Achtergrond

Het stamcafé

The place to be: ‘t Pandje

“De vraag 'waar gaan we heen?' kennen we niet.” De kern van de studievereniging voor studenten Biomedische Wetenschappen, Mebiose, spreekt. “We zijn studiegenoten en actieve leden. En goede vrienden”, vertelt Fabian Pruissen (21). Samen met Joppe Nieuwenhuis (21) en Jeroen van den Berg (20) behoort hij tot de stamgasten van 't Pandje. The place to be voor biomedici.

“We zitten hier drie à vier keer per week. Alle stapavonden beginnen en eindigen hier. De grootte van de groep verschilt. Soms zijn we met z'n twintigen, maar het komt ook voor dat er vijf man zijn”, zegt Joppe. Dit betekent niet, dat de groep alleen uit mannen bestaat. “De verhouding is redelijk Utrechts: 60-40 in het voordeel van de vrouwen. We komen hier meestal rond half elf, elf uur naar toe. Met een biertje in de hand nemen we de laatste verhalen en roddels door en worden er goede grappen gemaakt. We hebben een speciaal Mebiose-biertje. Een vaasje kost 1,80 euro in plaats van 2,10.” De kroeg mag, als 'part of the deal', adverteren in het verenigingsblad.

De samenwerking tussen het bruin café aan de Nobelstraat en Mebiose loopt naar zeggen al jaren. “Het begint al tijdens de introductie. Dan is het bier nog goedkoper- 1,50. Tijdens de intro kom je hier dan ook vaak langs. Het is de plek waar veel mensen voor het eerst over hun nek gaan”, lacht Jeroen. “Na die eerste week blijf je hier komen. Het is hier rustig, relaxed, zodat je ook met elkaar kan praten. Daarnaast is er meestal wel plek voor een grote groep. Op een rustige avond is tachtig procent van de bezoekers van Mebiose. 't Pandje hoort bij Mebiose, het is een traditie. Ergens anders naar toe gaan, is geen optie.”

't Pandje speelt slim in op zijn (vaste) bezoekers. Fabian: “Je kan hier pinnen. Heel relaxed als je geen geld bij je hebt. Je kijkt de volgende dag in je portemonnee en je denkt dat je weinig hebt uitgegeven. Totdat je je afschrift ziet. Dan kan er zomaar 40 euro van je rekening af zijn.”

Een koningsplek voor Limiet 50

Opvallend veel rood-wit-zwart gekleurde fietsen staan voor Café Rex. Een damesdispuut van Veritas, Limiet 50, deelt hier op donderdagavond de lakens uit.

De fietsen blijken in de dispuutskleuren te zijn geschilderd. Uniformiteit staat hoog in het vaandel bij Limiet 50. Iedereen loopt in witte blouses met het logo van het dispuut erop. “We zitten hier bijna elke donderdag. Drie keer per maand ongeveer. Het bovenste gedeelte van de kroeg is voor ons, 20 tot 28 vrouwen. De Rex houdt hier rekening mee en zorgt dat donderdag rond negen uur, half tien, niemand anders meer boven gaat zitten”, vertelt studente Arbeids- en Organisatiepsychologie Marlou van Iersel (22).

Wat is de gemeenschappelijke deler van Limiet 50? “We komen niet allemaal uit dezelfde regio of doen dezelfde studie. Wat overeenkomt, is dat iedereen echt wat doet met z'n leven. Niet alleen op studiegebied, maar bijvoorbeeld ook met sport en toneel. Er is niemand bij, die niets doet op een dag en niets te vertellen heeft. Daarnaast zijn we voor een dispuut heel hecht. We borrelen elke week en gaan twee keer per jaar een weekend weg”, aldus Roosje van Ochten, student Bestuurs- en Organisatiewetenschappen.

De dames werken volgens een vast stramien. “We hebben een budget en als dat op is, gaan we naar de dixo op Veri. We hadden ook daar een kale ruimte kunnen huren, maar dan heb je geen muziek en is het lastig om een groep te blijven. Dan komen er ook club- of huisgenootjes bij. Om echt alleen met het dispuut te zijn is een externe locatie wel prettig”,zegt Noura ten Kate (Rechten) . Sinds september komen de dames van Limiet 50 in de Rex. Net als 't Pandje gelegen in de Nobelstraat. Marlou: “We hebben in de stad rondgekeken en bij de Rex waren ze het meest enthousiast. Ook konden we hier afspraken maken over de bierprijs. Een fluitje kost ons anderhalve euro. Normaal is dat 1,80. Een ander voordeel is, dat we hier ons dispuutsbord mogen ophangen. De Rex is voor ons een koningsplek.”

Hockeyhangplek Heerenplein

Het Heerenplein is de vaste stek van USHC Dames 2. Het studentenhockeyteam is hier na elke competitiewedstrijd te vinden. “Op zondag nemen we de kroeg over.”

“Het is de sponsorkroeg van USHC. We hebben geen eigen clubhuis, dus gaan veel USHC'ers na de wedstrijd hier naar toe”, legt de 23-jarige aanvaller Ellen Blomberg (studente Communicatie, Beleid en Managment) uit. “Het is belangrijk om een plek te hebben, waar je bij elkaar kunt komen. In het vorige seizoen is Heerenplein de vaste kroeg van onze vereniging geworden. Ons team is er eigenlijk altijd.”

“We zijn een hecht team”, aldus middenvelder Lieke Dierdorp (24). “We zien elkaar niet alleen op het hockeyveld. We eten regelmatig samen. Soms ook hier. Nou ja, heel soms. Meestal komen we alleen om te drinken.”

De studente Biomedische Wetenschappen vertelt hoe een 'Dames 2- avond' in Heerenplein eruit ziet. “Na de wedstrijd gaan we of samen eten, of gaat iedereen even naar huis. Rond negen uur, half tien komen we met een man of tien hier. Iets eerder dan de andere teams, want dan kunnen we nog een goed plekje uitzoeken. We doen dan een drankje met elkaar.” Ellen: “Daarna verspreidt het team zich een beetje, omdat de rest van de vereniging ook binnenkomt. Veel teams ken je, omdat zij er ook vaak zijn. Daarnaast zijn er altijd wel mensen uit je commissie of jaarclub. Rond half één sluit HP meestal. Wie dan nog door wil gaan, belandt meestal bij buurman De Kneus.”

De 19-jarige studente en keepster Cecile Veldman (B&O): “Het is onze ontmoetingsplek op zondag. Lekker nakletsen, naborrelen in je hockeykleren. De sfeer in Heerenplein is heel anders dan bijvoorbeeld op vrijdag of maandag. Dan is het echt een feestkroeg. Op zondag wordt er ook wel gefeest, maar hangt er een andere sfeer omdat je er met je hockeyclub bent.”

De kroeg komt de studenten ook tegemoet. “We krijgen zowel op het eten als op de drankjes korting. Dan moet je er wel bij zeggen dat je bij USHC zit. Volgens mij betaal je normaal gesproken twee euro voor een fluitje. Een USHC-er krijgt op zondag voor 1,60 een biertje. Wel in een iets kleiner glas, maar toch relatief goedkoper”, vertelt Lieke. De dames 'jassen' er per zondagavond 10 tot 20 euro per persoon doorheen. Dat geeft de volgende rekensom: een hockeyseizoen telt 22 wedstrijden. De drie dames geven ongeveer per persoon 330 euro uit op de zondagen in het Heerenplein. Samen ongeveer duizend euro per seizoen. “Dat is wel even schrikken”, lacht Ellen. “Maar goed, het zit erin geslepen. Het hoort bij de zondag.”

Een biertje bij Jan op de Trans

De Trans oogt uitgestorven op een regenachtige woensdagavond. De straat, die overdag het domein is van studenten buitenlandse talen kent een lichtpunt in de nachtelijke duisternis. Lokaal Negen. Het trefpunt voor de vriendengroep van Emma Maes (bijna 21) en Piet-Hein Snijders (25). “Wil je een biertje? We krijgen toch korting.”

Terwijl de glazen Jupiler tegen elkaar slaan, legt Piet-Hein uit, hoe ze in Lokaal Negen zijn beland. “Officieel is dit de stamkroeg van de studie Engels, maar we komen hier niet alleen met de studievereniging. We zijn een vriendengroep geworden, die elkaar via Engels kent.” Emma: “We hebben een harde kern van een man of tien. Maar er kunnen ook zomaar twintig man zijn. Vrienden of vriendinnen worden meegenomen en ook barman Jan drinkt in zijn vrije tijd met ons mee.”

Barman Jan. Een bijzonder persoon in de kroeg aan de Trans. “Hij kent ons allemaal. Aan het begin van het collegejaar zei hij, dat hij ons in de zomer gemist had. Toen ik hier voor het eerst kwam, wist Jan gelijk hoe ik heette”, vertelt Piet-Hein. “Hij hoort eigenlijk gewoon bij het groepje. Jan is trouwens ook erelid van onze studievereniging.”

Voor de studenten was het afgelopen jaar even schrikken. De openingstijden van Lokaal Negen werden veranderd. Piet-Hein: “Het bijbehorende restaurant kreeg meer aandacht van de nieuwe eigenaar. Daar ging ons kopje koffie om twee uur. Om vijf uur konden we er pas in. We hebben daar natuurlijk over geklaagd. We komen hier zo vaak! Als het niet is afgehuurd, dan zorgen wij voor de meeste omzet. We hebben zelfs onze eigen drankrekening.” De protesten hadden succes. De kroeg opent nu om vier uur.

“Je voelt je hier thuis”, zegt Emma. Lachend: “Het is als een warme deken. Altijd gezellig. We komen hier zowel 's avonds als na college. Het is een bijzondere plek.” Emma wijst naar een tafeltje. “Daar heb ik ooit mijn verkering uitgemaakt. En Piet-Hein keek vanaf de andere kant of dat allemaal goed ging.”

Interview

Fedde Benedictus

Dat ik dit boek heb geschreven, kwam deels omdat ik niks beters te doen had in de periode na mijn derde operatie. Maar, zo blijkt, het schrijven van dit boek is ook therapeutisch. Je kunt dingen van je af schrijven. Wat er ook nog achter zit, is dat ik wel eens denk als mensen zeuren over iets kleins: ‘je zou eens moeten weten’. Ik wil me vooral niet opdringen met mijn verhaal, maar ik vind het wel fijn dat het nu beschikbaar is en ik vind het ook leuk als mensen het lezen.

Het begon ermee dat ik ineens hoofdpijn kreeg op school tijdens een proefwerk in 4 vwo. Ik ging even achteroverzitten om het te laten zakken maar dat werkte niet. Toen ben ik naar beneden gegaan om een paracetamolletje te halen. Plotseling kon ik niet meer lopen en begon ik over te geven. Later bleek dat dat kwam door een verhoogde druk in de hersenen. De huisarts wilde eerst niet komen. Die dacht dat het examenstress was.

Later in het ziekenhuis heb ik een hersenscan gekregen en daar bleek dat ik een hersentumor had. Dat was één van de laatste keren dat ik heb gehuild. Dat beschrijf ik ook in mijn boek. Mijn ouders moesten ook allebei huilen. Toen hebben ze afgesproken om niet meer samen op bezoek te komen.

Wat ik me vooral herinner van die ziekenhuisopnamen was dat ik me enorm verveelde. Ik was ook bang dat mijn lerares Duits op bezoek zou komen. Ik heb toen wel gedacht dat het zonde zou zijn als ik dood zou gaan.

Na korte tijd ging ik ging weer naar huis en pakte de draad weer op. Een half jaar later tijdens een vakantie in Portugal werd ik opnieuw ziek. Ik begon weer alsmaar over te geven en dat had niks met voedsel of een virus te maken. Het was een lange reis terug in de trein. Toen moest ik geopereerd worden.

Het weekend voor de operatie heb ik tot acht uur ’s ochtends Risk gespeeld en daarna heb ik nog computerspelletjes zitten doen. De operatie zelf vond ik niet zo erg. Wat vooral erg was dat ik wakker werd met elf slangen aan mijn lichaam. Er is een stukje tumor weggesneden en de chirurg heeft een vochtblaas leeg laten lopen die zich gevormd had.

Helaas moest dat binnen drie jaar opnieuw gebeuren. Sindsdien loop ik ook moeilijk. Ik rijd op een driewieler, ook in de gebouwen van de universiteit. Dat was een ideetje van mijn mentor.

Ik fitness elke dag een uur om maar zo zelfstandig mogelijk te kunnen blijven. Ik ga ook met mijn driewieler de trein in. De NS heeft wel van die rolstoelhellingen maar daar maak ik geen gebruik van. Ik heb geen zin om een dag van tevoren aan te kondigen dat ik ergens heen wil. Tot nu toe heb ik die fiets zelf de trein in getild maar dat mag niet meer van mijn fysiotherapeut. Dat is te zwaar voor mijn rug. Dus dan moet iemand me helpen. Dat wil ik eigenlijk liever niet.

Mijn vrienden gaan er nogal makkelijk mee om dat ik iets heb. Wat de liefde betreft. Er is nu geen sprake van liefde maar ik denk niet dat mijn ziekte onoverkomelijk is. Als je een lang en gelukkig leven wilt hebben met heel veel kinderen ben je bij mij niet aan het juiste adres. Vrouwen zullen misschien minder snel met mij in het bootje stappen maar ondenkbaar is het niet.

Laatst kwam ik iemand van vroeger tegen. Ik vertelde dat het over vijf of tien misschien mis zou gaan. Toen zei hij dat ik dat vijf jaar geleden ook al zei. Het klonk bijna verwijtend, alsof hij vond dat ik eens moest opschieten met doodgaan.

Als ik dood ga, vind ik dat voor mij niet zo erg. Dat is erg voor de mensen die achterblijven. Voor mij is het nu met name lastig. Ik ben degene die nu moeilijk loopt. En het vooruitzicht om over een paar jaar kwijlend in een rolstoel te zitten is niet zo verheffend.

Inmiddels heb ik acht jaar over mijn studie gedaan. Door mijn tweede operatie verloor ik een half jaar. Het tweede deel van dat studiejaar heb ik toen gevuld met geschiedenisvakken. Dat vind ik erg interessant. Vooral het Romeinse Rijk vind ik geweldig. Ik heb alle delen van The Decline and Fall of the Roman Empire van Edward Gibbon doorgewerkt. Vijftien eeuwen Romeinse geschiedenis. Daar heb ik zes jaar over gedaan. Deel een lees ik nu opnieuw omdat mijn Engels nu veel beter is dan toen ik het voor het eerst las. Ik heb wel als doel om me breed te ontwikkelen. Ik heb ook tijdens mijn studie natuurkunde alsnog Latijn en Grieks geleerd. Op de middelbare school was ik te puberaal voor het gymnasium. Later heb ik dat ingehaald door die vakken bij Theologie te volgen. Dat was wel grappig. Zij gebruiken teksten uit de bijbel in plaats van Tacitus en Livius. Die theologen zijn hele andere mensen dan natuurkundigen. Op biddag zijn ze er gewoon niet bijvoorbeeld. Dan is er niemand op college.

Ik ben bijna klaar met natuurkunde. Mijn scriptie is ingeleverd en ik moet nog één ander vak afronden. Ik ben al op twee plekken gevraagd om te promoveren. Een bevriende docent Geschiedenis wil in de catacomben van Rome verder met een archeologisch onderzoek naar de demografie van de vroege christenen. Het gaat om de datering van botresten met behulp van koolstofmethoden. Daar is nog een natuurkundige voor nodig en hij heeft mij gevraagd. Dat zou ik erg leuk vinden. Het sluit helemaal aan bij mijn belangstelling voor de Romeinen. Maar dat vergt technisch nog wel enige bijscholing. De andere optie is op het gebied van filosofie van de natuurkunde. Dat ligt meer in het verlengde van mijn afstudeeronderzoek. Allebei interessant. Het is een luxetwijfel. Het is overigens ook nog afwachten of er geld voor vrijkomt.

Mijn toekomstbeeld is eigenlijk niet veranderd door mijn ziekte. Ik wil promoveren. Nog een echt goed boek schrijven en hoogleraar worden. Zelfs als ik in een rolstoel zit, zou ik met een spraakcomputer dingen kunnen schrijven. Hoe vaak ik ook geopereerd word, hoezeer ik ook achteruitga. Ik blijf toch dezelfde dingen willen. Daar vertrouw ik maar op.

Verval tot man is verkrijgbaar in de meeste boekhandels en via www.boekscout.nl

CV

Fedde Benedictus (1982) kreeg op zijn zestiende toen hij op het vwo zat een hersenbloeding als gevolg van een hersentumor. De tumor kan niet worden weggesneden en drukt op zijn hersenen. Ook vormt er zich een vochtblaas in zijn hersenen die via een operatie geleegd wordt. Dat is inmiddels drie keer gebeurd. Fedde begon in 2001 met zijn studie Natuurkunde in Utrecht, afgewisseld met geschiedenisvakken. Zijn boek Verval tot man waarin hij het verhaal vertelt van zijn ziekte, is net verschenen.

Schuren? Dat doe je maar in Groningen!

“Je moet naar de Filemon!”, riepen mijn vriendinnen in koor toen zij hoorden van mijn ‘onderzoek’ naar schurende mannen. Juist, die plek had ik zelf ook al in gedachten. De Filemon en Baucis aan het Janskerkhof, kortweg de Filemon, is dé place to be wanneer je wilt zien en gezien worden. Vrouwen in een sexy outfit op de dansvloer, de mannen daar in een cirkeltje omheen. “Wij gaan wel met je mee!”, riepen twee van mijn vriendinnen meteen enthousiast. “Dan doen we een laag uitgesneden shirtje aan en dan zullen we eens zien hoe die Utrechtse mannen reageren.” En zo kwam het dat ik donderdagnacht aansloot in de rij voor de Filemon, mijn vriendinnetjes Sanne en Anneke naast me als aas.

Anneke gaat wel vaker naar de Filemon. “Ik vind het leuk om hier af en toe heen te gaan, omdat de sfeer heel anders in dan in de meeste Utrechtse uitgaansgelegenheden. De muziek is bijvoorbeeld minder hitjesachtig en op de grote dansvloer kan je echt lekker dansen.” Maar dat is niet de enige reden dat ze graag in de Filemon komt. “Oké, heel eerlijk: hier komen toch wel de lekkerste mannen.” Daar kan ik haar geen ongelijk in geven. De lange mat in de nek, zoals die van de vele kerels in ’t Pakhuis en de Woolloomooloo, zijn hier schaars. De meeste mannen dragen een goed gestyled kapsel en lijken ook zorgvuldig aandacht te hebben besteed aan de kleding die zij dragen. Dat dit niet altijd tot een origineel idee leidt, blijkt uit het aantal mannen dat zich deze avond in een witte blouse heeft gehuld. Maar ach, het staat goed en daar gaat het om wanneer er versierd moet worden.

Niet alleen witte blousejes zijn geliefd, ook strakke T-shirts blijken een favoriet kledingstuk van de Filemonmannen. “Het zijn toch een beetje gladde types hier”, vindt Sanne. “Ik houd er niet van. Je wordt er heel erg door bekeken. Als je langsloopt om naar de bar te gaan bijvoorbeeld, merk je gewoon dat je door iedereen wordt uitgecheckt.” Doorlopen en negeren is haar tactiek, “anders gaan ze je aanspreken. Of erger: achter je dansen en tegen je oprijden.” Anneke begint te lachen. “Ha, ha, ja. Maar als het een leuke jongen is, is dat toch ook niet zo erg?” Toch is ook zij er niet van gediend wanneer een jongen helemaal onaangekondigd tegen haar op komt rijen. “Ik wil wel eerst oogcontact hebben gehad, hoor.”

Achter ons staat al een tijdje een groepje jongens naar ons te kijken. En hoe charmant wij ook met onze billen schudden, ze happen niet. “Schuren? Nee, dat doen wij niet”, reageert de 21-jarige Erik. “Ik lach mannen uit die dat doen, zo benader je een vrouw toch niet?” Zijn vrienden knikken instemmend. “Ik red wel eens een dame uit de handen van zo’n glijer. Uiteindelijk gaan ze dan met mij mee naar huis, ha, ha. Vrouwen houden gewoon niet van rijdende mannen.” Maar een tip voor de glijende mannen die hun strategie willen veranderen heeft hij niet. “Ik heb geen speciale tactiek om een meisje te versieren. Ik zet nooit de eerste stap. Het gaat gewoon vanzelf.” Ja, ja. Vandaar ook dat hij Anneke, die met vier glazen bier van de bar terugkomt, aanspreekt met: “het probleem is dat meisjes zelf hun drank halen tegenwoordig. Nu kan ik dat niet meer voor je doen.” Als dat geen openingszin is…

Bas (19) is niet zo van de openingszinnen. Hij staat aan de bar een biertje te drinken, maar wanneer deze op is, begeeft hij zich naar de dansvloer, waarschuwt hij mij. Daar gooit hij zijn draaiende heupen in de strijd. Hebben we hier dan een schurende man te pakken? “Ja, ik vind het leuk om op die manier met een meisje te dansen. Oké, ik geef toe, écht dansen is het niet. Maar het is wel leuk.” En, heeft hij succes met zijn moves? “Ik krijg wel eens boze blikken en ben zelfs een keer geslagen. Maar echt problemen heb ik er nog nooit door gekregen. Meiden vinden het toch stiekem wel leuk, hoor”, grijnst hij. Hij draait zich om en verdwijnt tussen de dansende vrouwen op de dansvloer. Op zoek naar een slachtoffer.

“De Filemon heeft inderdaad het imago dat er veel jongens zijn die ongevraagd aan meisjes zitten”, weet barvrouw Dorien. “Maar het komt echt niet vaak voor dat meisjes daar last van hebben, hoor. Het gebeurt wel eens dat meiden bij ons klagen over het gedrag van een bepaalde jongen. Als hij zich echt vervelend gedraagt, gaat hij er natuurlijk uit. Maar meestal is dat niet nodig, dan lossen de meiden het zelf op.” Dorien heeft wel een idee waar dit foute imago van de Filemon vandaan komt. “We hebben een grote dansvloer en het is vaak druk. Dan dans je sneller tegen elkaar aan.”

Maar in de meeste gevallen is dat zeker niet met voorbedachten rade, blijkt uit verdere rondvraag onder het mannelijk schoon. Als je staat te dansen kan het wel eens gebeuren dat je een meisje aanraakt, maar tegen een meisje oprijen gaat echt te ver, zijn de mannen het over eens. Een enkeling geeft toe het schuren wel eens te hebben geprobeerd, maar dan heel wat jaren geleden. Nu de breezers hebben plaatsgemaakt voor bier, is er geen denken meer aan dat vrouwen op deze manier benaderd worden. De Utrechtse mannen lijken zich dus beter te gedragen dan hun collega’s uit het hoge noorden.

Maar pas op, dit geldt natuurlijk niet voor iedere man. Wanneer mijn vriendinnen en ik aan het eind van de avond in de richting van de jassen lopen, passeren we één stelletje dat schuurt zoals het schuren bedoeld is. Een meisje met een niets-verhullend hemdje en strakke spijkerbroek duwt haar heupen naar voren en achteren. De jongen achter haar duwt haar billen met zijn handen tegen zijn geslachtdeel aan en draait zijn heupen langzaam mee. Ze lijken niet meer in de gaten te hebben midden op een dansvloer te staan. Half kreunend kan het meisje nog net uitbrengen dat dit de jongen is op wie ze al een tijdje verliefd is. “Het is dus een hele goede avond.” En de jongen? Die zegt het geil te vinden. “Ze is toch een lekker wijf?”

Gelukkig is dit de enige man die wij deze avond hebben kunnen betrappen op het oprijen tegen een meisje. Daaraan te meten zit het dus wel goed met de manieren van de mannelijke Utrechtse studenten. Dames uit Utrecht, jullie kunnen met een gerust hart naar de Filemon! Maar houdt de mannen in de gaten, want zoals het bekende spreekwoord luidt: uitzonderingen bevestigen de regel!

Docenten: het zijn net mensen

Voor sommige studenten is donderdagnacht heilig: kroeg in, bier drinken en tegen het morgenkrieken naar bed. Het is niet ondenkbaar dat deze benevelde studenten vroeg op de vrijdagmorgen voorbij worden gefietst door Marien Baerveldt, student Liberal Arts & Sciences en Psychologie, zich haastend naar een middelbare school: voor wiskundeles.

Mariens plaats van bestemming: de Nobeldwarstraat, waar de hoofdlocatie van het St.-Gregorius College Utrecht is gevestigd. Zodra de student de poort is gepasseerd, is hij niet langer Marien, maar Meester Baerveldt. Tien uur in de week is hij wiskundedocent. Rector Frans van Noort noemt mensen als Marien, die als studentdocent werkzaam zijn op middelbare scholen belangrijk: “Ik ben erg blij met jongens als Marien. Dankzij hen wordt de schaarste aan docenten wat teruggedrongen.”

De studerende leraren die bij Gregorius rondlopen zijn allen geworven bij het bedrijf StudentDocent, een bureau van de UU-studenten Steven van den Tol en Patrique Zaman. Sinds september 2007 bemiddelen zij tussen studenten en middelbare scholen. Een commercieel bedrijf, maar wel een met een maatschappelijk verantwoorde visie. Steven: “Natuurlijk wil ik er geld mee verdienen, maar ik hoop tevens het onderwijs te kunnen verbeteren.”

Het idee voor StudentDocent ontstond op een dag toen de twee studenten Natuurwetenschap en Innovatiemanagement na college samen naar huis fietsten. Ze discussieerden over bijbanen. “We vonden het zo bizar dat studenten, slimme mensen die een wetenschappelijke opleiding volgen, zulke domme baantjes moeten doen; promotiewerk bijvoorbeeld of achter de bar staan.”

Hun verwondering en verbazing was des te groter toen ze bedachten dat het behalen van een diploma in het hoger of wetenschappelijk onderwijs deuren opent voor banen met zoveel meer verantwoordelijkheid en salaris. “Je verdient ineens tien keer zoveel, terwijl je echt niet tien keer slimmer bent geworden als je je diploma eenmaal binnen hebt.”

Tegelijkertijd wisten de twee opfietsende studenten dat het middelbaar onderwijs behoefte had aan mankracht, aan mensen met een academisch denkniveau. Steven: “Toen we begonnen, speelden de ophokuren heel erg. Stel: er valt een uur Frans uit. Dan krijgt de betreffende klas bijvoorbeeld een economieleraar voor haar neus die daar moet gaan babysitten: zo’n docent, die gestudeerd heeft, zit dan alleen maar leerlingen een beetje in de gaten te houden. Waarom daar geen student Frans neerzetten? Die is uiteraard op dat gebied vakinhoudelijk sterker en met een goede training kunnen we hem wat didactische vaardigheden bijbrengen. Zo is de school geholpen, want de les Frans gaat niet verloren, en de studenten hebben hun uitdagende en nuttige baan!”

Droomvrouw

Vrijdagochtend om kwart over acht zit de 22-jarige Marien, geflankeerd door enige andere docenten, met een kop koffie in de docentenkamer. “Ik heb één keer eerder in een lerarenkamer gezeten, toen ik met mijn eindexamenstunts in onze middelbare school inbrak. Heel spannend was dat toen. De eerste keer hier in de docentenkamer vond ik het nog wat vreemd. Nu niet meer. Er hangt een goede sfeer. De docenten praten in deze kamer met elkaar bijvoorbeeld over hoe het thuis is. Ja, het zijn net mensen.”

Tien minuten later staat hij in lokaal 074 voor een uitgelaten vmbo-brugklas. In het lokaal zijn de zware, blauwe, stoffen gordijnen gesloten. Maar goed ook; afleiding van buiten zou deze klas alleen maar rumoeriger maken. Het aloude geintje dat de leerlingen niet op de juiste plek gaan zitten om de leraar in verwarring te brengen, heeft invaldocent Marien vrij snel door. “Iedereen op zijn eigen plek zitten. Hup, opstaan.” Schoorvoetend verruilen de kinderen van plaats. Als een drilinstructeur maant hij de kinderen om de tassen van tafel te halen en het wiskundeboek open te slaan op pagina 146. “Dan kom ik nu langs om te kijken of het huiswerk is gedaan.”

Als meester Baerveldt op het bord wat uitlegt houdt de klas zich koest. Met blauwe en rode stiften tekent hij rechthoeken en vraagt de klas om de verschillende oppervlakten uit te rekenen. De leerlingen mogen vervolgens zelfstandig gaan werken. Sommige groepjes gaan ijverig aan de slag, andere zijn met heel andere dingen bezig. Zo blijkt een groepje achter in de klas een eigen vorm van wiskunde te ontwikkelen. De jongens berekenen namelijk hoe hun zogezegde droomvrouw eruit moet zien. Een van hen is overtuigd dat zijn droomvrouw bestaat uit een combinatie van drie meisjes uit zijn klas. Hij wijst de meisjes aan en somt op: “1/3e van haar, 1/3e van die daar en dan 1/3e van haar. Dat is het best.”

Terwijl Marien zijn rondgang maakt door de klas en neerhurkt bij leerlingen met een vraag, wordt er achter zijn rug verwoed met propjes papier naar elkaar gegooid. Vanuit zijn ooghoeken houdt hij de vermeende relschoppers in de gaten. Als een meisje een prop naar voren gooit, is de meester er snel bij: “Opruimen! En dan ga je je melden! Laat je spullen maar liggen. Opschieten!” Het handhaven van de orde gaat Marien goed af. Schrok hij niet van hoe rumoerig een klas kan zijn? “Nee”, zegt hij nuchter, “ik zat vroeger op ‘de Werkplaats’, een school in Bilthoven. Daar liepen we bij wijze van spreken over de tafels. Een school waar creativiteit en eigen verantwoordelijkheid hoog in het vaandel staan. Ik vond het heerlijk dat ik kon doen wat ik wilde.”

Van de docenten op het St. Gregorius begreep hij al snel dat deze school een heel andere opvatting over onderwijs had. “Ik mag in principe zelf weten hoe ik het hier aanpak, maar ik kreeg wel direct van de docenten te horen dat de kinderen naar het Gregorius komen omdat er structuur wordt geboden.” De strengere aanpak was even wennen. Volgens Marien zou zo’n schoolomgeving voor hemzelf niet hebben gewerkt: “Ik denk dat ik dan heel erg in mijzelf gekeerd zou zijn. Ik heb wel geleerd dat verschillende mensen verschillende manieren van leren nodig hebben. Ik dacht dat de meerderheid gebaat zo zou zijn bij een lossere aanpak, zoals ik dat zelf op school heb ervaren. Dat is dus niet waar.”

Daarnaast heeft deze bijbaan Marien doen inzien dat het docentschap een zwaar bestaan is: “Ik heb zoveel meer respect gekregen voor docenten. De dingen die ze allemaal nog moeten doen naast legeven: docenten hebben pas echt bergen huiswerk. Toen ik hier in december kwam lesgeven, vroeg ik enige leraren met de kerstvakantie in het vooruitzicht, wat ze in de vakantie gingen doen ‘Niets’, antwoordden ze, ‘rusten. Slapen!’ Iedereen liep echt op zijn tandvlees. En die vakanties zijn heus niet zo lang. Wij studenten hebben meer vakantie!”

Lerarentekort

Aan het terugbrengen van het lerarentekort, dat al jaren hoog op de politieke agenda staat, draagt bemiddelingsbureau StudentDocent een steentje bij. Maar eigenlijk gelooft Steven niet zo in dat lerarentekort: “Er zijn niet meer leraren nodig, maar de efficiëntie van de docent moet omhoog. Kijk, als je vroeger iets wilde leren ging je bij een meester in dienst; een een-op-een relatie. Dat was te weinig efficiënt, dus zijn er vervolgens dertig leerlingen bij een meester of docent ondergebracht. Dat is tweehonderd jaar geleden bedacht, en zo doen we het nog steeds.”

Steven legt uit dat dit naar zijn mening nogal een achterhaald concept is: “Vroeger kwamen die dertig leerlingen allemaal uit hetzelfde dorp. Ze hadden allemaal een vergelijkbare voorkennis en achtergrond. Er waren ongetwijfeld nog wel niveauverschillen, maar het was gemakkelijk om één lesprogramma te maken voor deze dertig kinderen. Tegenwoordig, in de multiculturele samenleving, heb je dertig totaal verschillende kinderen. Andere achtergronden, andere voorkennis, soms zelfs een andere taal. Eén lesprogramma maken voor hen allemaal is eigenlijk onmogelijk.”

Die verscheidenheid onder leerlingen leidt mede tot een verscheidenheid in taken voor de docent, zo ontvouwt Steven zijn visie op het onderwijs. Meer docenten is volgens hem niet de oplossing: “In het onderwijs zijn er teveel taken die door slechts één persoon worden gedaan, daar moet meer differentiatie in komen. In het ziekenhuis heb je toch ook de specialist met daaronder allemaal verschillende lagen? Een soort piramide dus: zoiets zou ook bij het onderwijs ingevoerd moeten worden. Lesgeven moet de hoofdmoot zijn en uitgevoerd worden door de docent. Alles wat daarnaast komt, zoals proefwerken nakijken, excursies, bijles geven, e-learning enzovoort, kan dan onder toezicht van en in samenspraak met de docent aan anderen worden uitbesteed.”

En daar komt Stevens bedrijf om de hoek kijken: StudentDocent levert namelijk niet alleen (inval)docenten, door het bedrijf van Steven en Patrique Senior studentdocent genoemd, maar ook Junior studentdocenten en Onderwijsondersteunenden. Laatstgenoemde groep is er in de eerste plaats om de docent te verlichten, waardoor deze zich meer kan toeleggen op het onderwijs sec.

Voetbalplaatjes

Terug in de vmbo-brugklas van meester Marien wordt het huiswerk voor de volgende keer opgegeven. Ondertussen verzamelt een groepje zich bij de deur; over luttele seconden klinkt de bel en mogen ze naar de volgende les. Eén van de leerlingen kijkt bijna weemoedig naar de klok. “Nog zes uur”, verzucht het jongetje, “dan is het weekend: twee dagen vrijheid.” Het kleinste jongetje van de klas vraagt aan zijn klasgenoten wat ze het tweede uur eigenlijk hebben. “Nederlands”, luidt het antwoord, “van onze beste vriend die ons laatst de oorlog heeft verklaard.” Als de bel gaat, marcheert de troepenmacht naar buiten.

Marien heeft een tussenuur, dat hij spendeert in de lerarenkamer. Wiskundelerares Elke Sanders, die door Marien gekscherend zijn mentormoeder wordt genoemd en al 17 jaar in het onderwijs zit, neemt plaats naast haar jonge collega. Ze is zeer te spreken over Marien. “Hij doet het erg goed, zeker voor iemand die nooit een lerarenopleiding heeft gevolgd. Marien is een natuurtalent. Het is algemeen bekend dat leraren nogal eigenwijs kunnen zijn. Marien begrijpt gelukkig dat dat niet werkt bij vmbo-kinderen, daar moet je juist een band mee creëren. Pas dan willen ze voor je werken. Daarnaast kijkt hij eerst naar zichzelf als het niet zo lekker gaat. Dat vind ik een goede eigenschap voor een leraar: niet de oorzaak meteen bij de klas leggen.”

Terwijl Sanders gretig voetbalplaatjes in ontvangst neemt van een collega (“voor de kinderen hoor”), zegt Marien dat het in eerste instantie de bedoeling was om hier scheikunde te geven. “Maar die vacature bleek al vergeven. De rector had wel mijn cv ontvangen, waarop hij mij opbelde met de vraag of ik wiskunde wilde geven. Prima. Je hebt het niveau gezien; eigenlijk is het meer rekenen dan wiskunde. Oppervlaktes narekenen. Plus en keer. Echt niet moeilijk.”

Dankzij Marien konden de betreffende vmbo-klassen eindelijk weer eens wiskundeles krijgen. “Ze hadden al een maand of twee geen wiskunde meer gehad en het was onduidelijk hoe lang de docent nog weg zou blijven. Een school gaat dan niet iemand tijdelijk aannemen. Trouwens, het is ook veel te moeilijk om iemand voor zo’n korte tijd te vinden binnen de bètahoek.”

Ook zou Marien slechts drie weken blijven, van begin december tot de Kerstvakantie. “Dat is de reden dat ik geen coach kreeg toegewezen, iets wat normaliter wel gebeurt. Tevens was wat ik hier zou doen zo afgebakend: één hoofdstuk met vier vmbo-klassen.”

Zo kwam het dat Marien tijdens zijn allereerste lesuur alleen voor de klas stond: “Het tweede uur kwam er wel iemand bij me in de klas zitten, even kijken hoe het ging. Na vijf minuten stond ie weer op, hij had gezien dat het wel goed zat. Dat gaf zelfvertrouwen.”

De stof die op de kinderen moet worden overgebracht mag dan niet al te moeilijk heten, de didactische vaardigheden moet hij toch ergens hebben opgedaan. “Dat wordt door StudentDocent opgevangen. Ik heb twee avonden een cursus gevolgd die door Stevens bedrijf wordt georganiseerd. De cursus wordt gegeven door iemand van de lerarenopleiding, waar je vooral handige didactische tips krijgt.”

Naast het lesgeven aan de vier vmbo-klassen, heeft Marien een keer bij een 2 havo/vwo-klas opgepast, omdat de docent ziek was geworden. “Ik heb wat wiskunde met ze gedaan. Dat was toch even van een ander niveau: die kinderen zijn bezig met het vermenigvuldigen van negatieve breuken. Toen moest ik wel graven in mijn geheugen hoe dat ook weer ging.”

Marien zegt deze klassen ook gewoon les te mogen geven. “Ik zou zelfs zes vwo tijdelijk mogen onderwijzen, maar ik denk niet dat ik dat wil. Die kids zijn met hun eindexamen bezig, dat is voor het echie. Dan zou ik me weer uitgebreid in die stof moeten verdiepen. Ik heb het wiskunde-eindexamen destijds ruimschoots gehaald, daar niet van, maar om de stof te kunnen uitleggen moet je het volgens mij op een heel andere manier begrijpen.”

Dat Marien als wiskundedocent aan de slag kon, is volgens Steven weinig verwonderlijk: “Exacte vakken blijven altijd gewild. Op het moment hebben we erg veel vraag naar Biologiedocenten.” Geschiedenisstudenten mogen zich ook bij hem aanmelden, maar Steven geeft te kennen dat een bijbaan in het onderwijs op dit vakgebied weinig kans van slagen heeft: “Er is geen tekort aan geschiedenisdocenten. Als je je bij ons inschrijft bij geschiedenis, is de concurrentie erg groot. Typisch geval van kleine vraag en groot aanbod.”

Chickies

Het succes van zijn bedrijf dankt hij naar eigen zeggen deels aan de competentie van de driehonderd studenten die inmiddels in het bestand zijn opgenomen. “Ik durf te beweren dat een studentdocent vakinhoudelijk gemiddeld beter is dan een docent. Een studentdocent heeft namelijk actuele kennis. Neem biologie: die discipline is de afgelopen twintig jaar enorm veranderd. Een student Biologie zit daar middenin. Natuurlijk, een docent wordt geacht zijn vakgebied bij te houden, maar daar heb je het weer: dat schiet er bij in omdat ie het te druk heeft.”

Op pedagogisch-didactisch gebied zal een studentdocent het evenwel moeten afleggen tegen een docent. “Dat betwijfel ik”, verweert Steven zich. “Ik denk dat de helft van de studentdocenten op dit vlak sterker is. Sommige docenten met veel ervaring komen in een sleur terecht en vallen terug op hun aloude pedagogische trucjes. Studentdocenten ontberen de ervaring natuurlijk, maar staan wel nieuw en fris tegenover zo’n klas. Van sleur en herhaling zal bij hen geen sprake zijn.”

Zijn relatie met de leerlingen is volgens Marien wat losser dan op het Gregorius gebruikelijk is. “Daar gaan de leerlingen ook wel vanuit: ik ben immers jonger dan de andere docenten en daarnaast ben ik slechts voor korte tijd hun leraar.” Maar teveel frivoliteiten accepteert hij niet: “Ze moeten wel meester zeggen of meneer Baerveldt. Er zijn er die het proberen met ‘hé, mees!’ Als dat op een vriendelijke manier gebeurt accepteer ik dat, anders niet.” Aan de andere kant beseft Marien dat volledige controle op de klas ondoenlijk is. “Dat lukt niet. Soms hoor ik iemand wat onzinnigs roepen en doe ik maar net of ik het niet gehoord heb. Zolang het maar niets aan je gezag afdoet.”

Als Marien aan het einde van het derde uur, na les te hebben gegeven aan een 2e klas vmbo, zegt dat volgende week zijn wiskundeles uitvalt, vragen sommigen zich hardop af waarom.

“Ik ga op vakantie”, legt meester Baerveldt uit.

De klas wil weten waarheen en met wie.

“Ik ga naar Marokko, met vrienden.”

“Jajaja”, rumoert de klas, “zeker achter de chickies aan!”

Marien is even Oost-Indisch doof.

Tot uw dienst…

Het bedrijf van Steven en Patrique zet drie groepen in om het voortgezet onderwijs tot dienst te zijn:

1.De Senior studentdocent. Deze Senior behoort in staat te zijn een les van een uitgevallen docent over te kunnen nemen, desnoods voor langere tijd. Verdienste: 15 euro per lesuur (voor tussenuren geldt een tarief van 8 euro per uur)

2.De Junior studentdocent. De zogenoemde ‘Judo’ kan bijvoorbeeld worden ingezet als begeleider in een huiswerkklas. Ook worden zij geregeld ingezet om een klas te ondersteunen tijdens examenperiodes. Verdienste: 11 euro per uur.

3.De Onderwijsondersteunende. Deze groep wordt door StudentDocent ‘de duizendpoot’ genoemd. Voorbeelden van de werkzaamheden: surveilleren bij tentamens en docenten helpen bij het nakijken van opdrachten en proefwerken. Verdienste: 8 tot 10 euro per uur

Educatieve minor

StudentDocent is niet de enige die zich inzet om het onderwijs te hulp te schieten. Zo heeft ook De Nationale Denktank, een team dat bestaat uit veelbelovende masterstudenten, pas afgestudeerden en promovendi, in 2007 PAL geïntroduceerd, de Persoonlijk Assistent van Leraren. Een initiatief dat inmiddels 2,4 miljoen steun toegezegd heeft gekregen van het Ministerie OC&W voor het werven en opleiden van de studenten die in de nabije toekomst als PAL aan de slag kunnen.

De UU probeert evengoed het nijpende tekort aan leraren tegen te gaan. Komend academisch jaar introduceert de universiteit bij de alfa-, bèta- en gamma- schoolvakken een Educatieve minor. Deze minor levert een beperkte bevoegdheid op: na voltooiing mogen de studenten lesgeven in de klassen van vmbo-t en in de onderbouw van HAVO en VWO. Marjolein Boessenkool, secretaris van de taskforce Lerarenopleiding: “De minor in de eerste plaats bedoeld om leraren op te leiden. Maar je kunt er veel meer mee; zo is het een goede voorbereiding voor mensen die zich moeten inleven in een bepaald publiek. Stel dat je later mensen moet overtuigen om mona-toetjes te kopen, dan is deze minor bijzonder handig. Of voor studenten die bijvoorbeeld trainer willen worden in het bedrijfsleven.”

Lesgeven met internationale allure

Het was wel even wennen voor Wieneke Maris, dat ze er ‘please’ achteraan moest zeggen, terwijl ze bezig was de orde te handhaven tijdens haar aardrijkskundeles. Ze liep vier maanden stage op een school in Wales. Britten zijn een stuk beleefder dan Nederlanders, en af en toe voelde Wieneke zich als Nederlandse ‘aardig lomp.’ Omdat ze lesgaf op een zogeheten United World college, was er een grote variatie aan nationaliteiten in haar klas vertegenwoordigd. Kinderen vanuit heel de wereld komen naar deze scholen toe voor de laatste twee jaar van hun VWO-opleiding, vaak met een beurs die ze hebben moeten aanvragen. “Tijdens de eerste les vertelde ik meteen maar dat ik bekend stond als ‘direct’, waarna ik iedere leerling iets liet vertellen over de gebruikelijke omgangsvormen in zijn of haar land van herkomst. Geweldig vond ik dat, en het had nog met aardrijkskunde te maken ook.”

Lesgeven in het Engels, kennismaken met buitenlandse culturen, het zijn geen zaken waar je direct aan denkt bij een lerarenopleiding. Sterker nog: voor de steeds meer globaal georiënteerde student van tegenwoordig valt de optie ‘leraar’ vaak als eerste af, onder andere door het gebrek aan internationaal perspectief. Toch maakte Wieneke het in het afgelopen jaar mee, toen ze de Bilingual and International Teacher Education Programme (BITEP), sinds kort ook bekend onder de werktitel U-Teach, volgde. U-teach is een master die opleidt tot eerstegraads docent in het vak dat je daarvoor aan de universiteit studeerde, maar net iets meer dan dat. De opleiding is bedoeld voor extra gemotiveerde studenten die in het buitenland willen gaan lesgeven of terecht willen komen in het Tweetalig Onderwijs in eigen land. Inmiddels zijn er ruim honderd tweetalige scholen in Nederland voor havo en of vwo leerlingen.


Stapje extra

”Deze opleiding bood me net die extra uitdaging die ik zocht”, legt Wieneke haar keuze voor de in Nederland unieke lerarenopleiding uit. “Bij het leraarsberoep ben je toch bang dat je het na een tijdje wel hebt gezien.”

Het is precies wat de opleiding beoogt te bieden, volgens coördinator en Ivlos-medewerker Gerrit Jan Koopman. “U-Teach is bedoeld voor studenten die net dat stapje extra willen zetten. Ze investeren iets meer in zichzelf, maar dat levert hen dan ook een uitdagender baan op in de toekomst.”
Ook Ilona Benneker startte vorig jaar met de BITEP-opleiding met een sterke motivatie, nadat ze tijdens haar master psychologie al een onderzoek had gedaan in Suriname. “Die internationale atmosfeer motiveerde me enorm. Ik wilde iets extra’s te bieden hebben, voor mezelf én voor de leerlingen. Door in het Engels les te geven kan ik dat nu.” Inmiddels geeft Ilona net als Wieneke les op een tweetalige school in Nederland. Haar buitenlandse stage volgde ze in de Verenigde Staten, op de State College Highschool in State College, Pennsylvania. Ze gaf daar biologie aan twee klassen uit de 10th grade, vergelijkbaar met HAVO 4. “Die leerlingen waren dus allemaal bezig met het halen van hun rijbewijs en het voorbereiden van hun sweet sixteen. Maar gemotiveerd waren ze absoluut.” Enthousiast als ze was liet ze de leerlingen allerlei creatieve dingen doen, zoals het klassikaal uitbeelden van de electronentransportketen. “De ene leerling was een electron, de ander een waterstofion en weer een ander een transporteiwit. Dat werkte goed en de leerlingen vonden het prachtig. Zoiets deden ze niet vaak.”

In de VS hebben leerlingen niet zoals in Nederland elke week twee tot vier lesuren per vak, maar volgen ze ieder jaar een klein aantal vakken op een intensievere manier. Zo heeft ieder land zijn eigen bijzonderheden. In Noorwegen is het bijvoorbeeld heel gewoon om naast de studievoortgang ook de vooruitgang van een leerling gedurende enkele maanden te toetsen en mee te laten tellen in het cijfer.

De studenten van U-teach krijgen de opdracht om hun ervaringen zoveel mogelijk met elkaar te delen. Ze gaan minstens in tweetallen naar het buitenland, houden een shock-log bij waarin ze schrijven over hun cultuurshock en belevenissen in de school, en moeten onder andere een klein onderzoekje uitvoeren naar wat op hun stageplek wordt verstaan onder strictness, overwicht.

“Die ervaringen maken je een bewuste docent”, zegt Wieneke. “Je ziet veel beter de sterke en zwakke kanten van ons eigen onderwijssysteem. Ik heb collega’s die klagen dat hun lesmethode zo saai is. Terwijl ik denk ‘daar hoef je je toch niet aan te houden’?”

Leuker

Volgens Koopman zorgt dat extra inzicht ervoor dat docenten die van U-teach komen veel sneller doorstromen naar hogere functies in het onderwijs. En ook in aanpalende disciplines zijn ze gewild. “Laatst zocht de Anne Frank-Stichting twee lesmateriaalontwikkelaars. Van de ruim vierhonderd kandidaten werden twee U-teachers geselecteerd. Daar was ik wel trots op.”

Momenteel is het Ivlos bezig met het opzetten van een soort vervolgprogramma, in samenwerking met dertien tweetalige scholen in Nederland. Koopman: “We realiseren ons dat het niet mogelijk is om in één jaar alle facetten van tweetalig en internationaal onderwijs te behandelen.” Vanaf volgend jaar september kunnen de vers afgestudeerde leraren waarschijnlijk bij de aangesloten scholen een vrijwillige vervolgopleiding volgen. Die zal in de eerste maanden vooral gericht zijn op ‘hoe hou ik mij staande’, vanaf januari komt daar inhoudelijke lesstof bij.

Wieneke en Ilona willen allebei op termijn wel weer les gaan geven in het buitenland, Ilona het liefst in een ontwikkelingsland. Maar ze hebben het nu ook nog prima naar hun zin als tweetalige docent in Nederland en nog niet op hun werk uitgekeken. Dankzij hun extra opleiding kijken ze met vertrouwen naar de toekomst. Koopman: dit is een manier om het lerarentekort op te lossen: het beroep leuker maken.’

BITEP: leraar plus

Het BITEP-programma is een tweetalige masteropleiding voor eerstegraads docenten die in een internationale omgeving willen werken en die al tien jaar bestaat. Studenten kunnen kiezen voor drie varianten van BITEP:

•de tweejarige master die voor de helft bestaat uit verdiepende vakken, aansluitend op hun bachelor,

•als eenjarige, postdoctorale opleiding of

•als werk-studeervariant, waarbij ze hun Nederlandse stage lopen op een school waar ze al werkzaam zijn.

Naast onderwijskundige en vakdidactische vakken, lopen de studenten eerst twaalf weken stage op een tweetalige of internationale school in Nederland. Het IVLOS is hiervoor een intensieve samenwerking aangegaan met het tweetalige Anna van Rijn College in Nieuwegein.

Elk jaar is er plek voor 18 studenten in de BITEP opleiding. Voor toelating moeten studenten aantoonbaar affiniteit hebben met een internationale omgeving, gemotiveerd zijn om meer tijd te steken in hun opleiding dan bij gewone lerarenopleiding gevraagd wordt, en hun Engels moet goed zijn. In de afgelopen jaren werden op taalvaardigheid twee studenten afgewezen.

Voor de opleiding wordt van de studenten een extra bijdrage van ongeveer 1000 euro gevraagd. Daar staat dan wel weer tegenover dat het IVLOS tot nu toe er steeds in geslaagd is om voor de verplichte buitenlandstage in Italië, Noorwegen, Finland, Spanje, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika of Wales bij het Europees Platform (een organisatie die o.a. zorg draag voor de subsidie programma’s van de Europese Commissie) een dekkende beurs te vinden.

interview

Appy Sluijs

Hanneke Slotboom

Gras is groen, de lucht is blauw en bij stijgende CO2-concentraties wordt het warmer. Zo simpel is het. Dat weten we al sinds 1896. Dat begrijpen we natuurkundig gezien ook. Dus wie ontkent dat een hogere CO2-concentratie leidt tot opwarming, ontkent de natuurkunde. De enige onzekerheid in het klimaatonderzoek is: welke reacties voltrekken zich verder.

Wij onderzoeken bij de groep Palaeo-ecologie het klimaat en klimaatveranderingen van honderden tot miljoenen jaren geleden aan de hand van gesteentes die op de oceaanbodem gevormd zijn. Zelf ben ik nu zo’n tien jaar bezig met onderzoek naar de periode tussen 65 en 35 miljoen jaar geleden. Van die periode weten we dat de CO2-concentratie flink hoger was dan nu. Aan de hand van die gegevens kunnen huidige klimaatmodellen worden getoetst.

Wij waren de eersten die een boorkern van de Noordpool bekeken van die tijdsperiode. De specifieke methodes die we hier toepassen bleken heel geschikt voor de bestudering van dat materiaal. Met de vondst van fossiele subtropische algen en met behulp van een techniek ontwikkeld op het NIOZ op Texel, konden we berekenen dat de temperatuur van de Arctische oceaan 55 miljoen jaar geleden rond de 23 graden was. Toen ik die resultaten voor het eerst zag, geloofde ik ook niet wat ik zag. Maar vondsten op bijvoorbeeld Spitsbergen en Canada zijn consistent: daar vinden we bladeren uit gematigd regenwoud en pootafdrukken van nijlpaarden en krokodillen.

Uit ons onderzoek blijkt dat het temperatuurverschil tussen de tropen en de polen toen kleiner was dan je zou verwachten. Het verschil was sowieso kleiner dan nu, omdat het zonlicht niet werd teruggekaatst door ijs. Maar zelfs als je dat effect meeweegt, is het verschil kleiner dan klimaatmodellen kunnen simuleren. Dus is er sprake geweest van een ‘terugkoppelingsmechanisme’, waardoor de temperatuur rond de polen extra steeg. We weten nog niet zeker welk mechanisme dat was. Maar het kan van belang zijn voor toekomstige ontwikkelingen. Dus atmosferische fysici moeten nu hard aan de slag om te bedenken hoe dat zit.

Het wordt steeds makkelijker om statistisch aan te tonen dat de huidige CO2 toename wordt veroorzaakt door verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de industriële revolutie zat er 600 gigaton koolstof in de atmosfeer, nu 700. Die stijging gaat nog steeds zo snel dat er geen natuurlijk proces is op aarde dat dat zou kunnen doen. Die discussie is wat mij betreft achterhaald. Misschien is er nog een andere bron, maar zeker is dat die fossiele brandstoffen een grote invloed hebben.

Nee, dat is geen leuke boodschap. Maar we hebben relatief veel tijd om ons aan te passen aan een veranderend klimaat. De vraag is: hoe erg wil je die klimaatverandering hebben? Hoe meer CO2, hoe warmer. Dat is een politieke beslissing. Het is een illusie dat mensen daar door hun persoonlijke keuzes al te veel invloed op hebben. Dat moet centraal worden geregeld, net als bijvoorbeeld de cfk-problematiek. Die is opgelost door van hogerhand technologie te stimuleren en verdere uitstoot te verbieden. Dus inderdaad politiek: gooi die gloeilamp er maar uit en investeer in het vinden van vervangende energiebronnen. Ik gebruik wel spaarlampen hoor, maar dat soort persoonlijke beslissingen leggen geen gewicht in de schaal.

‘Jezus, daar heb je er weer zo een’, denk ik als ik iemand op televisie hoor verkondigen dat het allemaal wel meevalt met het broeikaseffect. In Nederland geeft een aantal van die sceptici les in het hoger onderwijs. Het is een uitstervend ras, maar ik vind het wel raar. Die irritatie was een van de redenen om samen met collega’s een onderwijsplug-in te ontwikkelen voor het middelbaar onderwijs: ‘Expeditie Broeikaswereld’. Met die kennis zijn mensen beter in staat om de zin van de onzin te scheiden in de media en het publieke debat.

Hoe het komt dat ik zo succesvol ben? Vanaf het moment dat ik deze combinatie van biologie en geologie als studie ontdekte, is het een sequentie geweest van dingen die alleen maar goed gingen. De factor geluk speelde daarbij zeker een rol. Als student werd ik uitgenodigd op een boorexpeditie. Die was heel succesvol, een jaar later stonden de eerste publicaties in Nature en Science. Dat die kernen en technieken voorhanden waren, is voornamelijk de verdienste van andere mensen. De kansen die er lagen heb ik gepakt en dat heb ik, denk ik, goed gedaan.

Komend voorjaar ga ik voor de tweede keer mee op een schip, boren in de buurt van Hawaii. Dat is geweldig. Je zit met 120 mensen op een 130 meter groot schip. Het is een volcontinu bedrijf dat constant boorkernen aan het nemen en onderzoeken is. Iedereen werkt in shifts van twaalf uur. Het is heel intens, je bent constant bezig met het vinden van nieuwe dingen. De wetenschap vindt ter plekke plaats.

Ik geniet me te pletter in dit werk. Ik werk met heel productieve mensen die wetenschappelijk en persoonlijk goed klikken. Ons vakgebied is klein, ik zie het als een soort vriendenclub. Bijvoorbeeld bij congressen kunnen we met elkaar aan de bar zitten en eerlijk overleggen en discussiëren. Dat werkt heel goed. Maar ik vind het ook echt leuk om lezingen te geven of om als deskundige te worden gebeld door media.

Ik zou graag hier in Utrecht blijven, maar ja, mijn Veni-beurs van NWO loopt volgend jaar af. De kans dat ik hier de komende vijf jaar een vaste baan krijg lijkt nul. Op de universiteiten heerst armoede, zeker hier bij Biologie en Geowetenschappen. Elders zijn wel vacatures voor een vaste baan, dus ik ben wel bezig rond te kijken, ja.

Heel soms, bijvoorbeeld als ik na een lange werkdag in de kroeg sta, overweeg ik wel eens om te zeggen dat ik architect ben of zo. Want inderdaad, als mensen horen wat ik doe, willen ze vaak ook wel eens van een wetenschapper horen hoe het nou allemaal zit. Waaruit maar weer eens blijkt hoe nodig het is dat mensen daarin beter onderwezen worden. Maar goed, eenmaal over die drempel vind ik het meestal toch weer leuk om erover te praten. Alleen in een slechte bui heb ik er soms echt geen zin in. Maar die heb ik niet zo vaak.

CV

Sluijs (28) is paleoklimatoloog. Hij publiceerde zes artikelen in Nature en Science. Hij promoveerde cum laude in 2006, kreeg een ‘Veni-subsidie’ van NWO, was mede-winnaar van de Academische Jaarprijs voor het project ‘Expeditie Broeikaswereld’ en werd onderscheiden met de ‘Outstanding Young Scientist Award of the European Geosciences Union 2007’.

essay

Een Tetras Politica

Dit is een door de auteur geautoriseerde samenvatting van het artikel ‘De universiteit als vierde macht’ dat eerder verscheen in de bundel ‘if you’re so smart, why aren’t you rich?’ onder redactie van Chris Lorenz (Uitg. Boom, 2008; prijs: 24.50 euro).

 

De universiteit is geen organisatie; ze is een organisme. Met deze maxime heeft Ed d’Hondt, de vorige voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Universiteiten, willen benadrukken dat de universiteit gezien moet worden als een organisatie met een eigensoortig karakter, die relatief autonoom opereert ten opzichte van haar omgeving. Voor d’Hondt had die vergelijking echter ook een sterke normatieve strekking. Kennelijk is in zijn ogen de relatieve autonomie van universiteiten ten opzichte van hun geldschieters een groot goed, dat we niet lichtvaardig moeten verkwanselen door allerlei pogingen tot steeds toenemende externe regie.

Een dergelijke normatieve visie vraagt om een rechtvaardiging. Wat kan de relatieve autonomie van universiteiten tegenover hun geldschieters legitimeren? Moet hier niet zoals overal het adagium gelden: ‘wie betaalt, bepaalt’, zodat de overheid het recht heeft gedetailleerde voorschriften te formuleren? Is het niet een uitstekende gedachte, dat universiteiten eens in de vier jaar een ‘strategisch onderzoeksplan’ aan de minister ter goedkeuring aanbieden? Of zijn dit soort voorstellen veeleer in strijd met de academische vrijheid die essentieel is voor het goed functioneren van universiteiten?

Universiteiten zijn instellingen voor het verwerven en de overdracht van kennis. De oudste tekst in de westerse beschaving waarin het begrip ‘kennis’ aan een nauwkeurige analyse wordt onderworpen, is Plato’s dialoog de Theaetetus. Hierin contrasteert Socrates het leven van de filosoof, in de ruime zin van de kennis-zoeker, met het leven van de praktische mens, zoals de advocaat, de zakenman of de politicus. In de eerste plaats, zo zegt Socrates, neemt de kennis-zoeker alle tijd: “zijn tijd is van hemzelf. Het doet er niet toe voor zulke mensen of ze spreken gedurende een dag of een jaar, mits ze maar treffen wat is”, dat wil zeggen, waarheden ontdekken. De praktische mens daarentegen “heeft altijd haast wanneer hij spreekt; hij moet spreken met één oog op de klok.” Daardoor heeft de praktische mens vaak niet de tijd om waarheid te vinden. In de tweede plaats is de kennis-zoeker vrij in de zin dat hij zelf kiest waarover en hoe hij wil argumenteren. Voor de praktische mens geldt daarentegen dat “hij niet kan spreken over elk onderwerp van zijn keuze”, want waar hij het over heeft wordt gedicteerd door zijn tegenpartij bij de rechtbank, of door zijn baas.

Er valt ongetwijfeld heel wat af te dingen op dit contrast. Socrates en Plato werden niet betaald voor hun kennis-zoekerij en gaven zichzelf alle tijd. Maar de moderne wetenschappelijk onderzoeker wordt door anderen gefinancierd. Eisen die dan niet terecht waar voor hun geld? Bovendien lijkt Socrates in deze passages het belang van een waarheidsethos voor de praktische mens te ontkennen. Maar hierin vergist hij zich deerlijk. Speelt het waarheidsethos ook niet een grote rol in het leven van de zakenman of de politicus? Zonder een redelijke mate van waarheidsethos zal ons handelen licht mislukken.

Laten we dus als correctie op Socrates in Plato’s Theaetetus grofweg onderscheiden tussen drie functies die het waarheidsethos kan hebben in het menselijk leven. In de eerste plaats kan het vinden van waarheid of het verwerven van kennis een doel zijn op zichzelf. Naast dit intrinsieke waarheidsethos zijn er twee vormen van instrumenteel waarheidsethos. De modieuze term ‘kenniseconomie’ geeft al aan dat kennis steeds belangrijker is geworden als middel tot economisch gewin en welvaart. de economische instrumentalisering. Daarnaast is kennis vaak essentiëel voor het bereiken van doelstellingen zoals politieke macht, gezondheid, of veiligheid. Voor zover deze onderwerpen een zorg zijn van de staat, zou men kunnen spreken van een politieke instrumentalisering van het waarheidsethos.

We kunnen nu Plato’s morele les met betrekking tot het waarheidsethos in de Theaetetus als volgt herformuleren. De mens verliest zijn autonomie en waardigheid als het waarheidsethos geheel wordt geïnstrumentaliseerd. Als men waarheid slechts als middel beschouwt tot het realiseren van een ander doel, zoals macht of economisch gewin, dan zal men gemakkelijk geneigd zijn de waarheid geweld aan te doen. De menselijke waardigheid vereist, zo zou men Plato kunnen parafraseren, dat de waarheid nooit wordt gereduceerd tot louter een middel. Ze moet steeds ook een doel zijn op zichzelf.

Er is slechts één institutie voor welke het waarheidsethos geheel en al intrinsiek moet zijn omdat het verwerven en de overdracht van kennis het hoogste doel van die institutie is: de universiteit. De belangrijkste onderwijsfunctie van de universiteit is studenten via een vakstudie op te leiden tot kritische intellectuelen, die er door geen enkel extern doel toe gebracht kunnen worden om de waarheid geweld aan te doen en zo zichzelf tot slaaf te maken.

In historisch-bestuurskundige beschouwingen over de universiteit van de laatste twee eeuwen pleegt men grofweg drie concepties te onderscheiden die hun invloed hebben doen gelden in Nederland. Volgens het ‘Napoleontische’ model heeft de universiteit vooral tot taak gediplomeerden op te leiden die in staat zijn tot het vervullen van overheidsfuncties en enkele andere beroepen, zoals arts of advocaat. In het ‘Humboldtiaanse’ model is de universiteit in de eerste plaats een institutie voor belangeloos onderzoek, beschermd door volstrekte academische vrijheid, terwijl het universitaire onderwijs wetenschappelijke vorming als hoofddoel heeft. Tenslotte zou men nog kunnen spreken van een kennis-economisch of ‘Amerikaniserend’ model, waarin de nadruk wordt gelegd op de economische exploitatie van kennis en de universiteit vooral dienstbaar moet zijn aan de vraag van de markt, enerzijds die der studenten en anderzijds die van het bedrijfsleven.

Het is duidelijk dat deze drie concepties van de universiteit ongeveer overeenkomen met de drie functies van het waarheidsethos: het Napoleontische model is gebaseerd op de politieke instrumentalisering van waarheid; het ‘Amerikaniserende’ model op de economische instrumentalisering, en het Von Humboldt-model is geënt op de idee van waarheid en kennis als intrinsiek doel. De uitdaging voor het overheidsbeleid bestaat erin een evenwichtige balans te vinden tussen deze drie modellen.

 

Toen Montesquieu in zijn boek l’ Esprit des lois (1748) de doctrine van de machtenscheiding propageerde, werd hij geinspireerd door het contrast tussen het absolute vorstendom van Lodewijk XIV enerzijds en de Engelse staatsinrichting anderzijds. De ervaring van alle tijden toont aan, zo schreef Montesquieu, “dat elke mens die bekleed is met macht ertoe geneigd is om haar te misbruiken, en om zijn autoriteit zover uit te breiden als hij maar kan... Om dit misbruik te voorkomen, is het uit de natuur der dingen noodzakelijk dat macht beperkt wordt door macht.”

Montesquieu werkte deze doctrine der machtenscheiding uit in de leer van de Trias Politica, volgens welke er een scheiding moet zijn tussen de wetgevende, de rechtsprekende en de uitvoerende machten van een overheid. In de tweeëneenhalve eeuw sinds Montesquieu’s dood in 1755 is er veel veranderd in de machtsstructuren van staten. Voor ons onderwerp is vooral van belang dat de macht van kennis is toegenomen in een mate die Montesquieu niet kon voorzien. Zowel de militaire macht als de economische macht van staten is steeds afhankelijker geworden van wetenschappelijk en technologisch onderzoek, terwijl de overheidsfinanciering van universiteiten de laatste twee eeuwen, en vooral na de tweede wereldoorlog, drastisch is toegenomen.

Deze ontwikkelingen maken het mijns inziens noodzakelijk Montesquieu’s leer van de Trias Politica te moderniseren. Universiteiten, als instellingen die het verwerven en de overdracht van kennis als dominant doel hebben en dus bovenal geregeerd behoren te worden door een niet-geïnstrumentaliseerd waarheidsethos, dienen als Vierde Macht in sterke mate onafhankelijk te zijn van de wetgevende en uitvoerende machten in een staat, minstens even onafhankelijk als de rechterlijke macht. De les van Montesquieu is, dunkt mij, dat nu wetenschap een immense macht geworden is, deze sterk onafhankelijk moet zijn van de overheid om misbruik en monopolisering van kennis te voorkomen. Laten we voortaan dus spreken van de Tetras Politica.

Er bestaat geen twijfel over dat de autonomie van universiteiten in onderwijs en onderzoek uiteindelijk gedragen wordt, en ook moet worden, door de wetenschappelijke staf, en met name door de hoogleraren. Daarom is het zorgwekkend dat voor de hoogleraren in het huidige universitaire bestel geen enkele bestuurlijke rol meer is gereserveerd. Om de wettelijke verantwoordelijkheid van hoogleraren op het hun toegewezen wetenschapsgebied ook bestuurlijk gestalte te geven, zou ik ervoor willen pleiten dat naast de bestaande organen voor medezeggenschap opnieuw een Senaat in het leven wordt geroepen. Een Senaat, bestaande uit een (door hoogleraren gekozen) beperkte selectie van hoogleraren, kan een effectieve en gezaghebbende controle gaan uitoefenen op de onderwijs- en onderzoekspolitiek van de nu vrijwel almachtige colleges van bestuur, en daarmee werkelijk recht doen aan het feit dat een universiteit een organisatie van professionals is.

De gedachte dat de nu bestaande raden van toezicht, de colleges van bestuur op dit punt tegenspel zouden kunnen geven, lijkt me een illusie, hoe nuttig deze raden ook mogen zijn op andere gebieden zoals financiën, huisvesting en contacten met het bedrijfsleven of de politiek. Een kleine en effectieve Senaat, die slechts enkele malen per jaar zou moeten vergaderen, zou ook zoveel status hebben dat goede hoogleraren zich er kandidaat voor stellen, hetgeen bij de medezeggenschapsorganen in het kader van de MUB hoogst onwaarschijnlijk is.

Herman Philipse (1951)

studeerde rechten en wijsbegeerte in Leiden, waarna hij zijn filosofiestudies vervolgde in Oxford, Parijs en Keulen. Hij was enige tijd werkzaam aan de Katholieke Universiteit Leuven en vanaf 1986 aan de Universiteit Leiden als hoogleraar wijsbegeerte - kennistheorie. Sinds 1 september 2003 is hij in Utrecht Universiteitshoogleraar. Philipse verwierf wetenschappelijke bekendheid met zijn kritische Heidegger-studie 'Heidegger's Philosophy of Being'. Aan het maatschappelijke debat nam hij deel onder meer met de uitgave van zijn 'Atheïstisch manifest' en zijn lezingen voor het UU-Studium Generale. Nationale bekendheid verwierf Philipse met zijn bijdragen aan NRC Handelsblad en zijn televisiecolumns bij Buitenhof.

Stukafest: Nieuw rebels studentenfestival

Een verbodsbord met daarin twee stinkende sokken, dat is het logo van Stukafest. Dat logo staat voor de stereotype stinkende en slordige studentenkamers. Stukafest betekent zoveel als STUdentenKAmerFESTival en beleefde woensdag 18 februari zijn debuut in Utrecht. Zestien studentenkamers, verspreid over de stad, worden deze avond gebruikt om voornamelijk studenten op een intieme wijze te laten genieten van cultuur. Het aanbod is divers: van cabaret in de gezamenlijke woonkamer op IBB tot een ballonnenkunstenaar in een kamer aan de Frederik Hendrikstraat.

Op het terrein van het IBB-studentencomplex is het om kwart over acht nog rustig. De gemeenschappelijke ruimte van huisnummer 83 vertoont weinig van wat komen gaat, de buurvrouw kijkt ietwat verveeld naar de tv. Een kwartier later zitten zo’n twintig jonge, uitgelaten mensen, grotendeels vrouw, opeengestapeld in de kleine woonkamer. Sommigen hebben een stoel aan de raamkant weten te bemachtigen, anderen hebben zich neer geplant op matrassen midden in de kamer. “De matrassen komen uit de kelder”, verklaart bewoonster en gastvrouw Georgina. “Die werden toch nooit gebruikt. We wilden het publiek dat bij ons op bezoek komt niet al die tijd oncomfortabel op de koude grond laten zitten.”

Het gedeelte naast het keukenblok, waar maar liefst vijf koelkasten staan, is vrijgehouden voor de twee artiesten die het publiek een half uur moeten vermaken. Die artiesten zijn Olaf & Jasper, een cabaretduo. Georgina had min of meer geëist dat juist zij hier kwamen optreden. “Mijn huisgenootje zit in de organisatie. Ze vroeg of ze deze ruimte voor een optreden kon gebruiken en of ik die avond gastvrouw wilde zijn. Prima, op voorwaarde dat Olaf & Jasper komen optreden. Dat was zo geregeld.”

Te moe om te neuken

De minimale speelruimte van niet meer dan zes vierkante meter wordt evengoed enthousiast betreden door het duo. De studentikoze grappen die volgen, gaan er bij het publiek in als koek: lachen om potjes met vet en mensen die in Almere gaan wonen in een rijtjeshuis met IKEA-inrichting en een Volvo-station voor de deur. “Want dan past de Golden Retriever achterin.”

De intimiteit van dit toneel nodigt natuurlijk uit tot interactie. Als het duo aankondigt dat ze een liedje gaan spelen over iets waar iedereen van houdt, juicht het publiek: “Sex!” “Nee, niet sex”, is de reactie. Ook de volgende poging van de toeschouwers, “Bier!”, blijkt onjuist. “Het is... perenijs!” Olaf vraagt om sfeerverlichting, waarop Jasper de stalamp achter zijn keyboard een standje lager draait. Het refrein wordt vrolijk meegezongen door de aanwezigen.

Tegen negen uur kijkt Jasper met een schuin oog naar de klok in de kamer. Hij meldt dat ze een probleem hebben: hun tijd is eigenlijk voorbij, maar ze zijn pas op de helft van de voorstelling. “Normaal hebben we een hele soepele overgang hoor.” Hij kijkt zijn collega aan en vraagt wat ze zullen doen. “Laatste liedje dan maar? En ook nu mag iedereen weer het refrein mee blèren.” Terwijl de meisjes in de kamer elkaar lachend aankijken en wat besmuikt meezingen, staan buiten twee studenten en een moeder verbaasd te kijken naar wat er op het doorgaans rustige IBB gebeurt. Als de moeder vraagt wat er in die kamer nou gezongen wordt, spitsen ze hun oren. Een van hen heeft het goed verstaan: “Ze zingen: ‘Ik ben te moe om te neuken, ik ben te slaperig voor sex.’” De moeder lacht en reageert ad rem. “Nu al?!”

Na de voorstelling adviseert Jasper iedereen snel op de fiets te springen om op tijd bij een volgend optreden in de stad te geraken. Later vertelt hij dat ie erg geniet van huiskamervoorstellingen. “We hebben dit in ons tienjarig bestaan vaak gedaan. Voor het festival ‘Gluren bij de buren’ bijvoorbeeld. En in Den Hoorn, tijdens ‘Broadway op Texel’. Maar gewoonlijk staan we in kleine tot middelgrote zalen.” Hun debuut op Stukafest is goed bevallen: “Een klein en intelligent publiek. Studenten laten ook meteen weten als ze er niets aan vinden, ze zijn kritisch, daar houd ik wel van. In een grote zaal is dat heel anders. Daar begint één iemand te lachen en die trekt de rest mee.” Gevraagd naar zijn voorkeur, Carré of een huiskameroptreden, blijft ie even stil. Dan lacht hij en antwoordt: “Doe toch maar Carré.”

Brandweer alarmeren

Op weg naar de Lange Nieuwstraat waar de poprockband Cool Genius aanschouwd en aangehoord kan worden, wijst een groepje tegemoet fietsende studenten, dat ogenschijnlijk de IBB opzoekt om aldaar cultuur te happen, de Oudegracht te mijden. “De politie controleert er op licht.”

In de ruime keuken van het grote studentenpand is het druk. Overvol kan het volgens Geraldine te Gussinklo, studente Kunstgeschiedenis en Nederlands en bestuurslid van Stukafest Utrecht, evenwel niet zijn. Ze zegt dat er duidelijke afspraken zijn gemaakt met de brandweer over het aantal mensen dat per kamer aanwezig mag zijn. “Terwijl we er in eerste instantie totaal niet aan gedacht hebben om de brandweer in te lichten. Zij werden getipt door hun collega’s in Leiden, waar ook een Stukafest gehouden wordt. Daarop kregen wij een mailtje van de Utrechtse brandweer met het verzoek toe te lichten wat we aan het doen waren. Dat was even schrikken. Temeer omdat het duidelijk was dat de brandweer 'not amused' bleek te zijn met het feit dat ze nergens vanaf wisten. We zijn met ze om de tafel gaan zitten, en gelukkig viel het best mee wat ze verlangden. We kregen tips hoe we alles veilig konden laten verlopen, bijvoorbeeld door de kamers te voorzien van brandblussers en zaklampen. Daarnaast hebben ze een limiet gesteld aan het aantal mensen dat in de kamers mag zijn. Voor sommige voorstellingen konden we daardoor minder kaartjes beschikbaar stellen dan we in beginsel van plan waren. Dat was alles.”

Een man meer of minder in de keuken bij het luide optreden van Cool Genius, geen toeschouwer aan de Lange Nieuwstraat die er verder om maalt. Vervelender, althans voor sommige aanwezigen, is het bier dat geschonken wordt. Aan de geïmproviseerde bar, een houten tafel direct naast de koelkast, zijn er flesjes Heineken te verkrijgen. Tot afschuw van een vrouwelijke bezoeker: “Gatver. Hebben jullie geen Grolsch?” De band heeft zich het bier kennelijk wel laten smaken: na het optreden komt een van de leden naar buiten om in het hegje naast de voordeur van de buren het overgrote deel van de ingenomen drank te lozen.

Scheerschuim

Terwijl de plant van de buren wordt voorzien van het nodige vocht, bespreken de naar buiten druppelende bezoekers welke laatste voorstelling ze gaan meepikken. “Wij gaan naar Olaf en Jasper op IBB. Hoe lang is dat fietsen?” “Tien minuten, Utrecht is zo klein”, antwoordt een studente die naar het Jansveld gaat om te kijken naar een dansvoorstelling.

Eenmaal aangekomen in laatstgenoemde straat worden de bezoekers ontvangen door Stéphane Châtel en Daphne Damiaans, de bewoners van het appartementje in de binnenstad. Appartementje, dus geen studentenkamer. Daphne: “Ik woon hier samen met Stéphane. Het is officieel inderdaad geen studentenhuis. Maar wat is de definitie daarvan? Moeten er studenten wonen? Dan voldoen wij er voor de helft aan: Stéphane werkt, maar ik studeer. Journalistiek.”

Zittend op de donkerblauwe vloer van huize Châtel-Damiaans ziet een twintigtal bezoekers hoe twee meisjes hun hele lichaam onderspuiten met scheerschuim en zich in de meest onmogelijke posities manoeuvreren om met een scheermesje overtollig haar weg te scheren. Verder tongzoenen ze hun eigen spiegelbeeld, klimmen ze in elkaars armen en poetst de een haar tanden terwijl de ander zich ontdoet van menig aangetrokken slipje. Als er op een spiegel met lippenstift ‘bye’ wordt geschreven en de twee fysieke performers verdwijnen in de inloopkast naast de trap, weet het publiek niet zeker of het optreden voorbij is. Een begint met klappen, anderen volgen. Het dansende duo komt tevoorschijn en neemt het applaus in ontvangst. Daarmee is de laatste ronde van het festival ten einde, maar de avond is nog niet voorbij: velen trekken na drie keer een half uur ‘cultuur op kamers’ naar het aansluitende Stukafeest in Ekko. Daphne en Stéphane zullen weldra dit feestgedruis opzoeken, maar eerst moet de kamer aan kant. Samen met de twee artiesten schuiven ze het meubilair op de juiste plek en wordt het scheerschuim dat gedurende de voorstelling rondgespoten werd van de trap en de bank geveegd. Het toilet, met op de deur een briefje met de tekst “WC €0,20. Voor toiletpapier, schoonmaakmiddel etc. Thanks!” moet maar even wachten op een schoonmaakbeurt: “Dat doe ik later wel”, verkondigt Daphne. “Overigens heeft niet iedereen betaald, dat heb ik wel gezien. Maar ik ben dan ook niet zo dat ik iemand aan zijn mouw ga trekken.” Wat er opgehaald is met de drank die Daphne haar bezoekers aanbood, weet ze niet precies: “We hadden twee kratten bier, daar is nog een halve van over. De cola is ook niet op. Maar ik denk dat we met de verdiensten de pizza’s van vanavond er wel uit hebben gehaald.”

Rebels

De eerste editie van Stukafest Utrecht is een succes: volgens bestuurslid Geraldine is 98% van de kaartjes verkocht. “Dat komt neer op ongeveer 900 verkochte kaarten. Plus nog eens tweehonderd extra kaarten voor alleen het eindfeest in de Ekko.” De reacties van het studentenpubliek waren alom enthousiast.

Hoe kan het ook anders: de formule van Stukafest, onbekende studentenhuizen binnenlopen waar intieme culturele feestjes plaatsvinden, lijkt studentenstad nummer één op het lijf geschreven. De vraag is veeleer waarom dit niet eerder in Utrecht is georganiseerd. Het festival is immers al in 2001 in Nijmegen van start gegaan en is de afgelopen jaren ook in diverse andere studentensteden op poten gezet. Özgür Ulucan, medeoprichter van Stichting Stukafest, verklaart deze leemte: “We hebben twee jaar lang geprobeerd het festival ook in Utrecht op te zetten. Daartoe proberen we altijd in universitaire cultuurorganisaties een partner te vinden die voor ons een lokaal Stukafestbestuur kan regelen. Dat gaat niet altijd even gemakkelijk: dergelijke organisaties ontbreekt het geregeld aan tijd en/of geld. In Utrecht is het ons nog altijd niet gelukt om een partner te vinden.”

Maar nu vond het Studentenkamerfestival toch plaats. Özgür, niet zonder trots: “We hebben uiteindelijk besloten om het zelf te doen: we wilden het festival nu eenmaal graag ook in Utrecht van de grond krijgen. Het was wel even hard werken, maar het is ons gelukt.”

Op de avond van het evenement heeft Özgür eveneens enige optredens in de Utrechtse studentenkamers bezocht. “Ik heb alleen maar volle kamers gezien, en overal was het een groot feest. Er hing ook wel een rebels sfeertje; de mensen hadden iets van: wauw, dit is nieuw, dit is anders.”

Om vier uur in de ochtend loodste het personeel van de Ekko de laatste feestende studenten naar buiten. Geraldine mocht nog even blijven: helpen opruimen. “Rond zeven uur lag ik op bed. Om acht uur ging de wekker: college”, aldus de ware Stukafestrebel.

<CharStyle:bod/light/italic>Voor een visueel sfeerverslag, surf naar: www.ublad.nl/video

Wat was er onder meer te zien?

Honderden Utrechtse studenten hebben zich tijdens Stukafest vermaakt met muziek, cabaret, poëzie, verhalenvertellers, dans en theater. Een greep uit het aanbod.

-Cabaretgroep ‘Kurk’, bestaande uit drie Utrechtse studenten en winnaars van het Groninger Studenten Cabaret Festival, speelde hun sketches in een studentenhuis aan de Jutfaseweg

-Op kamers aan de Twijnstraat vertelden twee iconen uit de popmuziek, Pinkpop-oprichter Jan Smeets en Def P van Osdorp Posses, over hun rock ’n roll-bestaan

-De Utrechtse dichter Ingmar Heytze droeg voor uit eigen werk in een studentenhuis aan de Oranjestraat

-De studenten van Oudwijkerdwarsstraat 64 ontvingen de band ‘Swelter’ die hun gitaarpop ten gehore bracht

Steden

Stukafest is een idee van studenten uit Nijmegen. Sinds 2001 kunnen de studenten uit deze stad cultuur snuiven in Nijmeegse studentenhuizen. Stukafest vindt anno 2009 ook in de volgende steden plaats: Maastricht, Eindhoven, Enschede, Amsterdam, Leiden, Rotterdam, Groningen en Utrecht.

Focusgebied zorgt voor eenheid en elan

Wie op de website van Informatica de pagina Research opzoekt, ziet de structuur van het onderzoek helder voor zich. Aan de ene kant zijn er de ‘hardere’ IT-groepen, die zich bezighouden met zaken als softwareontwikkeling en dataverwerking; aan de andere kant vind je het meer op toepassing in games, multimedia en robotica gerichte onderzoek.

“Je zou ons focusgebied kunnen beschouwen als een mooie publicitaire strik om deze twee zwaartepunten”, zegt Siebes, “maar dat is toch wat te kort door de bocht. Er dreigde namelijk een muur tussen de twee afdelingen te ontstaan. Dat werden we ons bewust toen we een voorstel moesten schrijven voor de door het college van bestuur beschikbaar gestelde miljoen euro. We hebben daar alle groepsleiders bij betrokken en we hebben gezamenlijk geconstateerd dat wat meer onderling overleg geen kwaad kon. Dat heeft gewerkt, want de laatste tijd zie ik de contacten tussen onderzoekers van beide kanten toenemen.”

Focus en Massa heeft kortom voor meer eenheid en elan bij Informatica gezorgd, maar van nieuwe gezamenlijke projecten is geen sprake, ook niet in het naar het college verstuurde voorstel. “Dat zou ook uitermate onverstandig zijn geweest”, vindt Siebes. “Want ten eerste doen onze groepen het op dit moment gewoon goed, en bovendien gaan de ontwikkelingen in de IT zo snel dat een plan uit 2009 in 2011 al weer verouderd kan zijn. Ons voorstel was dan ook uitermate simpel: verdeel het geld zo dat elke groep er een aio bij krijgt op voorwaarde dat men ook een aio van buiten haalt. Daarmee heeft het college ingestemd.”

Voor logistieke ondersteuning van de trekkers krijgt elk focusgebied 20.000 euro van het cvb. Ook Siebes heeft dat bedrag uit het stimuleringsfonds ontvangen. Omdat bij dit focusgebied de functie van trekker identiek is met die van departementshoofd heeft hij er een andere goede bestemming voor gevonden. Ik droom al een tijd van een echt mooie, interactieve website over ons onderzoek, ‘Informatica-is-leuk.nl’ of iets dergelijks. Die website gaan wij binnenkort bouwen. Dat lijkt me een prachtige besteding van ons stimuleringsgeld.”

UU-studenten slepen prijzen weg uit Harvard

De veertien UU-studenten zijn allen lid van Utrecht University Model United Nations (UUMUN), een groep die zich een jaar lang voorbereidt op het grootse evenement in Boston. De trainingen in presenteren, lobbyen en onderhandelen van het afgelopen jaar waren niet aan dovemansoren gericht: in drie van de twintig commissies die de simulatie telde, won UUMUN een Honourable Mention (te vergelijken met een bronzen medaille), een Outstanding Award (zilver) en een Best Delegate Award (goud).

UUMUN’er Jan-Kostijn Dieben, student geneeskunde, had zitting in de World Health Organisation en won ‘brons’. Het standpunt van de Zweden op het gebied van internationaal beleid maakte hij zich eigen door onder andere de website van de Zweedse overheid grondig te lezen en te kijken hoe Zweden tijdens VN-vergaderingen had gestemd. “Ook heb ik me verdiept in Zweedse mythen en volksverhalen, zodat ik er in mijn speeches naar kon verwijzen.” Mythen heeft Jan-Kostijn uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt, maar in een van zijn voordrachten kwam nog wel een bekende Zweed voorbij: Ingvar Kamprad, de oprichter van IKEA: “Ik vertelde de zaal dat hij een droom had: hij wilde goede en betaalbare meubels maken, meubels voor iedereen. Zweden heeft nog steeds een droom, zo vervolgde ik: het wil goede en betaalbare gezondheidszorg, voor iedereen.” Jan-Kostijn legt uit dat dergelijke retorische trucjes beter werken in een debat, dan het droog opsommen van allerlei getallen. “Verhalen werken beter dan cijfers. Verhalen blijven mensen bij.”

UUMUN-voorzitter Merlin Majoor, student rechten en filosofie, begrijpt maar al te goed dat Jan-Kostijn succes had binnen zijn commissie: “Jan-Kostijn kan fantastisch spreken. Daarmee weet hij de aandacht op zich te vestigen.” Voor het winnen van een Best Delegate Award behoort een diplomaat in de dop echter niet alleen goed te kunnen presenteren. “De echte deals worden, zoals in de werkelijkheid, buiten de vergaderzaal gesloten. Effectief lobbyen en onderhandelen spelen dan ook een niet te onderschatten rol.”

Merlin heeft recht van spreken. Samen met UUMUN-collega Evelien Pol, masterstudente internationaal publiekrecht, won hij in de commissie Legal Committee de eerder genoemde Best Delegate Award. “Evelien en ik vormden een perfect team. Zij was het meest zichtbaar in de zaal, hield goede, scherpe speeches. Ik hield me met name bezig met organiseren van de lobby en de onderhandelingen, het werk achter de schermen dus.”

De debatdagen in Boston vielen Merlin zwaar: “Het was ongelooflijk hard werken. Nog nooit heb ik intensievere dagen als deze vier meegemaakt. Drie of vier uur slaap per nacht was het maximum, maar het bleek de moeite waard.”

Toen de winnaars de prijzen kregen toegewezen, werden ze toegejuicht door de 3200 deelnemende studenten. Evelien: “We sprongen op en zijn onder luid gejuich naar voren gelopen. Gelukkig hoefden we op het podium niet nog een speech te houden. Ik had ook niets meer kunnen zeggen.”

Op de vraag of de UUMUN’ers bijzondere mensen zijn tegengekomen, antwoorden Jan-Kostijn, Evelien en Merlin totaal verschillend. Zo noemt Jan-Kostijn een Amerikaanse jongen met wie hij een discussie heeft gehad over homosexualiteit, waarbij hun standpunten lijnrecht tegenover elkaar stonden. “Vanuit zijn religie geloofde hij dat homo’s zullen branden in de hel. Daar hebben we uitvoerig over gesproken.” De delegatie uit Venezuela maakte de meeste indruk op Evelien: “Sommigen van hen gingen eerder terug, om in hun land tegen de mogelijkheid van herverkiezing van Chavez te stemmen. Dat was voor mij een goede reality-check: er zijn dus mensen net als ik die in een land leven waar zoiets gaande is.”

Zo blijkt de Harvard National Model UN niet alleen een diplomatenspel, maar tevens een ontmoetingsplek voor studenten met totaal verschillende achtergronden.

Merlin begint te lachen wanneer hem wordt gevraagd of hij een bijzondere persoon heeft ontmoet. “Ja, dat heb ik. Een meisje uit Frankrijk. Zaterdag komt ze naar Amsterdam.” Twee hoofdprijzen dus voor de voorzitter van UUMUN…

Volgend jaar ook naar Oxford en Harvard? Binnenkort start de inschrijving. Meer info op www.uumun.nl.