Achtergrond

Interview

Antoine Buyse

Gisteren, 10 december, bestond de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zestig jaar. Het opvallende is dat eigenlijk niets wat daarin staat ouderwets aandoet. Er staan ook onverwachte rechten in zoals het recht op periodieke vakantie, maar heel veel van de basisrechten die toen zijn geformuleerd, worden nog steeds als uitgangspunt gebruikt. Het is het meest vertaalde document ter wereld. Dat geeft ook wel aan dat de Verklaring een soort moderne bijbel is geworden. Ook al worden mensenrechten nog veelvuldig geschonden, wie dat doet, moet zich wel verantwoorden.

De laatste jaren treedt er wel een soort mensenrechtenmoeheid op bij regeringen en is niet iedereen zich meer zo bewust van wat mensenrechten echt inhouden. Ik vertelde laatst iemand in de trein dat ik mensenrechten onderzoek. Hij antwoordde: ‘als ik maar het recht heb om mijn auto te kunnen parkeren’. Heel veel mensen weten dus niet precies wat mensenrechten zijn. Toch kun je elk maatschappelijk probleem met een mensenrechtenbril bekijken; dat doe ik zelf heel sterk. Zeker voor politici zou die manier van kijken af en toe wel eens goed zijn. Ik heb wel het gevoel dat het mensenrechtenperspectief onder druk staat. Een bekend voorbeeld is de strijd tegen het terrorisme. Het recht op privacy wordt hierdoor ingeperkt, maar ook de rechten van vreemdelingen. Als argument wordt vaak het recht op veiligheid gebruikt. Heel veel mensen zijn het daar wel mee eens, maar er is een gevaar dat het doorschiet.

Toen de opstellers de Universele Verklaring schreven, was deze bedoeld als een ideaal om naar te streven. De echte verdragen, die landen bindende verplichtingen oplegden, zouden pas decennia later volgen. Het grappige is dat zowel de Sovjet-Unie als de VS lange tijd tegen waren. Er wordt vaak gezegd dat de mensenrechten een westers product zijn. Een groot deel van de ideeën rond mensenrechten is inderdaad uit de westerse traditie gekomen, maar de geldigheid is volgens mij universeel.

Vanuit andere culturen zijn het opvallend vaak de machthebbers en niet de burgers die kritiek leveren. Dat bijvoorbeeld Poetin zegt een ‘eigen invulling te geven aan mensenrechten’ vind ik zorgelijk. Als je vraagt wat gewone burgers willen, dan is dat ook gewoon een dak boven hun hoofd en goed onderwijs. Westerse landen leggen traditioneel meer nadruk op de politieke rechten zoals vrijheid van meningsuiting, ontwikkelingslanden meer op de economische rechten. De nadruk kan anders zijn, toch is het belangrijk om te onderschrijven dat alle mensenrechten uiteindelijk verwezenlijkt moeten worden. Een land als Singapore dat heel rijk is maar nog steeds lijfstraffen oplegt, geeft wat mij betreft het slechte voorbeeld. Net zoals je als regering niet kunt zeggen ‘we zijn zo arm dat we wel moeten martelen’. Sommige dingen kun je gewoon meteen verbieden en stopzetten, hoe arm of hoe rijk je ook bent. Mensenrechten zijn geen luxeproduct. Natuurlijk kan niet álles zomaar meteen. En een volledige naleving van de rechten in de Universele Verklaring is nog steeds deels een toekomstdroom. Maar het is een feit dat er in zestig jaar al ontzettend veel is bereikt. Niet alleen omdat er nu talloze verklaringen en verdragen bestaan, maar ook omdat er inmiddels heel veel organisaties door mensen zelf zijn opgericht, van vrouwengroepen tot organisaties van religieuze minderheden. Zij kunnen de Universele Verklaring en alles wat daarna kwam gebruiken om bij hun eigen regering hun rechten te claimen.

Zelf deed ik de inspiratie voor mijn werk op tijdens een vrijwilligersproject in Bosnië waar ik verwoeste huizen hielp herbouwen. De gevolgen van de oorlog waren overal zichtbaar: afgebrande bomen, bomkraters in het asfalt, een mortuarium vol ongeïdentificeerde lijken en heel veel vluchtelingen en ontheemden. Die ervaring heeft geleid tot mijn promotieonderzoek naar huizenteruggave van oorlogsvluchtelingen daar.

Bijna iedereen die in dit vakgebied werkt, heeft zo’n persoonlijke ervaring. De verwoestingen die ik in Bosnië zag, zullen altijd blijven hangen en vormen voor mij een diepere drijfveer. Maar als ik mijn onderzoekswerk aan het doen ben, schakel ik de emotie zoveel mogelijk uit. Mijn promotor zei tijdens mijn onderzoek wel eens: ‘Nu ben je wel héél erg een jurist, want je schrijft klakkeloos ‘er werden miljoenen mensen verdreven en tweehonderdduizend gedood …’ Realiseer je je nog wel wat je opschrijft?’

Buiten mijn werk ben ik actief voor de organisatie Critical Mass. Die houdt zich bezig met kleinschalige conflicten in Nederland. We organiseren interactieve tentoonstellingen voor scholieren over het omgaan met vooroordelen, over discriminatie en uitsluiting. Ik vind het erg belangrijk om zulke dingen naast mijn werk te doen. Ik ben wel 90 procent wetenschapper, maar niet 100 procent.

Op dit moment ben ik bezig een onderzoek op te zetten over hate speech, zoals die bijvoorbeeld gebezigd werd in Kosovo of Rwanda. Daar zetten opruiende toespraken mensen aan tot geweld. Aan de ene kant is dat iets juridisch, maar aan de andere kant iets heel maatschappelijks. Wanneer escaleert iets heel kleins tot een massaslachting? Hoe zou je dit vanuit de mensenrechten kunnen voorkomen?

Je zou dit onderzoek kunnen extrapoleren naar de Geert Wildersen van deze tijd. Het is heel omstreden als je zegt dat de extreme uitspraken van politici eigenlijk hetzelfde zijn als wat je zag in Rwanda van voor de genocide, maar de overeenkomsten zijn treffend. Als je bepaalde groepen een sticker opplakt, kan dat heel gevaarlijk zijn; of je nou links of rechts bent.

Het hoeft niet af te glijden naar het ergste en ik denk ook dat we daar in Nederland ver weg van zijn. Maar de illusie dat zoiets als in Bosnië in een West Europees land nooit kan gebeuren, heb ik niet. Gelukkig hebben we wel heel veel dammen en hekjes ingebouwd om het ergste te voorkomen. Een goede waarborging van mensenrechten staat daarbij wat mij betreft centraal.

CV

Mensenrechtenjurist Antoine Buyse (31) studeerde in 2000 aan de universiteit Leiden af als historicus met een minor internationaal recht. Voor zijn proefschrift over huizenteruggave in het naoorlogse Bosnië ontving hij dit jaar de Erasmus Studieprijs voor uitzonderlijk alfa- en gamma-onderzoek. Sinds een jaar is Buyse universitair docent aan het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht.

Hertentamen met 4 of 5; de versie van Kimpen

Chicks met sticks

Mannen aan de afwas, vrouwen werkzaam in de bouw. De emancipatie lijkt zo langzamerhand afgerond. Er is immers zelfs een heuse eredivisie opgericht voor voetballende vrouwen. Maar drummende vrouwen? Moeilijk.

Volgens het onderzoek Gender differences in musical instrument choice, dat werd uitgevoerd door genderspecialiste Susan Hallam van de Universiteit van Londen, is de communis opinio nog immer dat meisjes niet achter een drumstel horen. Meisjes zouden subtielere instrumenten als de fluit en de harp voorbehouden zijn, zo wordt gesteld, jongens mogen zich wel uitleven op elektrische gitaren en drums. Een van de redenen dat jongens en meisjes nog altijd voor stereotype instrumenten kiezen, en waarom drummende meisjes dus schaars zouden zijn, komt volgens Hallam voort uit de angst om te kiezen voor een ‘verkeerd’ instrument. Drums worden beschouwd als weinig meisjesachtig; als een meisje toch kiest voor drummen loopt ze de kans om met een scheef gezicht aan te worden gekeken.

Daan Vroon, drumdocent bij Parnassos en afgestudeerd bioloog, heeft een andere verklaring voor de schaarste aan drummende vrouwen. "Vrouwen hebben doorgaans bredere heupen en smallere schouders dan mannen. Dit maakt dat bij vrouwen het zogenaamde centre of moments - uit Cuttin et al - hoger in de borst ligt. Dit is het referentiepunt waar omheen alle bewegingen van het lichaam een regelmatige geometrische beweging maken, en stelt ons in staat de sekse van een lichaam te bepalen door alleen naar de relatieve bewegingen van de onderlinge ledematen te kijken. Kortom: vrouwen bewegen fundamenteel anders. En als je dat kan zien, waarom dan niet horen? De regelmatig voorzichtig gesignaleerde houterigheid bij vrouwelijk drummers dicht ik graag aan deze biologische invariantie toe. Ik zeg het niet vaak en ik zeg het niet graag, maar geef mij maar vrouwen die op mannen lijken..

Meisjes behoren dus voor fijnbesnaarde instrumenten als de harp te kiezen. En mochten ze toch hun keuze laten vallen op het drumstel, dan moeten ze rekening houden met een motorische achterstand ten opzichte van de man. Het zal Madelon, Sanne, Hilke, Eveline en Lotte allemaal worst zijn; alle vijf doen ze hun eigen zin en slaan er minimaal twee keer in de week op los. De vijf moeten wel toegeven dat ze soms raar worden aangekeken: “Nou ja, als je vertelt dat je drumt, willen sommige mensen wel eens verbaasd kijken, maar heel even maar hoor.”

Zo raar zijn drumsters toch ook weer niet: één van de populairste rockbands van het moment, The White Stripes, heeft een vrouw achter de trommels. De vijf studentes beschouwen deze Meg White niet bepaald als hun grote voorbeeld: “Die is van de eenvoudige boem, tjak, boem, tjak.” Als er naar indrukwekkende drummers gevraagd wordt, komen toch de mannen naar voren. Madelon: “Kennen jullie Avenged Sevenfold? Dat gaat wel richting metal, met getatoeëerde mannen enzo. Die drummer gebruikt twee bassdrums!” Lotte: “Bedoel je niet gewoon een dubbelbassdrumpedaal?” Madelon: “ Nee, echt twee bassdrums. Best cool.”

De vijf studentes zijn pas op latere leeftijd aan het drummen geslagen. Drie van hen hebben in het verleden een ander muziekinstrument bespeeld. Zo voldeed Eveline acht jaar lang aan het stereotype beeld van het subtiele-instrument-bespelende meisje: van haar achtste tot haar zestiende heeft ze dwarsfluit gespeeld. Die fluit hangt nu in de wilgen.

Lotte wilde vroeger al drummen, maar ondervond enige weerstand bij haar moeder: “Ik mocht niet: het gaf teveel lawaai. Ze vond piano mooier.” Ze begrijpt wel dat haar moeder haar liever op pianoles stopte: “Ook beter voor de buren.”

Nu ze op zichzelf woont in Utrecht, heeft ze alsnog haar drumwens in vervulling laten gaan. En haar moeder tekent niet langer bezwaar aan: “Ze vindt het alleen maar leuk dat ik me muzikaal verdiep.”

Ook Sanne heeft vroeger piano gespeeld. “Maar op een drumstel kun je pas echt helemaal losgaan. Heerlijk. Wat ook lekker is: voor college jezelf wakker drummen.”

Madelon voegt eraan toe dat drummen helend kan werken: “Je kunt al je agressie botvieren op die paar trommels. Bij andere instrumenten moet je je zo inhouden, moet het allemaal heel erg subtiel. Niets voor mij.” Sanne beaamt dat het eruit gooien van frustraties een bijzonder aangename bijkomstigheid is van haar muzikale hobby. “Na een tentamen, dat werkt ook goed. Even tijd voor totaal iets anders.”

Drumdocent Pim van Ham zegt steeds meer meisjes in zijn lessen te mogen ontvangen. “Toen ik zo’n vijf jaar geleden begon met lesgeven, had ik één of twee meisjes die de drumcursus volgden. Laatst waren er dat niet minder dan acht. Wat ik me wel afvraag: waar blijven die meiden? De jongens die ik heb lesgegeven kom ik nog wel eens tegen in bandjes. De meisjes blijven onzichtbaar.”

En inderdaad, de vraag ‘wie speelt momenteel in een band’ levert slechts één opgestoken vinger op. De andere vier hebben wel de wens om deel uit te gaan maken van een band, maar willen eerst nog beter worden. Alleen Eveline, de meest ervaren van het stel, past haar kunsten al toe: “Ik speel zelfs in twee bands: ‘The Mrs.’ en ‘Furry Furniture’. ‘The Mrs.’ bestaat enkel uit vrouwen. Of nou ja, op dit moment is de bassiste met zwangerschapsverlof, haar plaats is nu even ingenomen door een man. Maar ze komt wel weer terug. Wat we dan met die man doen, weet ik eigenlijk niet.”

Het recept een nog betere drumster te worden bestaat uit een woord: oefenen. Dat weten de vijf en dus oefenen ze niet alleen in de kelders van Parnassos, ook thuis worden de stokken gehanteerd. Op een zogenoemd oefenpadje bijvoorbeeld, zoals Lotte doet. Madelon slaat veelal eenvoudigweg op haar knieën. Sanne doet het naar eigen zeggen overal: “Op bed, op mijn kussen, op de tafel, op mijn boekenrek, op de grond, op mijn bureau. In het bureau zitten nu allemaal putjes.” Hilke: “Ik sla met mijn drumstokken op mijn muismat.” Sanne: “Dat is een goed idee; veel beter voor mijn bureau. En voor mijn huisgenoten.”

Voor de drumlessen zijn ze natuurlijk wel aangewezen op de kelders van Parnassos. Sanne: “Vorig jaar zat daar tijdens mijn les niet alleen Pim mijn drumleraar, maar ook een bekende van hem. Bleek de drummer van Peter Pan Speedrock te zijn. ‘Wauw’, dacht ik, ‘nu moet ik het echt goed doen.’” Lotte: “Ja, die man zat er ook bij mij een keer bij. Zomaar. Weet je wat ie tegen mij zei? ‘Je slaat best hard voor een meisje.’ Ik weet niet of ik dat als een compliment of als een belediging moet opvatten…’

Madelon Roosendaal, 20, derdejaar Taal- en Cultuurstudies

Favoriete band: Muse

Drumt sinds: september 2007

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 2x in de week oefenen

Sanne Dammers, 20, tweedejaars Pedagogiek

Favoriete band: Coldplay

Drumt sinds: september 2007

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 1x in de week oefenen

Hilke Lentink, 21, vierdejaars Aardwetenschappen

Favoriete band: Kaizers Orchestra

Drumt sinds: februari 2008

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 2x in de week oefenen

Eveline van der Linden, 22, masterstudente Meteorologie, Fysische Oceanografie en Klimaat

Favoriete band: Radiohead

Drumt sinds: september 2006

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 2x in de week oefenen

Lotte van der Vleuten, 22, masterstudente Comparative History

Favoriete band: Queens of the Stone Age

Drumt sinds: februari 2008

Oefenfrequentie: 1x in de week les, 3x in de week oefenen

’Ze deden de wave, als ze een opdracht goed hadden’

De UU op bezoek bij middelbare scholen

Voorlichtster Sandra Kremer is de coördinator van het project Schoolbezoeken vanuit de Universiteit. “Het project bestaat nu twee jaar. We bieden scholen aan om langs te komen en een presentatie te houden voor de klassen 3 en 4 van het vwo. We doen dit voor scholen waarvan veel leerlingen doorstromen naar de UU. Derde- en vierdeklassers staan voor hun profielkeuze en moeten eigenlijk al bedenken of en wat ze willen gaan studeren. Hun eerste keuze, zo blijkt uit onderzoek, is belangrijk. Ook als ze twijfelen, blijven ze vaak bij hun eerste keuze. Dus is het als aanbieder gunstig om er vroeg bij te zijn.”

Om de presentaties te geven beschikt het Communicatie Service Centrum over een pool van zo’n vijftig werkstudenten. “Zij kunnen het beste beeld geven over hetgeen studeren inhoudt. En voor hen is het leuk, omdat ze ervaring opdoen in het geven van presentaties”.

En zo vertrekken op een winderige donderdagmiddag twee autootjes van de universiteit naar het Cals College in Nieuwegein. Ze vervoeren Corina van der Hulst (Scheikunde), Ineke Roeling (Environmental Biology), Arjen Segers (Liberal Arts and Sciences), Carien de Jong (Filosofie), Tessa Mewiss (Psychologie) en Laury Achten (Vrouwenstudies). Ze zijn tweede tot vijfdejaars, bachelor- of masterstudent en hebben allemaal een training van een dagdeel gehad voor het geven van de presentatie. Bovendien zijn ze gewapend met een rode universiteitstas, met onder meer powerpointsheets, evaluatieformulieren en pennen om uit te delen.

Ik was mezelf

Tessa voelt “een gezonde spanning”. Het is haar tweede keer. “Vorige week ging het wel goed. De docente waarschuwde van tevoren dat we ons niet teveel uit de hoogte moesten opstellen. Kennelijk had de student vorig jaar een beetje de houding van ‘ik ben al student, en jullie zijn nog maar scholieren’. Daarna hadden die leerlingen besloten dat studeren helemaal niks voor ze was. Maar ik was gewoon mezelf, en het liep prima”.

De aankomst in de hal van de school roept nostalgische gevoelens op bij de studenten. “Dat is wel leuk aan dit baantje, dat je zo nog weer eens op school terugkomt”, vindt Laury. Arjen maakt van de ontvangst in de medewerkerskamer gebruik om nog even het materiaal door te kijken. “Ik heb een paar dagen geleden nog een andere presentatie over de UU gegeven, die was meer gericht op aankomende studenten. Ik moet nu even zien welke sheets hier in zitten. Maar er valt verder niet zoveel voor te bereiden, omdat je toch een beetje moet improviseren rond die sheets. Het is geen vast verhaaltje dat je vertelt”.

Decaan Arie Hol, die de ontvangst regelt, vertelt dat het Cals College er voor heeft gekozen de presentatie aan te bieden aan 5 vwo’ers. “In de vierde hebben ze net dat hele proces voor de keuze van een profiel gehad. Dan willen we ze een beetje met rust laten. Dit is voor vijfdeklassers een goede manier om ze weer aan het denken te zetten. Sommigen gaan zelf naar voorlichtingsdagen, maar heel veel schuiven het ook voor zich uit. Door zo’n presentatie doen ze misschien weer ideeën op.” Voorlichting door de UU ligt voor de school voor de hand. “We krijgen veel post van universiteiten en dat bekijken we ook allemaal. Maar Utrecht is voor ons wel heel belangrijk, want daar gaan veel van onze leerlingen naartoe. Zeker als ze thuis blijven wonen, is dat een logische keuze”.

Als het tijd is, gaan de studenten naar ‘hun’ klas, waar de leerlingen samen met een mentordocent zitten te wachten. Tessa, die een presentatie houdt voor het profiel Cultuur en Maatschappij, komt terecht voor een groep van veertien meiden. De mentrix blijkt in een grijs verleden ook nog aan de universiteit te hebben gestudeerd, want ze vertelt dat ze het Ublad als student nog kreeg thuisgestuurd. “Een vreselijk saai krantje.”

Voordat de presentatie van start kan gaan, moet een aantal van de leerlingen eerst bijkomen van giechelbuien en slappe lach, waar de hele situatie natuurlijk aanleiding voor is. Maar daarna blijken de meiden ook niet te beroerd om Tessa te helpen met het opstarten van de presentatie. “Je kan op het smartboard klikken”, adviseren ze haar. “Of anders F5.” Daarna gaan ze welwillend zitten luisteren. Vooral als de studie Diergeneeskunde toevallig ter sprake komt, verdiept de concentratie zich. De manieren waarop je begeleiding kunt krijgen bij het maken van een keuze, blijken minder interessant. Het aanbod om met een studieadviseur te MSN-en, is reden voor onderdrukt geproest..

Intussen heeft Laury, die voor een gemengde groep van achttien Natuur, Techniek en Gezondheidprofielers staat, minder geluk met de techniek: de powerpointpresentatie start niet. Ze improviseert de boel vakkundig aan elkaar tot ze het filmpje over twee ‘voorbeeldstudenten’ kan starten, dat gelukkig wel werkt. In het filmpje komen de studies en studiekeuze van het tweetal aan bod. Maar ook de keus tussen thuis of op kamers wonen, en het al dan niet hebben van een bijbaantje wordt belicht. We krijgen zelfs beelden te zien van een dansende meute in een kroeg. De leerlingen lijken het allemaal vooral beleefd aan te zien, en doen ook mee met de opdrachten. Maar uiteindelijk wreekt zich het feit dat de presentatie eigenlijk gericht is op jongere scholieren. Er ontstaat rumoer om de te simpele vragen en de mentor constateert dat sprake is van “een belediging voor de intelligentie”.

Pauze

Sowieso slaat de onrust toe aan het eind van de presentatie. De strubbelingen met de techniek hebben tijd gekost, en als de bel gaat kunnen de leerlingen nauwelijks blijven zitten. Het aantal vragen blijft dan ook beperkt tot twee. Een ervan is of je de hele stad door moet crossen om bij je verschillende colleges op een dag te zijn. Arjen, die in het naastgelegen lokaal een presentatie gaf over Economie & Maatschappij, bleek achteraf wel veel tijd voor vragen te hebben overgehouden. “Die gingen over van alles. Ze wilden veel weten over op kamers wonen, hoe duur dat is en hoe snel je er één zou kunnen vinden. En ik kreeg ook vragen over het verschil tussen hbo en universiteit, maar ook hele specifieke vragen over sommige opleidingen. Ik wist niet op alles een antwoord, maar je kan altijd doorverwijzen naar de website of de voorlichtingsdagen. De grappigste vraag? Dat was toen ze aan de leraar die erbij was vroegen wie hij was. Het bleek een leraar filosofie, die hier niet zo veel les geeft.”

Carien is achteraf niet zo tevreden.“Ik had een heel rumoerige klas en die leraar kreeg ze ook niet rustig. Ze deden de wave, als ze een opdracht goed hadden. We moesten op een gegeven moment een pauze inlassen, omdat de concentratie helemaal weg was”. Bij de anderen deden de klassen redelijk mee. Alleen een tekort aan weg te geven pennen had bij sommige voor onrust gezorgd. Moe maar voldaan en met ieder een fles wijn van de school gaan de studenten terug naar Utrecht. “Misschien is het eigenlijk het belangrijkst dat je die leerlingen mee kan geven dat het allemaal wel goed komt”, denkt Tessa. “Sommigen zijn zo gestrest over de keuzes die ze moeten maken, en dan scheelt zo’n praatje misschien weer iets”.

Interesse in het geven van voorlichting? Schoolbezoeken@uu.nl

interview

Vicky Francken

Laatst was ik aan het studeren met een vriend van mij die natuurkunde doet. Ik was nieuwsgierig naar de theorie van entropie: de almaar toenemende chaos. Hij legde mij uit dat wanneer je de tijd zou kunnen omdraaien, alle natuurkundige wetten hun geldigheid zouden behouden, behalve die. De entropie neemt in dat geval namelijk af in plaats van toe, terwijl chaos eigenlijk altijd alleen maar toeneemt. Dat vond ik echt zo’n mooi idee, dat ik dacht: daar zou ik weleens iets over willen schrijven.

Dat ik ging dichten, was voor mij niet echt een bewuste keuze. Ik schreef altijd al miezerige verhaaltjes over dieren. Later schreef ik ook kleine stukjes, maar ik wist nog niet dat dat gedichten waren. Op mijn twaalfde kreeg ik van mijn moeder een bundel van Doe maar dicht maar, een jaarlijkse wedstrijd voor jongeren waarvan elk jaar de beste honderd gedichten worden gepubliceerd. Ik vond dat zo mooi en dacht: ‘ik wil ook zoiets schrijven’. Een jaar later stond ik zelf in de bundel.

Mijn studentenleven heeft niet per se nieuwe dingen qua poëzie opgeleverd. Ik dacht: alles wordt zo mooi, of zo lelijk dat het allemaal iets betekent. Maar dat valt mee. Ik heb niet het gevoel dat mijn leven nu opeens veel meer betekenis heeft dan de jaren ervoor. Mijn thema’s nu zijn dezelfde als twee jaar geleden.

Tragische situaties of vervelende gebeurtenissen. Die hebben nog nut als je erover schrijft. Iedereen voelt zich weleens alleen en ik vraag me dan af hoe ik me verhoud tot andere mensen. Dat gevoel maak ik groter, het roept een beeld op en dan begin ik aan een gedicht. Ik schrijf over dingen die ik me voorstel, het liefst over waanzin, over ongemakkelijke situaties. Ik zou bijvoorbeeld geen gedicht kunnen schrijven over een perfecte dag waarin ik een negen haal voor een tentamen en mijn huisgenoot een taart voor me bakt.

Ik schrijf meer vanuit een concept dan vanuit iets concreets. Als iemand vraagt: maak eens een gedicht over Utrecht, zou dat gaan over het idee Utrecht, maar niet over de Dom. Ik zou niet weten hoe ik daar een gedicht over moest schrijven. Een gedicht van mij waar ik wel tevreden mee ben, is foto. Dat begint zo:

Hier sta ik vervreemd tot oude planten

te behoren en deel uit te maken van wie

je bezoekt omdat we water behoeven

maar tegen wie je niet praat,

omdat je niet wilt dat we groeien.

Niet iedereen begrijpt wat ik doe. Mijn vader zegt altijd als hij mijn gedichten leest: ‘oh, Vicky, ik begrijp er helemaal niets van’. Toen ik vorig jaar met mijn huisgenoten sinterklaas vierde, zeiden ze dat ze van mij wel heel veel zouden verwachten. Maar een sinterklaasgedicht schrijven is natuurlijk iets heel anders. Rijmen daarvoor is niet zo moeilijk.

Een paar avonden per week ben ik aan het schrijven. Soms lukt het gewoon niet en dan doe ik het ook niet, je kunt jezelf niet dwingen. Ik wil niet dat schrijven een vervelende connotatie krijgt. Eerst vond ik het heel vervelend als ik een avond had geschreven en er kwam niets moois uit. Nu vind ik dat niet meer erg, zolang ik maar genoten heb van het schrijven. Ik streef niet naar veel gedichten en ook niet per se naar mooie gedichten. Een gedicht mag ook heel lelijk zijn, of heel hard of koud zolang het maar van betekenis doordrongen is.

Ik denk dat een goed gedicht een richting aangeeft. En of dat nou de goede of de verkeerde richting is, dat maakt niet zoveel uit. Van mij hoeft iemand niet per se euforisch door het leven te gaan of juist te huilen na het lezen van mijn gedicht, maar ik hoop wel dat ik mensen op een bepaalde manier raak.

Het grootste compliment dat ik ooit heb gekregen, is dat ik heel erg op mijn oma lijk. Daarom ben ik ook Frans gaan studeren. Mijn oma was Belgische en sprak vloeiend Frans en ik heb het altijd een hele mooie taal gevonden.

Het ideaal is natuurlijk dat ik van mijn gedichten kan leven, maar dat lijkt me niet zo reëel. Met vertalen kan ik straks in het verlengde bezig zijn van wat ik leuk vind. Ik ben al aan het oefenen met Franse poëzie. Het leuke daaraan is dat je ervoor moet zorgen dat het ook in het Nederlands een mooi gedicht is.

Ik word regelmatig gevraagd om ergens mijn gedichten te komen voordragen. Laatst stond ik nog op het festival Geen daden maar woorden, in Rotterdam. Ik vind dat vooral leuk, omdat je niet alleen gaat voordragen, maar omdat je ook heel veel gaat luisteren. Het is fijn om door zoveel mensen omgeven te zijn die zo graag doen wat ze doen. En dan besef ik ook weer waarom ik zo graag doe wat ik doe.

Dit jaar stonden mijn gedichten al twee keer in Hollands Maandblad. Dat is een heel mooi tijdschrift en ik had niet gedacht dat ik daar al iets naar mocht opsturen. Totdat iemand mij mailde die zei: ‘Vicky ik vind je gedichten zo mooi, stuur eens wat op naar Hollands Maandblad’. Zou ik dat nou wel doen, reageerde ik. En toen zei diegene weer: stuur gewoon een paar gedichten naar mij, dan zend ik ze naar de redactie. Dat deed ik en dacht dat ik kritiek en een afwijzing zou krijgen. Maar het werd geen afwijzing, ze plaatsten twee van de drie gedichten. Ook daarna durfde ik niet zo goed meer iets in te sturen, tot ik een mailtje kreeg van de redacteur: ‘Vicky, schrijf je nog?’. Toen heb ik er weer drie gestuurd en werden er twee geplaatst.

Ik ben al een paar keer op gesprek geweest bij uitgeverijen. Ik vind het fijn om kritiek te krijgen en om van anderen te horen hoe ik aan mijn gedichten kan werken, maar ik wil nu nog geen bundel uitgeven. Het is natuurlijk een heel mooi idee om dat op je twintigste al gedaan te hebben. Maar een bundel blijft, ik wil me er later niet voor hoeven excuseren. Ik ben nog niet zeker genoeg van hetgeen ik op dit moment maak. Ik sterf nog liever zonder dan met een slechte bundel.

CV:

Vicky Francken (19) is tweedejaars student. Haar gedichten draagt ze voor bij festivals en vier gedichten verschenen in Hollands Maandblad. Ze won verschillende prijzen voor haar werk, waaronder de Meander Dichtersprijs 2008.

’Dit hele rookverbod is klote’

Het nieuwe uitgaan in een rookrvrij Utrecht

Pauline Holdijk

Kleumend staan studenten buiten op een terras in groepjes bij elkaar. Rook stijgt boven hen op. Ze trekken aan hun sigaret en kletsen wat. Vaag hoor je er nog de muziek uit ‘t Pakhuis. Het is sinds de intrede van de herfst een typisch tafereel voor de donderdagavond op het Janskerkhof in de Utrechtse binnenstad. Was het rookverbod in de horeca in de zwoele nachten nog geen straf, nu voel je je als roker toch flink in de kou gezet.

Bovendien zorgt het verbod voor een extra rij hier bij ’t Pakhuis. Naast de gebruikelijke rij bezoekers die naar binnen willen, staat er ook één met rokers omdat het café geen aparte rookruimte heeft. Sander de Grunt (18) eerstejaars rechten, is één van hen. “Dit hele rookverbod is klote. Binnen is de gezelligheid, niet hier buiten. Ik heb wel eens stiekem ergens binnen gerookt, maar dat was ook niet echt relaxed. De oplossing zou zijn om cafés zelf te laten beslissen of er binnen gerookt mag worden of niet.”

Een bar bij het roken

Rode gordijnen en zwoele lichten komen je tegemoet als je Café Lust aan de Nobelstraat binnenstapt. De geur van rook ontbreekt. Op het eerste oog lijkt het binnen rustig, maar het merendeel van de bezoekers blijkt zich achter in de zaak te bevinden: in de rookruimte.

De mensen in die ruime zijn moeilijk te onderscheiden door de dichte rookwolken. Wie het rookgebied betreedt, ademt ook meteen een hoge concentratie nicotinewalmen in. Tweedejaars verpleegkunde Rianne Klapwijk (21) probeert zich door de rokende menigte heen te worstelen om een drankje te bestellen aan de bar. “Het maakt mij niet zoveel uit of het rookverbod er is of niet. Zelf rook ik niet, maar al mijn vriendinnetjes wel. Als zij naar buiten gaan om te roken, ga ik met ze mee want anders zit ik alleen. Dat is vervelend, maar ik snap ook wel dat het verbod er is voor de gezondheid van anderen.” Dat ze nu in deze rookruimte staat, komt ook door haar vriendinnen. Maar wat doet die bar hier eigenlijk? HOE ZIET DEZE RUIMTE ER UIT “Officieel is dit een terras”, zegt de eigenaar van Lust. “Daarom mag mijn personeel hier werken. Maar het is dus ook een grote rookruimte. Ik heb daardoor geen last van het rookverbod. Dat voordeel hebben veel kleine cafés niet, zij lopen nu flinke klappen op.”

Maar hoe is het voor het barpersoneel om in deze rokerige ruimte te werken; de wet is immers ingevoerd om hen een rookvrije werkplek te bieden: “Ze vechten onderling om hier achter de bar te mogen staan. Ze werken niet standaard in het rookgedeelte en het meeste personeel rookt zelf toch.”

Jolien Beckers, één van de barmeisjes vindt het, ondanks dat ze zelf rookt, niet fijn om op het rookterras te werken. “Als ik de hele avond aan het werk ben, krijg ik last van m’n ogen en krijg ik het benauwd.” Vriendin en medestudent Yosha Huilhorst (19) rookt ondertussen gewoon een sigaretje. Zij is helemaal niet blij met de veranderingen in de horeca. “Het is juist lekker om te roken als je in de kroeg zit met een drankje. Roken hoort nu eenmaal bij uitgaan. Alle kroegen moeten eigenlijk rokers de mogelijkheid geven om ergens te roken. Het houdt me niet tegen om uit te gaan, maar relaxed vind ik het zeker niet ” Toch kan ze ook een positieve mededeling doen: “Ik rook wel minder dan voor het rookverbod, want je kan moeilijk de hele avond buiten staan toch?”

Ongezellig koud

Landelijke cijfers uit 2007 vertellen dat 28 procent van de Nederlanders tussen de 15 en 25 jaar rookt. Utrecht, als grootste studentenstad van Nederland, moet dus veel rokers hebben. Begrijpelijk dat er veel kritiek is op het rookverbod onder studenten. “Je moet de hele tijd naar buiten. Dat is zo ongezellig en koud, vertelt eerstejaars psychologiestudent Bart-Jan van Memerik nippend aan een drankje in ’t Gras van de buren. “Daarbij ruik je nu ineens allerlei lichaamsgeuren van mensen extra goed zoals zweet en kots. Die luchtjes ruik je niet in de rookhokken. Maar of de blauwstaande rookruimtes nou een goede oplossing zijn? “

Het contrast tussen de ruimte waar de niet-rokers staan en de rokersruimte Filemon is als dag en nacht. De dansende bezoekers in de gewone ruimte lijken frisser en minder benauwd dan de paffers in de daarvoor bestemde ruimte. Rutger de Graaff (22) derdejaars Sociale Geografie is vanavond ook een dansje aan het wagen in Filemon en hij is dan ook zeer blij met het nieuwe uitgaan. “Ik rook niet en ben daarom zeer tevreden over de nieuwe wet. Andere hoeven mij niet op te schepen met kanker. Ik wil niet in hun rook staan en daardoor ziek worden. Ik vind het wel balen dat mijn vrienden steeds naar buiten willen.”

Frans van de Erp, eerstejaars rechten is echter te lui om iedere keer naar buiten te lopen. “Het is duidelijk kut, vooral nu het buiten zo koud is.” Koud is het in ieder geval niet in de benauwde volle glazen cabine bestemd voor de verbannen rokers. “Het is hier te vol, te benauwd en je voelt je in die glazen hokken net een vis in een aquarium,” zegt Sanne Gevaerts (19), HKU-studente. Volgens haar is het uitgaan in Utrecht toch echt veranderd sinds 1 juli. “Je zoekt andere plekken op, je zit vaker buiten op het terras en het is binnen minder gezellig omdat rokers steeds naar buiten gaan. Maar aan de andere kant is het nu buiten wel gezelliger.”

Oudegracht

Zo ook op de Drift. Een groepje UVSV studenten hebben zich al zingend en druk pratend voor het clubgebouw geschaard om snel een sigaretje te roken. Studentenverenigingen moeten nook rookvrij zijn omdat ze tegen betaling alcohol verstrekken. Pedagogiekstudente Cathelijn Korteweg (21) rilt van de kou en springt ongeduldig heen en weer terwijl ze haar sigaretje snel oprookt. Ze baalt er flink van dat je nergens in Utrecht meer binnen mag roken. “ Zelfs op de club mag je niet meer roken, zo ongezellig. Ik vind dat je zelf mag beslissen of en waar je rookt en dat moet de overheid je niet opleggen. Ook clubgenoot en niet-roker Danoeta van Maasakker vind het saai sinds het verbod is ingegaan. “Maar ik vind het goed dat het er is, want het is ongezond om mee te roken en je kleren stonken altijd zo naar rook als je thuis kwam.”

De vaste bezoekers van het populaire Kafé België dat voor juli altijd snel blauw van de rook stond, vinden het niet heel vervelend om buiten te roken. Charlotte van Dijck (20) heeft hier geen enkele moeite mee. “Het is niet fijn, maar ach het is een kleine moeite om naar buiten te lopen als je er veel mensen een plezier mee doet.” Zo lijken meer mensen te denken in Kafé België want van een verminderde omzet is volgens barvrouw Ester van de Weijden geen sprake. “Hier is het niet rustiger geworden sinds 1 juli. In vergelijking met dezelfde periode vorig jaar hebben we niet minder omzet, het gaat nog steeds goed want de mensen komen nog steeds.”

Sinds het rookverbod

Vanaf 1 juli 2008 mag in de horeca alleen nog worden gerookt in speciale rookruimten. Hier mag het personeel niet komen. De maatregel is ook bedoeld om de gezondheid van het bedienende personeel te beschermen. Meeroken is tenslotte ook slecht.

156.000 mensen zijn sinds 1 juli gestopt met roken. Dat blijkt uit cijfers van de stichtingen Volksgezondheid en Roken (Stivoro) en Farmaceutische Kerngetallen.

Bijna driekwart van de cafés en discotheken heeft een dramatische omzetdaling van respectievelijk 26 en 31 procent ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Ondernemers schrijven de helft hiervan toe aan het rookverbod. Door het rookverbod heeft tien procent meer ondernemers hun horecazaak in de verkoop gezet. Ondernemers hebben te kampen met dalende klandizie en dalende inkomsten.

Enkele Europese buren

In Ierland, het eerste Europese land dat een rookverbod invoerde en wel in 2004, is sinds die tijd een sterke teruggang geconstateerd in het aantal pubs. Italianen houden zich keurig aan het rookverbod in de horeca dat sinds 2005 van kracht is. Zo’n 95 procent van de Italianen staat achter het verbod. De effecten: de omzet van de Italiaanse horecagelegenheden is sinds het rookverbod onveranderd; het rookverbod heeft in één jaar tijd geleid tot een half miljoen minder rokers; sinds 2005 zijn er ruim 10 procent minder hartinfarcten geconstateerd. In België mag nog gerookt worden in cafés kleiner dan 50 vierkante meter en kleine frietkramen indien er een rookafzuig- of verluchtingssysteem aanwezig is. Duitsland heeft als één van de laatste landen van West-Europa anti-rookmaatregelen genomen.

Geschiedenis van de sigaret

600-1000

Eerste afbeelding van een sigaret van een rokende Maya. De eerste sigaret of sigaar was een rolletje tabaksbladeren dat bij elkaar werd gehouden door een touwtje.

1492

In 1492 ontdekte ontdekkingsreiziger Christoffel Columbus als eerste Europeaan de gewoonte van roken van tabak.

1518

De bemanningsleden van Christoffel Columbus uit Spanje en Portugal namen de tabaksplant mee naar Europa.

1560

De Franse ambassadeur Jean Nicot in Lissabon stuurde een tabaksplant naar Frankrijk. Hij vertelde erbij dat dit een wonderkruid was en in een razend tempo veroverde de plant heel Europa.

1564

De tabaksplant kreeg de naam Nicotiana, naar Jean Nicot.

1580

Pijproken en later snuiven en pruimen (kauwen) waren in Nederland de manieren om tabak te gebruiken.

1615

In Utrecht kwam de Nederlandse tabaksteelt van de grond. Aan het eind van de 18de eeuw hield de Nederlandse tabaksteelt vrijwel op.

1855

Na de Krimoorlog (1854-1856) brak de sigaret pas echt door in West-Europa. Franse en Engelse soldaten namen de sigaret mee uit Turkije, Griekenland en Bulgarije. Het was toen niet meer dan een los papiertje met tabak ertussen.

1880

De eerste sigarettenmachine werd uitgevonden in Amerika. Het apparaat produceerde 200 voorgerolde sigaretten per minuut. Dit was het begin van de massaproductie van de sigaret.

1930

De eerste filtersigaretten werden gemaakt. Het doel van de filter was te voorkomen dat de roker stukken tabak in zijn mond kreeg.

1950

Tussen 1900 en 1950 rukt het roken in Nederland in een razend tempo op. Vanaf 1950 werd steeds meer bekend over de schadelijke werking van roken. Toch bleef het roken tot 1975 toenemen vooral omdat de vrouwen na de Tweede Wereld oorlog massaal aan de sigaret gingen.

2002

Tabaksreclame wordt bijna volledig verboden. Op 1 januari 2003 wordt het reclameverbod ook geldig voor kranten en tijdschriften. Alleen in de tabakszaken mag nog reclame worden gemaakt.

2004

Sinds 1 januari 2004 mag niet meer worden gerookt op de werkplek, behalve in speciale ruimtes. Ook het openbaar vervoer wordt rookvrij.

2008

De hele horeca is vanaf 1 juli 2008 rookvrij. Horecapersoneel krijgt dan dezelfde bescherming als andere werknemers. Horecagelegenheden mogen wel afgesloten rookruimtes maken, maar hier mag het personeel niet bedienen.

Interview

Giep Hagoort

Jop de Vrieze

De tijd van subsidiegerichtheid in de culturele sector is voorbij. Tegenwoordig draait het om cultureel ondernemerschap. Dat is een organisatiefilosofie voor de culturele sector dat de nadruk legt op de eigen verantwoordelijkheid van de kunstmanager, de museum- of de schouwburgdirecteur. Nu kijken we naar de cultureel ondernemer, terwijl daarvoor vooral gezocht werd naar financiers, sponsors, overheidsgeld of subsidies. De cultureel ondernemer moet zijn organisatie bestaansrecht geven. En niet alleen door deze rendabel te maken. Het is wat we met een zwaar woord maatschappelijk ondernemen noemen: het zoeken naar nieuwe manieren van organisatie en management om dienstbaar te zijn aan de maatschappij. Centraal hierbij staat het hebben van een culturele missie. Kijk naar een Janine Jansen, de violiste, die hier in Utrecht een eigen festival organiseert. Met het Internationaal Kamermuziekfestival zegt zij niet alleen: ‘ik maak muziek’, ze neemt ook de verantwoordelijkheid om zo’n festival te organiseren om het publiek meer bij klassieke muziek te betrekken.

Het vinden van de financiën en communiceren met hun publiek zou ik wel een nieuwe verantwoordelijkheid durven noemen van theatermakers, kunstenaars, muzikanten en cultureel ondernemers. Zelf was ik daar al heel vroeg mee bezig. Toen ik veertien was leidden we al met een groep jongeren een jeugdsociëteit hier in Woerden, Houttuin Sluitwijk. Die mochten we helemaal zelf runnen. Ook organiseerde ik al exposities toen ik zestien was. Ik kan me de mooie momenten uit die tijd nog goed herinneren. Dat je vriendinnetje de hoofdrol kreeg in het stuk dat jij regisseerde. Dat er groot applaus was, en je leraar trots een knipoog aan je gaf, dan ging er wel wat door je heen. Terwijl ik zelf niet naar die kunstkant zelf ben gegaan. Ik vond het organiseren een dimensie meer hebben dan het zelf uitvoeren. Toen al had ik het idee dat dit mijn toekomst was, mijn passie. Eigenlijk ben ik helemaal opgegroeid met het vak, alleen had toen nog niemand het over zo’n opleiding. Ik ben rechten gaan doen, maar oh, wat had ik graag de opleiding tot cultureel ondernemer gevolgd.

Ik hou van zo’n zakelijke benadering van kunst en cultuur. Voor veel mensen in de sector is die benadering not done. Op kunstacademies was men altijd geneigd te zeggen: ‘het gaat alleen om de artistieke prestatie en over geld praten we niet’. Die tijd ligt grotendeels achter ons, al moet ik het cultureel ondernemerschap buiten Utrecht nog wel eens verdedigen. Ik heb in mijn onderzoek aangetoond dat je op verschillende niveau’s kunt omgaan met commercialiteit in de kunst en cultuur.

Allereerst is er de omgeving waarin je opereert. Vervolgens kun je het hebben over het proces dat je doorloopt: laat je daar de opdrachtgever invloed op hebben? Het derde waar je naar kunt kijken is de inhoud zelf. Als die voorgeschreven gaat worden door de opdrachtgever, dan is er geen sprake meer van een creatief proces. De kunstenaar moet daar zelf voor waken. Kunstenaars met slappe knieën, die geen visie hebben, vallen om. Hoe een kunstenaar zich op zijn eigen manier staande houdt, is maar weinig onderzocht.

Het Europese Onderzoeks- en Trainingscentrum voor Cultureel Ondernemerschap dat ik dit jaar heb opgezet, wil meer te weten komen over de beslissingen die een cultureel ondernemer, kunstenaar of manager, moet nemen om een organisatie te leiden. Het onderzoeksproject is de allereerste samenwerking tussen een kunstschool en een researchinstelling ooit. Erg spannend dus. Ik ben blij dat de rector zijn moral support gegeven heeft en dat verschillende hoogleraren van binnen en buiten de UU hun medewerking hebben toegezegd. Contacten met het buitenland zijn ook al gelegd. Dat is nodig, want de interdisciplinaire kant van het onderzoek is naar mijn mening ontzettend belangrijk. We moeten niet alleen kijken vanuit de kunst of vanuit de economie, maar echt opereren op het snijvlak. Interessante omgevingen voor dit onderzoek zijn gebieden waar extreme omstandigheden gelden. Het is fascinerend hoe culturele ondernemers in voormalige Oostbloklanden een culturele organisatie draaiende houden, nadat subsidie soms gewoon keihard is weggevallen. Wat dat betreft hebben ze het daar een stuk zwaarder dan hier. Ik was in 1995 bij een toneelgroep in Oekraïne en het lukte me maar niet om een training te regelen op de middag. ‘Ja’ zeiden ze, ‘dan moeten we graan kopen en verkopen.’ Dat is hun realiteit, maar waar staat het in mijn managementboeken?

Kunstenaars moeten leren hun verkoopproces te koppelen aan hun product, zodat het verkoopproces ook een creatieve daad wordt. Wat je gelukkig ziet is dat niet teveel marketingboekjes worden gekopieerd om kunst en cultuur aan de man te brengen. Zo was er een Engelse kunstenaar die met veel poeha zijn kunst op een lopende band zette. Na afloop ging alles in een grote vuilcontainer om vernietigd te worden. Dat was niet alleen heel erg opzienbarend, maar het heeft ook zijn prijzen daarna heel sterk verhoogd. Op zo’n manier blijft de inhoud onaangetast en wordt wel het publiek geïnteresseerd. Commercialiteit moet kunst niet oppervlakkig maken - al is ook dat begrip relatief. Lange tijd haalde ik in mijn colleges voorbeelden aan uit Goede Tijden Slechte Tijden; ik zag de karakters in die serie worstelen met dezelfde thema’s als de personages in stukken van Shakespeare. Ik benadrukte destijds ook dat GTST als een van de eersten de interculturele samenleving liet zien. Collega’s zeiden: dat is puur om een breder publiek naar zich toe te trekken. Dat kan wel zo zijn, maar die schrijvers nemen wel de verantwoordelijkheid om de samenleving te verwerken in hun artistieke product. Als we door kunst en cultuur een stukje humaner worden, dan is daar toch niks mis mee?

CV

Giep Hagoort (61) studeerde rechten aan de Universiteit Utrecht en promoveerde in 1998 aan de Universiteit Nyenrode op het onderwerp Interactieve Strategievorming in de Culturele Sector. Hagoort is lector Kunst en Economie van de Hogeschool voor de Kunsten. Sinds 1 maart 2006 is hij hoogleraar aan de nieuwe Faculteit der Kunsten van de Universiteit Utrecht, een samenwerkingsverband van de UU en de HKU.

“Kom op man, je moet eruit. We zijn thuis’

Mariëlle Arnoldus

Het is donderdagnacht, 02.10 uur. De regen valt met bakken uit de hemel. Bij de bushalte op de Neude staat een aantal studenten ongeduldig op de bus te wachten. Een bus op dit tijdstip? Ja zeker, het is de Niteliner van Connexxion die studenten op donderdagnacht naar De Uithof, Zeist, Lunetten en Overvecht brengt. “Al is die laatste bestemming niet zo populair”, weet de 24-jarige buschauffeur Stephan. ”In die bus zitten nooit veel mensen. Maar Overvecht is ook redelijk dichtbij natuurlijk, je kan daar makkelijk met de fiets naartoe. De lijn naar Zeist via De Uithof is vaak drukker. Maar dat is ook een eind fietsen en zeker met dit weer is dat niet leuk.”

Stephan is één van de twee chauffeurs die hun nachtrust opofferen om de BOB te zijn voor studenten die de stad onveilig hebben gemaakt. Maar echt opofferen kan Stephan het niet noemen. “De nachtbussen zijn erg gezellig, vooral wanneer het lekker druk is. Hoe later het wordt, hoe meer mensen er mee gaan. En hoe meer ze gedronken hebben. Maar daar kan ik wel om lachen, hoor. Behalve wanneer ze de bus slopen. Zie je die stoel daar, waar geen armleuning aan zit? Een tijdje terug heeft een jongen die leuning er af gebroken. Ik heb hem meteen de bus uitgezet. Maar dat is eigenlijk het enige vervelende dat ik ‘s nachts heb meegemaakt. Er heeft zelfs nog nooit iemand in mijn bus gekotst. Dat moet ik nu wel even afkloppen natuurlijk, ha, ha.”

Eén halte verder, op het Janskerkhof, staat nog een groepje studenten te wachten. Wanneer de bus stopt, stappen ze vlug in. “Nu gaat het aardig snel, want echt dronken zijn de meeste nog niet”, vertelt Stephan. “Het is nog te vroeg. Wacht maar af tot de kroegen straks dicht gaan.”

Gene Hossenbux (21) heeft daar niet op gewacht. “Hé, wat ben je vroeg”, zegt Stephan wanneer ze instapt. “Ja, het was niet leuk in de stad”, reageert ze, terwijl ze een warme pita kaas uit een zakje haalt. Ze neemt een hap en ploft op een stoel achter de chauffeur. “Ik vind het leuk om een praatje met hem te maken. Zo is het altijd gezellig om naar huis te gaan.” Maar ze krijgt dan ook wel een hele speciale behandeling, blijkt wanneer de chauffeur haar bij haar voordeur afzet. “Ja, fijn hè? Nu hoef ik niet meer door het donker van de halte naar huis te lopen.” Ze stapt uit en zwaait nog even naar de chauffeur. “Ach”, reageert hij. “Ze heeft altijd van die onmogelijke hakschoenen aan. Daar kan ik haar toch niet op naar huis laten lopen?”

Dat de buschauffeur zo goed voor zijn nachtelijke passagiers zou zorgen had USF Studentenbelangen niet durven dromen, toen zij het begin dit jaar voor elkaar kregen dat de bussen op donderdagnacht zouden gaan rijden. “Wij willen dat studenten dag en nacht gebruik kunnen maken van openbaar vervoer”, legt Ellen Geertsema van USF uit. “In eerste instantie is het gewoon makkelijk dat je met de bus naar huis kan, maar het is ook een stuk veiliger. Neem bijvoorbeeld de route naar De Uithof of Zeist, het is niet fijn om daar in het donker te fietsen.”

De donderdagavond is voor USF dan ook niet genoeg. “We zijn op dit moment in gesprek met Connexxion om de bussen ook op vrijdagnacht te laten rijden. Maar dan moeten we eerst weten hoe populair de lijnen zijn”, maakt Ellen duidelijk. “Daarom komt er binnenkort een enquête en aan de hand daarvan zullen we kijken of er echt behoefte is aan de lijnen op donderdag en eventueel op vrijdag. Als dat zo is, rijden de bussen hopelijk nog voor het einde van het collegejaar op vrijdagnacht.” En als de behoefte toch niet heel groot blijkt te zijn? “Dan worden de nachtbussen misschien wel weer opgeheven”, zucht ze. “Maar met de lijn naar Zeist via De Uithof en Lunetten zal dat niet gebeuren, hoor”, weet chauffeur Stephan bijna zeker. “Op die lijnen zitten er altijd mensen in de bus. Wat er met de lijn naar Overvecht gebeurt is afwachten. Maar als die moet stoppen, duurt dat nog wel even. De nieuwe dienstregeling is al gemaakt en daar staat de lijn naar Overvecht nog gewoon op.”

Ondertussen is de bus weer terug op de Neude, waar een nieuwe lading feestvierders staat te wachten om naar huis gebracht te worden. De Uithof en Zeist is dit keer de bestemming. Aan de passagiers is duidelijk te merken dat het een stuk later is. Ze strompelen de bus in en zakken in elkaar op één van de stoelen. “Hé, hier mag alleen een invalide zitten”, giechelt een meisje. “Nou, in jouw toestand mag het ook wel, hoor”, roept de chauffeur lachend terug. De meeste stoelen zijn bezet. Hier en daar vallen de ogen dicht en zakken de hoofden op de schouders van de buurman. “Dat is het leuke van deze bus”, vindt Warandebewoner Leslie Molag (20). “Mensen vallen tegen wildvreemden aan in slaap en het maakt allemaal niets uit. Dat is gezellig, toch? Mij is het ook wel eens gebeurd, ha, ha. Gelukkig zitten er altijd wel een paar bekenden in de bus die me op tijd wakker maken.”

Dat het bij de andere passagiers ook zo werkt, blijkt wanneer de chauffeur een klein kwartier later bij de Cambridgelaan in De Uithof aankomt. “Wakker worden!”, wordt van achteren door de bus geroepen. Een jongen schrikt wakker. “Huh, waar zijn we?”, vraagt hij slaperig. “In Rotterdam!”, roept een ander lachend. “Kom op man, je moet eruit. We zijn thuis.” De meeste studenten stappen uit. Dan rijdt de chauffeur snel door naar de Warande in Zeist. “Nog een kwartiertje”, zegt Stephan. “Dan kan de rest ook lekker het bed in.”

Bij de Warande stromen de laatste studenten de bus uit. Op twee jongens na. “We moeten naar het busstation. Maar daar komt u niet, hè?”, vraagt één van hen aan de chauffeur. Stephan schudt nee, maar zegt dat ze maar even moeten blijven zitten. Hij trapt op het gas en rijdt door naar het busstation. Wanneer de jongens uitstappen, bedanken ze de chauffeur een aantal keer. “Maar dit kan niet elke week, hoor”, roept Stephan hen na. “Ik vind het leuk wanneer je zoiets voor ze kan doen”, zegt hij tevreden.“Maar nu loop ik wel 10 minuten achter op schema, dus ik moet hard doorrijden. Houdt je vast, daar gaan we. Op naar het laatste rondje van vannacht!”

Tijdschema Niteliner

Zie jij het ook niet zitten om na een lekker avondje stappen je billen van je lijf te latenvriezen op de fiets naar huis? Neem de Niteliner! Vanaf de Neude stap je om 02.12, 03.12, 04.12 en om 05.12 in bus 412 naar De Uithof en Zeist. Om 01.31, 02.31, 03.31 en 04.31 stap je in bus 410 die kriskras door Overvecht rijdt en om 01.55, 02.55, 03.55 en 04.55 stopt bus 408 op de Neude om je naar Lunetten te brengen. Kijk voor de tussenliggende haltes en bijbehorende vertrektijden op 9292ov.nl en laat je deze winter lekker naar huis rijden!

’Mag je het ook gewoon leuk vinden’

Een studentenhuis met een missie

Alette van de Schaft

Negen van de dertien bewoners zijn aanwezig in de gemeenschappelijke huiskamer die volgepropt is met Emmausdesign. Een zware eikenhouten salontafel, een dito televisiemeubel en een paar joekels van banken nemen bijna alle leefruimte in beslag.

Het is een gemêleerd gezelschap. Lang niet iedereen blijkt een geloof aan te hangen. Ali was ooit moslim maar nu niet meer. Erwin noemt zichzelf agnost, net als Maarten. Pauline is niet gelovig en Froukje evenmin. Al bidt ze wel eens mee met de anderen. Myrthe noemt zichzelf eigentijds christen. Daar hoort ook een kerk bij. Elke zondag gaat ze naar Amsterdam om de dienst van de CCC bij te wonen. Esther doet hbo theologie vanuit de evangelische en pinkstergemeente. Hannah is juist tegen de kerk als instituut. Ze is van huis uit gereformeerd, maar de term christenanarchist is de vlag die de lading het beste dekt, zegt ze.

Laten we maar beginnen, stelt Froukje voor. Ze heeft samen met Maarten een doorwrocht programma in elkaar gezet. Met ’leuke werkvormen’ zoals ze zelf met de nodige ironie zegt.

Deze avond is het thema vrijwilligerswerk. Alle bewoners van het Stamhuis doen in principe vrijwilligerswerk. Maarten bijvoorbeeld werkte in het smulhuis, een organisatie die gezonde maaltijden verstrekt aan daklozen. Pauline leest voor aan allochtone kinderen met een Nederlandse taalachterstand en Erwin is maatje voor een oudere man.

Froukje legt uit wat de bedoeling is: ze wil het hebben over de motivatie die mensen hebben om vrijwilligerswerk te gaan doen. Zo heeft ze wel eens gehoord dat er vrijwilligers zijn die hun baantje vooral doen omdat ze eenzaam zijn en op zoek zijn naar contact.

De doelstelling van het Stamhuis, vat ze nog even samen, is bewoners kennis laten maken met maatschappelijke noden van mensen in de eigen leefomgeving. Dus niet ‘zielige mensen in Afrika, of zielige dieren in Afrika’. Wat Maarten dan eigenlijk weer onzin vindt. En hoezo mag je geen vrijwilligerswerk doen dat met het milieu te maken heeft. Maarten is de man van de briefjes: ‘standbyknop uit milieu’ en op een lamp: ‘Sla een kruisje voor het milieu als je mij aanzet. Ik gebruik 300 W en mijn vijf vriendjes aan het plafond gebruiken maar 7 W’.

De meubels gaan aan de kant en Froukje laat de huisgenoten een binnen- en een buitenkring maken. De kringen lopen in tegengestelde richting en als de muziek stopt, vertelt iedereen aan de overbuurman of -vrouw wat voor vrijwilligerswerk hij doet en waarom.

Er blijken nogal wat verschillende motieven te zijn. Froukje zelf is vrijwilliger bij een studiemaatjesproject voor studenten met een psychische beperking. “Ik trek me psychische ziektes wel aan”, zegt ze. “Vooral eetstoornissen en depressie. In mijn omgeving kom ik veel mensen tegen met psychische ziektes dus ik vind het ook niet echt raar. Daarnaast vind ik het leuk om mensen te coachen.”

Hannah herinnert zich uit haar tijd bij de Weggeefwinkel de gunstige secundaire arbeidsvoorwaarden: ze kon altijd zelf als eerste uit het aanbod kiezen.

De vraag of je vrijwilligerswerk vooral doet om een ander te helpen of omdat je het zelf leuk vindt, blijkt de rest van de avond centraal te staan.

Als Maarten heel eerlijk is, baalt hij ervan dat veel daklozen die hij van gezonde maaltijden en ‘sociale vitaminen’ voorzag helemaal niet blij waren met zijn inspanningen. “Ze lopen te bitchen tegen de vrijwilligers en ze zeuren dat het eten te duur is.” Wat hij erin stopte kwam er niet zo uit, al was het wel leuk met de collega’s. Hij is inmiddels gestopt en gaat wat anders doen.

Maarten leest een bij het thema passend bijbelstukje. “Hoed af”, grapt iemand. “Ja hoed af.” De hoed gaat af.

Maarten heeft ook nog een artikel samengevat dat gaat over de motieven van jonge mensen om vrijwilligerswerk te doen en vol te houden. Hoe meer ze op anderen gericht zijn, hoe beter ze het volhouden denken de auteurs van het stuk. En als ‘vrijwilliger zijn’ deel uitmaakt van hun identiteit zullen ze het ook langer volhouden.

“Jullie hebben het maar steeds over volhouden”, zegt Pauline. “Mag je het ook gewoon leuk vinden? Of bestaat dat niet.” “En wat als je het ziet als toewijding?”, vraagt Myrthe. “Het is gewoon een keus. En dan doe je dat.” Froukje heeft het idee dat het wel christelijk is om anderen te helpen. En inderdaad Hannah, Esther en Myrthe kregen het doen van vrijwilligerswerk met de paplepel ingegoten.

“Puur altruïstisch vrijwilligerswerk bestaat niet”, volgens Pauline. “Je haalt er zelf ook iets uit. Ik geloof ook nooit dat Jezus puur altruïstisch was. Maar ja, ik ben ook niet gelovig.”

Het blijft hen bezighouden. De vraag voor wie je het eigenlijk doet. Dat meisje dat ze zojuist in de film zagen, die naar Afrika ging om aidswezen te knuffelen? Doet die dat nou voor die kinderen of voor zichzelf? Ze weten het niet.

Bij de laatste ‘leuke werkvorm’ is de vraag: zou je ook vrijwilligerswerk doen als je niet in het Stamhuis woonde? Degene die het daar het meest mee eens is, moet helemaal links gaan staan. De rest in een aflopende reeks ernaast.

Hannah eindigt als meest overtuigde vrijwilliger. “Ik ben altijd idealistisch geweest”, zegt ze. “Eerst vooral wat betreft het milieu en de dieren. Maar later kreeg ik meer inzicht in sociale onrechtvaardigheid. De producten zijn alleen maar de symptomen en daaronder zit een mentaliteitsprobleem.”

Het leuke van het Stamhuis is dat het allemaal mensen zijn die verder kijken dan hun neus lang is, vindt ze. Al voert ze ook wel vergeefse gevechten om het gebruik van fair-tradeproducten bijvoorbeeld. Binnenkort begint Hannah met haar vrijwilligerswerk in Overvecht. Een aantal vrienden gaat daar een woongroep beginnen en ze willen dingen doen voor de buurt. Voorleesclubs, vrouwenochtenden. Hannah denkt wel dat ze ook na het Stamhuis in een woongroep wil blijven wonen.

Arthur staat zo’n beetje als minst gedreven vrijwilliger aan het eind van de rij. Hij kwam in het Stamhuis via een vriendin die hier toen woonde. Hij had een kamer nodig en dat vrijwilligerswerk leek hem wel leuk. Hij ziet het als een soort maatschappelijke dienstplicht. “Het samen wonen is leuk hier”, vindt hij. Het zijn beschaafde mensen die anderen in hun waarde laten. Maar het is ook een heel gewoon studentenhuis.”

Stamhuis

Het Stamhuis is een leefgemeenschap van studenten in Lunetten. Het werd in 1988 opgezet door zuster Herma Bus, een dominicanes. Ze wilde jonge mensen stimuleren om na te denken over het geloof en hun eigen rol in de samenleving. Tot 2002 woonde ze aan de overkant van de drie rijtjeshuizen die samen het Stamhuis vormen. Om het goede voorbeeld te geven. Daarna kwam het beheer van de stichting in handen van een groep lekendominicanen uit Utrecht. De voorzitter van de stichting kiest ook de nieuwe bewoners na een motivatiegesprek uit. Bewoners verplichten zich contractueel om minstens acht uur per maand te besteden aan vrijwilligerswerk. Daarnaast zijn de dertien bewoners gezamenlijk verantwoordelijk voor het huishouden. Eten doen ze in principe samen. Een vast bedrag dat is opgenomen in de huur is bestemd voor de basislevensmiddelen. En elke maand is er een thema-avond waarop de stamhuisbewoners ingaan op een maatschappelijk of levensbeschouwelijk thema.

’Wij komen hier minimaal twee keer per dag’

In de rij voor de koffie van Gutenberg

Mirjam Streefkerk

En dat komt goed uit voor Hinze Hogendoorn. De promovendus bij de faculteit Sociale Wetenschappen mag - als er geen rij is - zelf zijn koffie maken. “Maar als Hinze is geweest staat er standaard een rij”, zegt Marjolein Kammers, zijn vriendin die haar proefschrift net af heeft.

“Wij komen hier minimaal twee keer per dag”, vertelt ze terwijl Hogendoorn geconcentreerd twee Caffé Latte’s aan het maken is. De barista helpt hem een beetje. Hogendoorn wil zich graag de kunst van het Latte Arte eigen maken: door een bepaalde manier de opgeklopte melk bij de koffie te schenken kan een goede barista figuurtjes maken die ontstaan door de vermenging van de koffie met het schuim aan de oppervlakte. Onder gejuich van zijn vriendin zet de promovendus vandaag een redelijk hartje neer.

Kammers: “Ook al vinden ze hier dat de koffie verkeerd geen echte koffie is, Gutenberg heeft mij er de afgelopen vier jaar wel doorheen gesleept”. Als bedankje laat ze voor de baristi dan ook twee exemplaren van haar proefschrift achter. “Tot straks”, zegt het tweetal, wanneer het weer teruggaat naar het Langeveldgebouw.

Dit soort dingen kunnen we onze vaste gasten natuurlijk alleen laten doen als het zo rustig is”, zegt barista Berber van den Heuvel als ze even later buiten een sigaretje rookt. “Dus wat dat betreft, is het heel fijn om nu even wat minder drukte te hebben. Je hebt dan ook weer tijd voor een praatje.”

Koffiedrinken is hip. De ene na de andere strak ingerichte espressobar of koffietent opent in Utrecht zijn deuren. Het Facilitair Bedrijf Utrecht, dat alle catering in de gebouwen van de universiteit verzorgt, heeft vier jaar geleden met de opening van Gutenberg in de UB een gouden greep gedaan.

Maar koffie is niet alleen hip: uit steeds meer onderzoeken blijkt dat het ook nog eens gezond is. ‘Zes bakken per dag? Geen probleem’, kopt het Volkskrantartikel dat een prominente plaats heeft op het prikbord in Gutenberg. Uit onderzoek van het Julius Centrum van het UMC blijkt dat het dagelijks drinken van meer dan drie koppen filterkoffie per dag het risico op de meest voorkomende vorm van diabetes met veertig procent verlaagt. In de universitaire espressobar wordt geen filterkoffie geschonken, maar er worden ook steeds meer andere onderzoeken gepubliceerd waaruit blijkt dat koffie helemaal niet zo ongezond is als voorheen werd aangenomen.

De bezoekers van Gutenberg is het echter niet te doen om het gezondheidseffect van hun bestelling. Zij maken een ommetje voor hun koffie, of staan er graag voor in de rij omdat het zo lekker is. Van den Heuvel: “Met name de universiteitsmedewerkers zijn ’s ochtends trouwe klanten. Studenten komen vaak koffie halen om hun eerste college door te komen. De rest van de dag is de verhouding tussen to go en de mensen die hier hun koffie opdrinken ongeveer fifty-fifty.”

Als haar bus op tijd is, haalt farmaciestudent Amanda van Walraven graag een Gutenberg Cappuccino. “De koffie uit de automaat bij mij op de opleiding is niet te drinken, daar begin ik niet eens aan.” Frank Bos kiest op zijn werk in het Huybregt Labaratorium liever voor thee, want uit de automaten daar komt ook alleen vieze koffie, vindt hij. Elke ochtend en vaak ook ’s middags haalt hij daarom een Gutenberg Cappuccino van een koffiesoort met een extra sterke smaak. “Ik fiets daar graag even voor om”, zegt Bos. “Ik ben fan van de KGB, omdat ik er meteen wakker door word. Al krijg ik er soms wel hartkloppingen van.”

Dat de koffie in Gutenberg zo goed smaakt, komt niet alleen door de vier lekkere én eerlijke koffiesoorten die de espressobar gebruikt. “Het heeft ook alles te maken met hóe je de koffie zet”, aldus barista Van den Heuvel. “Hoe fijn maal je de bonen, hoe hard stamp je de koffie aan, hoe schuimig maak je de melk en hoe warm is die? Als je daar allemaal goed op let, krijg je een heerlijke koffie. Maar dat betekent ook dat het soms wat langer duurt voor je ‘m hebt.”

De net afgestudeerde Lode Messemaker haalt drie koffie voor hem en zijn collega’s bij Geowetenschappen. “Meestal beginnen we de dag met een GB’tje. Die is gewoon het lekkerst en heeft een echte koffiesmaak.” Maar is het niet wat prijzig om dat dagelijks te doen? “Tja, het leven is sowieso duur. Maar als we al twee keer op een dag hier een cappuccino hebben gehaald, nemen we ook weleens koffie uit de automaat.”

Liberal arts & Sciences student Floor Sterk zou liever vaker haar Caffé Latte halen in de espressobar. “Nu ga ik eens in de twee weken, anders wordt het toch wel wat prijzig.” “Misschien is het wel wat elitair”, bevestigt Inge van der Valk, werkzaam aan de faculteit Sociale Wetenschappen. “Maar de koffie is hier gewoon erg lekker.” Ze haalt hier vier keer per week een Caffé Latte en denkt dat ze in totaal al veertig spaarkaarten vol heeft gemaakt.

“Op het werk zeggen mijn collega en ik weleens tegen elkaar: ‘wil je een vieze koffie’. Daarmee bedoelen we de Senseo die we op onze kamer hebben staan.” Liever halen ze halverwege de dag nog even een koffie bij Gutenberg. Van der Valk: “Maar dan moet er niet zo’n lange rij staan.”

Die is er vanochtend vooralsnog niet. Het zijn vooral de vaste gasten die langskomen. Barista Van den Heuvel schat dat ze van zo’n twee- tot driehonderd klanten weet wat ze drinken. Ze wijst naar binnen waar drie mensen op hun bestelling staan te wachten: “Hij neemt altijd een Latte Macchiato met irish cream en gaat vervolgens hier zijn krantje lezen, de andere twee nemen een koffie verkeerd en een Latte Macchiato.”

Met haar mond vol van het koekje komt Pascale le Blanc, universitair docent bij Sociale en Organisatiepsychologie, Gutenberg uitgelopen. Hoewel het koekje erbij ook erg lekker is, komt Le Blanc voor de koffie: “Als ik weet dat ik een drukke dag heb, geef ik mezelf ’s ochtends een Caffé Latte cadeau. Dan begin ik in elk geval goed.”

Koffiefeitjes

-De caffée latte, ofwel de koffie verkeerd, bevat meer cafeïne dan een espresso. Dat komt doordat er meer water door de koffie wordt geperst, waardoor er ook meer cafeïne meekomt.

-Het water uit de machine is 94 graden, als je de koffie geserveerd krijgt is daar nog zo’n 70 graden van over. Voor een barista is het de kunst om ook te zorgen dat de melk 70 graden is, zodat de koffie niet snel verder afkoelt.

-Er zijn twee soorten koffieplanten: de Robusta en de Arabica. Van de Arabica wordt de lekkerste koffie gemaakt, maar die groeit alleen op grote hoogte. Daardoor is het lastiger om die te oogsten. Supermarktmerken mengen hun Arabicakoffie met de Robusta. Gutenberg gebruikt alleen Arabicakoffie.

-De duurste koffie is de Kopi Luwak. Dat zijn koffiebonen die zijn uitgepoept door de civetkat, die koffiebesjes eet en alleen het vruchtvlees verteert. De bonen worden gedroogd en vervolgens gebrand. Je betaalt ongeveer 59 euro voor 50 gram, dat zijn ongeveer zeven kopjes koffie. Ter vergelijking: voor 36 Douwe Egberts Senseo pads betaal je 3,20.

De Gutenberg Top drie

1.Gewone cappuccino

2.Gutenberg Cappuccino

3.Café Latte