op een andere universiteit moet je alles zelf opzetten en uitzoeken. Zelf maar zorgen dat je je redt. Bij University College helpt men je juist als je zulke plannen hebt."

De 24-jarige vindt dat UCU studenten kan vormen. "Je bent jong als je binnenkomt en er is veel om uit te kiezen. Sommigen hebben klassen overgeslagen en zijn 16 of 17 jaar. Op die leeftijd ben je op zoek naar jezelf en wat je wil. Ik dacht, toen ik begon, dat ik iets met sociologie of criminologie wilde doen. Uiteindelijk had ik een veel bredere basis en koos ik voor een op beleidsvorming toegepaste master Sociale Psychologie aan de VU. Voor Amsterdam ben ik een jaar voor een financiering-verzekeringbedrijf gaan werken. Daarna ben ik een half jaar in Ghana geweest om les te geven aan een middelbare school. Na mijn tweejarige master ben ik in Providence beland. Sinds een maandje zit ik hier. Gelukkig mag ik nog even. Ik heb nog twee jaar studeren voor de boeg."

Wouter Durville: GPA 3.7

"Het klinkt misschien erg dichtgetikt, maar het eerste wat mij te binnen schiet bij University College is mijn verticaal verbond op de campus, Equites. Equites was een groot deel van mijn sociale leven op UCU. Het is vergelijkbaar met een dispuut van een studentenvereniging. Met mensen uit verschillende jaren vorm je een geheel. Equites organiseerde, naast de borrels, onder meer jaarlijks een kerstgala en een voetbalwedstrijd tegen het andere herendispuut Primus. Ik woon nu in Amsterdam en er zitten hier tegenwoordig veel bekenden van Equites."

Wouter Durville (28) begon in 1998 aan University College. Hij hoorde dus bij de eerste lichting studenten. "Het was wel te zien dat UCU net begon. Het terrein was half af en er lag mega veel modder. Het was het begin van het studiejaar en de herfst begon. Er lag nog geen gras, dus het veranderde snel in een modderpoel. In het gebouw, waar ik woonde, hadden we met tape een lijn voor de deur geplakt, om aan te geven dat je je schoenen daar moest uitdoen. Want anders werd het binnen ook een bende." Ook van de oude bewoners van het terrein waren de sporen nog duidelijk merkbaar. "In allerlei gebouwen stonden nog teksten van soldaten over uitwerpselen en lichaamsdelen. Ook waren er her en der nog ranzige tekeningen te zien. Ik moet er wel bij zeggen dat het onderwijs meteen uitstekend geregeld was. De academische gebouwen waren top!"

"Naast het internationale aspect, was het 'brede' onderwijs ideaal voor mij. Ik wist dat ik het bedrijfsleven in wilde, maar wilde geen Bedrijfskunde doen. Ik kon niet kiezen. Japans, Kunstmatige Intelligentie, er waren zo veel studies die me leuk leken. Nu kon ik me eerst verbreden en dan een keuze maken." Ook het ambitieuze karakter van University College trok meteen zijn aandacht. "Ik had gelijk zoiets van 'daar geloof ik in'. Het klinkt misschien streberig of arrogant, maar van een 'zesjescultuur' is geen sprake op University College. De vraag was nooit of je een tentamen gehaald had, maar welk cijfer je had."

Na zijn tijd in Utrecht vertrok Wouter naar Cambridge, waar hij zijn master deed. Hij kreeg in Engeland een baan bij een management consulting-bureau en keerde in 2006 terug naar Amsterdam. Vanuit daar trok hij via San Francisco naar Mexico, waar hij voor Heineken aan de slag ging. Dit jaar keerde hij terug naar Amsterdam. "Ik merk de invloed van UCU nog duidelijk in mijn werk. Ik heb daar leren om te gaan met verschillende culturen. Doordat ik in bestuurtjes en commissies heb gezeten, wist ik dat Zuid-Amerikanen soms behoudender, minder direct zijn dan Nederlanders of Duitsers. Ik mijn werk komt dat terug. Het lijkt een clichÄ, maar met bijvoorbeeld Brazilianen moet je echt eerst drie keer lunchen voordat je business kan doen."

Ama van Dantzig: GPA 3,3

Ama van Dantzig (25) kwam in 2002 op de campus terecht. De half Nederlandse-half Ghanese, werd geboren in Ghana, waarna ze naar Nederland vertrok. Na haar tijd op de internationale school in Den Haag, ging ze voor een half jaar naar het Zuid-Franse Nice, om haar Frans te verbeteren. In januari belandde ze in Utrecht.

"Het leek me leuk om 'iets' in het Engels te doen. Daarnaast merkte ik dat er op University College veel ambitieuze studenten rondliepen. Daar wilde ik wel bij horen! Ik kreeg de kans om van alles te proberen. Ik heb heel veel verschillende onderdelen gevolgd; antropologie, sociale geografie, wiskunde, maar bijvoorbeeld ook religieuze vakken.Ik heb een goede tijd gehad op UCU. Leuk was, dat je de ruimte kreeg om ondernemend te zijn. Zo heb ik in theaterstukken gespeeld en zat ik in een van de eerste groepen van de danscommissie. Doordat het een kleine gemeenschap is, is het makkelijk om zelf evenementen te organiseren. Wat me eerlijk gezegd tegen viel was het internationale karakter. Toen ik er zat, had zestig ê zeventig procent de Nederlandse nationaliteit. Ook had ik meer contact met de buitenwereld verwacht. Nu speelde je hele leven zich op de campus af."

Na het behalen van haar bachelor besloot Ama te blijven studeren in Utrecht. Ze koos voor de master International Development. Toen deze ook in de pocket was, werd ze in 2008 aangenomen bij NCDO, de Nationale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling. Hier werkt ze aan het project 'Move your world'. "We proberen jongeren te betrekken bij ontwikkelingsvraagstukken. Op University College had ik al passie gekregen voor ontwikkelingssamenwerking. Ik vond het erg leuk om hier over te discussiæren met andere studenten. Mijn contacten van UCU kunnen soms erg handig zijn. Zo kan het voorkomen dat ik graag iemand van de VN wil hebben als spreker bij een debat. Dat gaat net wat makkelijker als je iemand kent die bij de VN werkt."

Een ding zit de 25-jarige nog dwars. "Ik merk soms, van mensen die niet op UCU hebben gezeten, dat de studenten op University College als rijkeluiskindjes worden gezien. Natuurlijk zijn er studenten die alles van hun ouders krijgen, maar er zijn ook die bij hebben geleend om juist deze studie te doen. Het zijn dus echt niet alleen maar arrogante kakkers die het allemaal beter weten."

Milla Paalanen: GPA 4.0

Via Brussel kwam de Finse Milla Paalanen in Utrecht terecht. Na haar bachelor aan UCU, doet ze nu haar promotieonderzoek naar Cell Biology aan de UU. "I'm working at the Kruytbuilding", zegt de 24-jarige Finse lachend.

"Ik wilde gelijk na UCU mijn PhD doen. In eerste instantie kon ik dit niet in Nederland doen. Dat is namelijk, in tegenstelling tot in Groot-Brittanniæ en in de VS, hier niet mogelijk. Door een vrijstelling kon ik toch direct na mijn bachelor aan de Universiteit Utrecht promotieonderzoek verrichten. Ik ben hier in september begonnen en verwacht in augustus 2011 klaar te zijn."

De Finse groeide in haar eigen land op en kwam, na een uitwisseling in Australiæ en een periode op een internationale school in Brussel, in januari 2004 op UCU terecht. "In december was ik klaar met high school en ik wilde gelijk verder. Bij UC was er de mogelijkheid om in januari al te beginnen. Toen ik voor het eerst op de campus ging kijken, viel me gelijk de positieve sfeer op. Als ik bijvoorbeeld een gebouw zocht, was men heel hulpvaardig. Ik voelde me er meteen happy."

Naast een naar eigen zeggen, geweldige studietijd, waarin ze naast biologie ook haar minor Psychologie haalde en Nederlands leerde, was ook het sociale leven op de campus belangrijk voor de Finse. "Ik zat in de danscommissie en was actief bij het science departement. Maar het meeste heb ik gedaan met Luna, mijn damesdispuut. We hadden bij Luna een mascotte. Een flamingo, genaamd Freddy van 1,5 meter hoog. Primus, een herendispuut, heeft Freddy ooit 'gestolen'. Wij hebben als reactie hierop een licht met Primus erop in bezit genomen. Vervolgens moesten deze voorwerpen, natuurlijk tegen elkaar uitgewisseld worden. Ik ben toen door de jongens geblinddoekt en 'ontvoerd'. Uiteindelijk kregen wij Freddy terug en mochten zij hun licht weer hebben." University College is een wereldje op zich, vindt Milla. "Er wordt ook altijd gesproken over the world outside the gates."

In totaal heeft University College Utrecht in de afgelopen tien jaar 2008 studenten gehad, inclusief de huidige studenten van wie 63 procent vrouw en 37 procent man. Er zijn 1220 alumni. De eerste graduating class in 2000 hd 17 studenten, de laatste in 2008 217.

Top 5 nationaliteiten:

1. Nederlandse 1300

2. Nederlandse en tweede nationaliteit 127

(waarvan 37 Nederlands-Amerikaans)

3. Duitse 46

4. Amerikaanse 44

5. Poolse en Roemeense ex aequo 30

7. Chinese 24

8. Britse (waarvan twee 'oversea') 23

9. Bulgaarse en Franse ex aequo 18

Opvallend:

- Zuid-Amerika is het slechts vertegenwoordigde continent (8 studenten)

- ' slechts' 11 Belgen

- 2 studenten met drie nationaliteiten (Nederlanse/Amerikaanse/Canadese) en (Amerikaanse/Franse/Venezolaanse)

Opmerkelijke landen met 1 student op UCU:

- Afghanistan, Angola, Azerbeidjan, Botswana, Jamaica, Kyrgyzstan, Namibie, Nepal, Palestina en Trinidad & Tobago.

In totaal hebben er op UCU 79 nationaliteiten, 68 dubbele nationaliteiten en 2 trippel nationaliteiten gestudeerd

Opmerkelijke getallen

*Twintig studenten werden in 2007 toegelaten tot het diplomatenklasje van Buitenlandse Zaken. Zes van hen waren afkomstig van UC.

* in 2008 werden 16 van de 100 Huygensbeurzen (23.000 euro) gewonnen door UCU'ers

Na de bachelor

Locatie voorzetting studie (alumni enquÉte 2006)

1. Nederland 62 procent

2. Groot Brittannie 24 procent

3. Verenigde Staten 6 procent

Populairste universiteiten na bachelor:

1. Universiteit Utrecht 93/ 282 respondenten

2. Universiteit van Amsterdam 20/282

3. Universiteit Leiden 17/282

4. London School of Economics 14/282

5. Cambridge 13/282

89 procent van de studenten deed na zijn bachelor een vervolgopleiding

Van de ' doorstudeerders' begon:

* 73 procent van de geenquÉteerden starten binnen een half jaar met hun vervolgstudie

* 14 procent binnen een jaar

* 13 procent later

Redenen om verder te studeren (meerdere antwoorden mogelijk):

Interesse (85 procent),

CarriÅreperspectieven (74 procent)

Wilde nog niet gaan werken (19 procent).

Vakgebieden waar alumni belandden (enquÉte 2006)

1. Educatie en onderzoek, 22 procent

2. Consultancy 14 procent

3. NGO's (Niet Gouvernementele Organisaties) 11 procent

4. Business & Finance 10 procent

interview

Jaap Verheul

Joost de Vries

Deze zomer was ik in Gainsville, Florida. Florida is een swing state, een staat die tijdens verkiezingen zowel de kant van de Republikeinen als van de Democraten kan opvallen. Ik verwachtte dus overal politieke steunbetuigingen voor de presidentskandidaten te zien, maar niets was minder waar. Uiteindelijk zag ik een groepje mensen op een straathoek, met spandoeken en petities. ╥Eindelijk╙, dacht ik. ╥Politiek!╙ Toen ik bij het groepje aankwam, zag ik dat ze grote borden hadden met de tekst Keep Men out of Women╒s restrooms. In de stad was net een wet aangenomen die bepaalde dat mensen met gender indentity confusion - zo'n woord kan alleen in Amerika - zelf mogen bepalen of ze naar de dames- of herentoilet gaan. Zo werkt politiek in Amerika; als presidentskandidaat moet je over heel concrete onderwerpen praten. De abstractere zaken - het begrotingstekort, de rol van de VS in de internationale politiek - interesseert de kiezer eigenlijk nauwelijks.

Ik heb hier in Utrecht Contemporaine Geschiedenis gestudeerd, en in die tijd hield een jonge generatie academici zich met studies naar intellectuele debatten bezig. Dat vond ik interessant, en toen ik was afgestudeerd in 1987 vroegen Maarten van Rossem en Hans Bertens me of ik wilde helpen een specialisatie Amerikanistiek op te zetten. Nou, graag.

Die intellectuele debatten zijn nog steeds mijn onderzoeksgebied. Wat vinden Amerikanen van Europa? Hoe denken ze over hun eigen identiteit? Dat identiteitsvraagstuk vind je al terug bij de Founding Fathers en nog eerder, bij de Puriteinen. Ik heb de boeken van McCain en Obama gelezen, en het viel mij op dat het debat dat honderden jaren geleden begon, nog altijd met dezelfde vragen worstelt. The Audacity of Hope van Obama vond ik uitermate fascinerend: hoewel hij zich als politieke outsider profileert, zie je in zijn schrijven tal van traditionele opvattingen over politiek terug. De missierol die Obama Amerika zonder blikken of blozen toebedeelt, vind je al in de vroege geschiedenis van het land, bij de puriteinen die het zagen als een moreel voorbeeld voor de wereld. Tegelijk neemt hij Franklin Delano Roosevelt (FDR) tot voorbeeld, die een grote rol toekent aan de staat, en net als Kennedy zoekt Obama in intellectuele analyse van de maatschappij een oplossing voor problemen.

De VS heeft een beeldcultuur, waarin iconen als FDR en Kennedy meteen een bepaald idee oproepen. FDR staat voor een grote overheid die de burger helpt; Kennedy staat voor de hoop van een nieuwe generatie. John McCain meet zichzelf het imago van maverick aan, een non-conformist, en tot mijn verbijstering doet hij dat door steeds Theodore Roosevelt aan te halen. Ik begrijp dat wel als je naar de populaire cultuur kijkt. Ik zag laatst met mijn kinderen de film A Night at the Museum, waarin het standbeeld van Roosevelt tot leven komt; hij wordt neergezet als een authentieke, gun-ho patriot. Roosevelt, president aan het begin van de vorige eeuw, was net als McCain een man met zijn eigen mythologie; zijn vrouw en moeder overleden op dezelfde dag, en daarna ging hij naar het westen, the frontier. Hij keerde terug als rauwdouwer, een sterke leider die controversiæle beslissingen durfde te nemen.

Wat McCain zich kennelijk niet realiseert, is dat Roosevelt een racist was, een vrouwenhater, die de wereld opdeelde in beschaafde en niet-beschaafde gebieden, en alles wat hij als niet-beschaafd bestempelde, interesseerde hem niet. In McCains ongelukkige idee voor een League of Democracies zie ik hetzelfde; hij deelt de wereld op in democratieæn en niet-democratieæn en die laatste groep zoekt het maar uit.

Het is moeilijk te zeggen wat de nalatenschap van Bush wordt. Wel kunnen we zeggen dat het onder Bush acht apocalyptische jaren waren. Hij begon zijn presidentschap vanuit Europees perspectief vreselijk, met het niet erkennen van het Kyotoverdrag en het Internationaal Strafhof in Den Haag. En na 11 september 2001 ging alles mis. Burgerrechten worden met voeten getreden, de president meet zichzelf ongekende macht toe, Irak is een totaal fiasco en economisch staat het land aan de afgrond. Nog nooit is de VS in het buitenland zo impopulair geweest. Bush gaat, zoals het er nu voor staat, de geschiedenis in als de slechtste president ooit. Waar ik me zorgen over maak, is de norm die Bush heeft gezet. Als president had Bush een leeghoofdige bravoure, anti-intellectueel en ongeònteresseerd in nieuwe ideeæn of nuances. In McCain zie ik dat terug. De keuze voor Palin als vice-president, iemand die evident geen enkele kwalificaties heeft voor haar positie, getuigt van een laatdunkende blik op het vak.

Wat mij het meest is opgevallen, is dat beide politieke partijen gekaapt zijn door kandidaten uit de marge; zowel Obama als McCain behoren niet tot het politieke centrum van hun partij. In Amerika stemt men op de persoon, niet op de partij, voor mij bewijst hun kandidatuur het failliet van de polarisering die zich de laatste jaren heeft voltrokken; het percentage onafhankelijke stemmers is fors gestegen, mensen zijn nog steeds politiek betrokken maar identificeren zich steeds minder met een partij.

Wie er gaat winnen? Verkiezingen zijn altijd een paardenrace. Obama ligt in alle peilingen voor. Volgens sommigen moeten we rekening houden met het 'Bradley-effect'; Bradley was in 1982 een zwarte gouverneurskandidaat in Los Angeles. In de peilingen lag hij flink voor op zijn concurrent, maar verloor toch. De theorie is dat de kiezer indien gevraagd een sociaal wenselijk antwoord geeft, maar in het stemhokje een latent racisme laten meespelen. Het is echter de vraag of dat zo is. In 1982 keek men heel anders naar afro-Amerikanen, toen waren er net enorme rellen geweest in achterbuurten van Los Angeles. Er zou nu ook een tegenovergesteld Bradley-effect kunnen plaatsvinden; jonge mensen die eerder geneigd zijn Obama te stemmen zijn ondervertegenwoordigd in de peilingen en er kunnen mensen zijn die vanuit hun sociale milieu zeggen McCain te gaan stemmen, maar als het puntje bij paaltje komt toch voor Obama gaan. Ik hoop het.

Jaap Verheul (1958) studeerde contemporaine geschiedenis in Utrecht, en is nu hoofddocent bij American Studies. Het liefst had hij dat Europa als 51ste Staat mee mocht stemmen

Hot spot

DE loopbrug tussen de universiteitsbibliotheek en het Van Unnikgebouw is misschien wel het slimste staaltje architectuur in De Uithof. Grote zachte rode banken bieden de student kans om te zitten, liggen, bellen, en computeraansluitingen en tv's geven hem de gelegenheid in contact met de buitenwereld te blijven. Bijna een lounge. Er staat een snoepautomaat. Aan weerszijden biedt de loopbrug een ongeævenaard uitzicht over de Heidelberglaan, de boulevard van De Uithof.

NIET dat iemand oog heeft voor die boulevard. Juist door de opstelling van banken aan weerszijden van het gangpad is de loopbrug een halve catwalk, waar alle passanten aandachtig door de loungende studenten kunnen worden gadegeslagen.

JIM Bergen komt hier vaker. De Amerikaanse uitwisselingsstudent hangt met een PlayStation Portable op ÄÄn van de rode banken. Hij ziet eruit alsof hij van het begrip casual een levensfilosofie heeft gemaakt. Hij draagt een laag hangende spijkerbroek, en, ondanks de welwillende temperatuur, een gebreid mutsje. Het ziet er naar uit dat hij zich al een tijdje niet geschoren heeft.

"Door familieomstandigheden kwam ik een week te laat naar Nederland. Alle introductiedagen waren al voorbij en ik had amper tijd me behoorlijk te settlen in mijn kamer in De Uithof. Ik weet nog dat ik een jetlag had, amper geslapen, en wat verbouwereerd over De Uithof liep. Toen belandde ik hier. En serieus: het ene na het andere meisje kwam voorbij lopen, als op een catwalk. Heb je enig idee hoeveel meisjes er in Utrecht rondlopen? Dat moet een of andere statische anomalie zijn, of zo."

STUDEREN in de UB begint op zien en gezien worden te lijken. Het heeft met het ontwerp te maken; sommige studeerplekken liggen zo onafgeschermd dat de student vanaf vier verdiepingen gezien kan worden.

De ultieme plek ligt aan 'de rode loper': de rode rol tapijt op de eerste verdieping. De loper ligt precies langs een hele serie tafeltjes, waardoor je elke werkende student op minder dan een halve meter moet passeren om naar je eigen tafeltje te komen. Dichtbij genoeg om je parfum te ruiken, om feromonen op te snuiven. Het vergt enig zelfvertrouwen daar plaats te nemen.

IN ieder geval ÄÄn studente geeft toe zich nogal op te doffen als ze hier gaat studeren. Liever wil ze anoniem blijven, ach, vooruit ze heet Sarah, maar haar studie houdt ze liever voor zichzelf. "Als ik hier ga leren, zorg ik wel altijd dat ik er leuk uit zie, net iets beter opgemaakt dan normaal. Kleren waar ik me fijn in voel. Ik bedoel: je weet dat iedereen je kan zien, dan kan je je daar best op kleden, toch?"

STUDENTEN worden steeds esthetischer, steeds meer fashion victims. Het is iets van de laatste jaren: studenten horen arm te zijn, geld gaat op aan bier en opwarmmaaltijden, niet aan haute couture. Maar hippe dingen zijn bereikbaar, sinds de Scandinavisering van onze samenleving. Eerst Ikea, handig zelf te monteren hippe meubeltjes, voor weinig geld, perfect voor de arme student. En daarna H&M; fashion zoals je een kroket uit de muur trekt, snel, goedkoop.

IS de modieuze student iets nieuws? In zijn sleutelroman Onder professoren beschreef W.F. Hermans de Groningse student van de jaren zeventig. 'Zonder uitzondering waren de studenten gekleed op een manier of ze alles wat ze aanhadden op een vuilnisbelt hadden gevonden. (...) Zozeer was deze rijkste jeugd aller tijden met de armoede in de wereld begaan, dat zij in knusse, maar peperdure winkeltjes ▀inke sommen op tafel legde om plunjes te kopen die honderd jaar geleden door inhalige industriælen bedacht waren voor onderbetaalde havenarbeiders in Amerika.'

DE hippie - nu alto - is altijd hetzelfde gebleven. Hetzelfde geldt voor de corpsbal, een stabiele factor in het Utrechtse straatbeeld door de decennia heen. Hoe nonchalant het lange haar en lodderige overhemd ook mogen lijken, er zijn weinig milieus waar het uiterlijk zo bestudeerd in stand wordt gehouden. (Wat resteert is de krakerstudent, populair uit de jaren tachtig; erg onesthetisch. Maar krakers zitten niet meer op studentenkamers, die zitten in de Tweede Kamer.)

TERUG naar de loopbrug. Met enig gevoel voor timing slenteren twee meisjes over de loopbrug richting de UB. Jim tikt zijn vrienden aan, die opkijken van hun spelcomputertjes. De studentes zijn blond, kortgerokt en maken geen enkele aanstalten om zich aan de vleeskeurende blik van het groepje los te maken. 'Fraaie exemplaren', besluiten Jim en z'n vrienden. Jim: "Dude, kijk ze lopen. Zij willen gewoon dat we kijken. Vind ik helemaal niet erg, hoor."

Fit4UU facts & figures

Het thema van de week was BRAVO: Bewegen, (niet) Roken, (matig gebruik van) Alcohol, Voedsel, Ontspanning.

Bekijk ook de fit4uuvideo op www.ublad.uu.nl

Juffen en meesters van hoog niveau

De academische Pabo voor meer kwaliteit

"Omdat de basisschool een plek is waar ik het altijd erg naar mijn zin heb gehad, wil ik er graag werken. Op die manier hoop ik dat ik er aan kan bijdragen dat de basisschool voor andere kinderen ook een goede periode wordt; één waarin ze veel leren." Elianne van den Berg (17) is één van de vijftig studenten die in september begonnen aan de nieuwe Utrechtse studie Academische Lerarenopleidingen voor het Primair Onderwijs, afgekort tot Alpo. 'Nieuw' is eigenlijk niet het goede woord voor de Alpo. Feitelijk is de academische Pabo een samenvoeging van twee reeds lang bestaande opleidingen: de pedagogische academie voor het basisonderwijs, de Pabo, en een bachelor Onderwijskunde. Noodzakelijk zou wellicht een beter gekozen woord zijn, te beoordelen aan de toelichting die initiatiefnemer Theo Wubbels geeft op de reden voor het starten van de Academische Pabo.

"Laat ik voorop stellen dat ik grote waardering heb voor heel veel leerkrachten in het basisonderwijs, maar er lopen daar ook mensen rond met een te laag cognitief niveau", licht Wubbels toe. "Je kunt zeggen dat de helft van de huidige Pabo-studenten een havo vooropleiding heeft, en dat de andere helft van een MBO komt als bijvoorbeeld pedagogische werker of klassenassistent. Vaak prima mensen als het gaat om de omgang met kinderen, maar ook veelal met een beperkt analytisch vermogen. Waar het vroeger regelmatig voorkwam dat een vwo'er de weg naar de Pabo vond, en waar vroeger een onderwijzer het imago had van een intellectueel, heeft de basisschooldocent de laatste jaren moeten inboeten op intellectuele bagage."

Directeur Dick de Wolff van de faculteit Educatie van de Hogeschool Utrecht die het Pabo-aandeel in de opleiding voor haar rekening neemt, zei tijdens de introductie tegen de Alpostudenten: "Minder dan 10 procent van de instroom in Pabo's heeft een vwo-examen op zak, terwijl er beslist vwo'ers zijn die onderwijzer zouden willen worden. Die mensen willen we bereiken, en dan vooral ook de jongens. En we willen hen een studie aanbieden met een goed evenwicht tussen kennis én vaardigheden. Want het is te simpel om te stellen dat het niveau van basisschooldocenten achteruit is gegaan, omdat er te veel aandacht voor vaardigheden zou zijn geweest. We moeten oppassen dat de balans nu niet weer de andere kant doorslaat: naar alléén kennis."

Het beeld van een onvoldoende toegeruste docent wordt breed gedeeld. In een artikel in NRC Handelsblad van afgelopen zomer werd nog een fijntjes uit de doeken gedaan dat het Pabo-stagiaires niet alleen ontbreekt aan reken- en spellingsvaardigheid, maar dat ook hun motivatie nogal eens beroerd zou zijn. De leerkracht krijgt er met de stagiair een kind in de klas bij, aldus de strekking van dat artikel. "Meiden die tijdens het kerstdiner in de klas vooraan staan met hun bordje in plaats van de kinderen te helpen." Of die "om half vier klaar staan met de jas aan om te vertrekken."

Eigenlijk had Wubbels in 1991, in zijn toen uitgesproken oratie, al gewag gemaakt van de wenselijkheid van een hoger cognitief niveau van leraren en onderwijzers. Concreet is hij, samen met anderen, vier jaar bezig geweest om Alpo van de grond te krijgen. Die 'anderen' waren onder meer Geri Bonhof, voorzitter van het college van bestuur van de Hogeschool Utrecht en voormalige gymnastiek-juf, en Willem Koops, decaan van de faculteit Sociale wetenschappen van de UU en voormalig onderwijzer. Zij bespraken tijdens een borrel dat een mix van kwaliteiten van het personeel op een basisschool het onderwijs zeer ten goede zou komen, en zo viel de Alpo-puzzel langzaam ineen.

De Alpo-studenten werken dus voor twee bachelordiploma's tegelijk, gedurende vier jaar: eentje die van oudsher bij het hbo thuishoort, namelijk die voor een Pabo-diploma, en een WO-bachelor onderwijskunde. Omdat het een academische studie betreft, worden alleen studenten toegelaten met een vwo-diploma of hbo-propedeuse. Maar liefst 150 aankomende studenten toonden belangstelling voor de nieuwe opleiding; negentig daarvan zijn voor een intake uitgenodigd, van wie er 52 daadwerkelijk in september zijn begonnen: 51 meisjes en één jongen!

"Het doel om meer jongens voor de klas te krijgen is dus niet gehaald", erkent Wubbels. "Maar het doel om die scholieren aan te spreken die anders voor het vak verloren waren gegaan, lijkt wel geslaagd. Een aantal van de nu begonnen studenten heeft na het vwo al een jaartje iets anders gedaan, bijvoorbeeld de reguliere Pabo of hbo-industrial design of universitaire psychologie. En die wilden graag overstappen, omdat Alpo toch de opleiding was waarop ze eigenlijk zaten te wachten. Omdat ze voor de klas willen, maar wél met de wens of het niet een onsje meer kon zijn."

Valerie Borgdorff (19) herkent dit verhaal. Ze deed na haar vwo één jaar rechtsgeleerdheid en is nu overgestapt naarAlpo: "Ik kwam achter het bestaan van Alpo via een krantenartikel en was gelijk superenthousiast. Ik wilde altijd al Pabo doen, maar daarnaast zocht ik toch de universitaire uitdaging om nieuwe dingen te kunnen ontwikkelen. Ik verheug me er erg op om én op universitair niveau te kunnen studeren én stage te kunnen lopen en praktijkervaring op te kunnen doen. Het enige waar ik tegen op zie is het statistiekgedeelte."

Sophie Beune (19): "Ik hoorde van deze opleiding via een item op het Journaal. Ik wist wel dat ik het onderwijs in wilde, maar vond het zonde van mijn vwo-diploma om een hbo-opleiding te gaan volgen. Alpo was dus echt een uitkomst voor mij. Maar als die er niet was geweest, was ik toch Pabo gaan doen."

De hbo- en wo-vakken (gedoceerd zowel in het Langeveldgebouw als in het streepjespand van de HU) zijn zoveel mogelijk geïntegreerd. Voor beide opleidingen moeten de studenten bijvoorbeeld hetzelfde blok ontwikkelingspsychologie volgen, dat voor het wo-gedeelte is verzwaard met wetenschappelijke artikelen. En net zoals alle Pabo-studenten zullen ook de Alpo-studenten veel didactiek krijgen en praktijkstages volgen - maar ook dan weer aangevuld met onderzoeksopdrachten die ze in een basisschool kunnen uitvoeren. Een zware studie dus, is de verwachting van Wubbels. Waar een gewone universitaire student gemiddeld 27 uur studeert per week, heeft de Alpo-student beslist veertig uur nodig.

De studenten zijn geselecteerd op basis van vwo-eindexamencijfers en een schriftelijk interview en intake gesprek, waarin bijvoorbeeld werd gevraagd naar hun ervaringen met het werken met kinderen, hun motivatie om basisschoolleraar te worden of naar wat zij zien als de 'grote thema's' in het basisonderwijs. "Wat we niet meer gaan doen is een aanbevelingsbrief vragen van hun oude school", zegt Wubbels. "Zo'n brief van de conrector of de mentor differentieert niet, want iedereen had er eentje en iedereen was hartstikke goed."

"Ik vond die intake heel aangenaam", aldus Valerie. "Ik kwam bij de interviewers enorm veel passie en enthousiasme tegen. Dat gaf me nog meer het gevoel dat ik bij Alpo op mijn plaats zou zitten."

Als uit de gesprekken bleek dat de studenten de ambitie hadden om bijvoorbeeld zo snel mogelijk een masteropleiding te gaan volgen, of direct basisschooldirecteur te worden, ging het feest niet door. "Ze moesten eerst minstens drie jaar gewoon voor de klas willen staan", aldus Wubbels.

Maar navraag bij de studenten leert dat ze toch wel verder reikende ambities hebben. Elianne bijvoorbeeld wil eerst wel gaan lesgeven, maar het lijkt haar ook leuk om "coördinator van de onder- of bovenbouw te worden, of intern begeleider, of onderzoeker kan misschien ook wel." Ze hoopt althans dat het met haar bachelor onderwijskunde "makkelijker is om ook nog een andere rol binnen de school te vervullen dan alleen voor de klas staan." En ook Sophie zou "graag een functie willen vervullen binnen de directie van de school waar ik dan werk. Met deze opleiding denk ik toch sneller voor zo'n functie gevraagd te worden."

Of de Alpo-afgestudeerden met al hun ambities en toerusting voor de klas zullen floreren, is nog maar de vraag. "Als onze afgestudeerden op doorsnee scholen les gaan geven, is het te hopen dat ze zich niet gaan ergeren aan collega's. Dat zou een averechts effect zijn", zegt Wubbels. "Het gaat er juist om dat ze meehelpen het team vooruit te stuwen in de vaart der volkeren, de lat hoger te leggen. Dus misschien doen schoolbesturen er goed aan ze met twee tegelijk aan te trekken, zodat ze bij elkaar ruggensteun vinden. Of om ze alleen aan te nemen als het een school betreft waar het docententeam open staat voor zo'n ontwikkeling."

Staatssecretaris Van Bijleveldt heeft inmiddels een miljoen euro extra subsidie voor Alpo toegezegd; de overige kosten worden door HU en UU gezamenlijk gedragen. Dat betekent dat de opleiding kan doorgroeien tot 150 studenten over drie jaar. En wellicht vindt dit Utrechtse initiatief elders in het land nog navolging, want Van Bijsterveldt heeft toegezegd ook andere experimenten te willen steunen. De Rijksuniversiteit Groningen en Saxion Hogeschool Deventer, samen met de Universiteit Twente, zijn al bezig varianten op het Utrechtse model te ontwikkelen.

Wubbels heeft dan ook een goed gevoel bij de uitstraling die Alpo zou kunnen hebben op overig Pabo-onderwijs. "Je zult zien dat nu ook elders gezegd wordt: wij voegen ook nog een wetenschappelijk artikel toe als extra verdieping. Of wij laten onze studenten ook een onderzoek doen in de klas. Misschien dat via zo'n inktvlekwerking het uiteindelijke doel bereikt kan worden, namelijk om het analytisch vermogen van basisschoolleraren te verhogen."

interview

De Derde Kamer wordt wel het schaduwkabinet genoemd. Hierin zitten 120 Nederlanders en 30 mensen uit ontwikkelingslanden. Velen zijn student, maar er zitten ook mensen van een jaar of 70 bij. Met deze groep komen we twee keer per maand bijeen. Het doel is om draagvlak te creëren voor ontwikkelingssamenwerking. Veel mensen kennen de Derde Kamer die sinds 2003 bestaat, nog niet maar ik merk dat de bekendheid groeit. Soms blijft niet de naam hangen, maar wel de actie. Dan is het doel voor mij ook bereikt.

Als lid van de Derde Kamer heb je concreet twee taken. Aan de ene kant willen we Nederlanders bewust maken van problemen in ontwikkelingslanden en aan de andere kant willen we informeren over wat de overheid op dit gebied doet. Eén van de dingen die je als kamerlid doet, is met een paar collega's een motie schrijven voor minister Koenders van Ontwikkelingssamenwerking met bijvoorbeeld een voorstel of verbeterpunt in zijn beleid.

Vorig jaar heeft de groep waarin ik zat een motie geschreven over 'eerlijke kleding', kleding die onder meer geproduceerd is in een veilige omgeving, onder gezonde omstandigheden en zonder kinderarbeid. We speelden daarmee in op het overheidsbeleid dat in 2010 duurzaam moet zijn. Wij vinden dat kleding daar ook een rol in speelt. Het motto was 'Be aware of what you wear' waarmee we consumenten bewust willen maken over de herkomst van hun kleding. Als consumenten meer eerlijke kleding willen, dan luisteren bedrijven daarnaar. De Kamer heeft onze motie aangenomen en daardoor is het plan aangeboden aan minister Koenders.

In het afgelopen jaar heb ik niet zoveel kunnen doen als ik had gewild omdat ik veel in het buitenland zat. Dat was voor mij ook een reden om nog een termijn zitting te nemen in de Derde Kamer. Ik ben er bij gekomen toen ik met drie andere studenten de Gezondsheidsbattle wonnen. De prijs bestond uit een studiereis naar Ghana en we kregen het lidmaatschap van de Derde Kamer aangeboden. Ik had nog nooit van de Derde Kamer gehoord en was nog nooit bezig geweest met politiek. Politiek was voor mij saai en iets wat in Den Haag gebeurde. Ik ben wel altijd links-georiënteerd geweest en we hadden thuis wel eens discussies over politiek, maar de echte interesse is pas gekomen na de battle. Toen mij werd uitgelegd, wat de Derde Kamer inhield, leek het me super interessant. Ontwikkelingssamenwerking is mijn passie. Het klinkt misschien een beetje cru, maar ik word er echt gelukkig van. Dat we naar Ghana mochten was natuurlijk leuk en leerzaam, maar de plek in de Kamer is veel duurzamer.

In het afgelopen jaar heb ik veel geleerd Ik wist vooraf niet hoe belangrijk de invloed van andere sectoren is op ontwikkelingssamenwerking. Amerikaanse boeren krijgen bijvoorbeeld subsidie op hun katoen. Hierdoor kunnen ze het voor een dubbeltje verkopen op de Afrikaanse markt. Maar de Afrikaanse boeren krijgen zo niet de kans hun eigen product te verkopen. Daarmee houd je de ontwikkeling van hun industrieën en markten tegen. Dat is heel dubbel, want door ontwikkelingssamenwerking probeer je die landen juist sterker te maken. Hetzelfde geldt voor onze kenniseconomie. We willen mensen met kennis naar ons land halen. Ik ben tijdens mijn onderzoek en tijdens de Gezondheidsbattle er achter gekomen, dat er in Zuid-Afrika bijna geen goede dokters zijn te vinden. Die worden, vooral door Engeland en Amerika, actief gerekruteerd. Het is een braindrain naar het westen. Terwijl dat juist de mensen zijn die hun land vooruit moeten trekken.

Ik heb ook ontdekt dat je, als je ontwikkelingshulp wil bieden, je niet alleen moet helpen. Het gaat om samenwerken en faciliteren. Niet als ouderwetse kolonisten onze ideeën gaan projecteren op mensen in ontwikkelingslanden. Dat leer je ook goed in De Derde Kamer. Daarom zijn de niet-Nederlandse leden zo belangrijk. Zij zijn soms erg kritisch over ontwikkelingssamenwerking, wat ons scherp houdt. Ontwikkelingssamenwerking is op dat vlak ook veranderd de afgelopen jaren. Nu geven de mensen daar aan wat belangrijk is en hun wensen kan je faciliteren met kennis of geld.

Ook zijn mijn vaardigheden door de Derde Kamer verbeterd. Tijdens mijn stage had ik al ervaring opgedaan met het doen van onderzoek, maar in de Kamer komen andere belangrijke onderdelen aan bod. Samenwerken, presenteren, vragen stellen en in het Engels discussiëren. Als je met studenten uit mijn klas bij elkaar gaat zitten, heb je veel minder discussie, omdat veel mensen op dezelfde manier denken. In de Derde Kamer zijn er verschillende nationaliteiten, leeftijden en achtergronden.

In mijn tweede termijn hoop ik iets te bereiken met de Economic Partnerships Agreements. Europa heeft met bepaalde landen een handelsovereenkomst. Die kunnen hun producten goedkoper exporteren. De World Trade Organisation die voor vrije handel is, vindt het een oneerlijke regeling en wil deze veranderen. Het nieuwe idee is dat landen hun lage tarieven behouden mits ze hun eigen markten grotendeels openstellen voor de EU. Dit had per 1 januari 2008 in moeten gaan, maar geen enkel land is er mee akkoord gegaan. Europa probeert hen alsnog over te halen. Ze heeft een heel sterk drukmiddel: 'als jullie niet akkoord gaan met deze overeenkomst, gaan de invoerbarrières omhoog en worden ze gelijk getrokken met andere landen'. Ik ben benieuwd hoe dit zit, ik wil weten wat de Europese Unie met deze regels wil bereiken en of de ontwikkelingslanden er voordeel van hebben. Daarover wil ik de Nederlandse burger dan weer informeren.

We hebben zo veel banden met andere landen, zonder dat we het eigenlijk weten. Als je kijkt wat je thuis in de kast hebt staan of hangen: zo veel producten komen uit het buitenland. We maken zo veel gebruik van alles wat het buitenland ons te bieden heeft. We moeten zelf ook verder kijken dan onze grens. Momenteel stemmen veel Nederlanders vooral voor hun achtertuin. Ik krijg vaak te horen: 'moet jij niet in de politiek?' Maar ik denk dat je als politicus je idealen soms opzij moet zetten om kiezers te behagen. Daar houd ik niet van. Misschien dat ik binnenkort wel lid word van een politieke partij, maar ik zie mezelf in de toekomst eerder kritisch naar de politiek kijken, dan dat ik er zelf deel van uit maak.

CV

Marije Severs (1983) groeide op in het Friese Beesterszwaag. Na het vwo reisde ze negen maanden door Australië daarna ging ze in Tilburg Psychologie studeren. Voor de master International Development Studies kwam ze naar Utrecht. Ze heeft tijdens haar studie Engelse les gegeven in Ecuador, liep stage in Sri Lanka en deed onderzoek in Zuid-Afrika.

Afstuderen in ijsberenland

Willem van der Bilt: 'Mijn neus en vingers zijn bevroren geweest'

Het smeltwater van de gletsjer klatert door Longyearbyen, de hoofdstad van Spitsbergen. Het is juli, zomer en zes graden boven nul. De zon schijnt 24 uur per dag. Dat was anders toen Willem van der Bilt (23) hier begin maart aankwam. In het donker van de poolnacht deed de student Biogeologie het veldwerk voor zijn afstudeerproject.

Op een sneeuwscooter reed hij met collega's naar Kongkessvatnet, een meer dat tachtig kilometer verderop ligt. Daar boorde hij een vijf meter lange kern van het sediment uit de bodem van het meer. De expeditie duurde drie dagen. "Veldwerk bij 25 tot 35 graden onder nul is niet altijd leuk. Je bevriest als je niet uitkijkt." En dat deed Willem ook niet altijd. "Stom, want ik weet wat die kou doet. Mijn neus en vingers zijn bevroren geweest. Dat heb je zelf niet in de gaten, tot er iemand zegt 'Willem, je neus is wit'." Gelukkig liep hij bij die ongelukjes geen blijvende schade op.

De Utrechtse student voelt zich in het koude klimaat op zijn plek. Hij is het type, dat op de lagere school al spreekbeurten gaf over gletsjers. Vorig jaar kwam hij naar Longyearbyen om bij UNIS (University Centre in Svalbard) twee vakken te volgen. "Daar heb ik flink mijn best op gedaan, ik wilde hier graag ook een afstudeerproject doen. Dat heb ik mijn docenten ook laten weten."

Zijn aanpak werkte. Eén van zijn docenten mailde hem een tijdje later met een idee. Samen schreven ze een voorstel. Willem trok vervolgens veel tijd uit voor het project. "Ik doe alles zelf. Ik heb de financiering geregeld, heb het veldwerk gedaan en ben nu bezig met de analyse van de samples."

In het meer waar Willem zijn kern boorde, zet zich elk jaar een laagje sediment af van een halve millimeter. "Mijn kern van vijf meter bevat dus 10.000 jaar geschiedenis. Het is de eerste sedimentkern op Spitsbergen die zo ver teruggaat." Doordat het meer elke winter dichtvriest, oogt het wintersediment anders dan het zomersediment. "De kern heeft een soort jaarringen waarvan de één licht en de ander donker van kleur is. Daardoor kan ik de ouderdom bepalen."

Het onderzoek van de Utrechter richt zich op de vraag hoe snel het klimaat kan veranderen. "Wij hebben een plaatje in ons hoofd: de ijstijd hield op en sindsdien was het klimaat min of meer zoals het nu is. Maar er is steeds meer bewijs dat er grote fluctuaties zijn geweest."

Willem probeert via de eencellige wieren, de diatomeeën, uit te vinden wanneer en hoe groot die fluctuaties zijn geweest. "De eencellige wieren zitten in de boorkern. Welke soorten er in dit meer voorkomen, en in welke hoeveelheden, hangt af van de temperatuur en de hoeveelheid voedsel in een bepaalde periode. Daarom tel ik de diatomeeën in het sediment. Ook onderzoek ik de zuurgraad en de korrelgrootte van het sediment. Zo krijg ik een goed beeld van de omstandigheden in die tijd." Omdat het onderzoeken van de hele kern veel te veel werk zou zijn, beperkt Van der Bilt zich tot de bovenste 67 centimeter - de tijd vanaf de vroege middeleeuwen. "De rest ligt in de opslag, daar kunnen andere mensen mee aan het werk."

Inmiddels is Willem weer terug in Nederland, waar hij bij TNO de diatomeeën zal identificeren. Volgend voorjaar gaat hij nog een maand terug naar Spitsbergen. Hij hoopt het onderzoek volgend jaar met een publicatie af te sluiten. "Dan heb ik alle facetten van het onderzoek gezien. Als ik afstudeer wil ik genoeg kennis in huis hebben om de wetenschap in te kunnen."

Spitsbergen zal hij missen. "Natuurlijk was het wel eens eenzaam, zeker toen half juni de meeste studenten vertrokken en ik met vier anderen achterbleef in ons huis voor dertig personen. Wonen in een dorp met 2000 inwoners heeft zijn nadelen, maar het is wel een bijzondere plek." In zijn vrije tijd maakte hij lange tochten door de bergen. "Het landschap is exotisch - helemaal anders dan ik gewend ben. Kaal, bijna vijandig. Kleine dingen maken het bijzonder, het licht dat terugkomt, een rivier die weer begint te stromen."

Kathryn Sisson: 'De poolgebieden hadden voor mij iets magisch'

Het is een grauwe dag in Ny-Ålesund, het noordelijkste dorp van Spitsbergen en volgens de bewoners ook van de wereld. In dit internationale onderzoeksdorp verzamelen zich de poolonderzoekers van de hele wereld om veldwerk te doen. In de zomer verblijven er 150 mensen in het dorp; wetenschappers en mensen die hen ondersteunen. Het Nederlandse poolstation bestaat uit twee kleine houten mijnwerkershuisjes. In één van de twee woont en werkt deze zomer Kathryn Sisson (25), die hier twee en een halve maand blijft. Ze loopt er een stage voor haar master Animal Biology.

Het dorp ligt aan een fjord. Het afgekalfde ijs van de grote gletsjer verderop drijft in lichtblauwe brokken in het water. Het is half juli en vandaag wil Kathryn met haar collega's de groep ganzen vangen die naast het meertje bij het dorp zitten. De dieren zijn nu relatief makkelijk te pakken te krijgen. Ze krijgen nieuwe veren en kunnen tijdelijk niet vliegen.

Op het strand hebben de onderzoekers een lang net opgesteld, dat naar een kleine kraal leidt. Kathryn heeft in haar laboratorium vast de proeven voorbereid. Zij zal straks het bloed van de dieren testen om te zien hoe actief hun immuunsysteem is. Haar begeleider, ganzenonderzoeker Maarten Loonen van het Arctisch Centrum in Groningen, wil weten waarom de dieren helemaal naar Spitsbergen vliegen om te broeden. Hij vermoedt dat er op het pooleiland minder ziektekiemen zitten, waardoor het immuunsysteem van de dieren op een laag pitje kan. Dat scheelt de dieren veel energie.

De brandganzen vangen is makkelijker dan het lijkt: drie mensen drijven de vogels van het meertje de zee in. Daar wachten twee kajakkers op ze, die de dieren naar het strand drijven. De onderzoekers staan daar klaar en jagen de dieren in de richting van het net. De vangst: dertig ganzen. De dieren krijgen een ring en er worden poep-, speeksel- en bloedmonsters genomen. Kathryn duikt daarna zo snel mogelijk met het bloed het laboratorium in. Daar voegt ze bacteriën toe. Hoe meer er daarvan sterven, hoe actiever het immuunsysteem van de dieren is.

"De poolgebieden hadden voor mij iets magisch", zegt de studente die de stageplek al langer op het oog had. "Via via kwam ik terecht bij Maarten Loonen. Voor de zomer van 2007 had hij al genoeg mensen, maar deze zomer was er nog plek." Wat haar trok was de ongereptheid van het gebied. "Het is één van de laatste wildernissen ter aarde. Hier heeft de mens nog niet de overhand, dit gebied is nog in de macht van de natuur."

Vroeger was poolonderzoek afzien, maar in Ny-Ålesund hoeft dat niet. Het dorp is voorzien van alle gemakken. Telefoon en internet halen Nederland dichterbij. Een mensa verzorgt de maaltijden, er is een bar, een sauna en een sportzaal. "Fijn na een dag veldwerk, al is het misschien niet het romantische beeld dat je bij poolonderzoek hebt."

Kathryn kwam in juni, toen de ganzen net begonnen te broeden. Ze blijft het hele seizoen. De onderzoekers vangen af en toe de wilde ganzen, maar bestuderen ook 16 jonge ganzen in gevangenschap. Bij deze dieren wordt wekelijks bloed geprikt, om te zien hoe hun immuunsysteem zich ontwikkelt. "Het werk gaat in Ny-Ålesund zeven dagen per week door, je moet oppassen dat je niet altijd aan het werk bent. Dan duik ik na het eten nog even het laboratorium in en is het zo tien uur."

Haar vrije tijd brengt ze door met andere afstudeerders en werknemers van de poolstations. "Er is genoeg te doen. 's Avonds duiken we bijvoorbeeld de sauna in, of gaan op pad. Zo heb ik een keer een mooie tocht gemaakt naar de gletsjer in de buurt van het dorp. Toch mis ik mijn vriend, vrienden en familie wel."

IJsberen heeft ze niet gezien: "Andere mensen uit het dorp hebben tijdens hun tochten wel een ijsbeer gezien, maar ik helaas niet." Met een ander natuurverschijnsel - het blijft 24 uur per dag licht - heeft Kathryn geen moeite: "Doordat het licht blijft, krijgt je lichaam niet de gebruikelijke prikkels om naar bed te gaan. Je voelt je wakker. Maar als ik in bed ga liggen en de gordijnen sluit, dan val ik gewoon in slaap."

Kathryn is inmiddels weer terug in Nederland en werkt aan haar scriptie, die in november klaar moet zijn. Begin volgend jaar studeert ze af.