Achtergrond

Studeren in China is niet alleen leuk voor sinologen

Tekst Thijs den Otter, HOP

Nederlandse studenten zijn weinig avontuurlijk. Het is dan ook niet opzienbarend dat er op de vaak enorme campussen van de Chinese instellingen vorig jaar maar 750 Nederlanders rondliepen. Dat aantal moet omhoog, vindt directeur Jacques van Vliet van het Neso in Beijing, de voorpost van het Nederlandse hoger onderwijs in China. Van Vliet heeft de wind in de rug: vergeleken met het collegejaar 2006-2007 nam het aantal Chinagangers vorig jaar met twintig procent toe.

Maar wie gaan erheen? En wie zouden erheen moeten gaan? De voorhoede wordt al jaren gevormd door sinologen, ofwel studenten Chinese taal & cultuur. Deze studenten zijn door de Universiteit Leiden min of meer verplicht om tijdens hun bacheloropleiding een jaar in China te bivakkeren. Zij worden – al dan niet met beurs – ondergebracht bij de beste universiteiten van de Volksrepubliek en vinden er relatief eenvoudig hun weg. Ze spreken vaak een aardig woordje Chinees en hebben zich al verdiept in de cultuur.

Toch is het zelfs voor deze groep wennen. “Het onderwijs is hier vaak klassikaal”, zegt Jasper van Holsteijn uit Gouda. “Nederlanders vinden het normaal om elkaar in werkgroepen feedback te geven en dat is men hier niet echt gewend. Maar goed, klassikaal onderwijs is natuurlijk ook een gevolg van mijn studiekeuze: wie de taal goed wil kennen, moet woorden leren en karakters stampen. Dat is lang niet eenvoudig. Ik volg bijvoorbeeld een cursus krantenlezen in het Chinees en dat lukt me echt nog niet. Dat klinkt misschien gek, maar de Chinese taal kent een slordige zestigduizend karakters in plaats van zesentwintig letters.”

Prima Engels

Je zou denken dat de universiteiten van China ook andere studenten wel iets te bieden hebben. In de wereldwijde universiteitenranglijst van Times Higher Education staan bijvoorbeeld zes Chinese universiteiten in de top 200. Beijing staat het hoogst genoteerd op nummer vijftig, hoger dan de Nederlandse toppers.

Vooral voor businessstudenten lijkt het logisch om voor ten minste een kort programma naar China af te reizen. Je hoort toch altijd zeggen dat de Chinese economie in opkomst is en dat we onze blik op het oosten moeten richten? Bovendien is Nederland momenteel één van de grootste buitenlandse investeerders in China: het Unilever-logo glimt iedereen tegemoet die landt op een van de vliegvelden van Shanghai. Andere bedrijven als Philips, ING en ABN-Amro – in China ‘the Holland Bank’ – zijn er grote spelers en dat willen ze zo houden. Zij zitten te springen om hoogopgeleiden die in elk geval weten hoe in China zaken worden gedaan.

Toch zijn er buiten de taalstudenten maar weinig westerse studenten te vinden. Ook Nederlandse studenten wagen de sprong maar zelden. Misschien willen ze geen Chinees leren en vrezen ze dat Chinezen slecht Engels spreken. Maar volgens de Chinese universiteiten zelf is hun Engels prima. Neem de Guanghua School of Management in Beijing, die bekend staat als de beste business school in Azië. “Ik begrijp best dat studenten aarzelen voor ze besluiten naar China te gaan”, zegt associate dean Xinzhong Xu in vlekkeloos Engels. “Vandaar dat we voor studenten van onze partneruniversiteiten een kort kennismakingsprogramma hebben ontwikkeld. Dan kunnen ze twee weken een kijkje nemen en proeven van ons Engelstalige onderwijs. Velen komen terug.”

Korte Engelstalige programma’s waarin basisgebruiken worden uitgelegd en studenten op het enorme potentieel worden gewezen zijn al gemeengoed in China. Steeds meer instellingen breiden ze uit, zodat ook studenten die niet zoveel ophebben met de Chinese taal wortel kunnen schieten in Shanghai en Beijing.

Internationale betrekkingen

Student Keson Tinker van de Bahamas is al overtuigd. Hij werkte vier jaar terug bij een bank en verveelde zich een ongeluk. “Ik heb het roer radicaal omgegooid en ben naar Shanghai gekomen. Sindsdien studeer ik Chinees aan de Donghua University. Als de docenten hier geen Engels hadden gesproken, had ik het niet gered. Ik ben mijn bacheloropleiding aan het voltooien en heb een aardig bijbaantje in de zomermaanden: ik ben persoonlijk assistent van de ambassadeur van de Bahamas. Mijn toekomst ligt in de internationale betrekkingen en ik ga hier straks een masteropleiding volgen die me een heel eind verder helpt.”

Je kunt de universiteiten natuurlijk ook links laten liggen en alleen stagelopen in China. Dat is een avontuur op zich. Media & cultuurstudent Rob Stravers van de Universiteit van Amsterdam loopt stage in Beijing bij de Nederlandse producent Sierk Vojacek. Hij reisde naar China met de Transsiberië Express. Hij is het levende bewijs dat je je ook kunt redden zonder een woord Chinees te spreken. “Ongetwijfeld ziet het er absurd uit, maar als ik in een supermarkt rundvlees wil kopen, ga ik vrolijk staan loeien. Je moet wat. Binnen het stagebedrijf gaat het natuurlijk prima: ik heb een Nederlandse baas en zijn medewerkers helpen me uitstekend.”

Stravers is onder de indruk van de “draaikolk” die China is, en wil graag langer blijven. Hij zoekt samen met een hoogleraar naar een afstudeeronderwerp voor zijn bachelorscriptie. Maar eerst de stage: “Ik wilde eigenlijk meelopen in een van de producties, maar inmiddels is dat bijzaak: ik ben vooral benieuwd naar hoe de Chinese media werken. Ik ben aan het goede adres, want Sierk heeft veel ervaring: hij adviseert ook Europese bedrijven die hier zaken komen doen.”

Relatief goedkoop

Voor het geld hoef je een reis naar China niet te laten. Een groot deel van de studenten krijgt een beurs: Nederland betaalt via de Nuffic een bedrag voor vervoer en boeken, China regelt het collegegeld en een kamer op de campus. Ook dat is even wennen: buitenlandse studenten hebben een kamer van twaalf tot zestien vierkante meter, maar moeten die wel delen met een studiegenoot.

Voor Adriane van Houten (ook sinoloog, ook een beurs) was dat laatste aanleiding om een plek te zoeken buiten de campus. “Zelfs al zou ik een kamergenoot willen, dan kon het niet: ik speel namelijk viool en moet regelmatig oefenen.” Wel maakt Van Houten veel gebruik van de faciliteiten van de campus van Beijing Language And Culture University, waar ze haar colleges volgt: van eetzalen waar je voor een paar euro riant kunt dineren tot basketbalvelden die goed genoeg waren voor oefenende olympische teams. Ze klinkt erg enthousiast.

En dan is haar universiteit niet eens de grootste van Beijing: de Beijing University heeft met afstand de grootste campus van de stad, en is eigenlijk een gemeente op zich. Compleet met een prachtig park en een metershoge pagode. Studenten kunnen er met gemak het hele jaar doorbrengen, zonder iets te hebben meegekregen van Beijing.

Er zijn ook studenten die geen beurs willen of krijgen en de sprong naar China op eigen kosten wagen. “Met een begroting van tienduizend euro lukt dat aardig”, zegt derdejaars sinologie Myrle de Swart. Toch was het in het begin wel even slikken. “In de eerste weken ben je aan de lopende band geld aan het uitgeven: vliegtickets, boeken. Dat hakte er aardig in. Inmiddels heb ik mijn draai gevonden en gaat het prima. Ik ben begin oktober zelfs met een groep studenten op vakantie geweest. We zijn met paarden en kamelen door de binnenlanden van Mongolië getrokken. Die hele week op pad kostte 125 euro, inclusief eten en drinken.”

Bijbaantjes liggen niet voor het oprapen voor buitenlandse studenten. Formeel is bijbeunen zelfs verboden, want buitenlanders hebben – net als in Nederland – een werkvergunning nodig. Toch wordt er flink bijverdiend door internationale studenten: veel Chinezen zijn naarstig op zoek naar een Engels sprekende student die hun kinderen bijles kan geven en betalen daar tot 100 Yuan per uur voor, wat gelijk staat aan een tientje. In China is dat bovenmodaal. Ook de Chinese filmindustrie weet de weg naar de campus te vinden: menige student figureerde de afgelopen jaren als ‘Amerikaan’.

Kortom, een paar maanden in China studeren, is betaalbaar en levert veel op: kennis van een totaal andere cultuur, die de komende decennia steeds belangrijker wordt. Daar komt nog bij dat het een schitterend land is. En enorm groot. Beijing bijvoorbeeld telt minimaal 18 miljoen zielen en is qua oppervlakte even groot als België. Toch is Beijing een gemoedelijke plek waar van alles te beleven valt. Taxichauffeurs rijden hun passagiers voor een habbekrats de stad door. Behalve de onvermijdelijke trekpleisters als het Plein van de Hemelse Vrede en olympisch stadion Het Vogelnest zijn er leuke uitgaansstraten en goede restaurants. Zelfs aan de tijdelijke student die de menukaart niet kan volgen is gedacht: westerlingen krijgen een plaatjesboek aangereikt en kunnen zodoende alsnog hun menu samenstellen.

Dus laat die businessstudenten maar eens naast de sinologen in het vliegtuig stappen. En de filosofen. En de studenten antropologie. En de milieuspecialisten. Het zal ze vast geen kwaad doen.

Volledig Engelstalige programma’s

Internationale programma’s zijn er genoeg in China. Het hoofd internationalisering van het ministerie van Onderwijs in Beijing overhandigt buitenlands bezoek een boek met 350 pagina’s aan korte cursussen en volledige onderwijsprogramma’s voor internationaal talent.

Langdurige, volledig Engelstalige programma’s zijn echter nog schaars. Naast de meeste opleidingen die toegankelijk zijn voor buitenlanders, loopt meestal een stevige, noodzakelijke cursus Chinees. Grote, gerenommeerde universiteiten als Donghua University in Shanghai en Shandong University in Ji’nan zouden met liefde volledig Engelstalige jaargangen opzetten. Maar daar moet dan wel vraag naar zijn.

Shandong University houdt het daarom voorlopig op de kortlopende programma’s. “Ieder jaar hebben we korte Engelstalige cursussen, meestal economische”, zegt associate dean Jiang Suhua desgevraagd. “Maar op het moment dat er vraag naar is, kunnen we in een handomdraai overstappen op een Engels programma van een jaar. Daarbij zal niemand het ons kwalijk nemen dat we een basiscursus Chinees in het rooster opnemen.”

Fudan University in Shanghai pakt het anders aan. “Ons bestuur heeft een paar jaar terug besloten dat alle vakgroepen volledig Engelstalige programma’s moesten opbouwen”, zegt professor Chun Ding, die eindverantwoordelijke is voor het European Studies Centre van de instelling. “Alle disciplines hebben die nu ook, van sociale wetenschappen tot onze economische faculteit. Dat maakt ons een aantrekkelijke partner voor de multinationals van Shanghai, en natuurlijk ook voor universiteiten in de hele wereld.”

Chun Ding is ook verantwoordelijk voor het Dutch Studies Center van Fudan. “We onderhouden binnen die groep niet alleen nauwe banden met de Rijksuniversiteit Groningen of Philips, we doen ook onderzoek. Zo zijn we zeer geïnteresseerd in de manier waarop de gezondheidszorg in Nederland is georganiseerd, en onderzoeken we de Nederlandse milieuwetgeving. Met het oog op de toekomst van China zijn dat zeer belangrijke onderwerpen.”

Daar blijft het voor de Fudan Universiteit niet bij. “Via onze centra brengen we in kaart wat er in de rest van China wordt gedaan aan samenwerking met Europa. Dat gaat van onderzoek van andere instellingen tot samenwerkingsverbanden met een Nederlandse hogeschool”, aldus Ding. “Binnen vijf jaar is deze universiteit uitgegroeid tot het Chinese kenniscentrum voor Europa. En daar gaan alle betrokkenen hun voordeel mee doen.”

Lessen in wederzijds begrip

Werken en zaken doen: in het verre oosten gaat het echt anders. Nederlanders vinden het gewoonlijk niet zo boeiend of hun handelspartners aardig zijn, maar in China is het van levensbelang.

Bedrijven moeten er geduldig zijn voor ze mooie resultaten boeken. Vele etentjes met tal van omzichtige bewegingen bij onderhandelingen zijn gebruikelijk. Snel concreet worden, kan eigenlijk pas als iedereen elkaar goed kent. “En dat geldt echt voor alle niveaus”, zegt headhunter Joshua Schrijvers. “ING is hier nu één van de grote spelers, maar de eerste vijf jaar verdiende de bank hier helemaal niets.”

Schrijvers werkt voor Talent&Pro, een bedrijf dat vooral Chinese hoogopgeleiden scout voor multinationals. “Eigenlijk zijn we alleen geïnteresseerd in mensen die na hun bachelor in China een masteropleiding in Europa of de Verenigde Staten hebben gevolgd. Mensen die beide culturen kennen. Voor Europeanen die we bij een bank plaatsen, geldt in feite hetzelfde.”

Veel grote spelers hebben inmiddels een aardig netwerk waarbinnen alumni met Aziatische ervaring snel worden gerekruteerd. Grote en kleinere spelers worden via het ‘NANC’ netwerk een handje geholpen door Neso China. Honderden Chinese studenten die in Nederland hebben gestudeerd en Nederlanders die een deel van hun opleiding in China hebben gevolgd, komen met regelmaat bijeen voor netwerkbijeenkomsten. Dat de club succesvol zou zijn, was eigenlijk van tevoren te voorspellen: Nederland is na Duitsland de grootse EU-handelspartner van China: alleen al in Shanghai zijn meer dan vierhonderd bedrijven actief. Wie de aanhoudende stroom van Hollandse hoogwaardigheidsbekleders richting het verre Oosten ziet trekken – begin november was het de beurt aan minister Plasterk met vertegenwoordigers van de universiteiten en hogescholen in zijn gevolg – weet dat er van alles aan gedaan wordt om dat zo te houden.

“Maar los van het feit dat je je carrière geen pijn doet als je hier gaat studeren, is het vooral de levenservaring die je voor altijd met je meeneemt”, zegt consul-generaal Eric Verwaal in Shanghai. “Ik kwam hier in de jaren tachtig als 21-jarige en het heeft mijn hele levensvisie veranderd. Omdat alles hier totaal anders is. Iedere student die er voor kiest hier een tijdje te studeren, kan een bijdrage leveren aan het wederzijdse begrip. Want natuurlijk: bijna alles wat in de kranten over China staat, is waar. Maar het is slechts een selectie. Voor een totaalplaatje moet je het echt zelf ervaren.”

’Echt talent komt vanzelf bovendrijven’

In negen studentensteden werd al weken naar deze vrijdagavond toegeleefd. Want hier in de Woolloomooloo nemen de winnaars van de lokale smarlappen-karaokewedstrijd het vanavond tegen elkaar op tijdens het Studenten Smartlappen Spektakel. De finalisten strijden om een wintersportvakantie voor tien personen naar het Franse Val Thorens.

De Woo is, naast een aantal leden van het Utrechtsch Studenten Corps, voornamelijk gevuld met supporters van de deelnemende vertolkers van het levenslied. Helemaal vanuit Leeuwarden, Groningen en Eindhoven zijn zij naar de Domstad getrokken om hun favorieten aan te moedigen. Vooral de aanhangers van de Tilburgse inzending hebben flink uitgepakt: met spandoeken en sjaaltjes met de namen van ‘hun’ Sjoerd en Thomas moedigen ze hun helden aan.

Nadat de verschillende deelnemers, allen onder luid gejuich van eigen aanhang, hun nummers hebben opgevoerd, zijn als allerlaatste de mannen van de Maastrichtse inzending Feutmans aan de beurt. Eén voor één worstelen zij zich door het publiek naar voren om een mooie uitdossing te kiezen in de ‘Winkel van Trudy’. Een kledingrek van een meter lang, behangen met jasjes, broeken, hoeden en boa’s in allerlei kleuren, soorten en maten.

Eén van de Maastrichtse leden trekt soepel zijn donkerblauwe colbert uit, verruilt deze voor een goud exemplaar en zet een grote retro zonnebril op. De rest volgt zijn voorbeeld.

Als de mannen zijn voorgesteld door het presentatietrio De Anitaas, betreedt het Maastrichtse vijftal al springend, fluitend en brallend het podiumpje van twee bij twee. DJ Arie start de muziek: Hey Baby van het Cooldown Café schalt door de boxen van de Woo en de heren van Feutmans brullen luidkeels mee. Als het nummer is afgelopen en de Anitaas het podium weer willen betreden, blèren de leden van Feutmans nog een paar onverstaanbare kreten in de microfoon voordat ze vertrekken. “Min 2 voor deze gasten”, roept een Anita naar de jury, die bestaat uit Monique en Anne Floor, beide werkend voor de sponsor van het spektakel.

Na een beraad van een kwartier is de jury eruit. Tegen half een klauteren De Anitaas wederom het podium op en maken de uitslag bekend. “Op de tweede plaats zijn geëindigd: De Liana’s uit Utrecht. Zij winnen een fantastische digitale fotolijst!” Een lauw applausje klinkt uit het publiek, dat duidelijk een beetje vermoeid begint te raken van de vele smartlappen en het bier. “En de winnaar van de wintersportreis voor tien personen naar Val Thorens”, zo vervolgt een van De Anitaas, “gaat naar Yes We Can uit Leiden met Dromen zijn bedrog van Marco Borsato”. Met een uitzinnig gegil nemen de winnaars hun wintersportcheque in ontvangst. Tijd voor een vraaggesprekje op het podium met De Anitaas hebben de Leidse studenten niet, want direct ontaard hun blijdschap in een vreugdedans. Als het vijftal van Yes We Can enigszins bedaard is, vertelt psychologiestudente Charlotte van Hartingsveldt enthousiast: “Dit is echt zo mooi. We hadden nooit verwacht te winnen. We hoorden pas drie dagen van te voren welk nummer we mochten zingen, dus we hebben vooraf maar weinig tijd gehad om te oefenen.”

Toch waren zowel De Anitaas als de jury onder de indruk van de Leidse performance. Trudy, een van De Anitaas met een adviserende rol naar de jury: “We dachten, Leiden, dat zijn vast van die ballen, maar dat was helemaal niet zo, ze waren zelfs erg lief. Daarnaast waren ze mooi uitgedost, hebben ze veel aandacht besteed aan hun dans en zongen ze een moeilijk nummer.”

Het gezicht van rechtenstudente Sophie Stolker, dat bezaaid is met glitter make-up, straalt nog ongeloof uit. Opgewonden vertelt ze haar verhaal. “Op de avond dat de voorronde in discotheek In Casa was, vierde ik daar toevallig mijn verjaardag. Na de nodige biertjes besloten Charlotte en ik ons in te schrijven met het nummer Het is een nacht van Guus Meeuwis. Toen moesten we Rens, Rogier en Ton nog overhalen om als achtergrondkoor op te treden.”

Zonder te repeteren wonnen de Leidse studenten de voorronde in hun stad en nu dus de finale. “Echt talent komt vanzelf bovendrijven”, zo verklaren De Anitaas het succes van Yes We Can. “Daarbij moeten we aantekenen dat het niveau van alle deelnemers hoger was dan we vooraf hadden verwacht.” Volgens het zangtrio kan de eerste versie van het Smartlappen Studenten Spektakel een succes genoemd worden. “Het is gewoon heel mooi om te zien dat ook studenten steeds meer warm lopen voor het Nederlandse levenslied. Dus wat ons betreft is dit de start van een heel, mooie jaarlijks terugkerende traditie.”

Utrechtse Liana’s: ‘We hadden er de kracht niet meer voor’

De Utrechtse inzending voor het Studenten Smartlappen Spektakel luisterend naar de naam De Liana’s, bestaat uit Ties Koolen (24), Talitha Grootens (21), Clara Verdenius (21) en Milou Anthonisse (22). Met hun vertolking van Maak me gek van Gerard Joling werden ze tweede. Niet slecht, vinden de Diergeneeskundestudenten. Ties, die voor de gelegenheid was omgetoverd tot een dubbelganger van Gerard Joling inclusief roze outfit en grote zonnebril: “We hebben ons best gedaan en we waren ook de persoonlijk favorieten van De Anitaas, maar uiteindelijk heeft de jury anders beslist. Toch moet ik eerlijk zijn: op het einde hadden we er ook de kracht niet meer voor.”

Hoewel het De Liana’s vooral om de lol te doen was, hebben ze wel degelijk serieus geoefend. Clara: “We hebben speciaal karaoke dvd’s gekocht om de tekst uit ons hoofd te leren. Ook hebben we in de pauzes stemoefeningen gedaan en dansjes ingestudeerd.”

De grote aanjager achter het succes van De Liana’s was, hoe kan het ook anders: Liana. Deze studiegenoot heeft het viertal ingeschreven voor de voorrondes in Café De Beurs. Talitha: “Liana was echt onze manager. Ze heeft ons zangtalent ontdekt en gevraagd of ze ons mocht opgeven voor het smartlappenfestival. Daarnaast heeft ze onze outfits verzorgd en ons haar gedaan.”

Dat er wel degelijk enig zangtalent aanwezig is bij De Liana’s blijkt wel uit het feit dat bijvoorbeeld Ties lid is van de Veterinaire studenten zangvereniging De Gouden Trachea. Toch is volgens Ties Clara degene met het gouden keeltje. “Clara is echt ons zangvogeltje, ze heeft echt een heel goede stem. Ik vind dat ze een carrière als zangeres van het levenslied zou moeten ambiëren.”

Clara zelf is wat terughoudender. Ik vind Nederlandstalige muziek zo af en toe wel leuk, vooral met uitgaan als iedereen dronken is. Maar ik draai het niet op mijn mp3-speler of zo en ik ambieer al helemaal geen carrière als smartlappenzangeres .”

Toch is de finale van het Studenten Smartlappen Spektakel wellicht niet het einde van De Liana’s. Ties: “Volgend jaar willen we zeker weer meedoen. Het was gewoon heel leuk georganiseerd en we hebben veel lol gehad met zijn allen. Bovendien zijn we na een jaar oefenen natuurlijk nóg beter en kunnen we voor de eerste plaats gaan.”

De vijf favo smartlappen van De Liana’s

1. Guus Meeuwis – Het is een nacht

2. André Hazes – Bloed, zweet en tranen

3. Gerard Joling – Maak me gek

4. Wolter Kroes – Ik heb de hele nacht liggen dromen

5. Marco Borsato – Dromen zijn bedrog

Interview

Isabella van Elferen

combineert een carrière als docent-onderzoeker Muziek en Nieuwe Media met een grote voorliefde voor gothic.

De leidende draad in mijn leven is de behoefte om bruggen te slaan tussen zaken die ogenschijnlijk tegengesteld zijn. Zo doceer ik over historische muziekstukken, maar geef ik ook les over computergamemuziek, downloadcultuur en iPods. Ik ben dol op Bach, maar luister ook naar The Cure en Nick Cave. Ik ben universitair onderzoeker en docent, maar ook een goth. Dat is hoe ik in het leven sta. Ik wil niet denken in vaststaande tegenstellingen, maar begeef me opzettelijk in de ruimte daartussen om te onderzoeken wat er gebeurt als je dat doet.

Als kind was ik al heel nieuwsgierig. Ik ben opgegroeid in de Achterhoek en herinner me dat ik toen al met veel verschillende dingen tegelijk bezig was. Zware literaire boeken wisselde ik af met detectives, klassieke muziek van Bach met popmuziek. Muziek heeft altijd een grote rol in mijn leven gespeeld. Ik zing heel erg graag en wist al vrij jong dat ik Muziekwetenschap wilde studeren. Het is fascinerend om te zien wat muziek met mensen doet. Niet zo zeer op een feitelijke basis, maar de gedachte erachter. Waarom kan bepaalde muziek een mens zo diep raken?

Ik was een heel serieuze student. Dat klinkt een beetje saai misschien, maar het is niet anders. Ik zat in Utrecht op kamers en hield me vooral bezig met klassieke muziek en mijn studie. Na mijn promotie in 2003 had ik het geluk dat ik gelijk aan de slag kon op de afdeling Algemene Cultuurwetenschappen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, maar na twee jaar ging ik Utrecht wel heel erg missen. Ik heb gezocht naar een baan in Utrecht en ben zo terechtgekomen op de plek waar ik nu zit, als onderzoeker en docent Muziek en Nieuwe Media.

De voorliefde voor gothic zat al langere tijd in mij. Ik luisterde al jaren veel naar gothicmuziek, maar durfde me er nooit echt verder in te verdiepen. Waarom weet ik eigenlijk niet, maar pas de laatste jaren ben ik me er echt actief mee bezig gaan houden. Veel mensen vinden het een beetje raar als ze horen dat ik goth ben. Er doen ook zo veel afgrijselijke vooroordelen de ronde. Dat we allemaal zelfmoord willen plegen, satanisten zijn, aan zelfmutilatie doen, onze tanden laten scherpen, kattenbloed drinken of in doodskisten slapen.

Met gothic heeft dat alles niets te maken. Ik ken heel wat mensen in het wereldje en heb nog nooit gezien of gehoord dat iemand zulke dingen doet of heeft gedaan. Gothic draait om het erkennen van alle facetten van het leven, ook die kanten van het leven die jij of de maatschappij misschien een klein beetje eng vindt. Het gaat om de confrontatie met dingen die tussen de vaststaande cultuur in staan, tussen goed en slecht, tussen man en vrouw, tussen moraal en de afwezigheid van moraal, tussen zwart en wit.

Je vindt die ogenschijnlijke tegenstellingen, die confrontaties bijvoorbeeld in films. Neem nu Dracula. Hij is levend noch dood, goed noch slecht. Natuurlijk, hij is wel slecht, want hij vermoordt mensen. Maar aan de andere kant schuilt er achter zijn verschrikkelijke daden ook het verhaal van een liefdestragedie. Dat plaatst hem in het schemergebied waar ik het net over had. De liefde is ook zoiets. Wij willen denken dat de liefde alleen maar heel goed is, maar het maakt ook jaloers en zelfs woedend. In de gothicculturen onderzoeken we ook díé kant.

Gothic kan ‘m ook zitten in het soort literatuur dat je leest, de muziek die je beluistert of de manier waarop je jezelf kleedt als je naar een feestje gaat. Er zijn goths die hun gezicht helemaal wit maken en daarna met grijze blusher een doodshoofdachtig iets creëren. Gewoon, om te kijken hoe dat voelt. Het is het aftasten van dingen die maatschappelijk als de dark side worden gezien. Maar gothic is niet alleen maar die dark side: het zijn juist de dark side en de light side om het zo maar even te noemen, die in gothic samenkomen.

Wat gothic verder betekent, is voor iedereen verschillend. Voor mij houdt het in dat ik luister naar gothicmuziek, gothicfilms bekijk en wel eens naar een gothicfeest ga. Maar ik ben absoluut niet alleen maar met gothic bezig. Voor veel mensen is het een lifestyle, terwijl ik het meer zie als een toevoeging. Ik kleed me meestal wel in het zwart, maar ik ben in het dagelijkse leven ook gewoon docent en onderzoeker. Ik moet er niet aan denken om volledig uitgedost college te geven. Dat zou mijn collega’s en studenten ook wel een beetje afschrikken.

Wat ik draag als ik een gothicfeest heb, is meestal iets in neoromantische stijl. Volledig in het zwart natuurlijk, een strak aangesnoerd korset, lange handschoenen, donkere lippenstift en donkere eyeliner. Studenten vragen wel eens of ik op die manier gekleed college wil geven, ze zijn heel nieuwsgierig hoe ik er dan uitzie. Maar dat ben ik niet van plan. Ik heb het wel gedaan tijdens het wetenschappelijke congres dat ik afgelopen zomer samen met de Universiteit Utrecht en het Gothicfestival Summer Darkness heb georganiseerd.

Het thema van dat congres was Uncanny Media en ging over wat een medium kan toevoegen aan een verhaal. In een film van David Lynch bijvoorbeeld brengt de cameravoering extra spanning in de scènes. In de gothicmuziek brengen bijvoorbeeld diepe stemmen of echo een extra laag aan. En in de gothicliteratuur zijn de vertellers vaak niet betrouwbaar, waardoor de lezer op het verkeerde been wordt gezet. Een fascinerend thema waar ik in het verleden al veel onderzoek naar had gedaan, vandaar dat ik dat congres heb georganiseerd.

Ik heb Summer Darkness met opzet bij het congres betrokken. Enerzijds omdat ik vind dat de universiteit niet alleen over het ivoren torentje gaat, anderzijds omdat juist gothicbands heel erg gebruikmaken van extra lagen door een medium. Het bleek een geweldige combinatie waarover iedereen enthousiast was. Van alle kanten wordt me nu gevraagd of het weer gaat gebeuren. Om alvast een tipje van de sluier op te lichten: waarschijnlijk wel. Het congres zal dan gaan over rituelen én er komt een optreden van een wereldwijd bekend iemand.

Isabella van Elferen (34) promoveerde in 2003 in Utrecht op de dissertatie Mystical Love in the German Baroque: Theology - Poetry - Music. Ze werkte eerst als docent popmuziek aan de Radboud Universiteit Nijmegen en kwam daarna terug naar Utrecht. Zij organiseerde diverse internationale congressen en brengt in december een nieuw boek uit. Dit boek is een uitwerking van haar dissertatie.

Gezocht: vernieuwende projecten om te financieren

Studenten die een activiteit opzetten, kunnen een beroep doen op de studentencommissie van het U-fonds. Deze gaat nu creatievere en meer ambitieuze initiatieven belonen. Soms is een project van een Big Band immers spannender dan het zoveelste congres.

Welke student kent het niet? Je bent maanden in de weer geweest met vergaderen over en het regelen van een symposium of studiereis en het belooft allemaal erg mooi te worden. Maar om het helemaal ‘de bom’ te maken, mis je net die paar honderd euro. In arren moede schrap je dan die aansprekende spreker, die spectaculaire act of dat leuke uitstapje uit je programma. Terwijl dat misschien helemaal niet hoeft.

De studentencommissie van het Utrechtse Universiteitsfonds heeft jaarlijks immers 45.000 euro beschikbaar ter ondersteuning van inhoudelijke studentenactiviteiten als congressen, excursies, lezingen en sportieve en culturele evenementen. Organisatoren kunnen vragen om een garantiesubsidie die de commissie - indien nodig - na afloop uitkeert. Elke vereniging mag vijf keer per jaar een aanvraag doen. Daarbuiten zijn er nog vier subsidies van 2.500 euro beschikbaar voor baanbrekende initiatieven, zoals de grootschalige viering van het vijfde lustrum van de Studievereniging voor Internationale Betrekkingen (SIB) vorig jaar.

De Loopbaandag van de faculteitsvereniging van Sociale Wetenschappen Alcmaeon, van afgelopen dinsdag in het Ruppertgebouw, is één van de evenementen die op financiële ondersteuning mag rekenen. “Wij vinden het echt super dat we bij de studentencommissie kunnen aankloppen”, vertelt bestuurslid Elske Verbeek. “Bij andere opleidingen is dat misschien anders, maar voor ons is het best lastig om zo’n dag gefinancierd te krijgen. De bijdrage van 300 euro voor het inhoudelijke deel van dag is dan ook meer dan welkom. Daardoor kunnen we bijvoorbeeld ook een diner voor alle belangstellenden betalen. Dat is net een extraatje dat het interessant maakt voor studenten om te komen.”

Vorig jaar kreeg de U-fonds-commissie zo’n 270 aanvragen. Daarvan werd zo’n 70 procent gehonoreerd, met bijdragen tot maximaal 800 euro. Een opmerkelijk feit is dat de 45.000 euro, die de studentencommissie te besteden heeft, vaak niet geheel wordt uitgegeven. Dat komt vooral doordat niet alle subsidies daadwerkelijk worden uitgekeerd, vertelt Judith Huisman, één van de vier leden: “Veel activiteiten zijn zo succesvol dat ze andere inkomstenbronnen vinden. En een enkele keer komt het ook voor dat een vereniging zich niet aan de afspraken houdt en bijvoorbeeld van onze subsidie een avondje drinken heeft betaald. Dan betalen we natuurlijk ook niet.”

Gezien deze situatie mag van Huisman het aantal aanvragen best omhoog, maar zij voegt daaraan toe dat de commissie zich vooral wil richten op kwalitatief goede en meer vernieuwende projecten. “We zijn ons ervan bewust dat vooral de grote verenigingen de weg naar ons weten te vinden. Daar is meestal de overdracht tussen besturen goed geregeld en weten ze precies hoe een aanvraag in elkaar steekt. Met die verenigingen zijn we ook zeker erg blij, maar we moeten ervoor waken dat de voorstellen routineus en plichtmatig worden. Daarom is nu ook gezegd dat we werkelijk innovatieve en aansprekende plannen met extra financiering belonen. Met meer concurrentie kunnen we ook echt op kwaliteit selecteren.”

De commissie probeert om die reden ook kleinere verenigingen of organisatoren van eenmalige activiteiten te bewegen aanvragen in te dienen. “Wij lopen met ons vieren zoveel mogelijk borrels af. En dat loont. Zo sprak ik laatst iemand van een Big Band. Dat gezelschap was voor het eerst van plan een eigen programma op te zetten. Hij was helemaal verbaasd toen ik vertelde dat daar misschien geld voor was.”

Ook individuele studenten kunnen overigens bij de studentcommissie langs. Studente Psychologie en Geneeskunde Judith van Andel gaat binnenkort naar een congres over epilepsie in Seattle. Een onderzoek naar de kwaliteit van leven van partners van epilepsiepatiënten, dat zij in het kader van een keuzevak verrichtte, leverde haar een uitnodiging op. Het U-fonds betaalt de helft van haar vliegticket. “Zonder die bijdrage zou het allemaal erg prijzig zijn geworden”, zegt zij. Judith Huisman: “Zo’n congres kan heel belangrijk zijn. Je ontmoet misschien voor het eerst mensen die met hetzelfde onderwerp bezig zijn als jij. Dat is goed voor je cv en dus je carrière.”

Huisman weet door haar eigen bestuurlijke ervaring bij het Utrechts Studenten Koor en Orkest (USKO) wat de waarde is van activiteiten naast de studie. “Het is belangrijk dat je als student niet alleen maar studeert, maar ook contact hebt met andere studenten. En daar proberen wij als studentencommissie aan bij te dragen.”

XB

Kijk voor meer informatie:

www.ufonds.uu.nl > studenten

Mi casa Confetti

Ronnie van Veen

Op 23 oktober tekende Mariska, tegelijkertijd met zo’n twintig andere studenten, het huurcontract voor een kamer in het kleurrijke Casa Confetti. Verhuurmedewerkster van studentenhuisvester SSH Janette Vasters stond de studenten in het SSH-kantoor aan de Heidelberglaan in De Uithof bij met raad en daad. Vlak voordat de stoet zich begeeft naar het kleurrijke studentencomplex, legt Vasters, met een bos sleutels in haar handen uit, welke sleutel op welk slot past. “Deze twee rechthoekige sleutels zijn voor jullie brievenbussen. Deze zijn voor de voordeur. Denk ik. Dan nog twee… O God, waar zijn die van…”

“Misschien wel van de kamer van mijn bovenbuurvrouw”, wordt er gelachen.“Nee, wacht..van de gemeenschappelijke ruimte natuurlijk!” klinkt het opgelucht, “mysterie opgelost.”

Niet veel later staan de eerste bewoners op het onlangs tot Leuvenplein gedoopt stukje Uithof. Gretig proberen de nieuwe huurders hun sleutels uit op de brievenbussen, de tussendeuren, het fietsenhok op de begane grond en natuurlijk op de eigen kamer. De eerste kamers die vrijgegeven zijn, bevinden zich op de eerste en tweede verdieping. De rest van het gebouw wordt de komende weken opgeleverd. Begin 2009 zal het vijftien verdiepingen tellende studentencomplex geheel bewoond zijn.

Mariska is een van de weinigen die het weekend na de contractondertekening meteen de handen uit de mouwen steekt. Die zaterdag, tegen het begin van de avond, zit haar 22-jarige vriend voor de deur van haar kamer te sleutelen aan een stalen kastje. Hij is blij dat zijn liefje hier een onderkomen heeft gevonden. “Rond het huis waar ze eerst woonde, zijn veel hangjongeren, dat vond ik eigenlijk maar niets.” Hijzelf woont in Oirschot. Nu ja, ‘wonen’. Hij is militair; hij is gelegerd in het Noord-Brabantse dorp. Oorspronkelijk komt ie uit het Zeeuws-Vlaamse Hulst. “Ik ben niet zo van de stad”, geeft de aan de kastjes knutselende vriend toe, “het liefst ga ik later wonen in mijn geboortedorp, of daar in de buurt. Ja, dat zou in de toekomst best wel eens een issue kunnen worden tussen ons; Mariska blijft liever in de Randstad denk ik.”

“Hebben jullie misschien een waterpomptang?” De vraag is van een man die schuin tegenover Mariska’s kamer aan het werk is. Het blijkt de vader van een studente Spaans die evengoed vrijwel direct de haar toegewezen kamer wil bewonen. Ze kijkt toe hoe haar vader onder de schuin gekantelde koelkast met de tang draait, wrikt en wringt. Plots staat er een jongeman met een helm op zijn hoofd en twee kartonnen dozen in zijn handen in de deuropening. “Lekker!” klinkt het verheugd van onder de koelkast. “Pizza!”

Aan het einde van de gang, waar de unit van vier kamers zich bevindt, klinkt enig geroezemoes. Negar Esteki, 23 en vierdejaars journalistiek, staat met haar ouders en broer te kijken hoe een man de kast in de hoek van haar kamer onderwerpt aan een onderzoek. “De beste man heet Ed, een goede vriend van de familie. Ons manusje van alles. Hij heeft de vloer gelegd, het bed en de kast in elkaar gezet. Het enige wat wij eigenlijk doen is hem aanwijzingen geven”, lacht de studente journalistiek. Negar is een van de 120 aanstaande bewoners die een onzelfstandige unit kreeg toegewezen: de keuken, de douche en het toilet deelt zij derhalve met drie andere studenten. Haar toekomstige huisgenoten heeft ze wel al gezien, maar zij is de eerste die daadwerkelijk haar intrek neemt.

In de nog kale gemeenschappelijke ruimte vertelt Negar dat het de eerste dagen in Casa Confetti behelpen zal zijn. Een koelkast ontbreekt nog. Net als een gasfornuis. En er schort wel meer aan het studentencomplex, zo licht de journaliste in spé toe: “De verwarming wil maar niet warm worden, het belsysteem van onze unit doet het niet en uit de kraan op mijn kamer komt slechts een lullig straaltje water.” Ook klusjesman Ed heeft nog wel wat aan te merken op het nieuwe studentencomplex: “Er mag niet geboord worden in de muren. In plaats daarvan hebben ze vlakbij het plafond donkerbruine, houten plinten tegen de muur gekwakt; als je iets wilt ophangen, moet je dat aan die schilderijlijsten doen.” “Gelukkig zijn ze wel dezelfde kleur als mijn vloer”, klinkt Negar relativerend.

Een paar dagen later, als Negar haar eerste nachten in Casa Confetti heeft doorgebracht, meldt ze dat ze doordeweeks niet heeft kunnen uitslapen. “Het gebouw is natuurlijk nog niet af. Maar de bouwvakkers beginnen wel erg vroeg: om half zeven staan ze al te boren en te timmeren. Ik heb hen erop aan gesproken. Hun reactie was: ‘We moeten doorgaan, anders krijgen we het allemaal niet op tijd af’.” Een lekkere warme douche om de slaap uit de ogen te wrijven na een te korte nachtrust, was evenmin mogelijk: de eerste twee dagen weigerde de douche in de unit warm water uit te stoten. Negar: “Gelukkig had ik wel warm water op mijn kamer. Ik heb een emmer gevuld en deze mee naar de douche genomen. Daar heb ik me ingezeept en vervolgens heb ik de emmer over me heen gegooid. Het werkt, maar het is niet ideaal.”

Een week na oplevering van de eerste twee verdiepingen mogen de studenten die een kamer op verdieping drie en vier hebben bemachtigd zich wagen aan vloeren leggen en muren verven. Eén van hen is Bernard Houweling, masterstudent aan de Summa die in vier jaar opleidt tot arts en klinisch onderzoeker. “Ik heb mijn eerste kliklaminaatervaring achter de rug. Ik dacht dat wel even in mijn eentje in een ochtendje te doen. Het heeft me een hele dag gekost en dan heeft mijn vriendin me nog geholpen ook.” Bernard is zeer content met zijn kamer. Zeker omdat die aan de oostkant van het gebouw zit. “Dat wilde ik graag; als je aan de andere kant van de gang woont, kijk je zo de universiteit binnen, dat vind ik niet nodig.” Hiervoor heeft hij, niet zonder plezier, in de spaceboxen in De Uithof gewoond. “Maar ik heb hier nu twee keer meer ruimte: ik ben van 15 naar 30 vierkante meter gegaan. En in de badkamer zit vloerverwarming, erg luxe.” Zijn vriendin, zittend op bed achter de laptop, voegt eraan toe: “Safira vindt die vloerverwarming geweldig.” Safira? “Mijn kat”, legt de masterstudent uit. Bernard is zeer te spreken over de oplevering van het gebouw. “Bijzonder netjes. En ach, het is helemaal nieuw; kinderziektes zijn niet uit te sluiten. Internet doet het bij mij nu al een week niet, maar ik begreep dat ik binnen dit pand de enige ben die er problemen mee heeft. Bovendien wordt er alles aan gedaan om het op te lossen”, zegt Bernard wijzend op twee mannen die in hun blauwe overalls aan draadjes bij zijn computer plukken.

Bernard is niet de enige die kliklaminaat onder zijn voeten wenst. Het laminaat is populair onder de Casa Confettibewoners. En de kunststoffen planken worden nagenoeg alle ingeslagen bij die ene, grote, Zweedse groothandel. Deze blauw-gele keten is sowieso grootleverancier van de studenten in het nieuwe studentencomplex. Waar in het verleden studenten van alles bij familie en kennissen ronselden om hun studentenkamer enigszins bewoonbaar te maken, wordt vandaag de dag groots ingeslagen bij dit woonmagazijn. Alles nieuw.

In kamer 060 zit diergeneeskundestudente Miriam samen met haar moeder eveneens gebogen over kliklaminaat. En weer van Ikea. Miriams moeder: “Slimme mensen daar hoor; in elke postbus van Casa Confetti lag al een gids vor de nieuwe bewoner klaar.”

De twee vrouwen passen en meten, moeder haalt er zelfs een hamer bij. Maar het wil niet. “Hadden we de gebruiksaanwijzing nou maar meegenomen.”

Feiten over Casa Confetti:

-Het gebouw is 50 meter hoog, 80 meter lang en 17,5 meter breed

-Casa Confetti heeft 15 verdiepingen, 257 zelfstandige units, 120 onzelfstandige units, 13 gemeenschappelijke ruimtes, 6 commerciële ruimtes, 1 kamer voor het toekomstig woonbestuur en een fietsenhok waar 448 fietsen gestald kunnen worden

-In de studentenkamers is voor 2,3 kilometer aan gordijnplanken aangebracht, 4,1 kilometer aan schilderijlijsten en 7,7 kilometer aan plinten

-Casa Confetti telt 4882 gekleurde aluminiumgevelpanelen. Deze zijn er in 25 verschillende kleuren, te weten 2 kleuren rood, 3 kleuren groen, 2 kleuren zwart, 13 kleuren grijs en 5 kleuren wit…

-In de gevel zijn ook nog eens 1510 ramen verwerkt

Wil je feedback op je tentamen?

Studenten zeggen in enquêtes uitermate ontevreden te zijn over de feedback van docenten op hun tentamens. Leden van de universiteitsraad stelden daarom voor om alle gemaakte tentamens te scannen en via e-mail of internet te verspreiden. Maar zouden studenten zelf niet gewoon wat minder lui moeten zijn?

Xander Bronkhorst

Soms doet de Utrechtse student denken aan dat beroemde konijn dat de bakker alsmaar om worteltjestaart blijft vragen. Als deze uiteindelijk het konijn verwachtingsvol de taart voorschotelt, zegt het beest: ‘vies hè?’

Neem nu de universitaire derdejaarsenquête van 2007. Op een enkele uitzondering na zeggen alle studenten dat ze feedback op toetsen en tentamens ‘belangrijk’ tot ‘zeer belangrijk’ vinden. Bovendien, zo blijkt uit de antwoorden op een volgende vraag, zijn ze slecht te spreken over de manier waarop docenten die feedback op dit moment geven. Bijna de helft zegt ‘ontevreden’ of zelfs ‘zeer ontevreden’ te zijn.

De Utrechtse student vraagt dus om betere feedback omdat hij dat écht, écht, écht belangrijk vindt. Een opmerkelijke uitkomst, want in de praktijk wijst niets erop dat studenten zitten te springen op achterafgepraat na tentamens.

Docenten en studenten met wie het Ublad sprak over deze kwestie, zeggen dat er altijd wel een mogelijkheid is om je tentamen in te zien; bijvoorbeeld tijdens een inkijkuur, een tentamenuur of desnoods het spreekuur van de docent. Maar tijdens dat soort gelegenheden komt er geen hond opdagen. “En de enkeling die wél komt, zit vaak op de wip. Die komt niet om iets te leren, maar wil er graag een half puntje bijsnoepen”, vertolkt Jan Jaap Harts, hoofddocent en lid van het opleidingsbestuur van Sociale Geografie en Planologie een algemeen gevoelen.

Dus wat wil die derdejaars student nu eigenlijk zeggen in dat universitaire onderzoek? De meeste gesprekspartners van het Ublad weten het ook niet zo één, twee drie. Ze reageren verbaasd tot lacherig wanneer hen de resultaten worden voorgelegd.

“Het lijkt er een beetje op dat studenten eerder een oordeel vellen over hun eigen laksheid dan over de kwaliteit van de feedback”, zeggen de studentes Roselyn Flach (Taal- en Cultuurstudies) en Rosanne Vos (Psychologie) als ze in het Educatorium worden aangesproken op de kwestie. Flach: “Want mijn ervaring is dat docenten altijd wel bereid zijn om dingen uit te leggen als je daarom vraagt.”

Volgens docent Jan Jaap Harts is de klaarblijkelijke onvrede van studenten bij zijn weten nooit binnen de opleiding aangekaart. Ook prof.dr. Leon Kenemans, voorzitter van de opleidingscommissie van Psychologie, waar liefst 51 procent van de studenten zich in de monitor beklaagt over de tentamenfeedback, is verrast. “Dit is niet iets wat ooit aan de orde is gesteld binnen de opleidingscommissie, al moet ik toegeven dat het tentamen in de onderwijsevaluaties misschien wat onderbelicht blijft. Studenten vullen hun cursusevaluaties in voordat ze de uitslag van het tentamen en de feedback hebben gekregen.”

Voormalig studentlid van de commissie van Kenemans en tegenwoordig faculteitsraadslid Sociale Wetenschappen Minke Hoekman reageert echter even ontsteld. “Wow, 51 procent is echt veel. Dat had ik echt niet gedacht. Of ik zelf kritiek heb? Tja, ik vind soms dat het lang duurt voordat je een cijfer terugkrijgt en er een inkijkuur wordt gepland. En het komt voor dat een docent niet eens persoonlijk aanwezig is tijdens zo’n bijeenkomst. Dan moet je je vraag aan een student-assistent doorgeven. Dat vind ik niet best. En het valt me inderdaad op dat er heel weinig studenten naar zo’n inkijkbijeenkomst gaan. En als je je daar niet laat zien, heb je misschien weinig recht van spreken.”

Zelfs Theo Wubbels, hoogleraar Onderwijskunde en vice-decaan van de faculteit Sociale Wetenschappen kan de diepere psychologie achter de negatieve studentenoordelen niet blootleggen. “Misschien zijn studenten gewoon niet tevreden over het cijfer dat ze krijgen”, oppert hij.

Na enig nadenken vindt Wubbels overigens wel dat het opnemen van een vraag over feedback na een tentamen in de studentenenquête een ongelukkige keuze is. Het krijgen van een cijfer en de behoefte aan feedback staan immers op gespannen voet. “Een cijfer bij een eindtentamen is een afsluiting. Studenten zijn na een beoordeling niet meer geïnteresseerd in feedback. Feedback heeft op dat moment ook geen leereffect meer. Studenten zijn vaak alweer met een ander vak bezig. Bij tussentoetsen, die wel een leereffect kunnen hebben, zou je om die reden eigenlijk geen cijfer moeten geven en alleen de voortgang van een student moeten bespreken. Maar studenten willen ook dan graag een indicatie van hoe ze ervoor staan in de vorm van een cijfer. Toch verklaart dit alles natuurlijk niet waarom studenten in zo’n monitor antwoorden dat de feedback slecht is.”

Geografiestudenten Robbin Reijnen en Bart Hospes, die we ook aanspreken in het Educatorium, zijn het niet geheel eens met Wubbels’ vaststelling dat feedback op een eindtentamen geen leereffect heeft. “Natuurlijk kun je daar wel wat van leren”, stelt Robbin. “Als ik een paper moet schrijven, dan zou het handig zijn als ik een oud tentamen waarin de theorie werd behandeld, inclusief de feedback van de docent, er nog eens op na zou kunnen slaan.”

Maar waarom komen studenten dan niet opdagen als ze die feedback van de docent kunnen krijgen. Bart: “Dat ligt nogal voor de hand. Dan mag je dus op woensdagmiddag, tussen half vier en vier, op de zesde verdieping, in kamer 6 punt zoveel, je tentamen komen inzien. Dat doet natuurlijk niemand. Studenten willen best horen wat ze fout hebben gedaan, maar misschien liever niet één op één met een docent.”

Hij vertelt dat er bij hem op de middelbare school het laatste kwartier van de eerste les na een toets werd gereserveerd voor een klassikale nabespreking. Dat lijkt hem ook een goed idee voor de universiteit. “Waarom is er geen werkcollege na een tentamen waarin de antwoorden nog even worden doorgenomen? Desnoods met verplichte opkomst. Er is al zoveel verplicht, waarom dit dan niet? Dit hoort gewoon bij het leerproces. De universiteit heeft hier ook een verantwoordelijkheid, niet de student alleen.”

Hoewel de uitslagen over de tentamens in de studentenmonitor aanleiding zouden geven tot onderzoek, is dat nooit gebeurd. Ook niet door de commissie van de Universiteitsraad die vorig jaar een instrument dacht te hebben gevonden waarmee én meer studenten hun tentamen kunnen inzien én meer studenten tevreden zouden zijn over de feedback op het tentamen. Dit wondermiddel was het maken van een scan van elk tentamen om deze vervolgens via mail of internet voor studenten zichtbaar te maken.

Het scannen van de tentamens krijgt de handen echter niet op elkaar. Het college van bestuur heeft inmiddels laten weten het plan niet alleen behoorlijk duur te vinden (schatting één tot drie ton), maar ook te twijfelen aan de effectiviteit. Wat heeft een student eraan te weten dat hij een 5 voor vraag 3 had? Alleen de docent kan hem vertellen hoe hij een 10 had kunnen scoren. En daarvoor moet een student toch echt naar een inkijkuur of naar een spreekuur, zo is de gedachte.

Opleidingen reageren zelfs uitermate afwijzend op het plan. Een belangrijke reden daarvoor is vaak de angst dat tentamenvragen op straat komen te liggen. Kenemans legt uit: “Iedereen is zuinig op zijn vragenset. Goede vragen maken is echt niet zo gemakkelijk.”

Maar een zwaarwegender argument is de angst voor een nieuw arbeidsintensief logistiek proces. Dat is nu net iets waar docenten en ondersteunende diensten niet op zitten te wachten. Als er door docenten één mogelijke reden moet worden opgegeven waarom studenten het idee zouden kunnen hebben dat de feedback ondermaats is, noemen ze de werkdruk. Opleidingscoördinator Jeroen Koch hekelt de student-docent verhouding bij de opleiding Geschiedenis. “Bovendien”, zo stelt hij, “heeft de introductie van permanent assessment met veel tussentoetsen de nakijklast immens vergroot. Iedere student levert al snel drie tot vier papers in. Die moeten allemaal beoordeeld worden.” Theo Wubbels voegt toe: “Misschien dat we de feedback zouden kunnen verbeteren, maar de huidige randvoorwaarden laten dat amper toe. We hebben het allemaal hartstikke druk.”

En voor dat argument van werkdruk hebben de studenten dan weer heel veel begrip. Hoe handig ze zo’n gescand tentamen dan ook zouden vinden. Roselyn Flach: “Dat inscannen kost natuurlijk geld en tijd, die niet aan andere dingen kunnen worden besteed. En dat alleen maar omdat de studenten zelf zo lui zijn.” Of Minke Hoekman: “Ik zou zo’n ingescand tentamen supergemakkelijk vinden, maar als dan vervolgens blijkt dat niemand met dat tentamen in de hand om uitleg gaat vragen, is het mogelijk weggegooid geld.”

Wat dat betreft lijkt de Utrechtse student soms ook op een konijn dat genoegen neemt met wat sprieten hooi in plaats van een sappige oranje wortel. En dat gegeven is voorlopig voor opleidingen voldoende reden om van die feedback bij tentamens voorlopig maar eens geen probleem te maken. Jan Jaap Harts: “Als studenten het echt zo slecht vinden, dan hadden ze al lang massaal bij ons aan de bel gehangen. Ik denk daarom niet dat we hier een speerpunt van gaan maken.”

Uitgesproken of heimelijke redenen waarom studenten niet naar feedbackbijeenkomsten gaan:

-‘Ze vertellen me nooit waar en wanneer dat kan’

-‘Ik ben veel te druk met andere dingen’

-‘Heel erg, maar daar ben ik gewoon te lui voor’

-‘Bij ons ben je dan alleen met de docent. Dat vind ik eng. Straks val ik nog door de mand.’

-‘Dat tentamen is meer dan een maand geleden. Ik ben alweer vergeten waar het over ging’

-‘Duh, ik heb het toch gehaald. Nou dan?’

-‘Daar gaan alleen de kneuzen en de nerds heen’

-‘Mijn vrienden gaan ook nooit’

-‘Het lukt me toch nooit om er een hoger cijfer uit te slepen’

-‘Er komt nog een hertentamen’

-‘Ik weet zelf ook wel dat ik het bagger gemaakt heb. Ik had er ook niets voor gedaan’

Jaap Bikker

Erik Hardeman

Misschien vonden sommige toehoorders het een paar weken geleden vreemd, dat ik de kredietcrisis in mijn oratie alleen maar even heb genoemd, maar dat komt mede omdat dit onderwerp erg gevoelig ligt. Daarom ga ik er ook in dit interview maar zijdelings op in. In principe is onze president Wellink voor belangrijke zaken de enige woordvoerder namens de Bank. Ook al ben ik sinds kort hoogleraar, als ik iets zeg wat verkeerd wordt geïnterpreteerd, krijg ik het wel op mijn brood. Daar komt bij dat ik hierover niet tot de inner circle van beleidsadviseurs van Wellink behoor. Het meeste nieuws haal ik ook gewoon uit de media.

Zo’n heftige crisis als deze maak je, denk ik en hoop ik, maar één keer in je leven mee. Toch verwacht ik niet dat we in een heel diepe recessie terecht zullen komen. Misschien is het mijn natuurlijke optimisme, maar ik vermoed dat het financieel herstel op enig moment verrassend snel kan gaan. Natuurlijk zal de reële economie klappen krijgen, maar het is toch vooral een financiële crisis, waarvan met name aandeelhouders de dupe zijn. Uiteraard vind ik het sneu voor ze, maar dit is wel het spel. Mijn optimisme is mede gebaseerd op mijn overtuiging, dat de zaak in de media wel heel erg doorschiet. Wantrouwen en paniek heersen Ik heb soms met gekromde tenen voor de televisie gezeten als het hoogste woord weer eens werd gevoerd door notoire onheilsprofeten. De echte economen gaven door de bank genomen verstandig commentaar, maar alles bij elkaar hebben de media de crisis eerder verergerd. Zij hebben een sfeer gecreëerd waarin consumenten bang werden gemaakt.

Ik noem geen namen, maar ik heb analyses gezien die echt nergens op sloegen. Ik heb zogenaamd deskundige journalisten meerdere keren horen zeggen dat mensen hun spaargeld kwijt zijn als een bank failliet gaat. Onzin. Zo’n bank kan je geld misschien niet meteen ophoesten, maar daarmee ben je het nog niet automatisch kwijt. In alle gevallen waarin banken in het recente verleden failliet zijn gegaan, is het spaargeld uiteindelijk voor tussen de 80 en 99 procent aan rekeninghouders uitbetaald.

Ik ben in 1983 bij De Nederlandsche Bank gaan werken. De wetenschap trok mij, maar ik wilde wel graag beleidsrelevant onderzoek doen en die kans was hier groter dan op de universiteit. In de eerste jaren heb ik vooral gewerkt aan conjunctuurprognoses en macro-economische modelbouw, maar op dit moment werk ik bij de afdeling die toezicht houdt op banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Daar ging mijn oratie ook over: hoe goed werken ze in termen van de prijs die ze rekenen en de kwaliteit die ze leveren? Omdat het lastig is om die kwaliteit goed te beoordelen, worden econometrische modellen gebruikt, bijvoorbeeld om de mate van concurrentie in een bepaalde sector te kunnen meten. Mijn werk bestaat uit het onderzoeken en waar mogelijk verbeteren van die modellen, zodat mijn collega’s van toezicht de betrouwbaarheid van banken en verzekeraars goed kunnen beoordelen. Ik ben zelf ook een tijdje toezichthouder geweest. Dan ging ik bij een grote bank de modellen van hun marktrisico controleren. Aan die modellen zaten vaak tientallen wiskundigen te rekenen, dus ik moest op mijn tenen lopen om alles te begrijpen. Op zich was dat heel uitdagend werk, maar ik heb toch een voorkeur voor de wetenschap. Ik wil eigenlijk altijd bezig zijn met puzzelen.

Het ligt voor de hand om aan een wetenschapper die zich bezig houdt met toezicht, te vragen of de kredietcrisis niet voorzien had kunnen en moeten worden. Ik ben vanaf 1999 betrokken geweest bij de ontwikkeling van het nieuwe wereldwijde toezichtregime voor de financiële sector, Basel II geheten. Dat regime, waarin expliciet van banken wordt geëist dat zij kapitaal aanhouden als buffer voor hun aan de markt verkochte hypotheekportefeuilles, is helaas pas in januari 2008 ingegaan. De huidige problemen zouden voor een deel voorkomen zijn, als dat eerder was gebeurd, maar de invoering is door de opstelling van de Amerikanen sterk vertraagd: zij wilden zich niet onderwerpen aan internationale afspraken. Het akkoord druiste te zeer in tegen de Amerikaanse marktideologie.

Misschien klinkt het vreemd voor iemand die bij De Nederlandsche Bank werkt, maar ik ben hier dus totaal niet bezig met bankieren. Mijn enige praktijkervaring in die richting was het voorzitterschap van de inmiddels opgeheven onderlinge levensverzekeringsmaatschappij van de Bank van en voor haar medewerkers. We verstrekten hypotheken en beheerden lijfrentes van medewerkers, en omdat de zaak gerund werd door vrijwilligers hadden we heel lage kosten. Ik vond het leuk om te doen, vooral omdat het werk een sociale kant had. Ik kon medewerkers met minder opleiding en weinig financieel talent helpen een goede keuze te maken uit vaak heel ingewikkelde producten.

Dat sociale aspect is voor mij trouwens ook een reden geweest om voor De Nederlandsche Bank te kiezen. Bij commerciële banken had ik, denk ik, meer kunnen verdienen, maar ik vind het prettig om bij een bedrijf met een publieke functie te werken. Ook dat ik me met toezicht ben gaan bezig houden, heeft daarmee te maken. Opkomen voor de belangen van klanten van financiële instellingen spreekt mij aan. Ik wil zelf als klant ook niet graag tekort gedaan worden.

Let wel, ik ben niet iemand die zich in de eerste plaats opoffert voor de goede zaak, ik doe dit werk vooral omdat ik wetenschappelijk onderzoek leuk vind en graag voor de goede zaak. Toen ons onderzoek naar levensverzekeraars had uitgewezen dat de concurrentie op de Nederlandse markt onvoldoende was, is in de Tweede Kamer een wet aangenomen die het voortaan ook voor banken mogelijk maakt zich met dezelfde fiscale voordelen als verzekeraars op de markt van pensioen- en hypotheeksparen te bewegen. Dat was heel bevredigend.

Dankzij mijn aanstelling van één dag in de week in Utrecht kan ik nu ook meer fundamentele problemen gaan aanpakken. Op dit moment ben ik bijvoorbeeld bezig met het modelleren en in kaart brengen van de internationale stromen zwart en crimineel geld. Maatschappelijk wel heel relevant, lijkt me.

(1952) studeerde in 1977 aan de Vrije Universiteit af als econometrist. Na zijn promotie op een studie naar vraag-aanbodmodellen voor geografisch gespreide markten trad hij in 1983 als onderzoeker in dienst van de Nederlandsche Bank. Tussen 1995 en 1997 was hij Unit hoofd wetenschappelijk onderzoek van het European Monetary Institute, een voorloper van de Europese Centrale Bank in Frankfurt.

Een stapel roti's voor de tegenstander

Promotieonderzoek Ramsahai vraagt om waardering voor allochtone voetbalclub

Het is een populaire opvatting: allochtonen die zich terugtrekken in eigen kring en zich daarbij richten op de eigen etniciteit en het land van herkomst integreren niet. Ze zijn soms zelfs verdacht. Kijk naar de discussie over de Marokkaanse imams die werden teruggeroepen. Eigen scholen, kerken, culturele verenigingen en zeker ook sportclubs worden gezien als haarden van achterstand. Deze denkwijze bevalt Sieuwpersad Ramsahai (50) allerminst.

“De cultuur van de migrant wordt zo geproblematiseerd dat er alleen nog maar sprake is van integratie als mensen de dominante cultuur overnemen. Dat is geen integratie, maar assimilatie. Er is wereldwijd veel onderzoek verricht dat aantoont dat die binding met de eigen groep of met het thuisland helemaal geen belemmering is voor deelname aan de maatschappij.”

De docent aan de Haagse Hogeschool, gespecialiseerd op het gebied van crossculturele vraagstukken en Dutch Business culture, wordt gesterkt in deze mening door de resultaten van het onderzoek waarvoor hij jarenlang zijn weekeinden en vrije doordeweekse avonden doorbracht langs de velden en in de kantines van tal van voetbalverenigingen waar allochtone voetballers actief zijn. Vele spelers, trainers, bestuursleden en scheidsrechters werden door hem geïnterviewd en geënquêteerd. De conclusies zijn naar de mening van Ramsahai eenduidig.

Allochtone voetbalclubs keren zich niet af van de samenleving, maar slaan juist bruggen. Bovendien zijn er weinig verschillen in de sociaaleconomische positie van leden van allochtone voetbalclubs en allochtone leden van autochtone verenigingen. Vorige week maandag promoveerde Ramsahai, die zelf overigens nooit een begenadigd of gepassioneerd voetballer was, op het proefschrift Thuiswedstrijd in een vreemd land.

Sport onderscheidt

De kiem van de belangstelling van Ramsahai voor de allochtone voetbalbeleving werd begin jaren zeventig in het Haagse Zuiderpark gelegd. Daar zag hij Suriname, zijn vaderland dat hij kort daarvoor de rug had toegekeerd, op microniveau. “Donkere mannen voetbalden op geïmproviseerde veldjes. Ik realiseerde me dat elk team een etniciteit en vaak zelfs ook een regio uit het thuisland vertegenwoordigde. Hindoestanen uit Kwatta speelden tegen Hindoestanen uit Pad van Wanica. En als men tegen een Hollands team speelde en succes boekte, was de euforie nog weken daarna te merken. Dat beeld fascineerde me. Tegelijkertijd voelden mijn bezoeken aan het park als een soort van thuiskomen.”

Vele jaren later herontdekte Ramsahai als student niet-westerse sociologie in Leiden de migrantenvoetbalclubs, toen hij zelforganisaties van Surinaamse jongeren onder de loep nam. Het leidde tot het promotieonderzoek dat hij uiteindelijk in de afgelopen jaren onder de hoede van de vicevoorzitter van de KNVB, hoogleraar Paul Verweel van de Utrechtse School voor Bestuurs- & Organisatiewetenschap, voltooide.

In navolging van Verweel, die zelf ook wetenschappelijk geïnteresseerd is in allochtone voetbalclubs, benadrukt Ramsahai dat sport bij uitstek geschikt is om identiteit te demonstreren. “Sport is onderscheidend, op tal van vlakken: sterk-zwak, snel-langzaam, man-vrouw, hoge sociale klasse-lage sociale klasse, individuele- versus teamsport. Op dezelfde manier werkt sport onderscheidend als het gaat om de eigen culturele identiteit. Sporters zoeken enerzijds een gezelschap waarmee men zich kan vereenzelvigen en anderzijds een groep waartegen men zich kan afzetten. Bij wedstrijden onder de autochtonen is het onderscheidende vermogen gelieerd aan een regio of een stad, Rotterdam-Amsterdam bijvoorbeeld, of soms zelfs een wijk, Scheveningen versus Boslust. Bij wedstrijden tussen allochtonen en autochtonen wordt het verschil in termen van etniciteit benadrukt: Turken tegen autochtonen, Marokkanen tegen autochtonen, Surinamers tegen autochtonen, en ga zo maar door.”

Clubcultuur

In dit perspectief is een op het eerste gezicht onverwachte constatering in het proefschrift goed te plaatsen. Door het streven naar het beleven en behouden van de eigen identiteit, kunnen allochtone en autochtone voetballers vaak beter met elkaar overweg wanneer zij binnen een eigen etnische club spelen dan wanneer zij samen in één club spelen.

De onderzoeker schetst uitgebreid de problematische en tumultueuze historie van de Haagse vereniging BMT die tot verdriet van veel autochtone leden door Turkse voetballers werd ‘overgenomen’, evenals de oprichtingsgeschiedenis van de voetbalvereniging Kismet uit Amsterdam die de vluchthaven werd voor Hindoestanen die zich eerder bij twee andere Hollandse verenigingen niet welkom voelden.

“Identiteiten luisteren kennelijk erg naar grenzen. Wanneer allochtonen aparte teams vormen binnen een autochtone vereniging, dan wordt dat vaak als bedreigend ervaren. Zeker als het gaat om het vlaggenschip, het eerste team. Er komen dan gaten in de muur die men graag optrekt tussen wij en zij. Het was voor mij een waanzinnige ontdekking dat de problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen wanneer de allochtonen door die omstandigheden een eigen club oprichten.” Schaterend: “Kismet kwam als onderhuurder bij een Hollandse voetbalvereniging en er werden onmiddellijk bruggen geslagen tussen beide sportclubs. Daarnaast speelde Kismet tegen de Hollandse verenigingen waar de Hindoestanen eerder vertrokken waren. Wat denk je? Het zijn nu de beste vrienden, koek en ei, omdat de vrees voor de aantasting van de clubcultuur is verdwenen.”

Tegelijkertijd erkent Ramsahai overigens dat er vele autochtone verenigingen zijn waar de verschillende etniciteiten wel tot een harmonieuze omgang weten te komen. “Tijdens mijn onderzoek zag ik bijvoorbeeld dat de Hollandse voetbalvereniging WICO in Rotterdam tijdens de Marokkaanse avonden tjokvol zat, ook met Nederlanders. En niemand kijkt daar raar op als na een echt Hollands levenslied er plots een Marokkaanse hit door de kantine schalt”. Volgens de onderzoeker hebben dergelijke verenigingen veel te danken aan een bestuur dat op basis van een duidelijke visie en afspraken vertrouwen weet te creëren. “Als dat lukt, is dat prachtig.”

Vis happen

Hoewel de onderzoeker initiatieven die erop zijn gericht allochtonen aan het sporten te krijgen bij autochtone clubs waardeert, betreurt hij dat in het huidige politieke klimaat de aandacht voor sporten in eigen kring en de vorming van allochtone sportclubs is weggevallen. “Waarom laat je mensen niet hun eigen keuzes maken? Uit de ontstaansprocessen van allochtone voetbalclubs in de afgelopen halve eeuw blijkt dat allochtonen die hun eigen clubs oprichtten een positieve identiteit hebben ontwikkeld. Zij staan positiever tegenover de autochtonen in de samenleving dan de allochtonen die niet sporten. Deze identiteit vormt het fundament, ook wel het bonding social capital genoemd, dat vervolgens een voorwaarde is om bruggen te slaan, ofwel voor bridging social capital.”

Ramsahai zegt tot zijn verdriet te moeten waarnemen dat autochtonen er geen moeite mee hebben wanneer allochtonen zich bezighouden met exotische zaken zoals het bereiden en verkopen van gerechten, de verkoop van etenswaren en kleding en het organiseren van buitenlandse reizen, maar afkeurend reageren wanneer allochtonen zelf het heft in handen nemen om een sportvereniging op te richten. “Dit terwijl deelname aan sport één van de pijlers vormt van integratie.”

Ramsahai schetst inderdaad een uitermate positieve ontwikkeling in de contacten tussen autochtone en allochtone voetbalclubs. Van de gewelddadigheden en racistische incidenten die in de jaren zeventig en tachtig veel voorkwamen, is tegenwoordig veel minder sprake, stelt de kersverse doctor op basis van zijn onderzoeksgegevens. Sterker nog: er ontstaan gevoelens van vriendschap. “Ik ken een Surinaamse club die voor elk bezoekend team ongevraagd een stapel roti´s laat aanrukken. Een blanke speler vertelde mij dat hij er altijd naar uitkijkt om bij uitwedstrijden tegen bepaalde allochtonenclubs te spelen, want dan kon er na de wedstrijd weer eens lekker in de kantine gegeten worden. Net zoals hij ook graag vis at bij Volendamse verenigingen.“

Verkleurde randstad

De socioloog weerlegt in zijn proefschrift bovendien de premisse dat leden van allochtone verenigingen zich zouden isoleren van de Nederlandse maatschappij. “Ik laat zien dat allochtonen die sporten een betere positie op de arbeidsmarkt hebben dan allochtonen die dat niet doen. Daarnaast bieden allochtone voetbalclubs ruimte aan diegenen die geen Nederlands spreken. Die zouden bij een autochtone club geen kans krijgen, maar gaan nu toch sporten. Tenslotte bieden deze clubs ook nog eens een opvangnet voor allochtonen die het niet meer zien zitten bij de Hollandse voetbalclubs. Uit mijn onderzoek blijkt dat bijna zeventig procent van de allochtone voetballers die in eigen kring sporten vroeger bij een Hollandse voetbalclub heeft gesport.”

Ramsahai komt ook tot de conclusie dat leden van allochtone verenigingen vaak meer gericht zijn op de eigen groep en identiteit dan allochtonen die bij autochtone verenigingen sporten en bijvoorbeeld minder open staan voor gemengde huwelijken. “Maar uit andere gegevens blijkt dat bijna negentig procent van de allochtonen die in eigen kring zich in dezelfde mate door autochtonen geaccepteerd voelt als allochtone leden van een autochtone vereniging. Ook zijn zij in dezelfde mate eerder voorstander van autochtonen als buren dan van leden die tot hun eigen etnische groepen behoren. Sporten in eigen kring leidt niet tot achterstand.”

Ramsahai spreekt de hoop uit dat zijn academische werk mag bijdragen aan “een einde aan de struisvogelmentaliteit” in Nederland. “Velen doen nu of de multiculturele samenleving niet bestaat, terwijl de werkelijkheid is dat de Randstad in rap tempo verkleurt. Hele wijken worden zwart, inclusief scholen en sportclubs. Een Hagenees uit de Schilderswijk moet bij wijze van spreken naar Wateringen gaan om sociale contacten te onderhouden met autochtonen en zo te laten zien dat hij aan het integreren is. Het zou een erkenning zijn van de multiculturele samenleving als de instituten van allochtonen erkend en gewaardeerd zouden worden.”

De gerichtheid op de eigen identiteit leidt niet tot een slechtere integratie

Drie jaar geleden meldde de Utrechtse hoogleraar Paul Verweel tien allochtone mannen aan bij een aantal sportverenigingen waar veel of aansluitend allochtonen sporten. “Het doel was met behulp van deze proefpersonen te onderzoeken in welke mate leden van allochtone verenigingen sociaal kapitaal verwerven”, stelt de bekleder van de Krajicek-leerstoel. “En onder sociaal kapitaal verstaan we dan het vermogen om zelfvertrouwen op te bouwen en het vermogen om je in een ander te verplaatsen en te netwerken. In de terminologie van Robert Putnam: bonding capital en bridging capital.”

Dat onderzoek dat door NWO gefinancierd werd, vond plaats op basis van de hypothese dat lidmaatschap van allochtone verenigingen vooral bonding capital oplevert en heel weinig bridging capital. De kwalitatieve informatie van de proefpersonen, gekoppeld aan de resultaten uit 800 enquêtes, gaven volgens Verweel een ander beeld: “Twee op de drie leden van een allochtone sportvereniging vergaart binnen die vereniging sociaal kapitaal. Zij doen dat bovendien op vrijwel dezelfde wijze als leden van een gemengde vereniging.”

Volgens Verweel onderschrijft het onderzoek van Ramsahai deze bevindingen. “Maar hij gaat nog een stap verder. Hij heeft ook gekeken welke keuzes de allochtone sporters buiten de sport maken. Op die manier kan hij laten zien dat de wens om in een eigen vereniging te sporten samengaat met een goede baan en een goed opleidingsniveau. De gerichtheid op de eigen identiteit leidt niet tot een slechtere integratie op dat niveau, integendeel. Op die manier brengt hij een belangrijke verfijning aan in het maatschappelijk debat.”

Verweel ziet implicaties voor beleidsmakers: “Klaarblijkelijk is de context waarin je sport belangrijk voor mensen. Ander onderzoek hier binnen het USBO wijst daar ook op. Als je wilt dat Marokkaanse meisjes aan sport gaan doen, dan moet je dus eerst een omgeving creëren die voor henzelf en voor hun ouders veilig is. Aparte uren voor voetballende meisjes bijvoorbeeld. En van daaruit ontstaat meestal vanzelf een behoefte om de krachten te meten met anderen.”

Mourad El Idrissi (28) is trainer en speler van Fair Play, een multiculturele voetbalvereniging in Culemborg. De oud-speler van hoofdklasser Geinoord studeerde twee jaar geleden af in de Communicatie- & Informatiewetenschappen aan de UU.

“Fair Play is ooit ontstaan vanuit de wens Marokkaanse probleemjongeren in Culemborg van de straat te houden. Dat is een hele goede zet geweest. Het geeft inderdaad veel rust als die probleemjongeren een plek hebben, waar ze zich helemaal op hun gemak voelen tussen mensen waarmee ze een achtergrond, opvoeding en normen- en waardenpatroon delen.

“Maar ik vind wel dat dat stap één is. Ik richt me er nu heel bewust op om van Fair Play een echte multiculturele vereniging te maken. Voetbal is bij uitstek geschikt om te verbroederen en verschillende culturen met elkaar in contact te brengen. Daarom voetballen er nu ook Surinamers, Antillianen, Molukkers en Nederlanders bij ons. Het mooie is dat sommige Marokkaanse jongens die zich eerder bij autochtone verenigingen niet gewaardeerd voelden, nu een hele goede band hebben met jongens die een andere etniciteit hebben.

“Het is ook absoluut zo dat de sfeer op de velden tussen autochtone en multiculturele verenigingen sterk is verbeterd. Vroeger hoorde ik wel eens dat clubs bang waren als ze bij ons kwamen voetballen. Maar de vooroordelen worden minder. Ook aan onze kant. Onze spelers hebben geleerd dat ze een schop niet meteen persoonlijk moeten opvatten. Natuurlijk kan er altijd wel wat gebeuren, maar tegenstanders noemen ons nu meestal gewoon een sportieve, goed voetballende ploeg.”

‘Een eerlijke film die laat zien dat artsen ook gewoon mensen zijn met twijfels’

Zo begint de eerste documentaire ‘Dat beloof ik’ uit een serie die zeven net afgestudeerde jonge artsen volgt. Regisseuse Helmie Stil volgt de kersverse artsen in hun zoektocht naar het juiste specialisme en het vinden van een opleidingsplaats. Als alles goed gaat, worden de artsen over twee of drie jaar weer gefilmd — en wellicht ook nog daarna.

Geestelijk moeder van de documentaire is Ingrid-Emilie Wouterlood-van Cleeff, medisch psychologe en docent communicatie-, attitude- en reflectieonderwijs aan studenten geneeskunde. Geïnspireerd door haar studenten kreeg de docente een kleine twee jaar geleden het idee om de film te gaan maken. “Al tien jaar lang ben ik als docente intensief bezig met studenten. Ik praat veel met ze over zowel persoonlijke en vakgerelateerde onderwerpen. In het zesde jaar maken de studenten uitgebreide zelfstudieopdrachten waarin ze beschrijven voor welke waarden ze staan en welke waarden ze vast willen houden als ze later arts zijn. Deze mooie beschouwingen raakten mij altijd zo en daar wou ik iets mee doen.”

“Ik hou ervan om mensen neer te zetten in hun kracht maar tegelijkertijd ook hun twijfels te laten zien”, aldus Wouterlood-van Cleeff “Wat ik ook wilde bereiken met deze film is het doorbreken van vooroordelen over artsen en de beeldvorming die bestaat over de medische wereld. Veel mensen staan niet stil bij de persoon achter de arts. Dit is een eerlijke film die laat zien dat artsen ook gewoon mensen zijn met twijfels en onzekerheden.”

Naast haar dagelijkse werk als docente ging Ingrid-Emilie met steun van de Raad van Bestuur van het UMC en van het KNMG — de koepelorganisatie binnen de geneeskunde — aan de slag. ”Na twee jaar hard werken ben ik heel blij met het resultaat. Wat de aankomende artsen zeggen in de film was de kern van de aspecten die in de reflectielessen aan bod komen.

Helmie Stil, die de documentaire maakte, had aanvankelijk niks met de medische wereld. “Dat is het leuke van documentaires maken. Je komt in zoveel verschillende wereldjes en dan steek je daar toch iets van op. Het maken van deze film was heel leuk, het gaat over zeven jonge mensen en omdat ik zelf ook nog jong ben — 26 — was het extra gezellig. Het was ook een hele spannende ervaring. Om bijvoorbeeld bij operaties aanwezig te zijn.”

Helmie had een aantal vooroordelen over geneeskundestudenten voordat ze ‘Dat beloof ik’ maakte. “Ik dacht dat geneeskundestudenten nooit uitgingen, maar daar ben ik nu helemaal op terug gekomen. We zijn zelfs meerdere malen met ze de kroeg in gegaan. Door deze film heb een ander beeld van het artsenvak gekregen. Ik ben er achter gekomen dat artsen ook gewoon mensen met onzekerheden en twijfels zijn. Dat wordt nooit gezegd binnen de ziekenhuiscultuur maar de documentaire onthult hoe die cultuur echt is.”

Roy Verhage, een van de artsen in spe die door de camera’s werd gevolgd, is het daar mee eens. “Het is goed gelukt om de bestaande beelden over de ziekenhuiscultuur te doorbreken. Dat artsen bijvoorbeeld saaie en botte mensen zijn. De film geeft als het ware een kijkje in de keuken en laat zien hoe het er echt aan toe gaat in de medische wereld. Tuurlijk blijft er een hiërarchie in het ziekenhuis bestaan, maar die heb je overal.”

Ondanks het feit dat hij het project een goed idee vond, twijfelde hij over zijn medewerking. “Ik moest er aan het begin wel even over nadenken. Moet ik dat nou wel doen, zo de hele tijd die camera’s om me heen? Ik ben nu net begonnen met mijn promotieonderzoek naar slokdarmkanker bij het UMC en ik was bang dat op mijn nieuwe werkomgeving mensen raar op zouden kijken als ik met al die camera’s aan kwam zetten. Maar het meerjaren concept van de documentaire heeft me toch zover gekregen. Het is leuk om mezelf na een aantal jaren terug te zien.”

Van de idealen is Roy niet zo, geeft hij eerlijk toe. “Tuurlijk, ik heb wel bepaalde ideeën, maar ik heb niet echt idealen. Ik wil later wel mensendokter worden. Een dokter die goed communiceert met zijn patiënten, dat vind ik belangrijk. Sommige artsen bevestigen het vooroordeel dat we bot en lomp zijn, maar ik hoop hierop een uitzondering te kunnen zijn.”

De jonge arts hield zich niet in voor de camera’s om zo zijn carrière te beschermen. “Ik ben recht door zee, dus in de film ben ik ook eerlijk geweest. Ik heb daarbij niet nagedacht of het schadelijk zou zijn voor mijn carrière, want zulke extreme uitspraken heb ik nu ook weer niet gedaan.”

Angsten heeft de aankomende chirurg net als ieder ander. “Ik heb denk ik net als iedere arts de angst om fouten te maken. Dat is een gegeven, maar van fouten kan en moet je als arts leren.”

De film zal te zien zijn op woensdag 3 december van 12.00 -13.00 uur en op dinsdag 9 december van 17.00 -18.00 uur in de Blauwe collegezaal van het Onderwijscentrum in het UMC Utrecht. Toegang gratis voor iedereen. Aanmelding vooraf is niet nodig.

NB. De tekst van dit artikel wijkt af van de tekst zoals die in het papieren Ublad van 6 november 2008 heeft gestaan. Dit omdat wijzigingen die de geïnterviewden in hun teksten doorgevoerd wilden zien, per abuis niet door de redactie zijn overgenomen. Dat is in deze online versie wel gebeurd.

Theorie met een experimenteel randje

Dat zegt hoogleraar theoretische fysica Henk Stoof, trekker van het focusgebied. "Toen hier voor het eerst over de vorming van focusgebieden werd gesproken, dachten wij meteen aan een combinatie van theoretische fysica en wiskunde", zo begint hij zijn verhaal. "Met name de elementaire deeltjes fysica, het vakgebied waarin mensen als Gerard 't Hooft, Bernard de Wit en hun collega's de meest fundamentele natuurverschijnselen in een theorie proberen te vangen, is tegenwoordig niet meer goed denkbaar zonder geavanceerde wiskunde, dus die combinatie lag voor de hand.

"Later is besloten om de sterrenkunde aan dit focusgebied toe te voegen, en ook daarvoor is wat te zeggen. In de theoretische fysica groeit de belangstelling voor de Big Bang en voor de manier waarop het heelal is geëvolueerd, en de Utrechtse astrofysici kunnen ons dankzij hun geavanceerde apparatuur steeds beter van relevante data voorzien. De signalen die zij opvangen, hebben er vaak miljarden lichtjaren over gedaan om de aarde te bereiken, en bieden dus inzicht in de toestand van het heelal toen het nog veel jonger was."

Minder duidelijk is voor Stoof de beslissing om een groep nanowetenschappers uit het Debye Instituut met wie hij al jaren nauw samenwerkt, buiten het focusgebied te laten vallen. "De Utrechtse theoretische fysica bestaat ruwweg uit twee groepen, die nogal verschillende dingen doen. Naast de elementaire deeltjes fysica houden we ons ook bezig met complexe vloeistoffen en hun gedrag op temperaturen dichtbij het absolute nulpunt. Voor dat onderzoek is er veel minder contact met wiskundigen en astronomen, maar des te meer met groepen op het gebied van de fysica van nanodeeltjes. Die zitten echter niet in ons focusgebied, maar in Earth and Sustainability."

Dit is volgens Stoof extra jammer omdat op het laatste moment wel de subatomaire fysica aan zijn focusgebied is toegevoegd. "Op zich past dat prima, want in die groep doet men in het Alice-project in Genève experimenteel onderzoek naar elementaire deeltjes. Maar als er in dit focusgebied dan toch plaats is voor een groep die experimenten uitvoert, waarom dan niet ook voor groepen waarmee wij veel nauwer samenwerken? Ik dacht dat het de bedoeling van Focus & Massa was om muren af te breken, maar zo worden er juist muren opgetrokken die een al jaren bestaande vruchtbare samenwerking mogelijk kunnen belemmeren."

Binnen het focusgebied begint de samenwerking intussen enigszins op gang te komen. Bij het college van bestuur is een voorstel ingediend voor een project over de volle breedte van het onderzoek (zie elders in dit nummer), maar desondanks waarschuwt Stoof voor overdreven verwachtingen. "Er zullen hier dankzij Focus & Massa zeker dingen van de grond komen die anders niet gebeurd zouden zijn. Maar voor echt grootschalige vormen van samenwerking is dit niet de meest geschikte plek binnen de universiteit."

De financiering is een praktisch probleem, zegt Stoof. "Er wordt van ons verwacht extra extern geld binnen te halen, maar als ik als fysicus bij onze NWO-stichting FOM aanklop met een gecombineerd natuurkunde-wiskunde voorstel, dan weet ik het antwoord al: het wiskundige deel betalen we niet. En dat probleem hebben de wiskundigen en de astronomen ook. De Nederlandse subsidieloketten sluiten in deze hoek van de wetenschap niet goed aan op de Utrechtse filosofie achter Focus & Massa."

"Bovendien is het onderzoek in ons focusgebied in hoge mate curiosity driven en heeft het voor een belangrijk deel een individualistisch en kleinschalig karakter. Samenwerking vindt plaats met slechts enkele collega's die soms werkzaam zijn bij buitenlandse onderzoeksinstellingen. Daardoor is er sprake van een sterke internationale oriæntatie. Dat maakt het minder vanzelfsprekend dat dit focusgebied ooit als één grote groep zal gaan opereren. Maar ik verwacht niettemin dat Focus en Massa ook bij ons zeker wetenschappelijk spannende en belangrijke initiatieven zal opleveren."

Op weg naar de Theorie van Alles

Toen in september in de buurt van Genève de nieuwe deeltjesversneller LHC werd opgestart, was de wereld even in de ban van geheimzinnige begrippen als zwarte gaten en donkere materie. Inmiddels is de aandacht wat geluwd, vooral nu de versneller door een helium-lekkage zeker tot begin 2009 stil ligt, maar in het Utrechtse focusgebied Foundations of Science wordt met spanning uitgekeken naar de eerste resultaten.

In de afgelopen honderdvijftig jaar zijn natuurkundigen steeds dieper doorgedrongen in de mysterieuze wereld van elementaire deeltjes en de krachten die op ze inwerken. Met behulp van het zogeheten Standaardmodel, dat mede tot stand is gekomen dankzij het werk van de Utrechtse Nobelprijswinnaars 't Hooft en Veltman, kunnen veel fysische verschijnselen tegenwoordig goed worden verklaard. Toch zien natuurkundigen nog steeds legio dingen die zij niet begrijpen. Al decennia zijn zij daarom op zoek naar een betere theorie, de Theorie van Alles. (zie kader)

Eén van de mogelijke kandidaten voor die heilige graal van de theoretische natuurkunde, is de snaartheorie. Volgens die theorie is het een illusie om te denken dat elementaire deeltjes zoals elektronen, fotonen en quarks wezenlijk van elkaar verschillen. In feite corresponderen al die zogenaamde deeltjes met verschillende frequenties van één en hetzelfde trillende snaartje. Is dat al moeilijk voorstelbaar, nog ongelofelijker is het dat de snaartheorie alleen maar kan gelden als we aannemen dat we eigenlijk in een wereld van tien dimensies leven.

Een aanhanger van deze nog altijd omstreden theorie, is Stefan Vandoren. Op de vraag hoe je je in hemelsnaam een wereld met tien dimensies kunt voorstellen, reageert de van origine Vlaamse fysicus op zijn werkkamer in het Minnaertgebouw met een glimlach. "Dat lijkt misschien lastig, maar in feite is het niet zo moeilijk, althans niet op de schaal van elementaire deeltjes. Als je de aarde rondwandelt in één richting - dimensie - kom je vroeg of laat weer terug bij het beginpunt. Als je die cirkel nu kleiner en kleiner maakt, kun je er als mens misschien niet meer in bewegen, maar als elementair deeltje lukt je dat nog prima.

"Wij snaartheoreten denken dat de deeltjes zich behalve in de tijd en in onze drie klassieke ruimtelijke dimensies ook nog in zes opgerolde dimensies kunnen bewegen in cirkels die nog veel kleiner zijn dan een fractie van een nanometer. Zo'n cirkel is voor ons oog onzichtbaar, maar als de deeltjes maar klein genoeg zijn en hun energie groot genoeg, dan is het denkbaar dat ze in die extra dimensie een rondje lopen. In die tijd zijn ze even weg uit onze zichtbare wereld en op dat moment ontbreekt hier dus een beetje energie. Dat is een van de dingen die we in Genève hopen te meten."

Gekke dimensies

Onderzoek naar de snaartheorie vormt één van de hoekstenen van het onderzoeksvoorstel dat vanuit het Utrechtse focusgebied Foundations of Science bij het college van bestuur is ingediend. "Op dit terrein liggen goede mogelijkheden voor samenwerking tussen theoretisch fysici, wiskundigen en astronomen", zegt Vandoren. "Voor de wiskundigen ligt er de uitdaging om heel nieuwe wiskunde te ontwikkelen, want de structuren die te maken hebben met het oprollen van zes extra dimensies zijn zo complex dat ze niet met de bestaande mathematische kennis kunnen worden beschreven. Er zijn weinig fysici die de wiskunde van de snaartheorie goed begrijpen, maar hier in Utrecht zit bij de wiskundigen gelukkig veel expertise over de meetkundige aspecten van die gekke extra dimensies.

"Nu kun je je afvragen of je wel zoveel energie moet steken in een theorie, waarvan allerminst zeker is dat hij klopt. Wij kunnen als theoretici wel allerlei mooie dingen bedenken, maar we moeten maar afwachten of onze ideeën overeenkomen met de werkelijkheid. Maar ook als we er naast zouden zitten en de snaartheorie blijkt onbewijsbaar, dan nog is ons werk allesbehalve zinloos. In de wiskunde heeft het onderzoek zijn diensten al bewezen, en ook dat is wetenschappelijk van groot belang. Het is niet voor niets dat de samenwerking tussen theoretisch natuurkundigen en wiskundigen inmiddels al twee Fields medals (beschouwd als de Nobelprijzen voor de wiskunde, EH) heeft opgeleverd. Maar ik hoop natuurlijk op meer."

Dat meer is wat Vandoren betreft onder andere het oplossen van het probleem van de ooit door Einstein ingevoerde kosmologische constante (KC) en daarvoor komt de samenwerking met sterrenkundigen voor hem als geroepen. De KC is een maat voor de versnelling waarmee het heelal expandeert, en een groot probleem voor theoretici is dat die versnelling veel en veel kleiner is dan hij volgens hun theorie zou moeten zijn.

Vandoren: "Ooit is voorspeld dat de kosmologische constante ergens in de buurt van 10 tot de macht 85 electron-Volt zou moeten liggen. Dat is één van de meest beschamende voorspellingen die theoreten ooit gedaan hebben, want sinds een jaar of tien kunnen astronomen de versnelling van het heelal meten aan de hand van de straling van supernova's, en daardoor weten we nu dat de kosmologische constante juist heel erg klein is, 10 tot de macht -35 electron-Volt, dus net geen nul. Het is duidelijk geworden dat de oude berekeningen voor de waarde van de KC opnieuw moeten worden berekend, nu met behulp van een theorie voor de quantum-zwaartekracht zoals de snaartheorie. Dus eigenlijk hebben we nu dankzij de waarnemingen van astronomen voor het eerst een serieus aanknopingspunt dat de snaartheorie echt nodig is. Maar voor een steekhoudend bewijs voor die theorie is dat nog veel te weinig."

Exotische aantrekkingskracht

Een cruciale nieuwe stap in dat bewijs zou kunnen worden gezet als de experimenten in Genève het bestaan van supersymmetrie zouden aantonen. Vandoren. "Een van de intrigerende aspecten van de snaartheorie is dat hij het bestaan voorspelt van twee keer zoveel elementaire deeltjes als tot nu toe in experimenten zijn waargenomen. Als die voorspelling klopt, zou elk deeltje uit het standaardmodel een perfect symmetrisch superdeeltje moeten hebben. Tot nu toe hebben we geen van die supersymmetrische partners van onze elementaire deeltjes ooit gezien, maar de hoop is dat we ze in de deeltjesversneller zichtbaar kunnen maken.

"Als dat lukt, is dat ook van groot belang voor de astronomen, omdat het bestaan van superdeeltjes een van hun grootste raadsels kan oplossen. Uit waarnemingen van de massa van sterrenstelsels en van de snelheid waarmee ze rond hun as draaien, is namelijk berekend dat zij veel meer materie moeten bevatten dan tot nu toe uit waarnemingen kan worden afgeleid. Die ontbrekende materie is bij gebrek aan beter 'donkere materie' gedoopt, maar het lijkt plausibel dat het in feite gaat om supersymmetrische deeltjes."

Over de vraag wat de theoretische natuurkunde voor hem zo aantrekkelijk maakt, hoeft Vandoren niet lang na te denken. "Het leuke van dit vak is dat je je gedachten de vrije loop kunt laten. Je kunt heel exotische dingen bedenken, zoals het bestaan van tien dimensies en van supersymmetrie. Het gevaar is alleen dat je dingen bedenkt die niets meer met de natuur te maken hebben. Daarom moeten wij theoretici ons laten leiden door experimenten. De briljante theoretische natuurkundige is die natuurkundige die precies aanvoelt welk exotisch idee toch nog voldoende met de natuur te maken heeft om via experimenten te kunnen worden geverifieerd."

Niet voor niets kijkt ook een theoreticus als Vandoren daarom met spanning uit naar een hervatting van de experimenten in Genève. "Als daar inderdaad supersymmetrie gevonden wordt, dan zou dat wat mij betreft ÄÄn van de grootste wetenschappelijke triomfen zijn sinds de komst van de relativiteitstheorie en de kwantummechanica nu ruim honderd jaar geleden. Dan zouden we namelijk echt weten dat we op het goede pad zijn met de snaartheorie. Als we in GenÅve supersymmetrie meten, dan ben ik ervan overtuigd dat de Theorie van Alles er vroeg of laat gaat komen."

Theorie van Alles

Tot in het midden van de negentiende eeuw golden atomen als de kleinste bestanddelen van de materie en kende men alleen de zwaartekracht en de elektromagnetische kracht als verklaring voor fysische verschijnselen. Anderhalve eeuw later weten we dat atomen zijn opgebouwd uit kleinere deeltjes die zelf weer bestaan uit quarks. En naast de zwaartekracht en de elektromagnetische kracht kennen we nu ook de sterke en zwakke kernkracht

Om de verschijnselen op de schaal van de elementaire deeltjes goed te kunnen beschrijven, ontwikkelden fysici in het begin van de twintigste eeuw de quantummechanica. Vrijwel tegelijkertijd formuleerde Einstein zijn relativiteitstheorie om een aantal tot dan toe door de klassieke mechanica onbegrepen verschijnselen op kosmische schaal te kunnen verklaren. In hun eigen domein werken beide theorieën prima, maar een probleem is dat ze elkaar niet verdragen.

De quantummechanica werkt alleen goed onder de vooronderstelling dat er geen zwaartekracht bestaat. Op zijn beurt werkt de relativiteitstheorie alleen als we doen alsof we in een wereld leven waarvan de natuurwetten kunnen worden beschreven zonder gebruik te maken van de quantummechanica.

Al decennia lang proberen fysici deze tegenstelling te overbruggen met als uiteindelijk doel de zogeheten Theorie van Alles, één theorie die zowel kan worden toegepast op de deeltjesfysica als op het ontstaan van het heelal. Met behulp van die theorie zou de zwaartekracht naadloos kunnen worden ingepast in het zogeheten Standaardmodel, dat op basis van de andere drie krachten het gedrag van de elementaire deeltjes beschrijft. Een mogelijke kandidaat voor zo'n Theorie van Alles is de snaartheorie.

De vier krachten

1: De sterke kracht zorgt voor de binding van protonen en neutronen tot stabiele atoomkernen. Zij werkt onder normale omstandigheden niet buiten het gebied van de elementaire deeltjes.

2: De elektromagnetische kracht zorgt voor de binding van elektronen en atoomkernen tot atomen en van atomen tot moleculen. Zij zorgt voor de stabiliteit van alle materie waar we in het daglijks leven mee vertrouwd zijn.

3: De zwaartekracht zorgt ervoor dat voorwerpen elkaar aantrekken. Zij manifesteert zich vooral in voorwerpen met een grote massa. De zwaartekracht reguleert de beweging van de hemellichamen en zorgt dus voor stabiliteit in het heelal.

4: De zwakke kracht is een enigzins vreemde eend in de bijt. Als enige van de vier krachten zorgt zij niet voor samenhang, maar juist voor het verval van materie. Deze kracht is onder meer de oorzaak van radioactiviteit.

Kleine deeltjes door de ogen van prmovendi

In het focusgebied Theoretische Fysica werken talloze promovendi aan hun promotieonderzoek. Op deze pagina de verhalen van Marta Verweij (25) van subatomaire fysica en de Italiaanse astrofysicus Matteo Cantiello (28).

Marta Verweij: Terug naar de Oerknal

Doel: Alle materie bestaat uit quarks, elementaire deeltjes die bij elkaar worden gehouden door gluonen. Volgens de theorie moeten de quarks vlak na de Oerknal echter een korte tijd vrij hebben bewogen in een toestand die we quark-gluon plasma noemen. In de deeltjesversneller in Genève gaan we de Oerknal imiteren om te zien of die theorie klopt. We gaan loodkernen bij extreem hoge snelheden op elkaar laten botsen en hopen dat we bepaalde deeltjes kunnen detecteren, waarvan we weten dat ze wijzen op de aanwezigheid van quark-gluon plasma. Om die deeltjes te meten is, onder meer hier in Utrecht, de ALICE-detector gebouwd.

Reden: Om meer te weten te komen over de sterke kracht, een van de vier krachten in de natuur. Op dit moment heeft onderzoek naar de fundamentele eigenschappen van de natuur misschien geen directe invloed op ons dagelijks leven, maar wat niet is, kan komen. Puur fundamenteel onderzoek is al vaker op heel onverwachte manieren toepasbaar gebleken.

Jouw werk: In afwachting van de start van ons experiment draai ik op de computer simulaties van de botsingen van loodkernen. Ik maak gebruik van software die over de hele wereld geschreven is en voeg daar mijn eigen stukje aan toe. Zo hopen we beter zicht te krijgen op wat er precies tijdens zo'n botsing gebeurt en komen we goed beslagen ten ijs als we de resultaten van het ALICE-experiment gaan analyseren.

Aantrekkelijk: Ik vind de deeltjesfysica al vanaf mijn eerste jaar fascinerend. En het is natuurlijk geweldig om in Genève tussen al die wetenschappers en technici rond te lopen. Even koffie met iemand gaan drinken en je leert meer dan in drie weken hier. Ik ga er zeker weer heen.

Matteo Cantiello: Licht van drie miljard jaar oud

Doel: Ik bestudeer de fysica van sterren. Sommige sterren eindigen hun leven in een explosie, een supernova, die zo spectaculair is dat hij tot op een afstand van drie tot vier miljard lichtjaar zichtbaar is. Dat betekent dus dat we licht zien van sterren die drie tot vier miljard jaar geleden zijn gestorven. Van supernova's van een bepaald type (Ia) is bekend dat zij allemaal dezelfde lichtsterkte hebben. Omdat we dat weten, kunnen we aan de hand van de hoeveelheid licht die de aarde bereikt, bepalen hoe ver ze van ons vandaan staan. Vandaar dat deze supernova's worden gebruikt als 'kosmologische meetlat'.

Reden: Volgens de wetten van de zwaartekracht zou de snelheid waarmee

het heelal uitdijt, moeten afnemen. In feite blijkt die snelheid echter

juist groter te worden. Dat betekent dat het heelal voor altijd zal blijven uitdijen. Verantwoordelijk daarvoor is een kracht die fysici 'donkere energie' noemen. Om de omvang van die versnelling te bepalen, vergelijken astronomen de snelheid waarmee supernova's zich tegenwoordig en in vroegere periodes van het heelal van ons weg bewegen. Maar daarvoor moeten ze uiteraard precies weten uit welke periode van het heelal het licht van zo'n supernova afkomstig is, of met andere woorden, op welke afstand hij van de aarde staat.

Jouw werk: Ik zit voornamelijk achter mijn computer om met behulp van een

theoretisch model te simuleren wat er gebeurt in sterren. Doel van dat onderzoek is onder meer om de eigenschappen van supernova's te kunnen voorspellen, zodat we hun afstand tot de aarde zo precies mogelijk kunnen bepalen.

Aantrekkelijk: Ik vind het heel opwindend en uitdagend om meer te gaan begrijpen van objecten en gebeurtenissen zo ver van ons vandaan in ruimte en tijd. Dat kan ons meer inzicht geven in de toekomst van het heelal waarin we leven.