Achtergrond

‘Hoe hoger het niveau, hoe leuker het is om te fluiten’

De studerende scheids

Mirjam Streefkerk

Yvonne Mos, volleybalscheids & student Aardwetenschappen

‘Blinde koe’, kreeg Yvonne Mos (24) laatst van het publiek te horen toen ze als scheidsrechter op de hoge stoel naast het volleybalnet zat. En eigenlijk heeft ze er nog steeds een beetje spijt van dat ze niemand wegstuurde. “Want het werd daarna nog erger. En als je veel commentaar krijgt, ga je alleen maar slechter fluiten.”

De zesdejaars Aardwetenschappen heeft nog niet eerder waarschuwingen of kaarten hoeven geven. Dat is ook niet erg gebruikelijk bij het volleybal, omdat het net voorkomt dat tegenstanders direct met elkaar in de clinch liggen. Mos: “Het is wel fijn dat je er niet op hoeft te letten dat ze elkaar achter je rug om afmaken.”

Mos volleybalt zelf bij VV Utrecht. Elk seniorenteam moet een scheidsrechter leveren voor wedstrijden bij andere verenigingen. De studente fluit op een hoger niveau dan ze zelf speelt en juist dat maakt het voor haar leuk om te doen. "Ik zou ook als publiek naar een andere wedstrijd kunnen gaan, maar dat doe je toch niet zo snel. Soms kijk ik wel met verbazing naar zo’n wedstrijd. Dan denk ik: 'Wow, hoe doen ze dat nou weer'.”

Last van haar leeftijd heeft Mos niet echt. “Er zijn wel meer jonge scheidsrechters bij het volleybal. En ik fluit alleen maar dames. Zelf ben ik er als speler niet heel erg door veranderd. Ik ben binnen mijn team nog steeds een van de eersten die iets roept naar de scheids in het heetst van de strijd, 'voetfout, scheids', bijvoorbeeld. Maar ik loop er niet naartoe, dat vind ik niet sportief."

Na de ‘vrij rampzalige wedstrijd’ die Mos laatst floot, twijfelde ze even of ze ermee moest doorgaan. "Maar hoe langer ik er over nadacht, hoe meer ik het zag als leerproces. Eens moet de eerste keer zijn dat je zoiets overkomt en ik weet dat ik de volgende keer wel strenger mag zijn.”

Pim Achterberg, hockeyscheids en student Geneeskunde

Het stoffige imago van de scheidsrechterswereld is nog niet helemaal achterhaald, denkt Pim Achterberg. “Er zijn nog steeds veel oudere mannen die in hun eigen systeem, op hun eigen manier fluiten”, weet de 24-jarige hockeyscheidsrechter. “Maar er zijn ook een heleboel jonge ambitieuze scheidsrechters die op hoog niveau willen fluiten.” En de vijfdejaars geneeskunde hoort daar ook bij.

"Het hockey is de laatste jaren veel sneller geworden. Je mag bijvoorbeeld nu je eigen vrije bal nemen. Als scheidsrechter moet je wel in die snelheid meegaan, dus wat dat betreft is het een voordeel dat ik jong ben. Een nadeel is dat als ik met een andere jonge scheidsrechter moet fluiten je niet meteen het gezag en respect hebt dat iemand die ouder is misschien wel heeft. Maar als je laat zien dat je van het spelletje houdt en eerlijk bent over je beslissingen, gaan ze je vanzelf respecteren."

Toen Achterberg nog bij Kampong hockeyde, floot hij vaak wedstrijden bij andere teams. Hem werd gevraagd of hij geen cursus wilde doen om bondsscheidsrechter te worden. Hij vond het zo leuk dat hij stopte met hockeyen en zich helemaal op het fluiten ging toeleggen. Graag zou Achterberg in de hoofdklasse gaan fluiten. “Hoe hoger het niveau, hoe leuker het is om te fluiten”, vindt Achterberg. “Je wordt steeds meer begeleider en steeds minder politieagent. Maar voorlopig zit ik nu wel even goed. Als ik nu weer hoger ga fluiten, moet ik het hele land doorreizen en volgend jaar wil ik me eerst gaan richten op het afstuderen. Daarna zien we wel weer verder.”

Zelf doet Achterberg nu aan cricket, een sport waar hij voor geen goud scheidsrechter zou willen zijn. “Dat is een stilstaande baan en juist het meebewegen met een wedstrijd maakt het fluiten leuk.”

Selene Brinkhof, basketbalscheids & student B&O

Selene Brinkhof (22) fluit uit loyaliteit. Haar team kon een niveau hoger gaan spelen, maar daarvoor moesten de basketbalsters ook scheidsrechters leveren die op neutraal terrein wedstrijden wilden fluiten. “Ik had de diploma’s al en ook wat ervaring, dus vond het onzin om iemand anders extra moeite te laten doen. Maar eigenlijk vind ik het helemaal niet leuk", aldus de derdejaars studente Bestuurs- en Organisatiewetenschappen.

Haar ervaring als speelster is dat scheidsrechters zichzelf heel erg belangrijk vinden. “Ze zeggen: ‘dag collega’, als ze elkaar ontmoeten. Of ze willen tijdens een wedstrijd graag zelf in het middelpunt staan, terwijl het natuurlijk gaat om de mensen die staan te ballen.”

Bij basketbal staan er twee scheidsrechters op het veld. Brinkhof had tot nu toe alleen aardige collega’s. “De kunst is om met zijn tweeën een lijn te vormen en om goed in de gaten te houden wat voor wedstrijd het is. Laatst moest ik bijvoorbeeld jongens onder 14 fluiten, de eindstand was 156-36. Dan ga ik dus met twee maten meten. Bij het ene team laat je wat meer toe dan bij het andere, maar dat is wel heel moeilijk.”

Als speelster kan Brinkhof trouwens ook best eens op de scheidsrechter zeuren. “Dat doe ik dan meer vanuit de regels. ‘Dat is lopen scheids’, of ‘dat is uit’, zeg ik dan. Of ik vraag of ze willen opletten als mijn tegenstander mij steeds in de rug duwt. Maar schelden doe ik niet.”

Volgend jaar stopt de student met fluiten. “Het is niet dat ik met tegenzin naar een wedstrijd ga, maar ik doe liever iets anders in een vrij weekeinde. Maar ja, iemand moet het doen.”

Mark Ruitenbeek, korfbalscheids & student Biomoleculair Sciences

Zelf volleybalt hij tegenwoordig bij Van Slag, maar als korfbalscheidsrechter is hij toch nog bij zijn oude club uit Veenendaal betrokken. Mark Ruitenbeek (23) is masterstudent Biomoleculair Sciences en fluit vrijwel elke week in de derde klasse. Gewoon, omdat hij dat leuk vindt. En omdat hij toch elk weekeinde nog naar zijn ouders gaat. “Om daar dan de hele tijd op de bank te gaan zitten is misschien wat al te fanatiek.”

Sinds zijn eindexamen staat Ruitenbeek met een fluitje in zijn hand op het veld. “Van ieder verenigingslid wordt verwacht dat hij wat taken op zich neemt en fluiten leek me verreweg het leukst. Leuker dan bardiensten draaien of een team trainen.”

Nu hoeft hij niet meer, maar doet hij het nog wel. “Het leuke aan fluiten vind ik het schipperen. Als iemand er even uitmoet vanwege een blessure, mag hij wat mij betreft weer terug het veld in als de tegenpartij het ook goed vindt. Dat is ook het leuke aan dit niveau, in de hoofdklasse zou dat niet kunnen. Daar is trouwens ook meer wangedrag van supporters. Ik hoef dan ook niet per se hogerop te komen.”

Ondanks het lieve imago van de korfbalsport moet Ruitenbeek toch weleens flink optreden. “Laatst was er een vechtpartij op het veld, toen moest ik twee mensen tegelijk wegsturen. Dan blijft toch de hele tijd de vraag spelen: had ik het kunnen voorkomen. Maar volgens een collega die op de tribune zat, kon ik er weinig aan doen.”

Hoewel hij dus niet op het hoogste niveau fluit en dat ook niet ambieert, neemt hij zijn taak serieus. Ruitenbeek: “Je gaat je niet de avond voor een wedstrijd klem zuipen. Omdat je weet dat je de zaterdag van een heleboel mensen verziekt als je als een zak zout staat te fluiten.”

Joost Rutgers, voetbalscheids & student Onderwijskunde

“Als voetballer was ik heel fanatiek, maar gewoon niet zo goed", zegt Joost Rutgers (22) die al op zijn zeventiende zijn voetbaltenue voergoed verruilde voor een scheidsrechtersoutfit. “Fluiten kon ik veel beter.” Rutgers, net gestopt met de premaster Onderwijskunde, heeft een droom: “Over een jaar of vijftien scheidsrechter zijn in de finale van een groot toernooi, de Champions League of het WK. Dat lijkt me fantastisch.”

De jonge voetbalscheidsrechter lijkt op de juiste weg te zitten. Hij is net opgenomen in het talentenprogramma van de KNVB en wordt begeleid door een coach. Zijn belangrijkste verbeterpunt: “Ik vind het lastig om op een gevatte manier te communiceren met spelers als ze ergens over zeuren."

Nu fluit Rutgers nog vooral jeugdwedstrijden, maar als hij straks volwassenen gaat fluiten verwacht hij wel wat meer tegenstand. “Doordat ik jong ben, kan ik het allemaal goed bijbenen. Maar ze zullen me misschien ook wel wat eerder op de proef stellen. Kritiek hoort er gewoon bij.”

In het Nederlandse voetbal wordt sowieso wat meer de grens opgezocht dan in bijvoorbeeld Engeland, vindt Rutgers. “In Engeland is daardoor het spel veel sneller en ligt het tempo hoger. De scheidsrechters daar zijn mijn voorbeeld.”

Rutgers is zelf een fanatieke supporter van NEC, de erediviseclub uit Nijmegen. Bij elke thuiswedstrijd zit hij op de tribune. “Ik let dan natuurlijk wel op hoe de scheidsrechters lopen en reageren, maar het gaat me dan toch echt om mijn club.”

Zonder scheidsrechters geen wedstrijden.

Elke sportclub waarvan er teams meedoen aan een competitie, moet zelf ook scheidsrechters leveren. Bij de meeste sporten mag je al jeugdwedstrijden of wedstrijden op een lager niveau fluiten na een korte theoriecursus. Dan fluit je wedstrijden van je eigen vereniging.

Hoe hoger de teams spelen, hoe hoger ook het niveau van de scheidsrechters moet zijn. Via opleidingen in theorie en praktijk kun je hogerop komen als arbiter. Dan fluit je geen wedstrijden meer van je oorspronkelijke vereniging, maar rij je het hele land of de hele regio door om bij wedstrijden van andere clubs te fluiten. Als je hoger fluit, word je ook af en toe beoordeeld. Afhankelijk daarvan word je dan ook weer ingedeeld bij bijvoorbeeld hele spannende wedstrijden tussen koplopers, of finales. Of juist niet, als de beoordeling slecht is.

Je moet trouwens wel echt van het vak houden, want bij de meeste sporten krijgt de scheidsrechter slechts een onkostenvergoeding, zelfs als je op het hoogste niveau fluit. Alleen voetbalscheidsrechters hebben het beter voor elkaar. Zij verdienen 1.150 euro met het fluiten van een eredivisiewedstrijd, 4.500 euro met een wedstrijd in de Champions League en 10.000 euro met een wedstrijd op het EK, zo vertelde Pieter Vink - een van de beste scheidsrechters van Nederland - onlangs in een interview.

Te streng accrediteren is ook niet goed

HOP Hein Cuppen

Zes jaar geleden was het zo ver: het nieuwe accreditatiestelsel ging van start. Opleidingen aan universiteit en hogeschool konden hun borst nat maken. Het leek erop dat het oordeel vele malen strenger zou uitvallen dan voorheen. Want vanaf 2003 zouden de opleidingen van universiteiten en hogescholen niet meer worden gekeurd door de HBO-raad, universiteitenkoepel VSNU en de Onderwijsinspectie, maar door de onafhankelijke Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Opleidingen die op één kwaliteitsonderdeel onvoldoende scoorden, konden het zo goed als vergeten.

De gevreesde slachting lijkt uitgebleven. Van de 1828 Nederlandse opleidingen die ter accreditatie werden voorgedragen, kwamen er tot nog toe vijf niet door de keuring en zijn er drie aan het herkansen. Maar volgens NVAO-voorzitter Dittrich is het nieuwe stelsel beslist geen tandenloze tijger. Hij wijst er onder meer op dat tien opleidingen een nieuw visitatierapport moeten inleveren omdat het oude niet deugde, en dat enkele tientallen aanvragen voor nieuwe opleidingen door instellingen zelf zijn teruggetrokken. “Bovendien zijn nogal wat opleidingen uit het bestaande onderwijsaanbod niet aan ons voorgelegd. Die hoefden dus niet te worden afgekeurd.”

Scherpe tanden

De tanden van de tijger zijn volgens hem juist te scherp. De zware sanctie op een afkeuring van bestaande opleidingen boezemt de instellingen angst in. Wie het begeerde keurmerk niet krijgt, heeft weliswaar twee jaar de tijd om te herkansen, maar mag intussen geen nieuwe studenten aannemen. Voor de meeste opleidingen is dat het doodvonnis.

Het gevolg is dat instellingen er tijdens de accreditatie alles aan doen om hun zwakke plekken zo goed mogelijk te verbergen. En dat is niet de bedoeling. Critici, onder wie Dittrich zelf, vinden dat dit strategische gedrag de zogenoemde verbeterfunctie van het stelsel frustreert. Ze pleiten daarom al enige tijd voor een minder streng stelsel en ruimere herkansingsmogelijkheden. Ook politiek Den Haag vindt dat de accreditatiewet op de helling moet en wel voordat de nieuwe beoordelingsronde van start gaat. De eerste ronde loopt eind 2009 af: dan moeten alle opleidingen ten minste één maal gekeurd zijn.

In de Kamer is er al over gesproken en begin 2008 werd in hoofdlijnen akkoord gegaan met een eerste wijzigingsvoorstel. Zo krijgen opleidingen die worden afgekeurd voortaan drie jaar de tijd om te herkansen. Bovendien mogen ze intussen nieuwe studenten aannemen. Dittrich: “Hopelijk verdwijnt daardoor de kramp uit het systeem en zijn de opleidingen meer bereid om te zeggen: ‘panel, kom maar kijken en vertel maar hoe het beter kan’.”

De meest in het oog springende aanpassing van de accreditatiewet is de invoering van een zogeheten instellingsaudit. Daarin beoordeelt een NVAO-panel van deskundigen - onder wie een student - of een universiteit of hogeschool de kwaliteit van haar onderwijs doeltreffend bewaakt. Is de instelling in control, dan kunnen haar opleidingen beperkter worden getoetst: meer op onderwijsinhoud en veel minder op processen en procedures. Dat leidt als het goed is tot een vermindering van accreditatielast en – belangrijker – tot een betere ‘kwaliteitscultuur’.

Dittrich: “Vroeger schreef een opleiding een zelfevaluatie, de visitatiecommissie kwam langs, iedereen deed zijn zegje, de commissie ging weer weg en zes jaar later begon het hele circus opnieuw. Als instellingen dankzij de audit meer het idee krijgen dat het hun eigen stelsel is, dan wordt de kwaliteitszorg hopelijk een continu proces in plaats van een soort examen.”

Eigen vlees keuren

Afgelopen najaar heeft de NVAO het nieuwe systeem getest bij zes Nederlandse en drie Vlaamse instellingen. Met de uitkomsten heeft de NVAO een voorstel gemaakt hoe instellingen en opleidingen in de tweede ronde van het accreditatiestelsel kunnen worden beoordeeld. Universiteiten en hogescholen steunen dit voorstel op hoofdlijnen en rond de zomer moet blijken of ook de betrokken ministers en de Tweede Kamer akkoord gaan.

Om de opleidingen actiever bij de kwaliteitszorg te betrekken wil de NVAO dat zijzelf de deskundigen voor de visitatiepanels voordragen. Maar Dittrich ontkent dat ze daarmee hun eigen vlees mogen keuren: de NVAO houdt het laatste woord over de benoeming.

Dat is nogal een verandering, want sinds 2003 was de samenstelling van de panels de exclusieve verantwoordelijkheid van de vbi’s: de visiterende en beoordelende instanties die door de opleiding worden ingehuurd. Zij maken de visitatierapporten op basis waarvan de NVAO een opleiding al dan niet goedkeurt. Deze commerciële bureaus krijgen geen plaats meer in de nieuwe accreditatiewet.

Dittrich is daar niet rouwig om: “De vbi’s zijn in 2002 in de wet gekomen doordat de toenmalige Tweede Kamer daar een zekere liberalisering en marktwerking van verwachtte. Alleen heeft het zo niet gewerkt. De vbi’s vragen een behoorlijke prijs voor hun rapporten en wat ook tegenviel is dat ze hun rol van consultant én beoordelaar soms moeilijk kunnen scheiden. Hun opdrachtgevers verwachten een goed rapport voor hun dure geld, maar natuurlijk eigenlijk ook een positief rapport.”

Dit leidde ertoe dat beoordelaars in een rapport liever niet opschreven wat de zwakke kanten van een opleiding waren. Als het wel gebeurde, stond er meestal met nadruk bij dat de opleiding de zaak alweer op de rails had en dat de zwakte dus feitelijk tot het verleden behoorde.

Begin dit jaar werd deze dubbelrol pijnlijk geïllustreerd toen een aantal pabo’s scorelijstjes liet circuleren waaruit bleek hoe goed ze waren beoordeeld door ‘hun’ vbi’s. De rapporten waar die scores in stonden waren op dat moment nog niet goedgekeurd door de NVAO. Dittrich: “Daar kwam nog eens bij dat de ene vbi niet dezelfde waarderingen geeft als de andere. Dus moet je ontzettend oppassen met het maken van lijstjes en daarin op zijn minst verdisconteren door welke vbi een opleiding is beoordeeld.”

De vbi’s verdwijnen weliswaar uit de wet, maar kunnen door instellingen nog wel worden ingehuurd om de panelbeoordeling voor hen te organiseren. Of de visitatiepanels-nieuwe-stijl onafhankelijker zullen opereren dan de vbi’s is nog maar de vraag. Om de risico’s te beperken, zullen de panelleden, onder wie één student, worden bijgestaan door een externe secretaris die getraind en gecertificeerd is door de NVAO. Hun rapporten zullen online worden gezet, met een toegankelijke samenvatting van twee pagina’s waar ook studiekiezers wat aan hebben.

Transparantie

Dittrich verwacht dat de transparantie nog verder zal toenemen als een panel zoveel mogelijk opleidingen tegelijk beoordeelt. Bij de universiteiten is dat nog steeds gebruikelijk, maar in het hbo sinds de invoering van het accreditatiestelsel niet meer. “Dat heeft praktische nadelen – de hoeveelheid gezaghebbende en onafhankelijke deskundigen is beperkt – maar ook principiële: de opleidingsoordelen zijn minder goed vergelijkbaar als ze door meerdere panels gegeven worden.”

Hij hoopt van harte dat de panels van de wetgever de ruimte krijgen om een instelling of opleiding ook goed te keuren met een onvoldoende voor een bepaald onderdeel. “In ons voorstel mogen de panels zo’n onvoldoende compenseren en in hun eindoordeel laten zien dat ze bepaalde punten zwaarder laten wegen dan andere. Sta je dat niet toe, dan gaan ze net zo goed compenseren, maar houden ze hun afwegingen voor zich. Ik hoop dat de Tweede Kamer dat inziet.”

Rector Stoof: ‘Af en toe moet je de boel even aanjagen’

“Wij zijn vanaf het begin voorstander geweest van de invoering van een instellingsaccreditatie. De frequentie en de intensiteit van de huidige visitatiebezoeken zijn een grote belasting voor de organisatie. Als 50 bacheloropleidingen en 190 masterprogramma’s elke vijf jaar zeer grondig worden doorgelicht, dan kost je dat veel tijd, geld en mankracht. Wanneer de universiteit straks verantwoordelijk is voor aspecten die alle opleidingen gemeenschappelijk hebben, kunnen de afzonderlijke opleidingen veel lichtvoetiger getoetst worden.

“In de visie van Karl Dittrich is er in de nieuwe opzet bovendien meer ruimte voor inhoudelijke discussie over het onderwijs. Daar heeft hij een punt. Het is een prima ontwikkeling dat ook verbeteringen binnen een opleiding ter sprake kunnen komen zonder dat je meteen een rode kaart krijgt.

“Toch heb ik nog wel enige argwaan. Als we niet opletten blijft alles bij het oude en komt de instellingsaudit er bovenop. Bij pilots in Nijmegen en Delft bleek dat een reëel gevaar te zijn. Daar moeten we dus voor waken.

“Met het oog op de invoering van de instellingsaudit hebben we met de faculteiten gesproken over de criteria voor een goede interne kwaliteitszorg. Uit de plannen die de faculteiten ons de afgelopen maanden hebben toegestuurd blijkt dat met de basiskwaliteit van de Utrechtse opleidingen niet veel mis is. Toch is op een aantal punten verbetering gewenst. Er moet bijvoorbeeld nog hard getrokken worden aan de mogelijkheden voor studenten om zich te oriënteren op de arbeidsmarkt. Ook is de kwaliteit en de transparantie van de toetsing binnen sommige opleidingen onvoldoende, en zo zijn er wel meer elementen te noemen.

“Daarnaast voer ik als rector gesprekken met decanen en opleidingsdirecteuren die een visitatie achter de rug hebben en daarin een onvoldoende hebben gescoord. Niet om te bevoogden, maar om gezamenlijk te kijken waar de problemen liggen en wat de oplossingen kunnen zijn. Af en toe moet je de boel weer een beetje aanjagen, al voel je overal de spanning die de financiële beperkingen met zich meebrengen.

“Op dit moment kan waarschijnlijk alleen de faculteit Diergeneeskunde, die behalve met de NVAO-visitatie ook ervaring heeft met externe visitaties, de toets der kritiek helemaal doorstaan. Andere faculteiten komen inmiddels dicht in de buurt. We vertrouwen erop dat in het academisch jaar 2010-2011 alle faculteiten klaar zullen zijn voor de instellingsaudit. Vanaf dat moment krijgen onze opleidingen hopelijk nog maar een beperkte toetsing van de NVAO.”

Maak je niet dik

Ronnie van Veen

Gezondheidspsychologe Marieke Adriaanse

‘Eet 100 calorieën minder’

Grijp niet naar het o, zo verleidelijke tussendoortje. Dat is de boodschap van de 26-jarige Marieke Adriaanse, assistent in opleiding bij Gezondheidspsychologie. Zij doet onderzoek naar de chocoladereep en de zak chips die je achteloos naar binnen werkt tijdens een avondje tv hangen. In haar onderzoek richt ze zich op mensen met een normaal gewicht die af willen van hun snoepgewoonte.

Adriaanse: “Velen denken: ‘so what, dan eet ik een chocolaatje, dat is niet veel’, maar in het Amerikaanse, wetenschappelijk tijdschrift Science stond laatst een onderzoek dat dit soort uitspraken onderuithaalt. Daarin staat dat voor een enorm groot deel van de bevolking geldt: krijg dagelijks 100 calorieën minder binnen en je zal niet verder in gewicht toenemen. Juist die gewoonte, het tussendoortje, zorgt dat we elk jaar een kilo aankomen. Voor het gros van de populatie is 100 calorieën minder eten dus afdoende.”

Die gewoonte aanpakken levert dus een hoop op. Volgens Adriaanse is juist de studententijd een goed moment om die gewoontes aan te passen en in de goede richting te sturen. Het schijnt dat studenten in hun eerste jaar van de studie nogal wat kilo’s aankomen. Weinig verrassend zegt Adriaanse: “Je gaat op jezelf wonen en ontwikkelt eigenlijk voor het eerst je eigen gewoontes. Het is een belangrijke periode om te zorgen dat die gewoontes gezond zijn.”

Je voornemen om minder te eten, lijkt vaak weinig effectief: “Uit onderzoek blijkt dat goede voornemens over het algemeen slechte voorspellers zijn voor je daadwerkelijke gedrag. Eén van de redenen hiervoor is dat gedrag automatisch is. Zijn we bijvoorbeeld hard aan het werk of aan het studeren of moe, dan vallen we terug op automatische processen, op aangeleerde gedragingen.” Dus wordt er weer gedachteloos gegrepen naar een ongezond tussendoortje. “Mijn onderzoek toont aan hoe je door specifieke planning gewoontes kunt doorbreken. Het is een strategie, implementatie intenties genoemd, waarmee ongezond eetgedrag is te veranderen.”

Allereerst moeten de mensen die aan de strategie willen meewerken gemotiveerd zijn. Vervolgens is het belangrijk om te leren wat de gewoonte is. “Daar zijn mensen helemaal niet zo goed in. De meesten geven aan een ongezonde snack te verorberen omdat ze honger hebben of omdat ze er zin in hebben. Maar uit mijn onderzoek blijkt dat mensen het ongezonde tussendoortje voornamelijk tot zich nemen wanneer ze zich vervelen of wanneer er sociale gezelligheid is. Als je daar achter bent, kun je die informatie heel goed gebruiken om een actief actieplan, oftewel de implementatie intentie te maken.”

Als de uitlokker bekend is, moet er een alternatief worden bedacht voor de ongezonde snack. “Dat alternatief, bijvoorbeeld een fruitsalade, moet gelinkt worden aan de uitlokker. Je verandert dus de associatie: in plaats van de combinatie verveling-chocolade, koppel je verveling aan een fruitsalade. Om daar een gewoonte van te maken moet die nieuwe associatie enige keren in gedachten worden herhaald: een gewoonte creëer je door iets herhaaldelijk uit te voeren en een implementatie intentie creëert een zelfde soort associatie door cognitieve herhaling.”

Hm, kinderlijk eenvoudig dus, maar hoe komt het dat er toch veel meer naar ongezonde snacks wordt gegrepen? “Een bestaande gewoonte veranderen is moeilijk omdat het een automatisme is. Mensen die zich voornemen gezonder te eten zijn eerder geneigd om iets gezonds tóe te voegen dan chocola te vervangen voor fruit.” Het alternatief is van belang, zegt Adriaanse, omdat het schrappen van een snack geen optie is: “Dat werkt averechts. Het is het zogenoemde witte beer effect: probeer niet aan chocolade te denken en alles waar je aan kunt denken is chocolade.”

Adriaanse benadrukt dat afvallen voor de overgrote meerderheid van de mensen helemaal niet zo drastisch hoeft. “Voor de meeste mensen is het aanpakken van een of twee gewoontes voldoende. Het heeft echt een groter effect dan je zou verwachten als je die dagelijkse Mars vervangt door een appel.”

Internist Frank Visseren

’Ik geloof niet in een dieet’

Voor wie wil afvallen, is er eigenlijk een heel gemakkelijke oplossing: minder eten. “Zo simpel is het”, zegt internist Frank Visseren. Als je te zwaar bent, moet je minder calorieën binnen krijgen. En dat kan door minder te eten.”

Oké, dus iedereen op dieet? “In diëten geloof ik niet. Veel mensen dichten een dieet soms magische krachten toe, maar er is totaal niets magisch aan welk dieet dan ook. Diëten hebben alleen effect als je daardoor minder calorieën binnen krijgt en als je het de rest van je leven volhoudt. Je moet het een onderdeel van je leven maken, het moet je levensstijl worden, alleen dan werkt het. In dat geval maakt het ook niet uit aan welk dieet je begint.”

Oké, dus niet dieten, maar wat dan? “Houd je aan drie maaltijden per dag. Meer niet. Ontbijt, lunch en avondeten.” Tussendoortjes zijn geheel onnodig: “Bedenk dat je lichaam na ongeveer anderhalf uur na een maaltijd in een zogenaamde vetverbrandstand komt. Wanneer dat gebeurt, kun je lekkere trek krijgen. Veel mensen nemen dan een tussendoortje. Maar je lichaam is dus net begonnen met vet verbranden. Zorg dat ie daar de tijd voor krijgt, laat dat gebeuren. De periode die tussen maaltijden zit, moet groot genoeg zijn. Tussendoortjes halen dat onderuit. Bied weerstand aan de lekkere trek en geef je lichaam de tijd om vet te verbranden.”

Het vervangen van het ongezonde tussendoortje door bijvoorbeeld fruit, zoals Adriaanse voorstelt, vindt Visseren geen goed idee. “’Snoep verstandig, eet een appel’ was ooit een slogan. Daar zet ik mijn vraagtekens bij. Een appel is een regelrechte suikerbom.” Appels in de ban? Daar wil Visseren niet aan. “Appels eten mag best, is goed zelfs, maar maak die appel onderdeel van één van de drie maaltijden.”

Maar hoe zit het dan met sporten. Daar verbrand je toch ook vet mee? “Bewegen is voor slechts 20 procent verantwoordelijk voor het verbranden van calorieën. Het is de basale stofwisseling die 80 procent van de verbranding van calorieën op zich neemt. Minder eten is dus effectiever dan meer bewegen.” Bovendien denkt Visseren dat mensen hun leefgedrag niet altijd goed inschatten. Hij is genoeg mensen tegen gekomen die in hun beleving weinig eten en veel sporten. “Dan blijkt niet zelden hun perceptie niet te kloppen. Ze eten vaak meer dan ze denken en bewegen minder dan gedacht. De gang naar de koelkast valt zogezegd nu eenmaal niet onder gezond bewegen.”

Als buikvetspecialist krijgt Visseren buiken in alle soorten en maten voor zijn neus. Is dik altijd slecht? “Niet altijd. Waar het om gaat is de functie van het vet in de buik. Heb je veel vet in je lijf, maar is de functie van dat vet in orde, dan is er geen probleem. Anderzijds betekent dit dat mensen met een normaal gewicht, maar met disfunctioneel vet, ziektes door deze vetten kunnen oplopen. Het is het buikvet dat de sterkste relatie heeft met het ontstaan van vaatziekten, diabetes en kanker.” Buikvet meten om te kunnen oordelen of iemand tot een risicogroep behoort: daar geeft een weegschaal noch een bmi-index uitsluitsel over. “Taillemeting is de beste voorspeller voor het ontstaan van ziektes. Vrouwen mogen een taille tot 88 centimeter hebben, mannen tot 102. Die getallen zijn natuurlijk ietwat gesimplificeerd, maar grofweg kun je stellen dat mensen die boven deze waardes uitkomen, eerder in aanmerking komen voor diabetes, hart- en vaatziektes en kanker.”

Visseren heeft nog een tweede tip om minder calorieën binnen te krijgen: “Vasten. Ik sla bijvoorbeeld wel eens lunches over. Dat kan best. Je lichaam moet daar even aan wennen, maar daar kun je je lichaam in trainen. Het kan zeker geen kwaad: je geeft je lichaam tijd om vet te verbranden. Dat is positief.”

Sportsociologe Annelies Knoppers

’Hou van je lijf’

”Je lichaam is gemaakt om te bewegen, daar zou je plezier in moeten hebben”, zegt Annelies Knoppers. Ze vindt de boodschap die verschillende campagnes om veel te bewegen uitdragen daarom verkeerd. “We moeten sporten om gezond te zijn, om slank te worden, om een ideaal lichaam na te streven. Want het lichaam dat we nu hebben, is niet goed genoeg.”

Deze boodschap boezemt in de ogen van de hoogleraar didactiek en pedagogiek van lichamelijke opvoeding, sport en gezondheid, die zich bezighoudt met de relatie tussen sport en gezondheid, bij velen angst in. “De algemene opvatting luidt: jong is goed. Een lichaam mag niet in gebreke blijven. De campagnes stellen dat een burger controle over het eigen lichaam behoort te hebben. Wie dik is, heeft dat kennelijk niet en is bij wijze van spreken geen goede burger. En tot overmaat van ramp, jagen de mensen met overgewicht ook nog eens de maatschappij op kosten.” Niet bepaald een groep waar de gemiddelde burger zich bij aan wenst te sluiten. Knoppers ziet liever dat de campagnes iets anders uitstralen. “De boodschap moet zijn: bewegen is leuk. Punt uit.”

Maar dat neemt toch niet weg dat sporten gezond is? Knoppers twijfelt: “Het probleem hierbij is het begrip gezondheid. Dat is zo vaag, er is geen definitie van te geven.” Ze legt uit dat iedereen er zijn of haar eigen ideeën op na houdt. En we beïnvloeden elkaar met die ideeën, ideeën die vaak niet meer zijn dan vage aannames. “We zijn heel erg beïnvloedbaar in ons gezondheidsdenken. Stel: mensen in je omgeving zeggen dat je eens moet gaan squashen. Want dat is zo gezond. Wat gebeurt er? Je neemt dat idee over. Je staat voor de eerste keer op de squashbaan en er spelen tijdens het spel wat pijntjes op. Dan zul je geneigd zijn te denken: ik ben gezond bezig, dus die pijntjes zullen er wel bij horen. Terwijl die pijntjes juist aangeven dat je lichaam protesteert. Hoe gezond ben je dan daadwerkelijk bezig?” Sporten is goed, maar de insteek verkeerd.

De drukte om mensen met overgewicht ziet Knoppers met leden ogen aan. “De relatie tussen kans op sterven en gewicht wordt weergegeven in een zogenaamde U-curve. Links bovenin die U zitten de mensen met extreem ondergewicht, rechts bovenin mensen met extreem overgewicht. Dat zijn twee kleine groepen die in de gevarenzone zitten. De overgrote meerderheid zit tussen deze extremen. Ze kunnen wat dunner of dikker zijn dan gemiddeld, maar lopen bij lange na niet aan tegen de problemen die de extremen onder ogen moeten zien.”

Daarbij vraagt Knoppers zich af wie bepaalt wat overgewicht is. Naar het idee van de hoogleraar is het de cultuur van de witte, westerse mens, die de norm oplegt: “We vergeten ons af te vragen of die norm wel op iedereen van toepassing is. Het zou best kunnen dat mensen in Zuid-Amerika veel zwaarder kunnen zijn voordat overgewicht gevaarlijk wordt. We weten het niet.”

Wat we naar de mening van Knoppers evenmin weten, is hoe veranderingen in voedsel door de jaren heen in verhouding staat tot een ziekte als diabetes. “Ik vind het moeilijk om die twee dingen zo causaal te stellen”, licht ze toe. “Er zijn wel vermoedens, maar stellig zeggen: zo is het en niet anders, dat gaat voor mij niet op. Er zijn zoveel andere factoren die een rol kunnen spelen. Erfelijkheid bijvoorbeeld. Of de manier waarop de samenleving in elkaar zit en waarin je voordurend aangemoedigd word om voedsel te consumeren. Je bent meer dan alleen je fysieke lichaam.”

Aan een definitie van gezondheid durfde Knoppers zich niet te wagen, maar ze wil wel een suggestie doen: “Misschien is gezondheid wel: houden van je lichaam.” Dat iedereen maar lijkt bezig te zijn om het lichaam bijna angstvallig gezond te houden: Knoppers heeft er weinig mee op. “Het individu is in onze maatschappij zo belangrijk gemaakt. Daarbij hoort een grote verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid. Verknal je die verantwoordelijkheid dan is dat je eigen schuld, zo wordt daar tegenwoordig tegenaan gekeken. Als de individualisering van de maatschappij nu eens minder wordt, dan is het mogelijk dat de gezondheidshype ook afneemt. Wellicht moeten we daarom niet naar een gezond lichaam streven, maar naar een gezonde maatschappij.”

Mara, Theater-, Film- en Televisiewetenschappen

Hoeveel uur per week sport je?

De bedoeling is 2 uur. Eerlijk? 1 uur

Hoeveel glazen alcohol per week?

10 glazen

Hoeveel keer snoep je per dag?

Een keer

Rook je?

Ja

Eet je dagelijks 2 ons groente, 2 stuks fruit?

Nee, wel bijna

Hoe gezond leef je naar jouw idee (schaal 1-10)?

Net aan voldoende, een 6.

Bas, Psychologie

Hoeveel uur per week sport je?

Minimaal 2 uur

Hoeveel glazen alcohol per week?

Ik kom wel aan de 30 denk ik

Hoeveel keer snoep je per dag?

Ik snoep niet

Rook je?

Ja, ik ontbijt doorgaans met koffie en een sigaret

Eet je dagelijks 2 ons groente, 2 stuks fruit?

Nee, 2 stuks fruit red ik niet

Hoe gezond leef je naar jouw idee (schaal 1-10)?

6

Yrza, Psycholgie

Hoeveel uur per week sport je?

0

Hoeveel alcoholconsumpties per week?

Ook 0

Hoeveel keer snoep je per dag?

Wel 3 keer denk ik

Rook je?

Nee

Eet je dagelijks 2 ons groente, 2 stuks fruit?

Net niet. Ik eet maar 1 stuk fruit

Hoe gezond leef je naar jouw idee (schaal 1-10)?

6

interview

Ronald Bleys

is anatoom en een rocker. Heel soms vraagt hij zich af hoe het zou zijn om als muzikant door te breken.

Een paar maanden geleden kwam een student naar me toe: of ik wist dat er fanhyves over mij bestaan. Mijn reactie was: ‘wat zeg je me nou?’! Bleken er twee van die hyvespagina’s te zijn. Van de één zijn zeven mensen lid, van de ander zo’n vijftig. Er staan filmpjes op van mijn colleges. Filmpjes die met de telefoon zijn gemaakt. Daar heb ik geen problemen mee: misschien ook wel handig voor studenten om de colleges later thuis nog eens terug te zien.

Zo nu en dan sta ik met studenten in de snijzalen. De sfeer is daar, zeker onder eerstejaars die er voor het eerst komen, anders dan normaal. Je moet je voorstellen dat er stoffelijke overschotten liggen, afgedekt met folie. Die folie moeten de studenten zelf verwijderen om vervolgens de buik van de dode open te klappen. Daar moeten veel studenten wel enige schroom voor overwinnen.

We krijgen zo’n honderd overledenen per jaar binnen. Deze mensen staan hun lichaam af aan de wetenschap. Ze worden ongeveer 24 uur na het overlijden bij ons gebracht door een begrafenisonderneming. Dat is vrij rap, maar we mogen niet te lang wachten met het balsemen van het lichaam. Natuurlijk houden we rekening met de familie: die moet wel de kans hebben gekregen om afscheid te nemen. Voor de wet is een anatomisch instituut namelijk een eindbestemming, net als een begraafplaats of crematorium dat is.

Het balsemen van het lichaam gebeurt in twee fasen, dat heeft enige tijd nodig. Gemiddeld een half jaar na het overlijden komt een stoffelijk overschot op de snijzaal terecht. Na zo’n twee jaar zijn alle delen van het lichaam ontleed. We hebben bij anatomie goedkope kisten waar we deze resten in doen, dus het is niet zo dat er voor iedere persoon een kist beschikbaar is. Die kisten gaan naar het crematorium.

’s Avonds na mijn werk zoek ik thuis vaak de zolder op. Die zolder is zowel mijn werkkamer als mijn muziekkamer: ik speel er bijna elke avond op mijn gitaar. Sommige studenten van mij zullen wel weten dat ik naast anatomie veel met muziek bezig ben. In 2005 hebben we eens opgetreden bij een gala voor geneeskundestudenten. Voor de gelegenheid heeft onze band toen wat covers ingestudeerd. Speelden we nummers van Metallica, Nirvana en AC/DC. Nee, we spelen geen death metal, al klinkt dat als een goede combinatie voor een anatoom. Als je onze stijl zou willen omschrijven, denk ik eerder aan femme metal, stevige gitaarmuziek en een zangeres.

De naam van de band, Maida Vale, heb ik verzonnen. Maida Vale is een wijk in Londen waar ik begin jaren 90 een tijdje heb gewoond, omdat ik er promotieonderzoek deed. Vanaf 1997 zijn we non-stop met de band bezig geweest. We hebben in die tijd een paar vocalisten en drummers versleten. De bassist en ik zijn eigenlijk de constanten in het geheel, al heb ik hem nu een aantal maanden niet meer gezien: eind 2007 hebben we een sabbatical ingelast. Dat was nodig, voor iedereen. Ik ben wel muziek blijven schrijven voor een volgend album. Hij is nu bezig een gezin te stichten en heeft net een huisartsenpraktijk opgezet. Dat kost ook allemaal even tijd. Binnenkort hoop ik de band weer bij elkaar te roepen.

De medewerkers hier in het UMC kopen wel eens een cd’tje van Maida Vale: ze weten vaak wel wanneer er een nieuwe uitkomt. Ik leg er natuurlijk geen druk op: ik ben de leidinggevende hier, dus enige voorzichtigheid is wel geboden. Als mensen het willen kopen: graag. Hebben ze geen interesse: ook prima. Laatst kwam de secretaresse naar me toe die een cd had aangeschaft. Ze zei: ‘Jullie hebben er een nieuwe fan bij hoor. Mijn dochter luistert met plezier naar jullie muziek.’ Dat is leuk om te horen.

Ik heb niet altijd gitaar gespeeld. Het orgel had in beginsel mijn voorkeur; het was het eerste instrument dat ik bespeelde. Op mijn dertiende ging ik met mijn ouders naar de Utrechtse muziekzaak Staffhorst. Er was een orgeldemonstratie waar een loterij aan verbonden was. Het is de enige keer dat ik iets won: drie maanden orgelles. Mijn moeder was altijd al geïnteresseerd in orgels, ze nam ook les, en dus haalden we een orgel in huis. Mijn interesse voor het orgel ontstond door Deep Purple, mijn allereerste muzikale liefde. Toen ik hun muziek hoorde ging er een wereld voor me open. Wauw! Dat was wel even different koek. Vandaar dat ik ook wel orgel wilde leren spelen. Later heb ik me toegelegd op de gitaar.

Eén van mijn grootste voorbeelden is Steve Vai. Een bijzonder mens en een briljant gitarist. Een paar jaar geleden heb ik hem ontmoet toen hij optrad in Tilburg. Ik had zo’n VIP-kaartje gekocht. Ik dacht nog wel: moet ik dat doen, ik ben al over de 40. Maar mijn vriendin zei meteen: ‘gewoon doen joh’! Ach, waarom niet. Ieder mens blijft een beetje kind, toch? Het was hartstikke leuk. Hij is zo’n vakman. Tijdens de soundcheck, waar ik als VIP-gast bij mocht zijn, bleek hij een ongelooflijk goed gehoor te hebben. Elk frequentiegebied had ie haarfijn door. Dat is ook een vorm van ontleden.

Als ik in de jaren 80 de kans had gehad om profmuzikant te worden, had ik dat gedaan. Ik heb niet de illusie dat ik nu nog, op mijn 49ste, doorbreek. Maar stel… Dan wordt het heel interessant wat er gaat gebeuren. Ik zou serieus overwegen wat ik met mijn werk hier zou doen. Maar dat is makkelijk praten: want een doorbraak is zo irrealistisch. En anatomie, wetenschap en onderwijs zijn ook erg leuk. Muziek fungeert nu meer als uitingsmiddel. In het maken en spelen van muziek volg ik mijn hart.

CV

Ronald Bleys (49) is senior docent-onderzoeker en hoofd van de afdeling anatomie

in het UMC Utrecht. Hij heeft in diverse bands gespeeld. Sinds 1997 is hij gitarist in de band Maida Vale, een femme metal band die inmiddels twee albums en een EP op hun naam heeft staan. Maida Vale is te beluisteren op www.myspace.com/maidavalepowerrock.

Hoe word ik wie ik ben

Cultures & Identities vertelt het je

De muziek die zij beluisteren, de boeken die zij lezen, de TV-programma’s die zij bekijken. Voor de Utrechtse Geesteswetenschappers zijn dat de media waaraan groepen mensen hun identiteit ontlenen. Binnen de Organisatiewetenschap vervullen sportclubs, religieuze bijeenkomsten en festivals die rol. In het focusgebied Cultures and Identities gaan de twee zienswijzen voortaan hand in hand.

“Ik weet nog goed dat ik met Paul in gesprek raakte over de kopstoot van Zidane.* Voor mij als literatuurwetenschapper was die gebeurtenis vooral interessant vanuit het perspectief van de verhaaltheorie. Zidane was tot aan dat moment een toonbeeld van succesvolle integratie, maar in één klap, in één dramatisch moment, veranderde de strekking van zijn hele levensverhaal. Het grappige was dat die kopstoot Paul ook bleek bezig te houden, maar op een heel andere manier. Hem ging het om de betekenis ervan voor Algerijnse jongeren in Frankrijk. Daar had ik geen moment bij stilgestaan.”

Aan het woord is hoogleraar literatuurwetenschap Ann Rigney. Tegenover haar knikt hoogleraar organisatiewetenschap Paul Verweel instemmend. “Voor die jongeren was de in Algerije geboren Zidane een held, en dat was hij na die kopstoot zo mogelijk nog meer. Hij had duidelijk gemaakt dat er met Algerijnen in Frankrijk niet viel te spotten. Er is zelfs een liedje over gemaakt dat in de Franse banlieus een tophit is geworden.” Rigney: “We bleken dus weliswaar op verschillende manieren naar die kopstoot te kijken, maar tegelijkertijd waren er veel raakvlakken. Dat sterkte ons in het idee dat er goede kansen lagen voor gezamenlijk onderzoek.”

Rigney en Verweel zijn de ‘trekkers’ van het focusgebied ‘Cultures and Identities’. Met hun onderzoek willen zij, zoals zij zelf zeggen, ‘meer inzicht krijgen in de manier waarop mensen zich een beeld vormen van wie of wat ze zijn’. “Tot voor kort ontleenden mensen hun identiteit aan een nationale eenheidscultuur”, aldus Verweel. “Je was Fransman, Engelsman, Nederlander. De toenemende globalisering, de immigratie en de Europese integratie hebben die nationale identiteit echter op losse schroeven gezet. Niet voor niets kon prinses Maxima onlangs zeggen dat ‘de Nederlander’ niet bestaat. De vraag is echter wat er voor in de plaats komt en vooral hoe nieuwe identiteiten gevormd worden?”

“Binnen Geesteswetenschappen kijken wij vooral naar de cultuur, naar de manier waarop mensen door de tijd heen zich een beeld vormen van wie of wat ze zijn op basis van wat wij ‘media’ noemen”, vervolgt Rigney. “Bij media moet je dan niet alleen denken aan kranten, radio, TV en internet, maar ook aan andere culturele uitingen, zoals muziek, dans, fotografie, literatuur, religie en ga zo maar door. Al die uitingen hebben invloed op de manier waarop individuen en groepen naar zichzelf kijken, en dus ook op mechanismen van in- en uitsluiting. Daar proberen wij meer greep op te krijgen.”

Verweel: “Binnen Organisatiewetenschap richten wij ons meer op de instituties en de organisaties waartoe mensen behoren, de kerk of de moskee waar zij naar toe gaan, de sportclub of politieke partij waarvan ze lid zijn. Naast de verhalen die mensen elkaar vertellen en de muziek waarnaar zij luisteren, draagt ook hun participatie in sociale verbanden bij aan hun identiteitsvorming. In feite zijn de cultuur en de organisatie twee kanten van het verhaal die niet zonder elkaar kunnen, hebben de twee trekkers gaandeweg ontdekt. Verweel: “Sinds ik met Ann praat, denk ik in mijn onderzoek naar migranten steeds: o ja, ik moet niet alleen kijken naar de moskee en de voetbalclub, ik moet ook letten op film, op TV en op de verhalen die mensen elkaar vertellen.” Rigney: “Voor mij was het heel verrassend om te beseffen dat we bij het praten over identiteitsvorming meer rekening moesten houden met de sociale omgeving waarbinnen mensen functioneren. Dat heeft binnen Geesteswetenschappen nooit erg centraal gestaan. Daartegenover hebben wij veel historische inzichten in hoe identiteiten gevormd en veranderd zijn door de eeuwen heen”

Gezien de maatschappelijke urgentie zou het ondenkbaar zijn als Utrecht geen focusgebied op dit terrein zou hebben, zegt Verweel, die niet genoeg kan benadrukken hoe blij hij als sociaal wetenschapper is met de kans om met geestverwanten uit de alfa-sfeer te kunnen gaan samenwerken. Om de twee benaderingen samen te brengen hebben de twee trekkers inmiddels een gezamenlijk onderzoeksprogramma met vier thema’s opgesteld. Rigney: “Uiteraard verwachten we niet van iedereen binnen dit grote focusgebied dat hij of zij meteen aanschuift bij een van die vier onderzoekslijnen. Ons uitgangspunt is dat dat wij gaan voortbouwen op bestaand onderzoek terwijl wij ook nieuwe samenwerkingsverbanden creëren..”

Hoewel de plannen al geruime tijd klaar lagen, hebben de trekkers pas afgelopen najaar geld gekregen om aan de slag te gaan. Concrete onderzoeksresultaten van de nieuwe projecten zijn er dan ook nog niet.” Of toch één, zegt Verweel. “Sinds wij als focusgebied op de universitaire website staan, krijgen we zeker eens per week een aanvraag uit het buitenland van iemand die hier wil komen promoveren. Voordien hoorden wij zelden iets, maar doordat we nu als ‘Cultures and Identities’ zichtbaar zijn, loopt het opeens storm. Over het belang van een goede presentatie gesproken.”

*Tijdens de WK voetbal van 2006 gaf de Franse topspeler Zinedine Zidane zijn Italiaanse tegenstander Materazzi uit frustratie over het aanhoudende schelden een kopstoot. Hij kreeg een rode kaart en werd uit het veld gestuurd.

KADER

Cultures and Identities

Het focusgebied Cultures and Identities is een samenwerkingsverband van zes groepen uit het departement Letteren, twee uit Theologie en één uit Bestuurs- en Organisatiewetenschap. In totaal maken 35 hoogleraren deel uit van Cultures and Identities.

Tot 2012 zullen vier interdisiciplinaire onderzoeksgebieden worden ontwikkeld waarin vanuit verschillende invalshoeken onderzoek zal worden gedaan naar het dynamische samenspel van veranderende culturen, de veranderende zelfbeelden van mensen en patronen van in- en uitsluiting in de maatschappij.

De vier invalshoeken zijn:

•Changing Literacies

•Media and Diaspora

•Shifting Youth Identities

•Transnational Memories

•Zie ook: www2.hum.uu.nl/onderzoek/focusgebieden/ci/

Vluchtelingenkinderen op zoek naar wie ze zijn

‘Dit zijn de kamelen van mijn opa. En dit zijn zijn koeien. Daar staat mijn neef. Hij is nu ongeveer zestien en ik heb hem nog nooit gezien. Dit is mijn broertje in onze tuin in Roosendaal.’

Het filmpje op de website van Chicam is kort en de beelden zijn niet heel scherp. Maar ze laten in een notendop heel wat zien van de belevingswereld van Sharmake, een jongen van tien die op de vlucht uit Somalië in Roosendaal terecht kwam. “In al zijn eenvoud maakt zo’n filmpje iets duidelijk van de problemen waarmee vluchtelingenkinderen worstelen”, beaamt Sonja de Leeuw. “Kinderen die in een stabiele omgeving opgroeien, kunnen in alle rust een eigen identiteit ontwikkelen. Maar hoe moeten kinderen dat doen van wie het leven zo’n duidelijke breuk vertoont? Ze weten dat hun toekomst hier ligt en je ziet dan ook dat ze zich in hun filmpjes heel duidelijk neerzetten als Nederlandse kinderen. Maar hun oudste herinneringen hebben ze aan hun dorp in Somalië, aan hun familie in Congo, aan hun vriendjes in Irak. En herinneringen vormen nu eenmaal een wezenlijk onderdeel van je identiteit.”

Sharmake maakte zijn filmpje in zijn basisschool in Roosendaal. Een jaar lang werd daar op woensdagmiddag een lokaal ingericht als ‘mediaclub’ voor tien vluchteling- en migrantenkinderen tussen 10 en 12 jaar. Onder leiding van hoogleraar mediastudies Sonja de Leeuw en een onderzoeksassistent kregen zij daar de kans om met een breed arsenaal aan nieuwe media producties te maken. “Het ging om een project van de Europese Commissie met als titel Childeren in Communication about Migratio”, vertelt De Leeuw. “De vraag was in hoeverre het werken met media vluchtelingenkinderen kan helpen hun identiteit te vinden en hun stem te laten horen. In zes Europese landen werden groepjes kinderen gevormd die mochten experimenteren met het maken van documentaires, animaties, fictiefilms en videoclips. Voor het project waren thema´s gedefinieerd, die in het leven van kinderen belangrijk zijn, familie, vriendjes, school, maar ze mochten ook gewoon een leuk filmpje maken en mensen interviewen over bijvoorbeeld de lente.”

De Leeuw is enthousiast over de resultaten. “In de eerste plaats zag je dat de kinderen zich door producties te maken veel bewuster werden van wie ze waren. Maar daar kwam bij dat het project ook voor de leerkrachten een eye-opener was. Zij zagen in de filmpjes vaak veel duidelijker hoe de kinderen zaken als school, familie en vriendschap ervoeren dan in gesprekken. Dat is de kracht van beelden. Die kunnen verwijzen naar dingen waarover je niet gemakkelijk praat en naar emoties waarvan je je soms zelfs niet eens bewust bent.”

Voor de Europese Commissie was het project vooral van belang om adviezen te krijgen over een betere ondersteuning van vluchtelingenkinderen, maar voor De Leeuw was het ook heel interessant om te zien hoe in verschillende culturen wordt omgegaan met herinnering en welke rol mediatechnologie daarbij speelt. “Sommige ouders wilden zo graag dat hun kinderen Nederlanders werden dat ze alle herinneringen aan vroeger hadden verwijderd. Zelfs het adresboek van de mobiele telefoon was gewist. In de filmpjes van die kinderen speelde het land van herkomst dan ook geen enkele rol. Bij de Afrikaanse kinderen zag je juist het omgekeerde. In hun cultuur is de familie erg belangrijk. Dat bleek ook wel, want als we ze vroegen om een familiecollage, dan kwam er altijd een enorme stamboom, ook met namen van mensen die ze nog nooit gezien hadden. En heel grappig: Ze tekenden zichzelf altijd in het midden.”

Opmerkelijk vindt De Leeuw dat in geen van de producties over de traumatische episode van de vlucht naar Nederland wordt gesproken. “De breuk die die vlucht in hun leven heeft veroorzaakt, sloegen ze systematisch over. Als daardoor een hik in het verhaal ontstond, verzonnen ze soms gewoon dingen. Niet dat ze logen, maar ze probeerden hun levensverhaal op een nieuwe en minder pijnlijke manier compleet te krijgen. Ook in dat opzicht kan het gebruik van media voor vluchtelingenkinderen dus van groot belang zijn.

Kadertje

Hoewel in het project de nadruk lag op de manier waarop vluchtelingenkinderen de media kunnen gebruiken bij het onderzoeken van hun identiteit, merkten de onderzoekers al snel dat ook sociale en culturele activiteiten een belangrijke rol spelen. “Die bevinding sluit naadloos aan bij het uitgangspunt van ons focusgebied”, zegt De Leeuw. “We hebben daarom nu een vervolgproject ontwikkeld voor Focus en Massa onder de noemer ‘Media and Diaspora’, waarbij we ons onder meer willen richten op het zien en maken van mediaproducties door diasporagemeenschappen, zoals vluchtelingenvrouwen en zwarte vluchtelingen. Hierin gaan we vooral onderzoeken hoe het mediagebruik (passief en actief) zich verhoudt tot andere activiteiten gericht op de vorming van identiteit en sociale cohesie, zoals festivals en religieuze bijeenkomsten.”

Jongeren in Overvecht

Wie:dr. Martijn Koster

Doel: De gemeente Utrecht is bezig met de renovatie van een deel van de Utrechtse wijk Overvecht en ik probeer er door gesprekken met jongeren tussen 15 en 20 jaar achter te komen wat ze daarvan vinden. Hoe zien zij hun wijk, wat denken zij dat er na de renovatie gaat veranderen, en in hoeverre draagt het wonen in Overvecht bij aan hoe ze zichzelf zien?

Achtergrond: Door flats te slopen en te vervangen door eengezinswoningen hoopt de gemeente Utrecht de probleemwijk Overvecht te veranderen in een ‘prachtwijk’. De bewoners krijgen de kans om tijdens inspraakavonden over de plannen mee te praten, maar de jongeren laten zich daar niet zien. Vandaar dat ik ze rechtstreeks naar hun mening vraag. Het grappige is dat ze zonder uitzondering zeggen heel trots te zijn op Overvecht. Maar als ik ze vraag waar ze later hun gezin denken te stichten, dan wil negentig procent weg, want om kinderen op te voeden vinden ze Overvecht geen geschikte omgeving.

Jouw werk Ik loop sinds januari regelmatig een halve dag rond in het Vader Rijn college om met de scholieren te praten. Ik probeer ze ook wel op straat aan te spreken, maar met meisjes kom je zo niet in contact. Een man die op straat meisjes aanspreekt, dat is ‘not done’. Inmiddels beginnen ze me gelukkig een beetje te kennen. Sommige spreken me aan met ‘meester’. Soms loop ik met ze door de wijk en dan praten we over wat we zien.

Aantrekkingskracht: Ik heb een promotieonderzoek gedaan naar de herstructurering van een Braziliaanse sloppenwijk. Ik ergerde me daar enorm aan de traagheid van de procedures, want die draagt in hoge mate bij aan het gevoel van onzekerheid van de bewoners. Ik wilde graag in Nederland net zulk onderzoek gaan doen, omdat ik dacht dat het hier anders zou gaan. Maar eerlijk gezegd zie ik weinig verschil. Ook in Overvecht staan flats, waaraan Mitros, de eigenaar, vrijwel niets meer doet omdat ze al acht jaar op de nominatie staan gesloopt te worden. De bedoelingen zullen vast goed zijn, maar de overheid realiseert zich onvoldoende dat de meest kwetsbare mensen op deze manier nog extra worden geraakt.”

Koloniale herinneringen

Wie: Paul Bijl

Doel: In 1904 nam een legerfotograaf in Atjeh een aantal foto’s van Nederlandse soldaten die poseren bij de lijken van vermoorde dorpelingen. Die foto’s zijn sindsdien regelmatig gepubliceerd en ik breng in kaart op wat voor manier en in welke media dat is gebeurd en nog steeds gebeurt.

Reden: Mijn onderzoek maakt deel uit van het project The Dynamics of Cultural Remembrance. Daarin kijken we naar de invloed van teksten, beelden en andere ‘media’ op de manier waarop individuen en groepen zich bepaalde gebeurtenissen herinneren. In mijn geval zijn dat de herinneringen aan Indië. Ik wil weten hoe de herinnering aan ons koloniale verleden in de loop van de tijd is veranderd en deze foto’s zijn mijn case-study. In het begin was men vooral trots op ‘onze jongens’. Dat het leger zelf de foto’s publiceerde, spreekt boekdelen. Daarna zijn ze lange tijd vergeten, tot ze in de jaren zestig weer opdoken, maar nu om het koloniale verleden van Nederland aan de kaak te stellen. Ze komen nu zo vaak terug, tot aan Wikipedia toe, dat het steeds moeilijker wordt om over Indië te praten zonder ook aan de Atjeh-oorlog te denken. De foto’s gaan meer en meer functioneren als symbool van het kolonialisme.

Jouw werk: Ik probeer zoveel mogelijk plekken te vinden waar de foto’s zijn gebruikt, in boeken, in musea, in archieven en ook op internet. Vervolgens breng ik heel gedetailleerd in kaart om wat voor medium het gaat, hoe en hoe groot de foto is geplaatst, en met welke begeleidende tekst. Dat is echt een kwestie van wat wij ‘close reading’ noemen. Aan de hand van de publicatiegeschiedenis van de foto’s wil ik meer inzicht verschaffen in de manier waarop wij in de afgelopen honderd jaar met ons koloniale verleden zijn omgegaan.

Aantrekkelijk: Het is enorm fascinerend om zo’n foto als het ware door de tijd te kunnen te volgen en te zien hoe hij telkens een andere betekenis krijgt. Maar voor mij speelt ook een rol dat er tegenwoordig heel erg wordt gedaan of ons koloniale verleden iets is van vroeger. Maar dat is niet zo, want in de huidige mondiale verhoudingen zie je er nog duidelijk sporen van terug. Een project als dit kan helpen om ons daarvan bewust te blijven.

Paars is het nieuwe blauw

UVSV-huis: Abstederdijk 26 / aantal bewoonsters: 9

“De hele geru hebben we onder handen genomen. Met het logo zijn Frans en Ties een volle dag bezig geweest. Met een beamer is het logo op de muur geprojecteerd zodat we het met potlood konden overtrekken. Daarna is alles ingekleurd. De bar is ook in de lustrumkleuren geverfd; die was al jarenlang bruin. Eigenlijk wilden we de binnenkant van de voordeur ook verven, maar dat mocht niet van de huisbaas.

“Zo’n beetje het enige wat niet paars-wit is, is onze huisvis, Triple J. Staat voor Jack Jut Jan, de opvolger van vis Jut Jan die voorafgegaan werd door Jan. Het is een sluierstaart. Of een leeuwenkop. Hij is oranje?????.”

UVSV-huis: Wijde Doelen 2B / aantal bewoonsters: 11

“In onze geru is minder niet paars-wit dan wel. Ofwel: alles is bijna paars-wit. Kijk bijvoorbeeld naar onze kast. Indrukwekkend, niet? Behangen met paarse mozaïeksteentjes. Die steentjes hebben we gekregen van de moeder van Fred, die heeft een winkeltje waar ze van die steentjes verkoopt.

“Of we wel van paars houden? Ja, nu wel. Paars is het nieuwe zwart.

“We hebben er alle vertrouwen in dat we eerste worden. We moeten die prijs ook winnen, die kappersbeurt bij Kurz, want we zijn al maanden niet naar de kapper geweest.

“Gaan jullie nu naar Wijde Doelen 2C? Doen die mee dan? Nou, dat zal wel eens tegen kunnen vallen: we hebben ze nauwelijks bezig gezien.”

UVSV-huis: Wijde Doelen 2C /aantal bewoonsters: 11

“Wat kunnen we winnen? Een kappersbeurt voor het hele huis bij Kurz… Leuk. Nou ja, jammer, die prijs zal aan onze neus voorbij gaan. We zijn wel heel enthousiast begonnen, maar zijn niet verder gekomen dan de toiletruimte. Die was ook wel aan verandering toe: de ruimte was nog helemaal oranje, naar aanleiding van het WK in 2006. En er hingen voetbalteamposters van alle deelnemende landen. Het plafond hebben we maar met rust gelaten: als we daar aan waren begonnen, had het waarschijnlijk naar beneden gekomen.

“We hebben elk jaar in januari huisdiner, daar maken we in de geru ook schilderingen voor. Zou toch zonde zijn om die nu met paars en wit over te schilderen.”

UVSV-huis: Lepelaarstraat 19-19bis / aantal bewoonsters: 9

“Ah nee, komen ze nu net langs als er een pot paarse verf op de vloer van de badkamer is gevallen. Die viel echt uit het niets op de grond. We zijn nog bezig met schilderen. De deurposten zijn al wel opgedroogd, de boekenplanken zijn nog nat. Aan een logo op een van de muren zijn we maar niet begonnen: dat was ook wel erg moeilijk.

“Onze geru was nog in de kleuren van het vorige lustrum, groen en blauw. Paars en wit is veel chiller. Rustiger.

Ik ben bang dat we niet gaan winnen, daar hebben we het iets te subtiel voor aan gepakt. Let bijvoorbeeld op het detail: de kussentjes op de bank zijn paars. Ach, we vonden het vooral leuk voor onszelf om de boel een andere kleur te geven.”

UVSV-huis: Homeruslaan 22bis / aantal bewoonsters: 5

“Wij hebben vooral erg veel verf gebruikt. De keuken is geverfd, de gangen, de badkamer. Nee, er zit niemand te kakken, je kunt de badkamer gewoon binnenlopen. De huisbaas was blij dat we aan de slag zijn gegaan. Hiervoor was alles geel en blauw, lustrumkleuren van wel 15 jaar geleden. Het plafond had allemaal van die vieze, zwarte plekken.

“Het logo op de muur bij de trap is erg goed gelukt. Is inderdaad nog mooier dan op de club.”

UVSV-huis: Minervaplein 39 / aantal bewoonsters: 5

“We zijn maanden bezig geweest. Vanaf minuut een hebben we alles gegeven. De deur van de geru hebben we behangen met omhulsels van Milka-repen. We zijn behoorlijk aangekomen van de chocolade, maar alle kilo’s zijn er weer af door het vele schilderen.

“In de wc-ruimte hebben we paarse hartjes geschilderd, lekker romantisch sfeertje voor de dates die komen.

Buiten, aan de voorkant, staat een paars wit bankje en we hebben een spandoek opgehangen. In de gordijnen hebben we het logo van het lustrum gedrukt. Voorbijgangers kijken de hele tijd naar binnen om te zien hoe het eruit ziet. Maar ze gluurden eigenlijk altijd al.”

Interview

Somayeh Djafari

Rachel Voorbij

Ik had laatst ‘s avonds een vergadering en werd daarna gelijk gebeld over een brief die geschreven was en die gewijzigd moest worden. Het werd twee uur ’s nachts en moest om zes uur weer opstaan. Ik ben er behoorlijk druk mee, maar ondanks wat slaaptekort ben ik erg blij dat ik in de Universiteitsraad zit.

Ik ben destijds door een jaarclubgenootje enthousiast gemaakt. Zij was het jaar voor mij raadslid en ze wist dat het echt iets voor mij zou zijn. Waarschijnlijk omdat ik zo goed kan klagen. Ik zeurde altijd over het tekort aan studieplekken. Dan vroeg ik: ‘kun jij dat niet even fixen’? Als raadslid ben ik meteen met dat onderwerp aan de slag gegaan. Vooral over de situatie in de universiteitsbibliotheek in De Uithof hoor je veel mensen klagen. Aan het college van bestuur is onlangs voorgesteld om het aantal beschikbare werkplekken beter zichtbaar te maken. Er is al wel een link op UB-website, maar die zit te verstopt. We hebben nu gevraagd of die link op de frontpage kan komen. Zo kunnen studenten, voordat ze op de fiets stappen, kijken of er wel genoeg plekken vrij zijn. We hebben ons ook ingezet voor het behoud van de huidige tentamentijden. Het college was van plan om tentamens ook op zaterdag te laten afnemen. Daar hebben we dus een stokje voor kunnen steken.

Ik vind het ook leuk om mijn tanden te zetten in een begroting. Dat heeft deels te maken met mijn studie fiscaal recht.

Ik ben dol op cijfers, maar een begroting heeft ook veel te maken met keuzes, beleid en politiek. Het leek me daarom interessant om een keer te kijken hoe het er bij het Ministerie van Financiën aan toe gaat. Ik heb daar laatst een masterclass gevolgd. We kregen een casus over de financiële crisis en moesten vervolgens fiscale maatregelen bedenken als advies voor de staatssecretaris.

Ik leer van het werk in de universiteitsraad. Bijvoorbeeld hoe je verschillende belangen kan afwegen, hoe je een standpunt helder kan formuleren of hoe je invloed kan uitoefenen zonder harde woorden te gebruiken. Ik vind het een bijzonder leerproces. Die bestuurlijke aspecten had ik via mijn studie niet zo snel kunnen oppikken.

Leren vind ik sowieso erg belangrijk. Het is zelfs mijn motto: per dag zou je ten minste drie nieuwe dingen bewust moeten leren. Je moet inspiratie hebben om op te kunnen staan in de ochtend. Ik vind het belangrijk om elke dag iets te kunnen doen, anders krijg ik de neiging om me in bed te verstoppen. Dat is af en toe niet zo erg, maar wel als je afspraken hebt.

Ik vind het belangrijk om afspraken na te komen. Dit geldt niet alleen voor U-raadzaken, maar voor alles: belofte maakt schuld en afspraak is afspraak. Ik vind dat je elkaar tegemoet moet komen. Je kunt dan zo veel vervelende situaties voorkomen en relaxter door het leven gaan.

Op dat vlak lijk ik op mijn ouders. Ze zijn rationeel en altijd duidelijk naar elkaar en naar mij toe geweest. Zij zeiden altijd: ‘stel dat je ergens mee zit, probeer dan eerst voor jezelf te bepalen waar je dan precies mee zit en waarom je je zo voelt’. Ik denk dat deze aanpak je sneller bij de oplossing voor het probleem brengt dan wanneer je al je emoties laat gaan. Mijn ouders en ik geloven in een open, eerlijke communicatie en willen die altijd behouden. Op dit moment wonen ze in Genève. Mijn moeder werkt bij de VN en mijn vader is diplomaat. Zij houden zich voornamelijk bezig met de wederopbouw van Afghanistan.

Ik zie ze daardoor niet vaak, maar ik probeer wel minstens een keer per week met ze te bellen. Voor mijn broers geldt hetzelfde. Van de drie woont er maar één in Nederland. We zijn een echt wereldgezin.

Ik ben, net zoals mijn ouders, geboren in Afghanistan. Bij de opkomst van het Talibanbewind zijn we gevlucht; ik kom wel uit een islamitisch nest, maar we zijn behoorlijk liberaal. Ik was toen nog geen twee jaar oud. Voordat we in Nederland terecht kwamen, heb ik eerst nog in Iran gewoond. Ik ging daar naar school, maar ik heb nauwelijks iets gemerkt van het radicale bewind. Ik moest wel een hoofddoekje om, maar dat vond ik niet vreemd, iedereen deed dat en daarnaast was ik nog een kind.

Ik woon sinds mijn elfde in Nederland. Ik spreek niet alleen de taal, ik denk en droom ook in het Nederlands. Toch hanteer ik nog sommige Afghaanse gebruiken die ik leuk vind, het Afghaanse nieuwjaar bijvoorbeeld. Dat begint op 21 maart. Het is altijd een heel leuk feestje met lekkere Perzische gerechten. Ingrediënten hiervoor koop ik wel eens in Lombok. Sowieso kom ik daar graag. De Kanaalstraat doet me denken aan het buitenland. Al die kleine winkeltjes met hun uitgestalde groente en fruit vind ik zo gezellig. Ik maak ook wel eens een praatje met de eigenaar van een Perzisch winkeltje, in het Farsi - dat is Iraans.

Het is niet zo dat ik het gevoel heb dat ik thuiskom als ik in Lombok ben. Voor mij is het ‘thuis gevoel’ niet gebonden aan een locatie, grens of land. Misschien komt dit omdat ik al op verschillende plekken heb gewoond. Ik voel me vooral thuis als ik bij familie en vrienden ben, maar specifieke verlangens om terug te gaan naar Afghanistan of Iran heb ik niet.

Ik heb nog steeds familie in Afghanistan wonen en mijn ouders zijn er ook regelmatig. Dan schrik je wel als er een aanslag wordt gepleegd in de buurt van waar zij zitten. Ik kan me dan flink zorgen maken, zeker omdat de communicatiemiddelen in Afghanistan nog niet zo optimaal werken. Ze zijn soms lastig te bereiken. Ik volg de huidige situatie in Afghanistan wel in het nieuws. Ik sta er bij stil en het helpt me relativeren. Zeker als ik vind dat ik me gedraag als een verwend nest, want ik heb meer kansen gehad dan de huidige bewoners van Afghanistan.

CV: Somayeh Djafari (24) is geboren in Kabul in Afghanistan. Bij de opkomst van het Talibanregime vlucht ze met haar familie weg uit het aziatische land. Een deel van haar jeugd brengt ze door in Iran. Vanaf haar elfde woont ze in Nederland. Inmiddels is ze vierdejaars rechten, lid van Veritas en zit voor lijst Vuur in de U-raad.

Heb jij al gestemd voor de Uraad?

1. Er wordt in Utrecht per definitie geen onderwijs gegeven na zeven uur 's avonds.

McWUB: Er wordt in Utrecht bij vóórkeur geen onderwijs gegeven na zeven uur 's avonds.

PvdUS: Eens. Ergens moet een grens zijn. De student moet de ruimte krijgen de avond zelf in te richten.

VUUR: Ja, voltijdcursussen moeten in de timeslots overdag blijven vallen. Maar uitzonderingen zijn mogelijk.

2. Farmacie en Diergeneeskunde kennen een certificaat voor actieve studenten. Dat moet voor de hele UU worden ingevoerd.

McWUB: Studie gerelateerde activiteiten moeten worden beloond met studiepunten. Dus nee.

PvdUS: Eens, academische vorming is meer dan alleen wetenschappelijke vorming, het is goed dit te stimuleren

VUUR: Ja, we ondersteunen actieve studenten. Alle studenten mogen beloond worden voor hun extracurriculaire activiteiten.

3. De universiteit moet duurzamer en dat mag wat kosten.

McWUB: De universiteit moet duurzamer en dat kan geld ópleveren!

PvdUS: Oneens, in tijden van grote bezuinigingen heeft duurzaamheid niet de eerste prioriteit.

VUUR: De universiteit mág duurzamer! Bijvoorbeeld hergebruik meubilair+studieboeken. Op termijn betaalt dit zich terug.

4. Alle Utrechtse docenten moeten een Engels examen afleggen. Wie zakt moet op Engelse les.

McWUB:Indien noodzakelijk zien wij meer in nascholing op vrijwillige basis.

PvdUS: Oneens, maar voor studierichtingen waar Engels essentieel is, zijn wij vóór.

VUUR: Docenten moeten een goed Engels niveau hebben, anders moeten ze extra cursussen volgen.

5. Er moeten streefcijfers komen voor het aantal vrouwelijke hoogleraren per faculteit.

McWUB:Wij zijn voorstander van een diversiteitsbeleid maar geloven niet in bindende quota.

PvdUS: Het voeren van positieve discriminatie of actie mag nooit ten koste gaan van kwaliteit.

VUUR: Ja, nagestreefd worden. Indien niet gehaald verantwoording afleggen in verband met legitieme omstandigheden.

6. Wat zouden naar jullie mening de vier kernwaarden van de universiteit moeten zijn?

McWUB:De marketingtermen (want dat zijn het) die de universiteit gebruikt hebben niet onze prioriteit

PvdUS: Vrijheid, ambitie, betrokkenheid en ondernemend

VUUR: Betrokken, onafhankelijk, ambitie, faciliterend.

7. Het CvB zou in Den Haag samen met studenten moeten gaan demonstreren tegen het onderwijsbeleid.

McWUB: Een eenduidig tegengeluid zou inderdaad veel meer indruk maken.

PvdUS: Nee, we zien Yvonne van Rooy niet met haar hoge hakken in de modder van het Malieveld staan!

VUUR: Als studenten slachtoffer worden van de bezuinigingen verwachten we het hele college! Wij gaan ook!

8. Hbo-studenten moeten gemakkelijker naar de universiteit kunnen doorstromen.

McWUB: Klopt, maar dit mag niet ten koste gaan van andere studenten.

PvdUS: Eens, doorstroom en mobiliteit is belangrijk maar op dit moment is de bekostiging niet op orde.

VUUR: Nee, wat ons betreft zijn de huidige regelingen geschikt.

9. Welke drie concrete resultaten willen jullie komend zittingsjaar boeken?

McWUB:Meer computers, een gezelligere Uithof en een leidraad voor betere studeerbaarheid van de programma's.

PvdUS: Universitaire certificaten voor activiteiten buiten je studie, een eenduidige herkansingsregeling en realiseren van grotere bekendheid minors.

VUUR: Meer kleinschalig en persoonlijk onderwijs, reparatietoetsen/herkansingen niet naar de 5.0 en voldoende computer werkplekken en printers.

10. Aparte bedrijvendagen per opleiding zijn beter dan één universitaire carrièredag.

McWUB: Een brede oriëntatie hoort bij het academisch niveau, dus nee.

PvdUS: Het één moet het ander niet hoeven uitsluiten, hoe meer des te beter.

VUUR: Nee, er gebeurt te weinig aan arbeidsmarktoriëntatie, dus waarom niet beide in stand houden?

11. Er mogen flink wat bestuursbeurzen van

gezelligheids- naar studieverenigingen worden overgeheveld.

McWUB: Aan de huidige verdeling hoeft niet verder te worden getornd.

PvdUS: Wat een goede verdeling zou moeten zijn is nog onvoldoende duidelijk, er is geen totaaloverzicht van activiteit en tijdsbesteding.

VUUR: Overhevelingsdiscussie nu niet aan de orde; als studentvertegenwoordigers moeten we streven naar meer beurzen in totaal.

12. Studenten mogen alleen een reparatietoets doen als zij minimaal een 5 hebben behaald (is nu een 4)

McWUB: Een 4, zolang de herkansing maar past bij het academisch niveau.

PvdUS: Oneens! In vergelijking met andere universiteiten is Utrecht al heel streng, dat moet niet strenger!

VUUR: Nee, de 4 moet behouden worden, dit is landelijk gezien al heel streng.

13. Als het aan ons ligt komt de grens voor een BSA op ??? ECTS te liggen.

McWUB: De faculteiten moeten zelf kunnen beslissen over de hoogte van het BSA (met een maximum).

PvdUS: Het BSA moet niet worden ingezet als efficiëntiemaatregel, nut en effect ervan zijn nog onvoldoende onderzocht.

VUUR: Huidige grens is geschikt: kijk wel naar persoonlijke omstandigheden, dus is een goede studiebegeleiding noodzakelijk.

Vera voor wereldkampioen

Mirjam Streefkerk

‘Zullen we een beetje gaan klimmen?’, vraagt Wouter Jongeneelen aan Vera Zijlstra. De twee zijn net gearriveerd in Monk bouldergym in Eindhoven, hebben aan de bar even wat gedronken en zijn nu klaar voor hun training. In de oude Philipsfabriek staan door de enorme hal verspreid verschillende boulderwanden, klimmuren en -blokken met grepen in alle kleuren van de regenboog. Onder de wanden, niet hoger dan zeven meter, liggen dikke matten om de klimmers om te vangen.

De twintigjarige wiskundestudente Vera Zijlstra heeft vandaag drie trainingen in de agenda staan. Vanmorgen deed ze wat conditietraining in de sportschool in haar woonplaats Nieuwegein. Vanmiddag reed ze naar Eindhoven om daar net als elke week met haar trainingsmaatje te klimmen. Vanavond staat er nog een training met een aantal leden van het nationale team op het programma, dan is Jongeneelen de trainer.

Zijlstra’s wiskundestudie is bijzaak. “Als ik wil trainen denk ik: ik leer wel wat later voor m’n tentamen.” Want voorlopig heeft Zijlstra die nationale top behoort, slechts één ambitie: wereldkampioen boulderen worden en als het even kan ook nog de wereldbeker winnen.

Om warm te worden klimt het tweetal eerst een aantal eenvoudige boulders. Vanuit zittende positie klimt Zijlstra snel naar boven. Om de laatste twee grepen te bereiken, maakt ze een katachtige sprong omhoog. Even blijft ze hangen, om zich vervolgens te laten vallen op de mat.

Trainingsmaatje Jongeneelen geeft Zijlstra aanwijzingen. De 31-jarige Brabander is een zeer ervaren klimmer en heeft meerdere titels op zijn naam staan. In 2007 werden Zijlstra en hij tegelijk Nederlands kampioen. Ze trainen samen om gemotiveerd te blijven en van elkaars adviezen te leren. Dat ze lol hebben met elkaar helpt ook. Jongeneelen: “Vera is alleen nogal eigenwijs. Je moet wel met een overtuigende verklaring komen als je adviseert om een bepaalde greep op een andere manier te doen.’

De liefde voor het sportklimmen ontstond in 1998 toen Zijlstra en haar zus en broertje meededen aan een bergsportdag. “Dat klimmen beviel zo goed dat we in de klimhal bij ons in Nieuwegein een beginnerscursus gingen volgen”, vertelt Vera.

De wedstrijden gingen de sportklimster goed af. Zo goed, dat ze al snel mocht meedoen met nationale wedstrijden. Op haar vijftiende besloot Zijlstra dat ze wereldkampioen wilde worden en sindsdien traint ze zo’n zes tot zeven keer per week. Ze is meer dan fulltime met haar sport bezig. Zelfs op haar rustdag, wanneer er niet wordt geklommen, duikt ze de sportschool nog even in. En thuis bij haar ouders hangt tegen het schuine dak in haar zolderkamer een campusbord: een plank met kleine houten latjes waarmee ze specifieke kracht kan trainen.

Vera: “Ik vind de variatie heel leuk aan mijn sport. Je moet heel veelzijdig zijn om echt bij de top te behoren en je kunt alles blijven verbeteren. Kracht, uithoudingsvermogen en techniek zijn erg belangrijk. Ik vind het ook fijn om helemaal op mezelf aangewezen te zijn. Bij een teamsport kan het zijn dat jij een goede dag hebt, maar anderen niet. Dan verlies je nog steeds. Hier kan ik het volledig aan mezelf wijten als het misgaat.”

Na haar middelbare school was Zijlstra een jaar fulltime met haar sport bezig. “Ik had geen idee welke studie ik wilde gaan doen, dus schoof ik die beslissing nog even voor me uit.” Hoewel ze niet veel meer trainde dan nu, was het wel een pittig jaar. “Elke wedstrijd wordt superbelangrijk, omdat klimmen het enige is dat je doet. Als het dan dus met het klimmen slecht gaat, gaat je hele leven slecht.”

Omdat het gerucht ging dat universiteit de regeling voor topsportende studenten ging aanscherpen, besloot de klimster vorig jaar om toch maar te gaan studeren. “In wiskunde was ik op de middelbare school wel goed, vandaar dat ik ervoor koos. Het bevalt me goed en ben tot nu toe helemaal bij, ondanks dat ik veel dingen mis.”

Vera maakt haar eigen trainingsschema, want een vaste trainer heeft ze niet. “Er zijn in Nederland weinig goede trainers en ik weet inmiddels zelf wat ik wel en niet moet doen om beter te worden”, aldus de klimster. Dat vergt wel veel zelfdiscipline. “Maar ik vind het juist ook heel prettig om als ik me ’s ochtends moe voel toch maar niet helemaal naar Eindhoven te rijden en thuis of in de klimhal in Nieuwegein te trainen.”

Vooral op technisch vlak kan de klimster nog veel leren. Haar kracht en uithoudingsvermogen zijn erg goed. Zijlstra heeft het lichaam van een gespierde zwemster. “Ze kan op kracht heel veel dingen doen, die sommige mannen niet kunnen”, zegt Jongeneelen terwijl Vera even snel een ingewikkeld uitziende boulder klimt. “Deze vind ik best makkelijk”, zegt ze nadat ze zich heeft laten vallen.

In Nederland zijn er zo’n 200 sportklimmers die ook aan wedstrijden meedoen, maar Zijlstra heeft eigenlijk maar één echte concurrente. Toen die er afgelopen winter met de Nederlandse titel vandoor ging, was dat wel even slikken voor de wiskundestudent die tot dan toe boven iedereen uittorende. “Maar uiteindelijk is het ook voor mezelf wel goed om wat concurrentie te hebben. Daar kan ik alleen maar van leren”, weet Vera. Het verschil met de overige Nederlandse klimsters is groot. Gekscherend zegt ze: “Ik moet ziek zijn en met één arm klimmen en dan verlies ik misschien een keer.” Jongeneelen knikt beamend.

Haar beste internationale prestatie is de vijfde plaats die ze vorig jaar haalde bij een wereldbekerwedstrijd boulderen. Daarvan heeft ze er vijf of zes per seizoen, dit jaar onder meer in Japan en Amerika. Met haar studiefinanciering en de vergoeding die ze ontvangt vanwege haar High Potential-status van het NOC*NSF bekostigt ze een groot deel van het klimmen zelf. De klimbond betaalt een aantal wedstrijden en ook als ze de top acht haalt bij een wedstrijd betaalt de bond haar reis en verblijf. Van sponsoren krijgt ze materiaal.

Vera brengt een deel van haar schaarse vrije tijd door met jeugd- of studievrienden. Die houden rekening met haar drukke trainingsschema. En als het even kan, gaat Zijlstra buiten klimmen, ook een erg leuk onderdeel van haar sport. “Ik probeer bijna alle vakanties in de rotsen te gaan hangen. Bij Parijs heb je een mooi bouldergebied en dit weekeinde ga ik een dagje naar Duitsland.”

Tijdens haar vorige vakantie trainde ze een weekje mee met het Russische team. Dat was flink afzien. Zijlstra: “Hun theorie is dat je het niet moet zeggen als je moe bent, want dan maak je anderen ook moe. Toen we een half uur aan het hardlopen waren en ik vroeg hoelang we nog moesten, kreeg ik op mijn kop. Het is natuurlijk niet altijd goed om zo over je grenzen heen te gaan, maar het werkte wel. Mijn uithoudingsvermogen is toegenomen.”

De wiskundestudent vindt de klimmerswereld vriendelijk. “Tijdens een wedstrijd zit je in de isolatie tot je aan de beurt bent, omdat je de anderen niet mag zien klimmen. Dan breng je soms wel vier uur met je collega’s door en leer je elkaar dus wel goed kennen. Via Facebook houden we tussen de wedstrijden door contact.”

Het boulderen is letterlijk vallen en opstaan. Eén misstap en Zijlstra ligt op de mat, om lachend weer opnieuw aan de klimroute te beginnen. In de ene greep moet ze twee vingers steken, om zich daar vervolgens half aan op te trekken. Andere keren hangt Zijlstra horizontaal met bijna minimale grip. Het lijkt een fluitje van een cent voor de vrolijke klimster.

Zijlstra’s sport en ambitie vragen om veel investeringen. Maar het is het haar allemaal waard. “Natuurlijk heb ik weleens geen zin om te trainen, maar dan heb je afgesproken met iemand en moet je toch.”

Over het leven na het sporten op topniveau denkt de klimster nog niet echt na. De komende tien jaar blijft Vera Zijlstra hard werken voor dat ene doel: wereldkampioen worden. “Of het realistisch is, weet ik niet zo goed. Ik ga er maar vanuit dat het gaat lukken, anders zou ik me niet meer kunnen motiveren.”

Lead, boulderen en speed

De klimsport kent drie disciplines: boulderen, lead en speed. In het eerste specialisme, dat van Vera Zijlstra, is het de bedoeling om in zo min mogelijk pogingen een bepaalde route of boulder af te leggen. Die route komt meestal niet hoger dan vijf meter en klimmers worden dan ook niet gezekerd. Als je de laatste greep met twee handen vast heb en je hangt stabiel, ben je klaar. Dan wordt gekeken in hoeveel pogingen je de boulder hebt afgelegd. Als je het goed genoeg hebt gedaan, mag je naar de volgende ronde.

Hoewel boulderen het belangrijkst is, doet Zijlstra ook nog geregeld mee aan leadwedstrijden. In 2007 werd ze ook in deze discipline Nederlands kampioen. In de lead moet er op een klimwand een bepaalde route worden afgelegd van ongeveer twintig meter. Die route is zo moeilijk dat er snel verzuring optreedt, ook doordat de wand meestal een beetje overhangend is. Degenen die het hoogst komen gaan door naar de volgende ronde.

Speed is de kleinste discipline in de klimsport, hierbij gaat het erom zo snel mogelijk een bepaald parcours af te leggen. Ook bij speedwedstrijd doet Zijlstra mee, en niet onverdienstelijk. Op een bepaalde internationaal vastgelegde route is zij in Nederland recordhoudster. Er is zelfs geen man in Nederland die de route sneller heeft afgelegd dan zij.

Vera’s prestaties op de voet volgen? Dat kan op www.verazijlstra.nl.

Interview

’Ik vind dat het college van bestuur hier heel knap opereert’

Een interview met Rien Meijerink de voorzitter van de Raad van Toezicht

Het was iets meer dan een jaar geleden. De Universiteitsraad was hard in aanvaring gekomen met het college van bestuur over de reorganisatie van de financiële dienstverlening en had de Raad van Toezicht gevraagd om in het geschil te bemiddelen. In haar uitspraak tikte de Raad van Toezicht het college van bestuur weliswaar stevig op de vingers over de gebrekkige communicatie, maar in de zaak zelf kreeg het universitaire bestuur gelijk. Voor het eerst sinds lang was de Raad even zichtbaar en meteen werd het beeld bevestigd dat CvB en RvT twee handen op één buik zijn.

Rien Meijerink zucht als hij met dit vooroordeel wordt geconfronteerd. Hij vindt de kritiek extra vervelend omdat de Raad van Toezicht zich onder zijn leiding juist steeds meer ontwikkelt tot een serieuze toezichthouder die er niet voor terugschrikt om het college waar nodig de duimschroeven aan te draaien. “Als de Raad over de begroting vergadert, zweet het college van bestuur tegenwoordig peentjes”, bevestigt een insider in het bestuurlijk circuit.

“De rol van de Raden is in de afgelopen jaren veranderd”, verklaart Meijerink, “omdat er vanuit Den Haag steeds meer bevoegdheden naar de universiteiten worden gedecentraliseerd. Dat is op zich een goede ontwikkeling, maar daardoor neemt wel de behoefte aan een tegenkracht toe. Die verzorgen wij en dat doen we uiterst serieus.”

Daar merken studenten en medewerkers op de werkvloer anders weinig van.

“Dat denken ze, maar ze merken het wel degelijk. Bijvoorbeeld aan het feit dat het college van bestuur het goed doet.”

Komt dat niet omdat het goede bestuurders zijn?

“Natuurlijk zijn ze dat, maar ze hebben er wel hulp bij nodig. Je hebt in de huidige universiteiten, maar ook in andere publieke sectoren zoals de zorg, tegenkrachten nodig die zorgen dat het bestuur niet naast zijn schoenen gaat lopen. De universitaire medezeggenschap vormt zo’n tegenkracht, maar tegenwoordig geldt dat zeker ook voor de Raad van Toezicht. Daar hecht ik erg aan”

De indruk bestaat juist dat de medezeggenschap aan de universiteit steeds minder begint voor te stellen.

“Dat gevoel deel ik niet. Het is waar dat de formele, ik zou bijna zeggen ouderwetse democratie in de universiteiten aan kracht heeft ingeboet. Maar dat is niet erg als daar een dialoog met betrokkenen voor in de plaats komt. Met een goede dialoog in een open sfeer ben je volgens mij beter af dan met het via de wet afgedwongen medebestuur van vroeger.”

Maar is die dialoog er in Utrecht wel? In een essay in het Ublad klaagde universiteitshoogleraar Herman Philipse onlangs over het gebrek aan medezeggenschap van de professionals.

“Dat heb ik gelezen, ja, en Philipse heeft een punt, daar moeten we eerlijk in zijn. De universiteit is van de professionals. Ik denk dat het in Utrecht nog meevalt, maar ik besef donders goed dat besturen vaak de neiging hebben om door te pakken, want de omgeving verandert snel en overleg is tijdrovend. Op zich begrijpelijk, maar daardoor schiet een gedegen raadpleging van alle echelons in de universiteit er wel eens bij in.

“Nu staat daar volgens mij tegenover dat het college wel intensief overlegt met de decanen. Dat vind ik een uitstekende zaak. Ik kende de UU uiteraard al redelijk goed uit mijn tijd als voorzitter van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). Maar mij is toen nooit opgevallen hoe decentraal deze universiteit wordt geleid. Ik vind dat het college van bestuur hier heel knap opereert door aan de ene kant de teugels wat aan te trekken, maar aan de andere kant de faculteiten voldoende bewegingsruimte te gunnen.”

Een van de kritiekpunten in de organisatie is dat het nieuwe Strategisch Plan wel erg veel nadruk legt op wetenschappelijk ondernemerschap.

“Dat vind ik niet. Het zit er wel in, maar als je het stuk onbevangen van A tot Z leest, is dat niet de overheersende indruk die het achterlaat. Ik vind het juist een heel uitgebalanceerd plan, waarin Utrecht behoorlijk goed getypeerd is. Er wordt scherp aangegeven waar onze sterke en zwakke kanten liggen. Nee, ik heb wel bewondering voor dat plan, zeker ook omdat het geen uitgebreid kletsverhaal zoals vroeger is geworden. Het geeft vrij nauwkeurig aan wat voor acties we moeten ondernemen.”

Maar als wetenschapper kom je toch alleen nog maar aan de bak als je geld meebrengt? Baart dat de Raad geen zorgen?

“Daar hebben we het inderdaad over gehad, dat zien wij ook. Maar wat is het alternatief? Je kunt wel zeggen: wij trekken ons in Utrecht niets van landelijke ontwikkelingen aan, maar feit is dat de verhouding overheid-universiteit enorm snel verandert. Niet dat ik er blij mee ben, maar wij gaan in Nederland steeds meer de kant op van privaat gefinancierde universiteiten. Dan kun je zeggen: dat vind ik onaanvaardbaar want het universitaire werk moet door de belastingbetaler betaald worden. Op zich ben ik het daarmee eens, maar dat is niet een erg productief standpunt, want het gaat toch die kant op. Als dat zo is, is het enige juiste antwoord een fel pleidooi voor onafhankelijk onderwijs en onderzoek om de dreiging van te veel marktwerking te pareren. En eerlijk gezegd vind ik dat dát nou juist heel goed in het Plan verwoord staat.”

Heeft de Raad daar invloed op gehad?

“Ik vind het lastig om daar ja of nee op te zeggen, want dan krijgt dit ene onderwerp erg veel nadruk. Maar in zijn algemeenheid kun je wel stellen dat wij ervoor hebben gezorgd dat het Strategisch Plan aan inhoudelijkheid heeft gewonnen. Wij praten tegenwoordig met het college sowieso meer over de inhoud, over de kerntaken van de UU. In de eerste jaren ging het in Raden van Toezicht voornamelijk over het geld en over de bedrijfsvoering. Als de begroting op orde was, was men tevreden. Tegenwoordig staat ook de missie van de universiteit nadrukkelijk op onze agenda. Wat moet de UU uitstralen, waar staan we voor? Daarover hebben we indringende discussies en dat vind ik zeer wezenlijk.”

Toch is het beeld nog steeds dat de RvT vooral op de centen let.

“Ja oké, maar dat is dan ook een belangrijk onderdeel van onze taak als toezichthouder. En die taak nemen wij zeer serieus.”

Tikt u het college wel eens op de vingers?

“Wij helpen het college soms om orde op zaken te stellen. In de afgelopen vier jaar hebben we een paar keer aangegeven dat men naar onze mening wat al te laconiek met de financiële problemen omsprong. Een paar jaar geleden hebben wij, gesteund door de Universiteitsraad, geadviseerd om de huisvestingslasten sneller omlaag te brengen dan men van plan was. En vorig jaar vonden we dat men wat te gemakkelijk omging met de opdracht om de financiële ellende op te ruimen. Op een gegeven moment zei het college: nou, dat is dan klaar, want er lag een begroting die in evenwicht was. Maar toen we er wat beter naar keken, zagen wij op veel plaatsen nog rode cijfers. Ons advies was om de broekriem toch nog maar iets verder aan te trekken.”

En dat is ook gebeurd?

“Ja zeker. Als het college zo’n opmerking zou negeren, dan hebben we een probleem. Maar dat zie ik hier niet snel gebeuren, want de verhoudingen tussen CvB en RvT zijn prima.”

U klinkt erg tevreden over de UU. Waar vindt u de universiteit nog tekort schieten?

“Dan denk ik in de eerste plaats aan het alumnibeleid. Dat is belangrijk, want een goede band met je alumni maakt de universiteit zelfbewuster en levert vroeg of laat extra geld op. Op dat punt zijn andere universiteiten duidelijk verder omdat zij er veel energie in hebben gestoken. Iets anders is de vraag of wij wel voldoende creatief zijn bij het binnenhalen van topwetenschappers. Toen ik Hans Clevers onlangs op de voorpagina van de Volkskrant zag staan, dacht ik: hartstikke goed. Ik vraag me alleen af of ons dat niet wat vaker zou moeten lukken. Sommige andere universiteiten slagen er volgens mij beter in om toptalent aan te trekken met allerlei speciale arbeidsvoorwaarden. Ik weet dat dat bij ons ook wordt geprobeerd, maar dat kan nog wel wat scherper en creatiever. Wij staan als Raad voor de volle honderd procent achter de ambitie om van de UU een topresearchuniversiteit te maken. Maar dan zullen we bij het aantrekken van wetenschappers nog meer concurrerend moeten worden.”

Dus salarissen betalen boven de Balkenende-norm?

Meijerink zucht. “Oké, ik weet waar u heen wilt en ik wil er wel iets over zeggen. Persoonlijk vind ik de Balkenende-norm niet zaligmakend. Ik ben het er wél mee eens dat je geen mensen moet aanstellen die het onderste uit de kan willen hebben. Ik ben ook tegen bonussen in het publieke domein en die hebben we hier dus ook niet. Maar het salaris van de minister-president als absolute bovengrens vind ik onzinnig, want de taken zijn volstrekt onvergelijkbaar.”

Dus ook een collegevoorzitter mag van u meer verdienen dan Balkenende?

“Ik vind het salaris van Yvonne van Rooy meer dan passend. In een recent onderzoek is voorgesteld om universiteiten te onderscheiden op basis van hun ingewikkeldheid en voor de salariëring van bestuurders te kijken naar vergelijkbare functies buiten de universiteit. Dat is een norm die mij aanspreekt. Utrecht zit in de hoogste klasse van ingewikkeldheid en als je dat vertaalt in salarissen, komen er bedragen uit waar wij ruim onder zitten.”

Na Willem Hendrik Gispen heeft de Raad van Toezicht met Hans Stoof weer een rector uit de faculteit Geneeskunde benoemd. Dat heeft nogal wat mensen verbaasd.

“Ja, dat snap ik, maar wij vonden het een vondst. Wij beschouwen het als een groot voordeel dat het UMC in het college van bestuur is vertegenwoordigd. De universiteit en het ziekenhuis zijn twee werelden die je niet uit elkaar wilt laten drijven, en ik weet uit mijn Rotterdamse ervaring dat het heel belangrijk is als je een goede vent of vrouw hebt die die band ook in de personele sfeer vorm geeft. Dus toen Hans Stoof beschikbaar bleek, waren wij erg tevreden.”

Maar dan heeft u dus over twee jaar een probleem.

(Hij lacht). “Misschien, maar dat zien we dan wel weer.”

Een andere benoeming waarover sommigen verbaasd waren, was die van Ivo Opstelten in de Raad van Toezicht.

“Ik ben blij dat we Ivo hebben kunnen benoemen, want hij is een man met veel ervaring en een prachtig netwerk.”

Maar is het niet raar dat hij ook adviseur is van de TU Delft?

“Ik geef toe dat ik even aan de gedachte moest wennen. Maar we hebben afgesproken dat hij op het moment dat het ingewikkeld wordt, voor de UU kiest. Punt.”

Maar dat valt toch niet te controleren?

“Jawel hoor, want wat hij in Delft doet is het aantrekken van bepaalde vormen van bedrijvigheid. Als dat met Utrecht zou concurreren, dan moet hij dat daar niet doen. Zo hebben we dat afgesproken. We zullen er eerlijk en open over communiceren en als blijkt dat er toch conflicten komen, dan moet hij of in Delft of hier stoppen. We zullen het samen scherp in de gaten houden. Vergeet trouwens niet dat zijn advieswerk voor Delft ook voordelen heeft, want daardoor blijft hij midden in de wetenschappelijke ontwikkeling staan. Dat kan ons in Utrecht van pas komen.”

CV

Rien Meijerink (1943) studeerde economie. Van 1995 tot 2000 was hij voorzitter van de Vereniging van Universiteiten (VSNU). Van 2000 tot 2005 was hij voorzitter Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum in Rotterdam. Nu is hij voorzitter van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Dion di Mucci is zijn favoriete artiest. “Ik volg hem al vanaf zijn hit The wanderer uit 1962 en hij is nog steeds mijn idool. Ik ben een man van levenslange passies.”