Achtergrond

Interview

’Ik vind dat het college van bestuur hier heel knap opereert’

Een interview met Rien Meijerink de voorzitter van de Raad van Toezicht

Het was iets meer dan een jaar geleden. De Universiteitsraad was hard in aanvaring gekomen met het college van bestuur over de reorganisatie van de financiële dienstverlening en had de Raad van Toezicht gevraagd om in het geschil te bemiddelen. In haar uitspraak tikte de Raad van Toezicht het college van bestuur weliswaar stevig op de vingers over de gebrekkige communicatie, maar in de zaak zelf kreeg het universitaire bestuur gelijk. Voor het eerst sinds lang was de Raad even zichtbaar en meteen werd het beeld bevestigd dat CvB en RvT twee handen op één buik zijn.

Rien Meijerink zucht als hij met dit vooroordeel wordt geconfronteerd. Hij vindt de kritiek extra vervelend omdat de Raad van Toezicht zich onder zijn leiding juist steeds meer ontwikkelt tot een serieuze toezichthouder die er niet voor terugschrikt om het college waar nodig de duimschroeven aan te draaien. “Als de Raad over de begroting vergadert, zweet het college van bestuur tegenwoordig peentjes”, bevestigt een insider in het bestuurlijk circuit.

“De rol van de Raden is in de afgelopen jaren veranderd”, verklaart Meijerink, “omdat er vanuit Den Haag steeds meer bevoegdheden naar de universiteiten worden gedecentraliseerd. Dat is op zich een goede ontwikkeling, maar daardoor neemt wel de behoefte aan een tegenkracht toe. Die verzorgen wij en dat doen we uiterst serieus.”

Daar merken studenten en medewerkers op de werkvloer anders weinig van.

“Dat denken ze, maar ze merken het wel degelijk. Bijvoorbeeld aan het feit dat het college van bestuur het goed doet.”

Komt dat niet omdat het goede bestuurders zijn?

“Natuurlijk zijn ze dat, maar ze hebben er wel hulp bij nodig. Je hebt in de huidige universiteiten, maar ook in andere publieke sectoren zoals de zorg, tegenkrachten nodig die zorgen dat het bestuur niet naast zijn schoenen gaat lopen. De universitaire medezeggenschap vormt zo’n tegenkracht, maar tegenwoordig geldt dat zeker ook voor de Raad van Toezicht. Daar hecht ik erg aan”

De indruk bestaat juist dat de medezeggenschap aan de universiteit steeds minder begint voor te stellen.

“Dat gevoel deel ik niet. Het is waar dat de formele, ik zou bijna zeggen ouderwetse democratie in de universiteiten aan kracht heeft ingeboet. Maar dat is niet erg als daar een dialoog met betrokkenen voor in de plaats komt. Met een goede dialoog in een open sfeer ben je volgens mij beter af dan met het via de wet afgedwongen medebestuur van vroeger.”

Maar is die dialoog er in Utrecht wel? In een essay in het Ublad klaagde universiteitshoogleraar Herman Philipse onlangs over het gebrek aan medezeggenschap van de professionals.

“Dat heb ik gelezen, ja, en Philipse heeft een punt, daar moeten we eerlijk in zijn. De universiteit is van de professionals. Ik denk dat het in Utrecht nog meevalt, maar ik besef donders goed dat besturen vaak de neiging hebben om door te pakken, want de omgeving verandert snel en overleg is tijdrovend. Op zich begrijpelijk, maar daardoor schiet een gedegen raadpleging van alle echelons in de universiteit er wel eens bij in.

“Nu staat daar volgens mij tegenover dat het college wel intensief overlegt met de decanen. Dat vind ik een uitstekende zaak. Ik kende de UU uiteraard al redelijk goed uit mijn tijd als voorzitter van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Maar mij is toen nooit opgevallen hoe decentraal deze universiteit wordt geleid. Ik vind dat het college van bestuur hier heel knap opereert door aan de ene kant de teugels wat aan te trekken, maar aan de andere kant de faculteiten voldoende bewegingsruimte te gunnen.”

Een van de kritiekpunten in de organisatie is dat het nieuwe Strategisch Plan wel erg veel nadruk legt op wetenschappelijk ondernemerschap.

“Dat vind ik niet. Het zit er wel in, maar als je het stuk onbevangen van A tot Z leest, is dat niet de overheersende indruk die het achterlaat. Ik vind het juist een heel uitgebalanceerd plan, waarin Utrecht behoorlijk goed getypeerd is. Er wordt scherp aangegeven waar onze sterke en zwakke kanten liggen. Nee, ik heb wel bewondering voor dat plan, zeker ook omdat het geen uitgebreid kletsverhaal zoals vroeger is geworden. Het geeft vrij nauwkeurig aan wat voor acties we moeten ondernemen.”

Maar als wetenschapper kom je toch alleen nog maar aan de bak als je geld meebrengt? Baart dat de Raad geen zorgen?

“Daar hebben we het inderdaad over gehad, dat zien wij ook. Maar wat is het alternatief? Je kunt wel zeggen: wij trekken ons in Utrecht niets van landelijke ontwikkelingen aan, maar feit is dat de verhouding overheid-universiteit enorm snel verandert. Niet dat ik er blij mee ben, maar wij gaan in Nederland steeds meer de kant op van privaat gefinancierde universiteiten. Dan kun je zeggen: dat vind ik onaanvaardbaar want het universitaire werk moet door de belastingbetaler betaald worden. Op zich ben ik het daarmee eens, maar dat is niet een erg productief standpunt, want het gaat toch die kant op. Als dat zo is, is het enige juiste antwoord een fel pleidooi voor onafhankelijk onderwijs en onderzoek om de dreiging van te veel marktwerking te pareren. En eerlijk gezegd vind ik dat dát nou juist heel goed in het Plan verwoord staat.”

Heeft de Raad daar invloed op gehad?

“Ik vind het lastig om daar ja of nee op te zeggen, want dan krijgt dit ene onderwerp erg veel nadruk. Maar in zijn algemeenheid kun je wel stellen dat wij ervoor hebben gezorgd dat het Strategisch Plan aan inhoudelijkheid heeft gewonnen. Wij praten tegenwoordig met het college sowieso meer over de inhoud, over de kerntaken van de UU. In de eerste jaren ging het in Raden van Toezicht voornamelijk over het geld en over de bedrijfsvoering. Als de begroting op orde was, was men tevreden. Tegenwoordig staat ook de missie van de universiteit nadrukkelijk op onze agenda. Wat moet de UU uitstralen, waar staan we voor? Daarover hebben we indringende discussies en dat vind ik zeer wezenlijk.”

Toch is het beeld nog steeds dat de RvT vooral op de centen let.

“Ja oké, maar dat is dan ook een belangrijk onderdeel van onze taak als toezichthouder. En die taak nemen wij zeer serieus.”

Tikt u het college wel eens op de vingers?

“Wij helpen het college soms om orde op zaken te stellen. In de afgelopen vier jaar hebben we een paar keer aangegeven dat men naar onze mening wat al te laconiek met de financiële problemen omsprong. Een paar jaar geleden hebben wij, gesteund door de Universiteitsraad, geadviseerd om de huisvestingslasten sneller omlaag te brengen dan men van plan was. En vorig jaar vonden we dat men wat te gemakkelijk omging met de opdracht om de financiële ellende op te ruimen. Op een gegeven moment zei het college: nou, dat is dan klaar, want er lag een begroting die in evenwicht was. Maar toen we er wat beter naar keken, zagen wij op veel plaatsen nog rode cijfers. Ons advies was om de broekriem toch nog maar iets verder aan te trekken.”

En dat is ook gebeurd?

“Ja zeker. Als het college zo’n opmerking zou negeren, dan hebben we een probleem. Maar dat zie ik hier niet snel gebeuren, want de verhoudingen tussen CvB en RvT zijn prima.”

U klinkt erg tevreden over de UU. Waar vindt u de universiteit nog tekort schieten?

“Dan denk ik in de eerste plaats aan het alumnibeleid. Dat is belangrijk, want een goede band met je alumni maakt de universiteit zelfbewuster en levert vroeg of laat extra geld op. Op dat punt zijn andere universiteiten duidelijk verder omdat zij er veel energie in hebben gestoken. Iets anders is de vraag of wij wel voldoende creatief zijn bij het binnenhalen van topwetenschappers. Toen ik Hans Clevers onlangs op de voorpagina van de Volkskrant zag staan, dacht ik: hartstikke goed. Ik vraag me alleen af of ons dat niet wat vaker zou moeten lukken. Sommige andere universiteiten slagen er volgens mij beter in om toptalent aan te trekken met allerlei speciale arbeidsvoorwaarden. Ik weet dat dat bij ons ook wordt geprobeerd, maar dat kan nog wel wat scherper en creatiever. Wij staan als Raad voor de volle honderd procent achter de ambitie om van de UU een topresearchuniversiteit te maken. Maar dan zullen we bij het aantrekken van wetenschappers nog meer concurrerend moeten worden.”

Dus salarissen betalen boven de Balkenende-norm?

Meijerink zucht. “Oké, ik weet waar u heen wilt en ik wil er wel iets over zeggen. Persoonlijk vind ik de Balkenende-norm niet zaligmakend. Ik ben het er wél mee eens dat je geen mensen moet aanstellen die het onderste uit de kan willen hebben. Ik ben ook tegen bonussen in het publieke domein en die hebben we hier dus ook niet. Maar het salaris van de minister-president als absolute bovengrens vind ik onzinnig, want de taken zijn volstrekt onvergelijkbaar.”

Dus ook een collegevoorzitter mag van u meer verdienen dan Balkenende?

“Ik vind het salaris van Yvonne van Rooy meer dan passend. In een recent onderzoek is voorgesteld om universiteiten te onderscheiden op basis van hun ingewikkeldheid en voor de salariëring van bestuurders te kijken naar vergelijkbare functies buiten de universiteit. Dat is een norm die mij aanspreekt. Utrecht zit in de hoogste klasse van ingewikkeldheid en als je dat vertaalt in salarissen, komen er bedragen uit waar wij ruim onder zitten.”

Na Willem Hendrik Gispen heeft de Raad van Toezicht met Hans Stoof weer een rector uit de faculteit Geneeskunde benoemd. Dat heeft nogal wat mensen verbaasd.

“Ja, dat snap ik, maar wij vonden het een vondst. Wij beschouwen het als een groot voordeel dat het UMC in het college van bestuur is vertegenwoordigd. De universiteit en het ziekenhuis zijn twee werelden die je niet uit elkaar wilt laten drijven, en ik weet uit mijn Rotterdamse ervaring dat het heel belangrijk is als je een goede vent of vrouw hebt die die band ook in de personele sfeer vorm geeft. Dus toen Hans Stoof beschikbaar bleek, waren wij erg tevreden.”

Maar dan heeft u dus over twee jaar een probleem.

(Hij lacht). “Misschien, maar dat zien we dan wel weer.”

Een andere benoeming waarover sommigen verbaasd waren, was die van Ivo Opstelten in de Raad van Toezicht.

“Ik ben blij dat we Ivo hebben kunnen benoemen, want hij is een man met veel ervaring en een prachtig netwerk.”

Maar is het niet raar dat hij ook adviseur is van de TU Delft?

“Ik geef toe dat ik even aan de gedachte moest wennen. Maar we hebben afgesproken dat hij op het moment dat het ingewikkeld wordt, voor de UU kiest. Punt.”

Maar dat valt toch niet te controleren?

“Jawel hoor, want wat hij in Delft doet is het aantrekken van bepaalde vormen van bedrijvigheid. Als dat met Utrecht zou concurreren, dan moet hij dat daar niet doen. Zo hebben we dat afgesproken. We zullen er eerlijk en open over communiceren en als blijkt dat er toch conflicten komen, dan moet hij of in Delft of hier stoppen. We zullen het samen scherp in de gaten houden. Vergeet trouwens niet dat zijn advieswerk voor Delft ook voordelen heeft, want daardoor blijft hij midden in de wetenschappelijke ontwikkeling staan. Dat kan ons in Utrecht van pas komen.”

CV

Rien Meijerink (1943) studeerde economie. Van 1995 tot 2000 was hij voorzitter van de Vereniging van Universiteiten (VSNU). Van 2000 tot 2005 was hij voorzitter Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum in Rotterdam. Nu is hij voorzitter van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Dion di Mucci is zijn favoriete artiest. “Ik volg hem al vanaf zijn hit The wanderer uit 1962 en hij is nog steeds mijn idool. Ik ben een man van levenslange passies.”

' Deze moet je gezien hebben!'

EO Helpdesk – Helemaal de weg kwijt

Van wie: UGV, Geologie, Roeland Nieboer:

Wat:EO Helpdesk wordt gebeld door een trippende jongeman.

Waarom:“Wij kunnen hier heel hard om lachen, het filmpje is de hele vereniging afgegaan. Het contrast tussen EO’ers en die spacendebeller die het programma in een keer ownt is schitterend. Hij mag graag in de kroeg worden geciteerd.”

Woodie Bouma

Perikles, Bestuurskunde, Evert Schot

Wat: Prikkelend promotiefilmpje van een bekende skiër.

Waarom:“Iedereen die met ons op wintersport gaat, wordt hier helemaal mee dood gegooid. Het enthousiasmeert en ziet er heel mooi uit. Het liedje is inmiddels gebombardeerd tot lijflied van de wintersport trip.”

Mama Appelsap

Van wie:U.P.S.V. “Unitas Pharmaceuticorum”, Farmacie, Pauline Bollen

Wat: Bekende hits, fonetisch vertaald in het Nederlands, krijgen zo wel een heel andere boodschap.

Waarom: “Deze moet je gezien hebben! Als je eenmaal de alternatieve tekst in je hoofd hebt, dan kun je nooit meer de normale versie horen. Je blijft er aan denken!”

Route 168 Landslide in Japan

Van wie:Drift, Aardwetenschappen, Tiuri Konijnendijk

Wat:Bijzondere aardverschuiving in Japan waarbij de bomen keurig rechtop blijven staan.

Waarom:“Je wordt er tijdens colleges meerdere malen mee doodgegooid, maar we hebben het filmpje ook talloze keren in onze vrije tijd gezien. Als je wil weten hoe het kan: het vlak waarlangs de boel naar beneden sodemietert is dieper dan de wortels van de bomen. Vandaar dat ze zo lang rechtop blijven staan.”

Why must I cry accapella

Van wie: ECU ’92, Economie, Rens Dautzenberg

Wat: Huis, tuin & keuken R&B zanger.

Waarom:“Het is een schandalig slechte clip van een man die zichzelf veel te serieus neemt en zichzelf ook nog eens in misplaatste omgevingen zet om een ‘mooie’ video te kunnen schieten. Het geeft enigszins een plaatsvervangend schaamtegevoel, maar we komen vooral niet meer bij!”

Der Untergang Bedrijfsuitje

Van wie: JSVU, Recht, Christine Smit

Wat: Hitler is het niet eens met de keuze van het recreatieve bedrijfsuitje.

Waarom: “We hebben hem meer dan 30 keer gezien! De voice overs zitten heel goed in elkaar, maar het is vooral zó droog. Zeker wanneer Hitler als een verongelijkt kind zegt: ‘Ik wil bowlen. Ik wil godverdomme bowlen’!”

Interview

Marilyn Agliotti

Dit is iets wat ik heb gemist. Ik geniet ervan om nu ook eens met mijn hoofd bezig te zijn en Wijsbegeerte is een studie die bij me past. Ik zit altijd met grote levensvragen in mijn hoofd. Wat is het nut van het leven? Bestaat er een ziel? Dat soort dingen.

Mijn kamergenote bij grote hockeykampioenschappen Carlijn Welten die in Utrecht Geneeskunde doet, werd soms helemaal gek van mijn vage gedoe. ‘Jij moet echt gaan studeren’, riep ze dan. Ook in de praatsessies die we met de Nederlandse ploeg hadden om het teamverband te versterken, werd mijn rol vaak aangeduid als ‘denker’ of ‘analyticus’. Ik ben zo’n beetje de stille kracht die in de nabespreking zinnige dingen zegt. Hoewel veel meiden volgens mij nog steeds denken dat ik psychologie doe in plaats van filosofie, snappen ze dus wel dat dit iets voor mij is.

Nadat ik in 2000 met Zuid-Afrika had meegedaan aan de Olympische Spelen in Sydney, speelde ik al even met het idee om te studeren. Maar het hockey was te belangrijk. Bovendien wilde ik terug naar Nederland waar ik een jaar voor Rotterdam had gespeeld. Later, toen ik bij Oranje-Zwart in Eindhoven hockeyde, ben ik als IT-specialist gaan werken voor een softwarebedrijf. De voertaal was daar Engels, de taal die ik van huis uit spreek.

Nadat ik Nederlandse was geworden, werd ik in 2008 geselecteerd voor de Olympische ploeg. Wie mee wilde naar Beijing moest zijn baan opzeggen en zich fulltime op het hockey richten. Op dat moment ben ik opnieuw gaan nadenken over wat ik met mijn leven wilde en kwam het studeren toch weer om de hoek kijken.

Uiteindelijk heb ik vooral op basis van de websites en internet besloten dat ik of voor Amsterdam of voor Utrecht zou kiezen. Dat zijn volgens mij toch de twee beste universiteiten als het om filosofie gaat. Tegelijkertijd was ik na de degradatie vorig jaar van Oranje Zwart op zoek naar een nieuwe club. Het werd studeren in Utrecht en hockeyen bij SCHC in Bilthoven.

De studie bevalt buitengewoon goed, maar ik verbaas me wel over het totale gebrek aan sportcultuur aan de universiteit. Ik had toch een beetje dat beeld van Amerikaanse universiteiten, maar ik kom hier buiten de hockeymeiden die ik al ken, geen enkele andere topsporter tegen. Ik vind dat vreemd, omdat ik steeds hoor dat Nederland meer Olympische medailles wil halen, maar ook omdat ik gewend ben dat scholen en universiteiten trots zijn op hun sporters

Op scholen in Zuid-Afrika is het ook heel normaal om elke dag na de lessen naar buiten te gaan. Of het nu atletiek, tennis, hockey of cricket was; ik kan mij niet anders herinneren dan dat ik aan het sporten was. Dat zijn de fijne herinneringen. Ik ben ook nog cricketinternational van mijn land geweest.

Toch woon ik veel liever in Nederland. In Johannesburg, en later in Kaapstad, stond mijn leven vooral in het teken van angst. Je moest altijd rekening houden met berovingen of inbraken. ’s Nachts alles afsluiten, zorgen dat je niet je auto uithoefde om de garage in te rijden, heel naar allemaal. Ons gezin heeft nog geluk gehad, maar er zijn veel familieleden of kennissen bij wie het is misgegaan.

Toen ik voor het eerst in Nederland kwam, ging er een wereld voor me open. Dat er ook een maatschappij mogelijk was waarin mensen elkaar vertrouwen, waar dingen voor je geregeld worden, waar het niet ieder voor zich is … Alleen al het feit dat ik met het openbaar vervoer veilig van mijn woonplaats Eindhoven, naar de universiteit en naar mijn hockeyclub reis, is voor Zuid-Afrikanen ondenkbaar.

Mijn ouders, broer en zus, wonen nog in Kaapstad. Ik bezoek ze elke twee of drie jaar. Zij komen ook af en toe hierheen, al is dat op dit moment erg duur. Natuurlijk maak ik me zorgen om hen, maar je kunt niet dagelijks stilstaan bij de risico’s die ze lopen. Wel is er altijd een sluimerend schuldgevoel. Ik heb nu een gemakkelijk en comfortabel leven, maar had ik niet moeten blijven om Zuid-Afrika na de apartheid weer op te bouwen? En: waarom heb ik wel de kans heb gekregen om te vertrekken? Tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat iedereen zijn eigen geluk maakt. Ik doe zoveel mogelijk om mijn naasten te helpen, maar ieder moet zijn eigen keuzes maken.

Het zal nog wel even duren voordat Zuid-Afrika de stap van een derde wereldland naar een eerste wereldland kan maken. Langzaam gaat het de goede kant op. Het is jammer dat eerdere generaties zoveel kansen hebben laten liggen. Er is nog zoveel haat. En dat is zo onnodig.

Toen ik tijdens de laatste Olympische Spelen met Nederland tegen Zuid-Afrika speelde, heb ik alle emoties uitgesloten. Ik wilde met Nederland presteren. Ik zong het Wilhelmus en juichte toen ik scoorde. In het seizoen voor de Spelen had ik mijn knieband gescheurd. Dat was een dieptepunt in mijn leven. Om op tijd fit te zijn, zat ik dagelijks in het krachthonk.

De gouden medaille voelde als een bekroning, niet alleen voor dat harde werken in de maanden voor Beijing, maar voor alle offers die ik sinds mijn vijfde voor de sport heb gebracht. Topsport is heus niet alleen maar leuk en glitter and glamour. Je kunt echt minder van het leven genieten.

Nu heb ik op sportief vlak niet veel meer te wensen. De volgende Olympische Spelen zijn ook nog erg ver weg. Zelf wil ik nog twee tot drie jaar op topniveau spelen, vooral omdat ik nog steeds denk dat ik beter kan worden. In 2007 werd ik genomineerd voor de titel beste speelster van de wereld. Ik weet dat ik mijn niveau van destijds kan overtreffen. Daar ga ik nu voor.

Maar mijn studie en mijn maatschappelijke ambities worden belangrijker. Ik wil graag schrijven. In het blad van de studievereniging De Filosoof heb ik onlangs een kort stukje geschreven naar aanleiding van een stelling over de dood van het feminisme, maar andere onderwerpen en genres trekken me ook. In Beijing heb ik dagboekaantekeningen bijgehouden. Misschien dat ik ga proberen die uit te geven. Of dat explosief materiaal over teamgenoten bevat? Wie weet, dat zal moeten blijken.

CV

Marilyn ‘Aggs’ Agliotti (29) werd geboren in Boksburg in Zuid-Afrika. Met dat land nam de hockeyster deel aan de Olympische Spelen van Sydney. In 2006 werd ze Nederlandse om twee jaar later met Oranje goud te winnen in Beijing. Agliotti studeert Wijsbegeerte in Utrecht.

Zomaar doorstromen is niet kiezen

Xander Bronkhorst

De Utrechtse filosoof Menno Lievers wond er in zijn opiniebijdrage aan het Ublad onlangs geen doekjes om. De master in Nederland is volgens hem een zielig ding. Lievers zou graag alleen die studenten terug willen zien in de masterfase die zich werkelijk willen verdiepen in een wetenschappelijke discipline, zoals dat in Angelsaksische landen de gewoonte is. Maar in Nederland mag iedereen verder in een doorstroommaster. Waarom? Omdat de bachelor al helemaal niet serieus wordt genomen.

Aan studenten zal deze discussie waarschijnlijk geheel voorbij gaan. Uit de laatste universitaire enquête onder Utrechtse masterstudenten twee jaar geleden, bleek in elk geval dat de studenten niet veel te klagen hebben. De meesten oordelen positief over werkvormen, inhoud en docenten. Vooral studenten van onderzoeksmasters zijn tevreden. Zij gaven hun opleiding een 7,7. Academische masters scoren gemiddeld een 7,1.

De personen die het Ublad voor dit artikel sprak, laten het wel uit hun hoofd om de Utrechtse masteropleidingen te diskwalificeren. Maar ook zij vinden dat enkele uitgangspunten van de Bologna-verklaring nog niet uit de verf komen.

Vice-decaan Theo Wubbels van de faculteit Sociale Wetenschappen zegt bijvoorbeeld: “Als je wilt dat een bachelor een einddiploma is – en dat is in Bologna destijds afgesproken - dan moet je ook met droge ogen kunnen zeggen dat iemand niet verder kan in een master. Dat zou ook best kunnen, want iemand met een universitair bachelordiploma is prima geschikt voor de arbeidsmarkt. Een wo-bachelor heeft minimaal hetzelfde niveau als iemand met een hbo-bachelor, en veelal hoger. Alleen … de werkgevers geloven dat niet.”

Wubbels beseft dat hij met zijn pleidooi voor het afschaffen van de doorstroommaster ook voor de eigen universitaire troepen uitloopt. “Want zelf vinden we een bachelor ook niet volwaardig. Ik las laatst de eerste zin van een opleidingsprospectus van een Utrechts masterprogramma. Daarin stond letterlijk dat een universitaire opleiding pas is afgerond met een master. De traditie waarin alleen een doctoraaldiploma als volwaardig werd gezien, ettert door. Ik denk dat we nog wel tien tot vijftien jaar nodig hebben om dat te veranderen.”

Dat het Nederlandse hoger onderwijs nog niet klaar is voor blokkades bij de toelating tot een master, blijkt ook uit de opstelling van minister Plasterk. Deze is, ondermeer vanwege het geringe enthousiasme bij VNO en MKB over de universitaire bachelor, niet van plan de verplichte doorstroommaster af te schaffen.

Hij keerde zich daarmee tegen een advies van een onderzoeksteam van het Twentse onderwijskundig instituut Cheps dat vorig jaar in zijn opdracht het masteraanbod onder de loep nam. De onderzoekers waren eveneens tot de conclusie gekomen dat de bachelor door niemand als eindstadium werd gezien.

Het faculteitsbestuur van de Utrechtse Geesteswetenschappen vindt de opstelling van Plasterk verstandig. Decaan Van den Akker legt uit: “De master is een andere, nieuwe manier van kennis verwerven. Met het verstrekken van een bachelor zeggen we dat een student daarvoor geschikt is. Dan moet die student ook in de gelegenheid worden gesteld om kennis op dat niveau te vergaren.”

Toch menen ook Van den Akker en zijn vice-decaan Coopmans dat er iets moet gebeuren om het verschil tussen een bachelor- en een masteropleiding te accentueren en een bewuste studiekeuze na de bachelor mogelijk te maken. Coopmans: “Studenten en docenten zien de master nog steeds als het vroegere vierde jaar van het doctoraalprogramma.” Van den Akker: “De filosofie is dat het twee aparte opleidingen zijn waarbij de bachelor vraaggestuurd is en veel keuzemogelijkheden heeft en een master vooral expertisegestuurd is. Het kan niet zo zijn dat de docent zegt: ‘waar waren we vorig jaar gebleven’.”

Coopmans en Van den Akker juichen het dan ook toe dat Plasterk een ander Cheps-advies wel heeft opgevolgd: het invoeren van de harde knip. Van den Akker: “In Utrecht was die al vrij hard, maar ik ken universiteiten die studenten gijzelen door ze aan een master te laten beginnen zonder dat ze de bachelor afgerond hebben. Coopmans: “Als je master maar een jaar duurt, heb je een vliegende start nodig. Dan mag je niet nog vakken hebben openstaan uit de bachelor.”

De twee bestuurders van Geesteswetenschappen denken overigens dat er ook bij de docenten nog wel een mindshift nodig is. Zij tonen begrip voor het Utrechtse college van bestuur dat onlangs de faculteiten meldde dat de toelatingseisen van veel masteropleidingen te veel geënt zijn op de bachelor die eraan vooraf gaat en dat er meer aandacht moet zijn voor de vaardigheden en competenties van belangstellende studenten. De twee zinspelen nu op toelatingsgesprekken voor alle masterprogramma’s van Geesteswetenschappen. Coopmans: “Toen ik op het MIT aan mijn proefschrift werkte, zag ik dat ze daar MA- en PhD-studenten met zeer verschillende vooropleidingen accepteren.” Van den Akker: “Ga studenten vooral niet zeggen dat ze te weinig gelezen hebben. De wereld is veranderd.”

Waar de alfa- en gammafaculteiten zich druk maken over de bachelor als einddiploma, doorstroommasters en de harde knip, lijkt deze discussie de exacte vakken met hun tweejarige onderzoeksmasters en kleinere studentenaantallen minder te raken.

Hoogleraar Gerrit van Meer, voorzitter van de Board of Studies van de Graduate School Life Sciences die twaalf masterprogramma’s herbergt: “Ik zie niet in wat iemand met alleen een bachelor zou moeten doen op de arbeidsmarkt. Misschien een eigen bedrijfje opstarten of zo … Voor een baan in het onderzoek is drie jaar in elk geval veel te weinig..”

En over de harde knip: “Als studenten nog iets moeten doen om hun bachelor af te ronden, dan zijn docenten meestal wel geneigd om daar flexibel mee om te springen. We kunnen maatwerk leveren, ook omdat al onze masters twee instroommomenten hebben.”

Behalve de doorstroommasters en de zachte knip ontwaarden de onderzoekers van Cheps nog een derde obstakel voor mobiliteit. Bij de overgang naar het bamastelsel hebben veel opleidingen hun oude doctoraalprogramma’s inclusief de afstudeerrichtingen en specialisaties zo’n beetje 1 op 1 omgezet in masterprogramma’s. Studenten zien nu door de bomen het bos niet meer in het masteraanbod.

Minister Plasterk concludeerde naar aanleiding van het rapport dat het masteraanbod “nog niet voldoende is uitgekristalliseerd”. Volgens de minister is er sprake van een onevenwichtig patroon van grote doorstroommasters en een breed palet aan veel kleinere onderzoeksmasters, educatieve masters en al dan niet selectieve academische of professionele masters.

De commissie Cohen die vorig jaar de Geesteswetenschappen tegen het licht hield, sprak van “een versnipperd onderwijsaanbod” dat leidt tot “inefficiëntie, verkokering en onbehaaglijke overvloed”.

In het nieuwe Strategisch Plan van de universiteit is een reductie van het masteraanbod van twintig procent binnen vier jaar ten doel gesteld. Wanneer Utrecht de slag om de masterstudent wil winnen dan wordt marketing en profilering belangrijker, zo wordt gesteld. De nieuw opgezette Graduate Schools moeten ertoe bijdragen dat onderzoeksmasters beter aanhaken bij de onderzoekzwaartepunten. Academische masters zullen zich meer gaan richten op de arbeidsmarkt.

Volgens Gerrit van Meer liepen de life science-faculteiten voorop in de inrichting van de Graduate Schools. Daarmee is volgens hem voorkomen dat de masterprogramma’s in de life sciences te bestempelen zijn als ‘oude wijn in nieuwe zakken’. “Toen ik voorzitter werd van de Graduate School heb ik een studiereis gemaakt naar de universiteiten in Californië. Daar zie je dat het graduateprogramma gebaseerd is op een gedeelde interesse van een aantal hoogleraren. Dat principe hebben we hier ook hoog in het vaandel staan. En dan blijkt –natuurlijk niet toevallig- dat de twaalf masterprogramma’s en in het verlengde daarvan onze PhD-programma’s precies passen op de zeven focusgebieden die we hier hebben. De structuur was er al, alleen we zagen hem niet.”

Vice-decaan Coopmans van Geesteswetenschappen wil af van de idee-fixe dat alleen masterprogramma’s van zijn faculteit lijden onder een gebrekkig instroom. “Als je de lijst universitaire programma’s erbij pakt dan zie je dat er wel meer zijn met zeer geringe belangstelling. En daarbij gaat het bovendien soms ook nog eens om tweejarige studies.”

Maar Coopmans erkent dat sommige van de programma’s bij Geesteswetenschappen “te nauw” blijken te zijn. “Dat elke hoogleraar zijn eigen master heeft gekregen is absoluut een karikatuur. Maar we hebben destijds bij de overgang naar bama wel besloten om veel van onze specialisaties in de etalage te zetten. Omdat het vrijwel allemaal eenjarige opleidingen moesten zijn, dachten we dat we op die manier onze rijkdom het beste lieten zien. Daarom hebben we nu zo’n 50 tot 60 programma’s. In sommige gevallen blijkt nu dat een programma te kwetsbaar is.

Of omdat er te weinig studenten zijn of omdat er bijvoorbeeld maar een hoogleraar is die expertise kan inbrengen. Tegelijkertijd hebben we te veel ruimte gelaten aan masteropleidingen om op elkaar te lijken. Ik denk zelf dat er binnen de academic school Geschiedenis enkele masters zijn die beter samen verder kunnen gaan.”

Het faculteitsbestuur van Geesteswetenschappen onderzoekt dit voorjaar welke masterprogramma’s “op inhoudelijke gronden” moeten worden afgebouwd, samengesmolten of omgevormd om het Utrechtse aanbod “smoel” te geven. “Dat zal op een heel gedifferentieerde manier gebeuren”, stelt Coopmans, “want het beeld is ook zeer gedifferentieerd.” De gevolgen zullen in sommige gevallen al aankomende september merkbaar zijn, zo komt de master Filosofie in Bedrijf tot een eind.

Theo Wubbels van Sociale Wetenschappen ondernam al eerder actie, mede op basis van een intern onderzoek van een commissie herstructurering masteraanbod. “Die stelde dat er verschillende delen van de faculteit met een soortgelijke expertise niet samen in een master zaten, en dat er te veel naar de specifieke oude disciplines was gekeken. Veel masters waren gekoppeld aan het idee ‘er is hier een hoogleraar met knowhow, dus er komt een masterprogramma’. Op grond van die analyse hebben we actie ondernomen, bijvoorbeeld op het gebied van de psychologie waar programma’s zijn samengebracht.”

Wubbels geeft toe dat getalsmatige overwegingen een rol spelen bij de evaluatie van het masteraanbod. “Een masterprogramma van acht studenten is misschien in sommige letterendisciplines acceptabel, bij mij niet. Het moeten er in een academische master minstens dertig zijn.”

Hoewel ook Van Meer af en toe te maken heeft met tegenvallende belangstelling voor enkele van zijn tweejarige onderzoeksmasters, is hij in algemene zin tevreden over het aantal studenten. In de alfa-gammahoek leeft de hoop dat onder de vlag van de Graduate School iets gedaan kan worden aan de instroom bij de researchprogramma’s daar. Zo speelt er een imagoprobleem. Van den Akker: “Studenten denken in de fuik van de wetenschap te lopen als ze een onderzoeksmaster gaan doen. Dat is onzin. Misschien dragen wij als docenten zelf bij aan de misvatting dat zo’n master alleen voor bollenbozen is door juist dat beeld in stand te houden. Op dezelfde manier menen studenten dat een educatieve master hen tot een loopbaan in het onderwijs veroordeelt. De universiteit zou daar betere voorlichting over moeten geven.”

Wubbels bij Sociale Wetenschappen herkent het beeld. “Van de 1500 studenten die wij jaarlijks binnenkrijgen, komen er niet veel om de discipline in stand te houden. Wat ons vooral opbreekt, is dat we gekozen hebben voor een smal gespecialiseerd stuk onderzoek per master. Met als gevolg dat er in twee van die programma´s minder dan tien studenten zitten. In andere steden is er een brede master met tracks, dat geeft meer flexibiliteit. We hopen dat we ook die kant op kunnen.”

Een zorgpunt is de tegenvallende internationale belangstelling. Vooral voor de onderzoeksmasters, de Utrechtse paradepaardjes, is dat pijnlijk. Wubbels: “De aantallen waar we na marktonderzoek op gehoopt hadden, halen we bij lange na niet. Van de twintig studenten die zich aanmelden voldoen er minstens tien niet aan de eisen en van de overige tien komen er vier opdagen. De rest kiest liever voor de Verenigde Staten. Nederland blijkt eenvoudigweg niet het meest aantrekkelijke land te zijn.”

Van den Akker: “Gezien onze onderzoeksreputatie zouden we meer studenten moeten hebben. De markt is er ook. Voor Medieval Studies zouden we met gemak vijftig uiterst talentvolle studenten uit Oost-Europa kunnen halen. Maar Nederland is een hopeloos land op dit vlak. Er zijn allerlei obstakels voor buitenlandse studenten. Bovenal is het aantal beurzen te klein en van te geringe omvang. Het gebrek aan kennis over hoe het er internationaal aan toe gaat, is ook een hinderpaal. We praten maar over de hoge collegegelden in de VS, terwijl bijna geen graduatestudent die daadwerkelijk betaalt, behalve voor de Medical-, de Law- of de Business-school.”

Ook Van Meer, die internationalisering als één van de speerpunten in het masteronderwijs voor de komende jaren aanmerkt, wijst op het verschil tussen de Nederlandse en de Amerikaanse praktijk. “Graduatestudenten in de VS worden gepamperd.”

Van Meer hekelt bovendien het Utrechtse besluit om het predicaat ‘prestige master’ voor masteropleidingen die gekoppeld zijn aan één van de Utrechtse onderzoekszwaartepunten terug te trekken. “Doodzonde en pijnlijk. Zo’n stempel bracht iets extra’s.”

Over het argument van het universiteitsbestuur dat de gelden die gepaard gingen aan het label niet de gehoopte internationaliseringsimpuls brachten, zegt hij. “Dat geld is goed besteed, maar daar mag je geen wonderen van verwachten. Internationalisering is iets van de lange adem. Je hebt structurele steun nodig, geen hap-snap impulsen.”

Wat betreft het ‘verkopen’ van de academische masters wordt door het college van bestuur gemikt op een nauwere band met de arbeidsmarkt. Menno Lievers stelt die ontwikkeling in zijn opiniebijdrage aan het Ublad zo’n beetje gelijk aan het verkopen van de ziel aan de duivel. Universiteiten zouden daartoe gedwongen zijn door het falende bama-stelsel.

De faculteiten zijn echter pragmatischer en merken de behoefte bij studenten en het afnemende veld. Gezien de concurrentie met andere steden kunnen zij niet anders dan naar de wensen van de arbeidsmarkt kijken. Bovendien zet het universiteitsbestuur de deur open voor experimenten met langere programma’s om stages en praktijkoriëntatie in te kunnen bouwen.

“De roep om tweejarige programma’s is een achterhoedegevecht”, beseft Theo Wubbels. “Maar vooral voor de klinisch psychologen en orthopedagogen zouden programma’s van anderhalf jaar een uitkomst zijn. Werkgevers zeggen dat langere stages nodig zijn en daar hebben ze gelijk in.” Van den Akker: “Een serieuze stage in een jaar kan bijna niet. En als wij studenten duidelijk willen maken wat ze straks kunnen op de arbeidsmarkt dan is zo’n stage wel nodig.”

Wubbels is ervan overtuigd dat de academische masters zich in toenemende mate zullen gaan richten op de vraag uit de markt, ook gezien de grote rol die de universiteit krijgt toebedeeld in de gedachte van ‘levenslang leren’. Daarom werkt hij nu mee aan een universitaire master voor docenten uit het voortgezet onderwijs. Ook is er een masterprogramma maatschappelijke opvoedingsvraagstukken naast orthopedagogiek geplaatst, vanwege de behoefte aan mensen voor beleidsmatige functies in de jeugdzorg.

“Tot nu toe leerden wij onze studenten het kunstje dat we zelf kennen. Maar we moeten ook gaan kijken naar wat de mensen in het circus willen zien.”

Afgestudeerde bachelor honkvast

De Vereniging van Nederlandse Universiteiten, de VSNU kan, ondanks herhaald aandringen, alleen de totaalcijfers van de jaren 2006 en 2007 mailen. Die van 2008 willen ze nog niet vrijgeven, meldt een woordvoerder. Daar ‘moeten nog berekeningen op los worden gelaten’. Ook bij de meeste universiteiten is het moeilijk cijfers te krijgen. Alleen de Universiteit Maastricht kon met een druk op de knop een volledig uitgewerkt overzicht per master leveren, de Vrije Universiteit kwam, voorzien van wat mitsen en maren, met totaalcijfers van de laatste twee studiejaren en de Erasmus Universiteit beperkte zich – na veel gezoek - tot totaalcijfers over 2007. In Utrecht bestaat het mastercohort van 2007 – 2008 voor PERCENTAGE KOMT DINSDAG Procent uit studenten van elders. Een ding staat vast: de meeste afgestudeerde Nederlandse bachelors stromen door naar een master aan de eigen universiteit. De nieuwe gezichten komen vooral uit het hbo (iets meer dan 21 procent in 2006 en in 2007) en uit het buitenland (rond de 11 procent ’06 en ’07). De Universiteit Maastricht trekt relatief veel masterstudenten van buiten: 37 procent in 2007 (landelijk toen 33 procent) en 42 procent in 2008 (nog geen landelijke cijfers bekend). Een stuk meer dan met bijvoorbeeld de Vrije Universiteit van Amsterdam die de afgelopen twee jaar rond de 20 procent studenten met een diploma van elders trok.

Riki Janssen, Observant

Laatste nieuws uit Utrecht!

In Utrecht volgden in het jaar 2007-2008 3169 studenten een master van wie 83 procent doorstroomden van een Utrechtse bachelor, 8 procent kwam van een andere Nederlandse universiteit, 3 procent van het HBO en 6 procent uit het buitenland.

Masterkeuze 1

Waarom deed je mee?

“Zo aan het eind van je bachelor heb je natuurlijk wel een beetje een idee wat je leuk vindt. Ik heb belangstelling voor landschappen en de wisselwerking tussen stad en platteland en natuur en dan komen er wat masters naar boven: planologie in Utrecht, landschapsgeschiedenis in Groningen, maar misschien ook erfgoedstudies in Amsterdam. Maar hoe weet ik nu zeker dat ik iets kies wat bij me past? Daar wilde ik graag tips voor.”

Wat heb je eraan gehad?

“Ik besef dankzij de workshop dat ik ook goed moet nadenken over het beroepsperspectief dat een master biedt. Dat was voor mij wel een eye-opener: ik keek toch vooral naar wat me leuk leek en naar wat aansloot op mijn bachelor, maar ik moet ook aandacht hebben voor mijn capaciteiten en mijn ambities. Daar raakte ik van doordrongen na een oefening waarbij iedere deelnemer een vijftal eigenschappen van zichzelf selecteert, waarna de anderen daar een beroep bij moeten bedenken. Al snel bleek dat ik iets leidinggevends of managementachtigs zou moeten doen. Eigenlijk wist ik dat wel van mezelf, maar nu is dat gevoel bevestigd en weet ik ook dat ik dat moet laten meewegen als ik een keuze maak.”

En wat is het geworden?

“Ik heb nog niet gekozen. Het is niet zo – en ook ik had die hoop toen ik eraan begon - dat je na deze workshop opeens precies weet welke master je waar gaat volgen. Ik twijfel nog net zo hard, maar ik heb een duwtje in de goede richting gekregen. Ik denk nu bijvoorbeeld ook aan bestuurskunde en ik ga een cursus volgen waarbij je kijkt of je geschikt bent als docent: een hele andere manier van leidinggeven. Ik heb bovendien besloten dat ik er eerste een jaartje tussenuit ga; ik heb het even gehad met het studeren. Maar ik wil ook de tijd nemen om eens goed uit te vinden welke master mij de beste nieuwe uitdaging geeft.”

Je pakt het serieus aan …

“Ja, soms ben ik wel jaloers op mensen die na de bachelor gemakkelijk doorrollen naar de master die daarop volgt. Aan de andere kant: dit past bij mij. Ik ben perfectionistisch en wil controle hebben.”

Minister Plasterk over de wens van een harde knip

‘Het is niet mijn bedoeling dat mensen stoppen met studeren’

Met enige bewondering spreekt minister Ronald Plasterk van OCW over de ONDERWIJSREVOLUTIE die zijn Europese voorgangers tien jaar geleden in gang zetten: de invoering van het bachelor-masterstelsel. “Vergeet niet dat vroeger alleen de doctorstitel internationaal vergelijkbaar was. Zelfs de doctorandus en de ‘ing’ bestonden alleen in Nederland. Ieder land verzon zelf namen voor zijn diploma’s.”

Toegegeven, er is nog steeds geen garantie dat een bacheloropleiding Natuurkunde in Boedapest naadloos aansluit op een masteropleiding in Helsinki. Maar met een diplomasupplement, waarin staat beschreven wat de opleiding waard is, kom je volgens Plasterk al een heel eind. Het gaat hem om de grote lijn.

“In principe kun je nu naar Rome om een masteropleiding te volgen”, spiegelt hij voor. “In heel Europa is gekeken of de instellingen niet alleen maar een nieuw bordje op de deur hebben geplakt, maar of ze werkelijk bachelor- en masteropleidingen aanbieden. Je kunt in één minuut uitleggen wat de bedoeling is, maar het was ongelofelijk veel werk om op bezoek te gaan bij al die instellingen en te zeggen: ‘Dat beweert u nu wel, maar mogen wij uw leerboeken eens zien?’”

Europese afspraken

En nu moet Europa stapje voor stapje voorwaarts. Binnenkort spreekt hij zijn collega’s op een internationale conferentie in Leuven en dan hoopt hij samen weer iets verder te komen. “Nederlandse studenten kunnen hun studiefinanciering tegenwoordig meenemen naar het buitenland. We lopen daarmee al een tijdje voorop. Ik zou het op prijs stellen als andere landen dat ook mogelijk gaan maken. Kijk, zoiets zou je Europees kunnen afspreken.”

Verder verwacht hij weinig van Europese afspraken. Hij ziet niets in internationale streefcijfers. “Je moet geen dingen aan de horizon definiëren. Ik ben al helemaal allergisch voor input-targets. We moeten niet met andere landen gaan vastleggen hoeveel procent van ons bruto binnenlands product wij aan dit-of-dat gaan besteden. Daar gaat het nationale parlement over. En politiek verantwoordelijk is de bewindspersoon. We kunnen ons daarin NOOIT door het buitenland laten binden.”

Bovendien: “Als de targets lager zijn dan onze bestedingen, hebben we er niets aan. En als ze hoger zijn, ook niet. In het verleden werkten zulke doelstellingen hooguit als hefboom. Ministers konden elkaar gebruiken als argument in debatten met collega-bestuurders in eigen land.”

Hij herinnert aan de LISSABON-CONFERENTIE, waar de Europese landen beloofden dat ze veel geld in de kenniseconomie zouden pompen. “We hebben daar afgesproken dat de industrie twee procent van het BBP aan research gaat besteden. Dat gebeurt niet. En nu? Jozias van Aartsen heeft die afspraak destijds gemaakt als minister van Buitenlandse Zaken. Moeten we hem nu ontslaan? Of iemand anders? Zoiets geldt ook voor de overheidsuitgaven.”

Kortom, Plasterk wil zich nergens op vastpinnen. Zolang de Europese trein maar de goede kant oprijdt. Het bama-stelsel is wat hem betreft vooral ingevoerd om de mobiliteit van studenten te vergroten en daar wil hij graag aan meewerken. Maar verwacht geen beloftes. Tegenwoordig stapt één op de negen Nederlandse studenten over van de ene naar de andere universiteit; dat mogen er best iets meer worden, maar vraag niet of dat aantal misschien moet verdubbelen of verdrievoudigen. “Zolang studenten maar een bewuste keuze maken”, antwoordt hij stoïcijns.

Hetzelfde geldt voor studeren in het buitenland. “Ik raad het iedereen aan. Een jaar of een half jaar in het buitenland is een verrijking van je leven.” Maar hoopt hij dan ook dat iedereen zijn raad zal opvolgen? “Studenten zijn volwassen mensen en als ze om wat voor reden ook besluiten dat ze niet naar het buitenland willen of kunnen, dan ga ik hier in mijn werkkamer niet zitten hopen. Wel wil ik er van mijn kant alles aan bijdragen om het mogelijk te maken.”

De HARDE KNIP tussen bachelor- en master moet er volgens hem komen, omdat studenten dan beter gaan nadenken over hun vervolgopleiding. “Met een bachelordiploma op zak kun je nu eenmaal beter om je heen kijken. De realiteit is nu dat veel jongeren van zeventien jaar zich bij de bachelorkeuze door allerlei TRIVIALE overwegingen laten leiden: de stad, de woonruimte, de afstand tot het ouderlijk huis. Als ze er drie jaar later om inhoudelijke redenen voor kiezen om in dezelfde plaats verder te studeren, dan is dat natuurlijk prima. Maar als ze dat alleen doen omdat ze daar al met hun doorstroommaster kunnen beginnen voordat ze hun laatste bachelorpunten binnen hebben, vind ik dat minder geslaagd.”

Studenten zouden ook kunnen besluiten om te stoppen met hun opleiding en bijvoorbeeld een eigen bedrijf te starten. “Maar het is dus niet, wat eerder wel eens het beeld was, mijn bedoeling dat mensen ophouden met studeren. HELEMAAL NIET.”

Hardheidsclausule

Nu zijn er al flink wat opleidingen met een harde knip. Is de mobiliteit daar groter? Dat is de verkeerde vraag, meent Plasterk. “De harde knip is een systeemeigenschap. Je moet bereiken dat er een heroverwegingsmoment komt en dat moet geleidelijk zijn beslag krijgen in de hoofden van mensen. Ik ben het met de studentenbonden eens dat je niet kunt zeggen: aan deze universiteit is de harde knip ingevoerd en een jaar later was er meer mobiliteit.”

Hij wil ook best nadenken over voorwaarden en UITZONDERINGEN op de harde knip. “Het zou kunnen dat iemand zijn studie perfect gepland heeft en op het kritieke moment zijn been breekt, waardoor hij één tentamen mist. Als dat het enige bezwaar is, dan lijkt me dat inderdaad een geval voor de hardheidsclausule.”

Zolang het maar geen gewoonte wordt. “Het is lastig om individuele ‘hardheid’ in regels vast te leggen. Stel dat iemand een kind heeft, dan hoeft dat niet per se tot problemen te leiden, want er zijn mensen die goed kunnen studeren met een kind. Maar een zwangerschap zou de studie wel zodanig kunnen doorkruisen dat je zegt: ‘nu moeten we de regels maar even tussen haken zetten’.”

DE HARDSTE KNIP in het bachelor-mastersysteem zit vooralsnog tussen hbo en universiteit, zou je kunnen zeggen. En hbo’ers laten zich bepaald niet afschrikken. Mogelijk de helft van alle universitaire masterstudenten bestaat straks uit hbo’ers die een academische kroon op hun studie willen zetten. Ook als ze daar eerst een intensieve schakelcursus voor moeten volgen. Veel hogescholen vinden dat eigenlijk verspilling: zou je hen niet beter beroepsgerichte masters in het hbo kunnen aanbieden?

Nee, zegt Plasterk. We hebben nu eenmaal beroepsgericht onderwijs aan de ene kant en academisch onderwijs aan de andere kant. Daar moet je niet aan tornen. En op wat uitzonderingen na horen de meeste masters bij het universitaire onderwijs. “We hechten allemaal aan het binaire stelsel. Daarin spelen universiteiten en hogescholen ieder hun eigen rol.”

Plasterk vindt het “op zichzelf prima” als hbo’ers voor een masteropleiding kiezen. “Ik zou alleen willen voorkomen dat er een misplaatst automatisme ontstaat. Hbo’ers moeten niet denken dat ze zonder master ‘minder stoer’ zijn, laat staan ‘minder afgestudeerd’. Ze volgen vier jaar lang een serieuze hogeronderwijsopleiding en hebben als ze zijn afgestudeerd een prima positie op de arbeidsmarkt. Ze hebben zelfs een grotere kans om snel aan een goede baan te komen dan wo-afgestudeerden. Waar zijn we dan met z’n allen mee bezig als we het hbo per se willen optuigen met masteropleidingen?”

Wie weet raken perfectionistische hbo’ers dan beter geschoold in hun vakgebied? Plasterk is niet overtuigd. “Ik weet niet of hbo-masters daaraan bijdragen”, antwoordt hij. Dus hbo-masters dragen niet bij aan betere scholing? De minister glimlacht: “Nee, u probeert me dingen in de mond te leggen. Ik weet niet of het verstandig is om ongebreideld overal hbo-masteropleidingen bovenop te zetten. Want nogmaals, die hbo-bacheloropleidingen doen het perfect.”

De minister vindt het ‘binaire stelsel’ belangrijk, maar is het dan niet raar dat hbo-bachelors die een master willen volgen een ‘anti-binair’ bochtje moeten nemen door over te stappen naar de universiteit? PLASTERK ZIT ER NIET MEE. “Dat heet stapelen, daar zijn we tegenwoordig weer helemaal voor. In het verleden is het stapelen als ‘inefficiënt bochtje’ weggezet en afgeschaft.” Dat gebeurde overigens door zijn partijgenoot, de voormalige PvdA-minister Ritzen, die tegenwoordig de Universiteit Maastricht bestiert. “Wij vinden dat achteraf niet verstandig en proberen het nu te herstellen.”

De geboorte van het bamasysteem

HET BACHELOR-MASTERSYSTEEM mag dan wel nieuw zijn, het streven naar een open Europese hoger-onderwijsruimte is dat niet. In de middeleeuwen trokken studenten van de eerste Europese universiteiten het continent rond, en wisten de beste instellingen onderzoekers uit heel Europa aan zich te binden. Met de explosieve groei van het hoger onderwijs ging die mobiliteit verloren.

Ten onrechte, vonden de onderwijsministers van Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië en Duitsland. In de verklaring van Sorbonne (1998) maakten ze zich sterk voor de harmonisering van het Europese hoger onderwijs. Ze stelden een tweeledig onderwijssysteem voor, met een duidelijk onderscheid tussen een undergraduate en graduate fase. Een gemeenschappelijk onderwijsbestel moest het Europese hoger onderwijs weer één gezicht geven, en de mobiliteit onder studenten en werknemers van universiteiten vergroten.

EEN JAAR LATER zetten 29 ministers van onderwijs hun handtekening onder de verklaring van Bologna. Het gezamenlijke Europese onderwijsbestel zou inderdaad twee cycli krijgen: een undergraduate of bachelorfase, en een graduate of masterfase. In 2003 kwam daar met de promotie een derde cyclus bij. De bachelorfase moest minstens drie jaar duren, spraken de ministers af, de master zeker één jaar.

INTUSSEN onderschrijven 45 landen de principes van Bologna. De verklaring is overigens niet bindend: elk land vertaalt de doelstellingen in een eigen wettelijk kader. In Nederland ging de ministerraad in 2001 akkoord met het wetsvoorstel voor de invoering van de bachelormasterstructuur. Hbo-opleidingen werden omgezet in vier jaar durende professionele bachelors en in het wo verving het bama-stelsel het oude kandidaats-doctoraalsysteem. De propedeuse verdween. Er ontstonden bacheloropleidingen van drie jaar, en masteropleidingen van één of twee jaar.

TOCH is volgens sommigen het Nederlandse bama-stelsel nog niet het systeem waar in Bologna voor werd getekend. Want een harde knip tussen bachelor en master is er aan de meeste universiteiten niet. Volgens Bologna mag een student pas na afronding van een bacheloropleiding aan een master beginnen, maar veel Nederlandse instellingen houden het bij een ‘zachte knip’: ze laten hun studenten al aan de doorstroommaster beginnen voordat ze hun bacheloropleiding hebben voltooid. Ook de hbo-masters blijven een knelpunt. In principe mag het hbo haar eigen master-diploma’s afleveren. Maar omdat deze – op wat uitzonderingen na – niet door de overheid bekostigd worden, komt de hbo-master nog niet van de grond.

ELKE TWEE JAAR komen de Europese ministers van onderwijs bijeen om te praten over de voortgang van het Bologna-proces, waaronder de invoering van de bachelor-masterstructuur. In 2007 gebeurde dat voor het laatst in Londen. In april, tien jaar na Bologna, is Leuven aan de beurt.

HOP, Ianthe Bato

Cursus masterkiezen

Waarom een workshop masterkeuze?

“De invoering van het bamastelsel heeft er natuurlijk voor gezorgd dat er nu na drie jaar een keuzemoment wordt afgedwongen. Veel bachelors zijn erg bang om een verkeerde keuze te maken: de maatschappelijke druk om al in je studie succesvol te zijn, neemt toe. Ook is het voor studenten steeds belangrijker om al een beeld te hebben van wat ze later aan een opleiding zullen hebben. Vroeger dachten studenten daar niet veel over na, maar dat is echt veranderd.”

Wat is er dan zo moeilijk aan dat kiezen?

“Veel studenten verzuipen in het aanbod; er zijn erg veel opleidingen, programma’s, tracks, noem maar op. Het is bovendien lastig om je een voorstelling te maken van iets wat je nog nooit gedaan hebt, wat dat betreft lijkt het wel wat op de keuze die een scholier moet maken voor een bachelor. Tenslotte zijn er studenten die bijvoorbeeld graag een alternatief willen hebben voor als ze bij een selectieve master buiten de boot vallen of die zo ambitieus zijn dat ze bijvoorbeeld per se iets multidisciplinairs willen doen.”

Melden zich veel studenten aan?

“We zijn in 2007 begonnen met twee workshops, vorig jaar waren dat er al vijf en dit jaar waarschijnlijk zo’n tien. In elke workshop zitten zo’n acht studenten. We zijn laagdrempelig. Allerlei studenten komen vanuit zeer verschillende studierichtingen naar ons toe. Hier krijg je eerst een intake van twintig minuten. Voor sommigen is dat al genoeg. Daarna kun je kiezen voor een individueel traject, maar er zijn steeds meer studenten die graag met een groep lotgenoten aan de slag gaat. Dat is niet alleen gezelliger, maar ook motiverender: je wordt gedwongen dingen te onderzoeken. En is er meer tijd voor concrete oefeningen.”

Wat gebeurt er in zo’n workshop?

“We willen studenten vooral activeren om zelf antwoorden te vinden en niet te veel focussen op de problemen. Het moet niet te zwaar worden gemaakt. Als iemand echt depressief is, dan wordt die doorverwezen. De nadruk ligt vooral op het ontdekken of omschrijven van je eigen kwaliteiten en ambities. Om dat tot stand te brengen gebruiken we verschillende workshop- en thuiswerkoefeningen. Vaak gaat het er alleen maar om dat deelnemers de bevestiging krijgen dat ze op de goede of juist de verkeerde weg zitten, maar sommige studenten moeten echt hun best doen om uit te vinden welke kant ze nu eigenlijk opwillen.”

Wat is de grootste valkuil bij het kiezen van een master?

“Je moet ervoor zorgen dat je meer dan één alternatief hebt om te voorkomen dat je kritiekloos voor die ene master kiest en om uit te sluiten dat je in de problemen komt als het niet door kan gaan. Zorg voor een aantal opties, maar breng dat terug tot ongeveer drie; te veel alternatieven vergroot de keuzestress. Dat drietal ga je dan serieus onderzoeken.”

Aanmelden bij Centrum Studiekeuze: boek een intake gesprek op www.centrumstudkeuze.nl (alleen voor studenten van Universiteit en Hogeschool Utrecht).

Voor de site studiekeuze 123 maakte de Utrechtse studieloopbaanadviseur Jacky Limvers een stappenplan voor het kiezen van een master. Hieronder een verkorte weergave:

Stap 1: Besef dat je moet kiezen en accepteer onzekerheid

Gun jezelf dat je ‘het nog niet weet’ in de wetenschap dat je er wél aan werkt. Dat laatste kun je ook zeggen tegen mensen die goedbedoeld blijven informeren hoe het er nu voorstaat.

Stap 2: Exploreren

Neem de vrijheid om van alles te bekijken en onderzoeken wat je interessant lijkt. Voel je als een kleuter in een grote snoepwinkel!

Stap 3: Wat wil je en wat kun je?

Bedenk drie activiteiten die je graag terug zou zien in een toekomstig beroep. Bespreek deze activiteiten eens met je ouders of vrienden en vraag hen of zij deze activiteiten bij jou vinden passen.

Stap 4: Criteria Formuleren

Bepaal wat voor jou belangrijke criteria zijn. Bijvoorbeeld: wil je later een goed betaalde baan? Een belangrijke maatschappelijke bijdrage leveren? Ambieer je later een manager te worden en leiding te geven of wil je liever uitvoerend of onderzoekend bezig zijn?

Stap 5: Vergelijken

Als je eenmaal een beter beeld hebt van wat je leuk vindt en wat je belangrijk vindt, kun je diverse opleidingen met elkaar vergelijken. Dit kan door verschillende open dagen te bezoeken, met studenten te spreken of op internet te kijken.

Stap 6: Beslissen

Nu is het moment aangebroken om de keuze te maken. Laat alle informatie die je vergaard hebt, rustig op je inwerken. Als het kwartje niet meteen valt, kan het ook goed zijn er een tijdje niet meer aan te denken. Meestal komt de echte beslissing onverwacht.

Stap 7: Actie!

Meld je aan voor de studie van jouw keuze en ga dit nieuwe avontuur vol goede moed en enthousiasme tegemoet!

De gehele tekst is te lezen op www.studiekeuze123.nl>studenten>hoe kies ik een master

Master Special

Bij de invoering van het bachelor-masterstelsel was het het idee dat studenten na de bachelor opnieuw gingen kiezen. Ze konden na hun bachelor de arbeidsmarkt op of de master van hun dromen gaan volgen aan de instelling van hun dromen. Wat is er tot nog toe van die plannen terecht gekomen? We hebben minister Plasterk aan de tand gevoeld, in Utrecht hebben we gesproken met (vice)decanen over wensen, dromen en praktijk en we hebben de uitslag van een bijna landelijke enquête waar we op zoek gaan aar het antwoord wat de bachelor met zijn diploma gaat doen. Voor deze special sloegen de universiteits- en hogeschoolbladen de handen ineen en keken over de grenzen van het eigen instituut.

Studenten willen kwaliteit, maar zoeken die zelden elders

Vijfhonderd hbo-studenten en zevenhonderd universitaire studenten deden mee aan de masterenquête die werd uitgevoerd door hogeschool- en universiteitsbladen in Nederland. Hieruit blijkt dat de master door de universitaire student wordt ervaren als een logisch vervolg op hun opleiding. Ruim 90 procent vindt een academische opleiding niet compleet zonder een masterdiploma op zak, 83 procent weet daarom al zeker dat ze een master gaan doen. Slechts 16 procent twijfelt en 1 procent stopt na de bachelor. Maar een meerderheid van de universitaire studenten heeft er geen vertrouwen in dat ze met een bachelordiploma de arbeidsmarkt op kunnen. Bij het hbo ligt dat anders. De helft van de studenten weet gewoon nog niet of ze door zal gaan. Een kwart zegt genoeg te hebben aan de hbo-opleiding.

Voor het ministerie is de master het eindpunt van een academische opleiding. Minister Plasterk wil wel dat de student een bewustere keuze maakt voor een master en zo ja waar hij die gaan volgen. En de minister vindt het niet vanzelfsprekend dat iedere student voor een master kiest. Stoppen met studeren om te gaan werken kan ook een optie zijn.

Voorzitter Lisa Westerveld van de landelijke studentenvakbond LSVb denkt wel te weten waarom universitaire studenten hun studie liever met een master willen completeren. “Voor het bachelor-masterstelsel bestond een opleiding uit vier jaar. Studenten vinden dat ze die vier jaar nodig hebben voor een volwaardige opleiding.” Haar bond verzet zich dan ook tegen mogelijke crisisplannen om het collegegeld voor de masteropleiding hoger te maken. Ook de universiteitenkoepel VSNU vindt dat studenten na de bachelor een master moeten kunnen volgen zonder dat ze daar extra voor hoeven te betalen.

Mobiliteit

Na een bachelordiploma mag je opnieuw kiezen. Fijn, zegt 85 procent van de studenten. Je kunt de bestaande opleiding nog een keer tegen het licht houden en kijken of deze voldoende bij jou past. De voornaamste vragen die de studenten zichzelf stellen als ze op zoek gaan naar een masteropleiding is of deze interessant is, of de kwaliteit goed is, wat het beroepsperspectief is en of deze aansluit bij hun bacheloropleiding.

In theorie ligt de wereld open. Je kunt een master volgen aan de eigen universiteit, elders in Nederland of je kunt zelfs naar het buitenland. Dit buitenland is helemaal niet populair, zo blijkt. Slechts 2 procent zegt dat van plan te zijn. Bijna 40 procent blijft op de eigen universiteit, een kleine 40 procent twijfelt waar ze naar toe zal gaan. Slechts 4 procent weet zeker dat ze elders in Nederland gaan doorstuderen.

Mobiliteit is een probleem. Minister Plasterk heeft recent al aangegeven dat hij vindt dat studenten zich meer moeten oriënteren op het aanbod en op grond daarvan een keuze moeten maken. Waarom gebeurt dat nu niet? De enquête geeft daar wel wat antwoorden op. Zo wordt een overstap niet makkelijk gemaakt. Niet op de eigen universiteit, niet op de universiteit waar de student naar toe wil. Een reden is dat elke bachelor een zogenaamde doorstroommaster heeft waar je zonder extra eisen terecht kunt. En vaak zijn er nog soepele overgangsregelingen, waardoor het voor studenten makkelijk is om te blijven hangen op de eigen universiteit.

Plasterk wil daar van af. Hij wil een ‘harde knip’, wat wil zeggen dat de hele bachelor moet zijn afgerond alvorens je met een master mag beginnen. Dat zou de mobiliteit vergroten. Toch geeft de enquête dat niet als enige probleempunt aan. Zo is er veel behoefte aan voorlichting. En met name willen studenten weten wat het beroepsperspectief van de masters is. Wat kun je ermee doen? Dat is onvoldoende onbekend. Daarnaast zijn de eventuele verhuizing en mogelijk extra kosten een enorme drempel. Ook noemen studenten de verplichting een premaster te moeten volgen of toelatingsvakken te doen als obstakels.

Lisa Westerveld: “Studenten gaan voor kwaliteit. Het probleem is echter dat je weet wat de kwaliteit van de opleiding is waar je zit en niet weet hoe het op de andere universiteit gaat. Bovendien is het veel regelwerk om je elders in te schrijven. Je leeft vaak lang in onzekerheid of jouw opleiding toereikend is voor die master. En bovendien speelt het kostenaspect zeker ook een rol, zoals de enquête aantoont.”

De VSNU ziet de mobiliteit als een logisch vervolg. Hoofd communicatie Aly Oldersma: “Het systeem is nu nog een stelsel in ontwikkeling. Je ziet al een groei van studenten die elders hun master gaan volgen. Nu zijn er nog wel obstakels, maar de universiteiten kijken samen hoe ze van elkaar kunnen leren en hoe die problemen het best overwonnen kunnen worden.” Ook de minister denkt dat het beter moet. “Van de universiteiten verwachten we dat ze meer werk maken van inzicht in de toelatingseisen en de voorlichting daarover”, laat de minister via een woordvoerder weten. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat de toelatingseisen tot de master in 2009 en 2010 gemonitord zullen worden. Diezelfde eis stelt de minister als het gaat om voorlichting. Die kan volgens hem beter.

Universiteiten hebben een dubbele positie in de ‘vrije markt’ van het onderwijs. Ze willen graag studenten van elders verleiden bij hen verder te studeren, maar over het algemeen proberen de eigen studenten binnenboord te houden. De Tilburgse universiteit liet recent een Bachelor’s Loyalty Benchmark onderzoek uitvoeren om er achter te komen wat studenten na de hun bachelor willen gaan doen en hoe ze de eigen universiteit daarbij ervaren. In dit onderzoek worden de motieven onderverdeeld in gewin, gemak, genot en gewoonte. De resultaten komen in grote lijnen overeen met de uitkomsten van deze enquête. Er is ook gekeken hoe de studenten informatie verzamelen. Daaruit blijkt dat de studenten zich toch voornamelijk oriënteren op de masters binnen de eigen universiteit. Dat blijkt ook uit de opkomst bij mastervoorlichtingsdagen. Naast hbo studenten zijn het toch voornamelijk de eigen studenten die erop af komen.

Dezelfde dubbelzinnige houding is ook merkbaar uit de houding van universiteiten ten aanzien van adverteren. Ruim een jaar geleden hebben de universiteiten binnen de VSNU afgesproken niet bij elkaar te adverteren, maar de afspraak is niet houdbaar gebleken, omdat steeds meer universiteiten wel reclame willen maken voor hun voorlichtingsdagen. Alleen Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Tilburg houden vast aan het verbod in hun universiteitsbladen masteradvertenties van andere universiteiten op te nemen. Oldersma: “Adverteren is iets heel anders dan voorlichting geven. De universiteiten verzorgen zelf de voorlichting, maar er zijn wel afspraken om de informatie daarover af te stemmen. Wij spelen daarin een faciliterende rol. Zo kun je op de website van de VSNU vinden wanneer de universiteiten hun voorlichtingsdagen hebben en we hebben we een gemeenschappelijke mastersite. Die laatste gaat waarschijnlijk stoppen omdat al die informatie in voldoende mate te vinden is op de site studiekeuze 123.”

En daarmee zijn we weer terug bij het begin. De bachelorstudenten kiezen hun vervolgopleiding op basis van kwaliteit, beroepsmogelijkheid en interesse. Het is voor studenten van belang dat ze kunnen achterhalen welke master het best bij hen past.