Achtergrond

Een eigen museum voor Rietveld

Studenten werken mee aan geheim project

Xander Bronkhorst

“Ik spaar designmeubels. In mijn kamer heb ik nu drie stoelen, waaronder één van Philippe Starck. Daarnaast werk ik op de meubelafdeling van de Bijenkorf. Dit project was me op het lijf geschreven.” Studente Kunstgeschiedenis Jadwiga Peters (21) liep de afgelopen maanden stage bij het projectbureau Rietveldmuseum. In opdracht van het stadsbestuur onderzocht dit bureau of de beroemde Utrechter Gerrit Rietveld een eigen museum verdient. Begin deze maand ging het eindrapport van de voormalig directeur van het Centraal Museum Pauline Terreehorst naar het college van B&W. Binnenkort wordt daar een discussie over verwacht.

Een festival voor Rietveld

Drie van de vijf medewerkers van Terreehorst waren stagiairs van de Universiteit Utrecht. Naast Jadwiga waren dat studente Sociale Geografie en Planologie Anneloes van Leeuwen (21) en masterstudent Cultureel Erfgoed Wouter Daemen (24). Voor deze twee studenten was meubelontwerp en architectuur veel meer een ver-van-mijn-bedshow. ‘Het huis’ en ‘de stoel’, iets anders kenden ze niet van Rietveld die samen met onder andere oprichter Theo van Doesburg en schilder Piet Mondriaan hoorde tot de Nederlandse multidisciplinaire beweging De Stijl van de vorige eeuw.

Anneloes werd benaderd door een medewerkster van het bureau tijdens een manifestatie van Hoograven Invites You, een project dat zich richtte op urban design in de achterstandswijk. De studente werkte daar in het kader van een honoursprogramma van Geowetenschappen aan mee. Wouter werd gevraagd omdat in zijn cv te lezen is dat hij ooit een artikel schreef over de FilmLiga, die zich begin deze eeuw richtte op de ontwikkeling van de kunstfilm in Nederland. “En laat Gerrit Rietveld nu één van de oprichters zijn geweest van de Utrechtse tak van de Filmliga.”

In een Rietveldhuis aan de Erasmuslaan begonnen de drie na de zomer met hun stage. Gezamenlijk organiseerden ze een dag voor bewoners van de Rietveldpanden en verder had ieder een eigen opdracht.

Voor Jadwiga had de stage vooral een meeloopkarakter.

Ze legde het totale bestand aan Rietveldhuizen in Utrecht, zo’n twintig in totaal, fotografisch vast. “Mogelijk wordt dat de aanzet tot een echt beeldarchief.” Verder maakte ze in samenwerking met de buurt en scholen een begin met de organisatie van een Rietveldfestival voor de omgeving van het Wilhelminapark. “In Chicago hebben ze elk jaar een buurtfestival rondom Frank Lloyd Wright (Guggenheim Museum in New York, red.). Aan zoiets denken we.”

De twee anderen leverden een inhoudelijke bijdrage aan het advies in wording van Terreehorst. Anneloes schreef een stuk over de relatie tussen erfgoed en toerisme en de link met stedelijke identiteit. Wouter had twee onderzoeksvragen. Hij onderzocht allereerst hoe je op internet zou kunnen communiceren over een kunstenaar. Daarnaast bekeek hij hoe een museum het beste architectuur kan laten zien. “Musea zijn steeds meer consumentgericht. Mensen willen ervaren en beleven. Een goed voorbeeld is het museum in Ieper over de Eerste Wereldoorlog. Daar krijg je een streepjescode die je – als je hem onder een scanner houdt - een persoonlijk verhaal van iemand uit de loopgraven laat horen.”

Rietveld helpt

Anneloes en Wouter moeten op de vlakte blijven over de implicaties van de stukken die ze schreven. De drie stagiairs mogen niet zeggen hoe het advies van Terreehorst er nu precies uitziet. Ze hebben daarover zelfs geheimhouding beloofd.

Duidelijk wordt wel dat het de drie na enkele maanden stage bevreemd dat Rietveld door Utrecht zo weinig wordt gebruikt als uithangbord. Jadwiga: “In het Finse Jyväskylä is een museum voor de beroemde architect Alvar Aalto. En in Glasgow is er van alles te doen rondom architect en ontwerper Charles Rennie Mackintosh. Als je in Utrecht naar de VVV stapt, kunnen ze je maar heel weinig vertellen over Rietveld.”

Anneloes: “Rotterdam gebruikt een naam als Erasmus veel beter. In Utrecht heb je een Rietveldhof, maar niemand weet waar dat ligt.” Wouter: “Als je je wilt afficheren als een jonge moderne stad en als je culturele hoofdstad van Europa wilt worden, dan kan Rietveld helpen.”

De drie studenten hebben in de afgelopen maanden waardering gekregen voor de kunstenaar. Jadwiga: Ik weet nu veel meer over hem. Dat je zonder architectenopleiding zo veel bereikt, en zo eigenzinnig je weg volgt, daar heb ik wel bewondering voor.” Anneloes vult aan: “Rietveld hield zijn ontwerpen sober, down to earth. Hij maakte dingen voor gewone mensen. Doordat ik nu zo intensief met hem in aanraking ben gekomen, ben ik meer gaan nadenken over de betekenis van kunst en architectuur. Ik heb zelfs voor het eerst een museumjaarkaart genomen.”

Wouter heeft in musea tijdgenoten van Rietveld als Van der Leck en Mondriaan opgezocht. Volgens hem is Rietveld vrij moeilijk toegankelijk te maken voor breed publiek. “Het is niet overdonderend zoals de Nachtwacht. Maar je leert begrijpen en waarderen. Vooral ook als je iets weet over zijn ideeën over wonen, bijvoorbeeld over het gebruik van ruimte en het opheffen van de grenzen tussen binnen en buiten. In feite zouden alle mensen die hun eigen huis laten bouwen eerst een bezoek aan het Rietveld Schröderhuis moeten brengen.”

Politieke en economische vlag

Toch noemt geen van de drie studenten de kennismaking met een groot kunstenaar als grootste winst van de stage bij het projectbureau. De belangrijkste eyeopener was: het van dichtbij meemaken en deel uitmaken van het proces.

Jadwiga: “We begonnen echt met helemaal niets. Met zijn allen hebben we moeten uitdenken hoe we alles zouden aanpakken. Bovendien waren veel van de dingen die we deden strikt geheim en dat geeft het ook wat extra's.” Anneloes: “Het was ook een klein team, dus je moest alles zelf doen: van je enveloppen plakken tot en met een planning opzetten.”

Maar vooral het politieke spel waarbij rekening moest worden gehouden met bewoners, culturele instellingen en vele andere belanghebbenden was voor de drie een openbaring. Wouter: “Er zijn zo veel organisaties en personen betrokken bij zo’n proces. En allemaal moeten ze op zeker moment geraadpleegd te worden, en allemaal hebben ze een verschillende aanpak nodig. Pauline sprak natuurlijk met belangrijke architecten en mensen uit de museumwereld om draagvlak te creëren voor haar plan. Maar het was voor haar minstens zo belangrijk om in contact te komen met de bewoners van de Rietveldhuizen, met buurthuizen en verenigingen, scholen en alle lagen van de Utrechtse politiek. Dat vraagt dus ook om een doordachte strategie waarbij je ook moet anticiperen op hoe de politieke en economische vlag waait.”

Stagelopen stimuleren

Jadwiga is blij dat het projectbureau haar heeft laten zien hoe het er tussen musea aan toe gaat. “Het is niet eenvoudig om een stageplek bij een regulier museum te krijgen. Heel veel studenten willen dat. Tijdens deze stage is me meerdere keren duidelijk geworden dat het een besloten wereldje is en dat mensen niet zomaar bereid zijn informatie te delen.”

Ze twijfelt nog of ze een master Cultureel Erfgoed in Utrecht wil gaan doen of toch een master in Leiden die zich meer op design richt. “Maar ik weet dankzij deze stage wel dat ik me liever iets praktisch doe, zoals het inrichten van een expositie, dan dat ik me bezighoud met onderzoek of beleidsmatige dingen.”

Het artikel dat Anneloes voor het projectbureau schreef, moet de basis gaan vormen voor haar bachelorthesis. “In mijn thesis moet ook een empirisch onderzoek verwerkt worden. Misschien dat ik dat ook voor het projectbureau kan doen als de gemeente zou besluiten dat er een vervolgtraject komt.”

De studente Sociale Geografie wist altijd al dat ze de Utrechtse master Stadsgeografie wilde gaan doen. “Maar ik ga er nu misschien wel een minor stedenbouwkunde bij doen. Rietveld had daar ook ideeën over, maar de stad Utrecht heeft hem nooit grote projecten gegund.”

Anneloes vindt overigens dat de universiteit het stagelopen wel meer zou mogen stimuleren. “Bij mijn opleiding staat het niet als optie in studiegids, terwijl je er echt heel veel van kunt leren.”

Voor Wouter Daemen staat zijn masterthesis voor de deur. “Vooral de vertaalslag van een historisch onderwerp naar het heden, interesseert me. Daarom vond ik deze stage ook zo boeiend. Maar mijn grote liefde is film. Waarschijnlijk ga ik voor mijn thesis onderzoek doen naar manieren van archiveren en presenteren van filmisch en ander audiovisueel erfgoed.”

Toch is Daemen niet van plan om Rietveld te vergeten:

“Er bestaat een boekje Rietveldmeubels om zelf te maken en mijn oom is meubelmaker, dus … Ik wil later op zijn minst een namaak Rietveld in mijn huis. Niet prettig om op te zitten, maar je moet er wat voor over hebben.”

’Je kunt wel een goed idee hebben, maar het daadwerkelijk realiseren is iets anders’”

De trekker van het project Rietveldmuseum Pauline Terreehorst is uitermate te spreken over de drie stagiairs die zij de afgelopen maanden onder haar hoede had. “Ze waren geweldig. Vooral de inventiviteit van de studenten viel me op. Ze waren werkelijk van alle markten thuis. Of het nu ging om de lay out voor een dvd-hoesje of om het schrijven van een volwaardig rapport, ze lieten een enorme zelfredzaamheid zien.”

Dat nu drie UU-studenten aan haar project hebben kunnen meewerken is voor een groot deel te danken aan Floris Tijl, stagecoördinator bij Geesteswetenschappen. Tijl is een oud-student van Terreehorst, die ooit filmtheorie in Nijmegen doceerde. “Hij was enthousiast en is meteen gaan zoeken. We wilden graag een multidisciplinair team omdat we er ook zeker van willen zijn dat ons plan breed gedragen kan worden. We hadden er graag nog een economiestudent bij willen betrekken, maar binnen die opleiding was weinig animo.”

Terreehorst zegt de studenten vanaf het begin te hebben doordrongen van de complexiteit van haar opdracht. “Je kunt wel een goed idee hebben, maar het daadwerkelijk realiseren is iets anders. Je moet dus een strategie hebben, je moet weten wanneer je iets bij wie op tafel wilt leggen. Ik ben daar steeds heel open in geweest en ik heb ze daar ook steeds bij betrokken. Ik sprak zelf met architecten en met mensen als Paul Schnabel, maar dat spiegelde met het werk van de studenten. De huidige bewoners van de Rietveldhuizen zijn bijvoorbeeld minstens zo belangrijk. Tijdens de bewonersdag die de stagiairs organiseerden in de Pastoefabriek moesten die daarom ook met alle egards ontvangen worden.”

Terreehorst is zelf na een tumultueus einde aan haar directeurschap van het Centraal Museum niet onomstreden in Utrecht. Het project Rietveldmuseum wordt ook daarom nauwlettend gevolgd. Met de stagiairs heeft ze geregeld gesproken over het werken in een ‘gevoelige omgeving’. “Waarom zou ik dat niet doen? Ze moeten zich realiseren hoe dingen gaan in de gemeentelijke politiek of in de culturele wereld. En dat ze zelf hebben moeten beloven alles binnenskamers te houden, maakte hun opdracht natuurlijk nog iets spannender.”

Gerrit Rietveld

Veel studenten en medewerkers kennen het werk van Gerrit Rietveld vooral door hun dagelijkse fietstocht van en naar De Uithof. Zij passeren dan in de Prins Hendriklaan het Rietveld Schröderhuis, misschien wel zijn bekendste ontwerp.

Gerrit Thomas Rietveld werd in 1888 in Utrecht geboren en groeide op in een gezin met drie broers en twee zusters. Na de lagere school ging hij in de leer in de meubelwerkplaats van zijn vader aan de Poortstraat in de wijk Wittevrouwen. Later werkte hij bij een edelsmid en volgde hij lessen tekenen en architectuur.

In 1917 begon Rietveld een eigen meubelmakerij aan de Adriaen van Ostadelaan. Daar ontwierp hij een serie experimentele meubels, waaronder het prototype van de wereldberoemde ‘rood-blauwe stoel’.

Vanaf 1919 was Rietveld medewerker van het tijdschrift voor moderne kunst De Stijl dat twee jaar eerder was opgericht door schilder Theo van Doesburg.

In de periode daarna ontpopte Rietveld zich tot architect. In 1924 bouwde hij het Rietveld Schröderhuis voor de jonge weduwe Truus Schröder-Schräder en haar drie kinderen. Het huis dat kenmerken van De Stijl vertoonde lag toen nog aan de rand van de stad.

De waardering voor de sobere en eenvoudige ontwerpen van Rietveld was groot, al vonden critici dat hij onvoldoende rekening hield met praktische en bouwtechnische voorwaarden.

Omdat Rietveld met Truus Schröder niet alleen professioneel maar ook privé een relatie kreeg, kwam er een verwijdering in de verhouding met zijn vrouw Vrouwgien Hadders. Samen met Vrouwgien had Rietveld zes kinderen. Het gezin woonde ondermeer boven een bioscoop op het Vreeburg.

In de Tweede Wereldoorlog was Rietveld actief in het verzet. Na de oorlog bleven nieuwe opdrachten aanvankelijk uit, maar in de jaren vijftig herleefde de belangstelling voor De Stijl. Rietveld kreeg opdrachten voor het Nederlands paviljoen voor de Biënnale in Venetië en voor het Vincent van Goghmuseum in Amsterdam. Ook werkte hij aan enkele projecten voor woningbouwverenigingen.

Rietveld stierf in 1964 in het Rietveld Schröderhuis waar hij na de dood van zijn vrouw met Truus Schröder was gaan wonen.

Anneloes van Leeuwen:

Favoriete museum: National Gallery in Londen. Het was één van de eerste musea die ik met vriendinnen bezocht en ik vond het erg bijzonder. De collectie was zo groot dat ik me moest beperken tot de Nederlandse kunst van 1600-1900.

Favoriete kunstenaar: Van Gogh. Hij was erg vooruitstrevend in zijn kunst. Daarnaast zie je in zijn werk een grote ontwikkeling terug.

Als ik zelf een museum zou opzetten: een wijkmuseum. Elke stadswijk zou een eigen museum moeten hebben, voor en door bewoners van de wijk. Zo creëer je binding met de wijk en verbeter je de onderlinge samenhang tussen bewoners. Bovendien blijven de ontwikkelingen in steden zo goed gedocumenteerd.

Favoriete Rietveld-ontwerp: de Berlijnstoel. Omdat ie zo lekker zit en er gewoon erg mooi uitziet. Hij stond in ons kantoor.

Wouter Daemen:

Favoriete museum: Deutsches Historisches Museum in Berlijn. Een prachtig museum dat de confrontatie met het pijnlijke Duitse verleden niet uit de weg gaat. Deelnemers aan het debat over de vorming van het Nationaal Museum in Nederland zouden eens bij onze oosterburen moeten gaan kijken.

Favoriete kunstenaar: Caravaggio. Zijn schilderijen pakken je bij je strot en laten je niet meer los.

Als ik zelf een museum zou opzetten: Museum voor de Italiaanse cinema in Rome. Dat blijkt er nog niet te zijn. Daar kwam ik laatst tijdens een vakantie in Rome tot mijn ontzetting achter.

Favoriete Rietveld-ontwerp: het Rietveld-Schröderhuis. Voor de hand liggend, maar daarom niet minder waar.

Jadwiga Peters:

Favoriete museum: het MoMa in New York. Alle iconen van de twintigste eeuw hangen in dat museum en zelfs het Rietveld-Schröderhuis is er als maquette te vinden.

Favoriete kunstenaar: Andy Warhol. Misschien heel cliché. Maar de dingen waar hij mee bezig was - de vercommercialisering en individualisering van de samenleving - zijn nog steeds heel actueel.

Als ik zelf een museum zou opzetten: een nieuw concept. Ik zou zelf geen traditioneel ingeslapen museum willen opzetten. Het is tijd voor een nieuw concept. Ik zou graag een combinatie van verschillende disciplines maken. Dus niet alleen aandacht voor beeldende kunst, architectuur of design.

Favoriete Rietveld-ontwerp: de aluminium stoel. Rietveld was toen al bezig met prefab, De stoel bestond uit één stuk aluminium dat werd gebogen. Voor die tijd was dat erg vooruitstrevend.

’Samen schaatsen is veel gezelliger’

Studenten op toertocht

Kortenhoef, vrijdagochtend half tien. Twee mannen in oranje hesjes dirigeren honderden auto’s naar een weiland langs de weg. Normaal is het hier stil, maar op deze vorstige januarimorgen lijkt het hele Gooi naar dit slaperige lintdorp te zijn gekomen. De bus rijdt weg, zeventien studenten van de Utrechtse studentenschaatsvereniging Softijs zijn uitgestapt. We zijn hier voor de Kortenhoefse plassentocht van 10, 25 of 40 kilometer.

Bij de kassa betalen we vijf euro en wachten geduldig in een lange rij voor we het ijs op kunnen. Drieduizend mensen doen vandaag mee aan de toertocht, gisteren waren het er zesduizend.

De meeste Softijsstudenten hebben gekozen voor veertig kilometer, zelfs de beginners. Veertig kilometer lijkt een afstand, maar is dat niet, zo vindt een beetje schaatser. Ook derdejaars farmaciestudent Erik de Jong gaat voor veertig, al heeft hij eergisteren zijn hand gebroken tijdens een rampzalige toertocht in Aarlanderveen waar mensen langs de kant hun kleren stonden uit te wringen, omdat ze door het ijs waren gezakt. Grinnikend houdt hij zijn ingegipste, met grote oranje want bedekte, rechterhand omhoog: “beetje onhandig, ik kan m’n schaatsen niet zelf onderbinden”. Het is geen probleem met zoveel helpende handen.

Het weer is zoals je het wenst op een natuurijstocht: stralende zonneschijn, weinig wind en alle bomen en struiken witberijpt. We beginnen rustig op wat smalle sloten. De schaatsers bewegen als in een mierenhoop door elkaar: oude mannen in dikke ribbroeken, kleine kinderen op ijshockeyschaatsjes en lange slierten tienermeisjes in disco-outfit die strompelend het ijs over de volle breedte bezetten. Moeiteloos bewegen de, vaak in trainingspak gestoken, snellere schaatsers zich door de bonte menigte.

Bij de eerste stempelpost zoeken we onze kaart en wachten in de rij. Sommige Softijsleden schaatsen de post voorbij. Hoe zit dat? “Stempelen is voor oude mannen” zegt iemand lachend. Verder maar weer over de sloten en kreekjes waar we onbegrijpelijke rondjes draaien door het plassengebied rondom Kortenhoef om aan onze kilometers te komen. De blikkerende zon op het ijs, het kroikkroikgeluid van de schaatsen, de steeds maar doorgaande beweging van de heupen en het weidse uitzicht op riet en plas werken hypnotiserend en rustgevend op hoofd en lijf.

Pas na tien kilometer splitst de Softijsgroep zich in kleinere groepjes snellere en langzamere rijders. Opvallend is de vriendelijke sfeer. De betere schaatsers gaan niet voor snel maar blijven bij elkaar, ook als die een lager tempo hebben. “Samen schaatsen is veel gezelliger. Als je snel kunt, houd je je gewoon in” zegt Wies van Winsen, vierdejaars psychologiestudent. Zelf is ze vrij fanatiek en doet dit jaar voor het eerst zelfs mee met wedstrijden. Wies: “Bij natuurijstochten gaat het niet om snelheid. Dat kan niet eens met al die mensen op het ijs. Schaatsen op natuurijs is het echte werk. Het is oerhollands: de wind, de zon, het geluid van de schaatsen op het ijs. Als er vroeger natuurijs was, stond ik er van vroeg tot laat op.”

Na een paar uur nemen de scheuren in het ijs fors toe en de valpartijen ook. Maar de geoefende Softijsspieren houden zich goed. Geen wonder, ’s winters trainen de studenten elke week op de Vechtsebanen, de rest van het jaar fietsen, skeeleren en hardlopen ze. Voor zo’n tochtje als dit draaien ze hun hand niet om. Hoewel niet iedereen even fanatiek is. Nina van Houten, vierdejaars verpleegkunde: “Schaatsen is eigenlijk niet mijn hobby. Ik vind het vooral gezellig bij Softijs.” Hoe komt ze daar terecht als ze niet van schaatsen houdt? “Nostalgie misschien. Ik houd niet van kou maar toen ik één was, ben ik al op schaatsjes gezet. Hoewel, ik ging zondag even in het Wilhelminapark schaatsen en daar ben je met twee slagen aan de overkant van de vijver. Niks aan, misschien vind ik het leuker dan ik dacht.”

Rond half een is het grootste deel van onze groep terug bij het beginpunt waar vrolijke ijsbaanmuziek à la Johnny Jordaan uit de luidsprekers schalt. Iedereen kijkt innig tevreden. “Geweldig. Hier wordt ik oprecht gelukkig van” zegt Rick Hendrix afgestudeerd, werkt bij het KNMI, uit de grond van zijn hart. “Nu weet ik weer waarom we dat altijd doen met die rondjes” zegt Nina, die blij is dat ze vanmorgen haar bed is uitgekomen. Iedereen is ongeschonden, al heeft Antonie Harteveld materiaalpech: zijn schaats heeft het halverwege de tocht begeven. “Spontane klapschaats” zegt hij, “vanmiddag even laten repareren want morgen wil ik weer het ijs op. Hij is hoofd ICT bij Diergeneeskunde en net als Rick niet-studentlid van Softijs. De verhouding niet-student/student bij Softijs is 20-80, zelfs niet-medewerkers van de UU kunnen lid worden.

Zoals overal op dit moment in schaatsend Nederland gonst ook hier het E-woord. Als de tocht der tochten dit jaar nog gereden wordt, zal Antonie niet meedoen. “ Uitgeloot” zegt hij laconiek. Grijnzend: “volgend jaar doe ik mee”. Zijn langste tocht op natuurijs is honderdvijftig kilometer. De meeste Softijsleden doen het wat kalmer aan. Derdejaars geologiestudent Viola van Onselen is nog maar drie maanden lid van Softijs en heeft vandaag veertig kilometer geschaatst. Hoe kan dat? “Goed les gehad. Gisteren ook al dertig.” Ook Linda van Roy, vijfdejaars biogeologie, is pas drie maanden lid. Geen last van de spieren? “ Jawel. Eergisteren ook al dertig geschaatst.” Gaat ze morgen weer? Morgen is het EK in Heerenveen, en daar gaan de meeste van de hier aanwezige Softijsleden naar toe. Wies gaat schaatsen “veel leuker, 75 kilometer bij Kinderdijk”. Ze is niet de enige. Een groep jongens stopt de hoofden bij elkaar boven de kaart: de tocht voor morgen wordt vast uitgezet. De Ubladverslaggever koestert haar medaille voor 25 kilometer.

USSV Softijs

Utrecht kreeg in 1970 een kunstijsbaan, mede dankzij een grote particuliere gift die was ingezameld door de Utrechtse bevolking. Utrechtse studenten hadden hier flink aan meegeholpen. Als dank daarvoor kregen ze hun eigen uur op de ijsbaan. In 1975 ontstond hieruit een studentenschaatsfederatie, sinds 1986 is dit de Utrechtse Studenten Schaats Vereniging Softijs.

Softijs begint het seizoen meestal met 160 leden en eindigt het met ongeveer 200. ‘s Winters trainen ze elke woensdagavond in de Vechtsebanen op acht verschillende niveaus, de rest van het jaar fietsen, skeeleren en hardlopen ze. Ze gaan samen op kamp, doen gezellige dingen en borrelen maandelijks in het Pandje.

Info: www.softijs.net

Do’s en don’ts bij schaatsen op natuurijs, voor als het weer gaat vriezen

Ga nooit alleen op pad

Zorg bij felle koud voor extra bescherming

Zorg voor goed passende schaatsen

50 minuten schaatsen 10 minuten rust

Eet en drink voldoende

Kijk uit voor windwakken, vooral bij laagstaande zon

Kijk uit bij bruggen, vogels, riet, waterplanten en overhangende takken van bomen. Daar is het ijs in de meeste gevallen onveilig

Controleer de ijsdikte. IJs dunner dan 8 cm is gevaarlijk

Schaats nooit in het donker

Opletten als de kleur van het ijs verandert

Pas op bij mist, afvoerplaatsen van industrie, plaatsen waar waterwegen op elkaar uitkomen, vaargeulen en opgekruid en daarna vastgevroren ijs

Als je toch door het ijs bent gezakt en eronder bent geschoten: zwem naar de donkere plek toe, hier ben je erdoor gegaan. Bij besneeuwd ijs juist naar het lichte gedeelte zwemmen

Wat neem je mee?

Rugzakje met

schaatsbeschermers (om te klunen)

eten en drinken

droge kleren (in plastic zak)

basis EHBO-materiaal

een aluminium dekentje

En voor het grijpen: een stuk touw en een ijspriem. Hiermee kun je uit het water klimmen als je door het ijs zakt.

Zie ook Links naar websites over schaatsen op natuurijs

www.schaats.startpagina.nl

www.schaats-en-skate.nl

www.ekkel.com

www.natuurijsschaatsen.nl

interview

Frans Verstraten

Ik wist bij wijze van spreken nog niet eens dat de hersenen twee helften hadden toen ik begon aan mijn studie. Ik was helemaal niet van plan om psycholoog te worden. Ik was correspondent bij een krant en wilde de journalistiek in. Mij werd verteld dat het goed was om een propedeuse in de sociale wetenschappen te doen. Zo kwam ik met de psychologische functieleer in aanraking en dat vond ik fantastisch.

Ik heb me gericht op de waarneming. We onderzoeken bijvoorbeeld wat er gebeurt als mensen iets beseffen. Dat doen we met behulp van een soort Get the picture, dat is ook een televisiespelletje. Een afbeelding wordt stukje bij beetje zichtbaar. In de hersenen valt dan te meten welke gebieden daarbij actief zijn. Eerst vragen mensen zich af wat is het dat ik zie? Dan wordt er bijvoorbeeld eerst een gezicht herkend, en wat later, als er nog meer informatie zichtbaar wordt, zien ze dat de afbeelding het gezicht van Pietje is. Je kunt meten dat bij elke stap in dat proces weer andere hersengebieden betrokken zijn. Het interessante is ook dat je kunt zien dat het brein eerder in de gaten heeft dat het om een gezicht gaat dan de proefpersoon zich bewust is. Je ziet het gebied voor herkenning van gezichten actief worden.

Nog mooier is het als je kunt achterhalen hoe hersengebieden samenwerken om tot een oplossing te komen. Een manier om daar inzicht in te krijgen is het zichtbaar maken van de vezelbanen waarmee hersengebieden met elkaar verbonden zijn. Ik zou willen dat wij als psychologen veel meer konden meten. Ik heb er zelfs wel eens over gedacht om arts te worden zodat ik meer technieken zou kunnen toepassen dan bijvoorbeeld fMRI en het meten van oogbewegingen. Maar ja, dat is ook wel weer heel wat, zo’n hele studie. Gelukkig kun je in Utrecht goed multidisciplinair samenwerken en krijg je via een andere weg toegang tot spannende faciliteiten.

Mijn onderzoeksthema is dan wel de waarneming, maar mijn grote achterliggende vraag is hoe het brein werkt. Het brein is een fantastisch adaptief systeem. Maar hoe past het brein zich aan aan verschillende omstandigheden. Mijn droom is om een theorie te kunnen ontwikkelen die verklaart hoe dat in zijn werk gaat. Maar of dat in mijn lifetime nog gebeurt...

Je wordt als wetenschapper meestal afgerekend op je onderzoek, maar het onderwijs is onlosmakelijk deel van het werk. Wetenschap moet je uitdragen. Dat ik al drie keer docent van het jaar ben geworden van de opleiding Psychologie, vind ik ontzettend leuk. Een wetenschapper wil graag vertellen en als de studenten het dan ook nog interessant en entertaining vinden, ben ik een gelukkig mens.

Je probeert wetenschappers op te leiden, maar van een zesje moet je geen zeven willen maken. Een zevenenhalf kan wel een negen worden. Misschien mag je dat niet zeggen, maar in sommige studenten steek ik meer energie dan in andere. Talent komt snel genoeg bovendrijven. Dat zijn meestal de pro-actieve studenten die naar je toekomen met vragen en ideeën. Die probeer ik ook altijd voor de wetenschap te interesseren. Een talentvolle student wilde eigenlijk het bedrijfsleven in. Die heb ik naar Harvard gestuurd in de hoop dat de door mij geïnstrueerde hoogleraar daar hem zou kunnen overtuigen om voor de wetenschap te kiezen. En dat is ook gelukt, die student won ook nog eens de Vliegenthart- scriptieprijs en is nu mijn promovendus.

Je moet zorgen dat je mensen krijgt die geïnteresseerd zijn. Uit een enquête bij psychologie bleek, dat de meesten de studie hebben gekozen omdat ze nog niet wisten wat ze wilden gaan doen. Dat is één van de redenen dat ik Psychologie in een Notendop heb geschreven. Een snelle toegankelijke inleiding die een eerlijk beeld geeft van het vakgebied. Ik zit ook in de Rectors League, een team van wetenschappers van onze universiteit die middelbare scholen bezoekt en vertellen over hun vak. Je ziet al die scholieren verrast zijn als ik vertel over mijn werk. Ze verwachten bij psychologie toch iets over een leren bank met daarop iemand met frustraties van seksuele aard. Dat is een beetje gechargeerd, maar psychologie is zo veel meer.

Er zijn mensen die het genoeg vinden als ze zelf dingen weten, maar ik vind dat je wetenschap moet uitdragen. Dat ik net als mijn voorganger Piet Vroon columns schrijf voor de Volkskrant is toeval. Ik vind het leuk om te doen, maar als je dan toch een forum krijgt, moet je het ook gebruiken. Je kunt dan best wel een tegenwicht bieden. Ik heb me wel eens uitgesproken tegen de waarzeggers op televisie bijvoorbeeld.

Die columns schrijf ik meestal op zaterdagavond. Dat is mijn vrije dag. En dan zit ik altijd wel met iets te pielen. Ik ben bijvoorbeeld mijn familiegeschiedenis aan het reconstrueren. Ik kom wel uit een grappige familie. Ik dacht altijd dat ik de eerste hoogleraar was, maar dat is niet zo. Sinds kort weet ik dat de broer van mijn overovergrootvader pater Thomas Van der Heijden ook professor was. Hij heeft in Rome nog met de paus gepraat.

Ik probeer de verhalen en de foto’s die er nog zijn te verzamelen. Dan kom je er ook achter hoe snel kennis kan verdwijnen. Mijn pa is plotseling overleden in 2001 en mijn oma kort daarvoor. Die wisten allebei heel veel over de familie en ik had daar nog graag met ze over willen spreken, maar dat kan nu niet meer.

Ook wil ik nog een historische roman schrijven over de Peel, de streek waar ik vandaan kom. Daar is heel veel over te vertellen. Hoe de mensen leefden. De rol van de Dominicanen die daar naartoe kwamen. De beleving van het geloof. Het moet historisch verantwoord zijn, maar het moet ook een psychologisch verhaal worden over een aantal mensen.

Ik heb er gewoon lol in om achter dingen te komen. Die nieuwsgierigheid heb ik altijd gehad. Bij ons thuis lag er zo’n gezinsencyclopedie op tafel die mijn broer had gekregen voor zijn plechtige communie. Daar zaten we altijd in te lezen. Ik weet nu nog welke plaatjes er bij de stukken stonden. Ik weet zeker dat ik toch die encyclopedie had gepakt, ook als er een Donald Duck naast had gelegen. Dat schijnt de beste indicatie te zijn voor je interesse in wetenschap.

CV

Frans Verstraten (45) is sinds 2000 hoogleraar Psychologische Functieleer. Hij promoveerde in 1994 in Utrecht en deed vervolgens onderzoek bij oogheelkunde aan de McGill universiteit in Montreal. Via Harvard, Kyoto en Toronto kwam hij weer naar Utrecht. Zijn onderzoeksthema is waarneming bij de mens. In 2002 kreeg hij hiervoor een Pionierbeurs. Daarnaast is hij columnist bij de Volkskrant en deskundige bij het televisieprogramma Hoe?Zo!

Utrechters en Amsterdamse kunst

Hoogleraar Peter Hecht werd in eerste instantie gevraagd een boek te schrijven voor het jubileum van de Vereniging Rembrandt waar hij bestuurslid van is. “Wat mij betreft moest dat geen typisch verenigingsboek worden met foto’s van voorzitters en zo,” vertelt Hecht. “Ik wilde een geschiedenis schrijven van het openbaar kunstbezit in Nederland en dat is het ook geworden.”

Een jaar lang mocht hij zich terugtrekken met het archief van de Vereniging, zo’n 12 meter papier. Er ging een wereld voor hem open. Ongeveer 1500 keer betaalde de Vereniging, opgericht om Nederlandse kunst te kopen om deze te behouden voor Nederland, mee aan de aanschaf van een of meer kunstwerken door een museum. Maar er waren ook jaren waarin zo’n driekwart van de aanvragen werd afgewezen.

Het bestuur van de Vereniging Rembrandt is streng maar rechtvaardig, vindt Hecht. “De vraag is altijd of een werk past in de collectie en of het echt iets toevoegt. Er zijn wel eens museumdirecteuren die het heerlijk vinden om veel te kopen. Die worden graag gezien als de meneer met de grote zak geld. Je kunt op die manier eindeloos bric à brac verzamelen maar daar werken wij dan niet aan mee.” De afwijzingen die Hecht kon documenteren waren stuk voor stuk terecht, vindt hij.

Samen met vormgever Wim Crouwel richtte Hecht vervolgens de expositie in het Van Goghmuseum in. Hecht maakte een selectie van 125 werken waarmee hij illustreert hoe het beleid van de Vereniging zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. Was het doel in eerste instantie voorkomen dat de grote meesters naar het buitenland verdwenen. Later waagde de vereniging zich ook aan de aankoop van hedendaagse kunst.

Het resultaat is een overdaad aan topstukken op alle terreinen. Een Jugendstil theeservies met tere kleuren. De Oude Man van Rembrandt. Een Mondriaan, de Liefdesbrief van Vermeer. Een vogelbeeldje van Picasso. Een paar foto’s van Breitner. Twee geometrisch gevormde groene glazen van Frank Lloyd Wright. Een droomtentoonstelling, aldus Hecht, die op drie na alle werken die hij had geselecteerd bij elkaar heeft gekregen.

Sommige dingen komen hier beter tot hun recht dan in het museum van herkomst, vindt Hecht. “Neem nou dat Chinese witte bord uit de Ming dynastie. In Leeuwarden moet het een vitrine delen met een hele reeks andere borden en lijkt het betrekkelijk saai. Hier zie je meteen de absolute schoonheid van zijn vorm en de formidabele kwaliteit van de gebruikte techniek.”

De rol van de Vereniging is veranderd, erkent Hecht. Vroeger kon zij gemakkelijk een halve Rembrandt financieren. Met de huidige prijzen in de kunstwereld is dat ondenkbaar. “Die Mondriaan bijvoorbeeld, die werd in 1931 door een paar vrienden van de kunstenaar geschonken aan de gemeente Hilversum en kostte toen 500 gulden. In de jaren tachtig werd hij voor tweeënhalf miljoen gulden verkocht en met hulp van de Vereniging voor Nederland behouden. Nu zou hij zeker veertig miljoen euro waard zijn. Als hij nu werd verkocht zou de Vereniging daar niets meer tegen kunnen doen.”

Toch is de rol van de Vereniging nog steeds groot, weet Hecht. “Als de Vereniging een aankoop steunt zie je dat andere geldgevers zoals het VSB fonds of SNS reaal vaak ook over de brug komen. In die zin werkt de Vereniging Rembrandt als een soort vliegwiel.”

De tentoonstelling wordt goed bezocht. Inmiddels zijn er al meer dan 150.000 bezoekers geweest. En dat zijn lang niet alleen oude mensen.

Aan de tentoonstelling is ook een publieksenquête gekoppeld. Iedereen kan daar zijn persoonlijke top drie invoeren. Interessant materiaal waar Hecht nog wel eens iets over zal publiceren, verwacht hij. “Opvallend genoeg hebben alle 125 werken stemmen gekregen, ook de moeilijkere dingen zoals de video van Bruce Naumann met de eindeloos wassende handen.” Op dit moment staat Willink bovenaan. Het Gele Huis is dan wel een van de beste werken van Willink maar om dat nu te verkiezen boven Vermeer of Rembrandt... daar kan Hecht toch niet goed bij. Zijn eigen favoriet is het Portret van Don Ramon Satué van Goya. “De levensechtheid in de uitdrukking. Onverzettelijk en introvert. En de manier waarop Goya zwart op zwart heeft geschilderd, dat ongehoord gereduceerde palet. Zo knap. En kijk eens naar die kraag. Van dichtbij is het een klodder verf maar als je afstand neemt is het tastbare stof. Ik ben een groot fan van Goya. Als je schildert, zou je het zo moeten doen.”

De tentoonstelling is nog tot 18 januari te bezichtigen.

Het boek 125 Jaar openbaar kunstbezit is te koop voor €29,50

De wereld van Christiaan Andriessen heet de tentoonstelling in het Amsterdams Gemeentearchief waar dagboektekeningen van de schilder en tekenleraar zijn te zien. De Utrechtse docente Kunstgeschiedenis Annemieke Hoogenboom werd door het jubilerende Koninklijk Oudheidkundig Genootschap Amsterdam gevraagd om de expositie samen te stellen.

“De tekeningen zijn wel eerder geëxposeerd, maar dan vooral om een beeld te geven van Amsterdam in die tijd”, vertelt Hoogenboom. “Ik heb met de tentoonstelling willen laten zien dat vooral de visie van de maker interessant is. Het zijn belevenissen die hij heeft meegemaakt en wij door zijn ogen. Hij maakte als het ware snapshots van situaties. Om een voorbeeld te noemen: op dit blad wijst Andriessen door de deuropening vanuit zijn huis op het Napoleontische leger dat aan de overkant voorbij komt marcheren. Het perspectief in die tekening is bijzonder. De gang waar hij staat, is zeer gedetailleerd weergegeven maar het leger zie je heel klein in de verte. Hij tekent niet zozeer de gebeurtenis zelf maar wel de omstandigheden waaronder hij die zag.”

De tekeningen beslaan de periode 1805-1808. In eerste instantie tekende Andriessen dagelijks. Later werd dat wekelijks maar maakte hij meer uitgewerkte en ingekleurde beelden.

“Vaak gaat het in de dagboektekeningen om gebeurtenissen binnen de familie”, vertelt Hoogenboom. “Ook bedoeld voor de familie. Dat zie je aan de grapjes die hij maakt in de bijschriften en die duidelijk voor insiders bedoeld zijn. Evenals het geheimschrift dat hij gebruikte en wat zijn familie kon lezen.”

In een wat donkere zaal, de tekeningen kunnen niet te veel licht hebben, staat een lange robuuste speciaal voor deze tentoonstelling gemaakt tafel. Onder glasplaten liggen de honderd tekeningen die Hoogenboom heeft geselecteerd uit de in totaal zevenhonderd bladen die ze tot haar beschikking had.

Enkele tekeningen zijn opgeblazen tot levensgroot en op de wanden van de ruimte aangebracht. Dat was spannend, vertelt Hoogenboom. “We wisten niet of de tekeningen voldoende visuele kracht zouden hebben om vergroot te worden. Maar het bleek te werken. Misschien komt het ook omdat Andriessen samen met zijn vader ook als behangschilder werkte en hij zich dus een bepaalde manier van componeren had eigen gemaakt.”

De losse bladen zijn vaak niet gedateerd of alleen voorzien van een datum zonder jaartal. Hoogenboom heeft, samen met medewerkers van het archief, op alle mogelijke manieren geprobeerd tot een precieze datering te komen. “Deze tekening bijvoorbeeld heb ik met behulp van de maanstanden kunnen plaatsen.

De expositie is overigens niet chronologisch ingericht. “Dat zou niets toevoegen”, zegt Hoogenboom. “Ik wist meteen wat de eerste en de laatste tekening moesten zijn. Op de eerste zit Andriessen aan zijn werktafel. Op de rug gezien. In de rest van de tekeningen laat Hoogenboom Andriessen als het ware steeds verder uitzoomen tot de laatste tekening die gaat over een reis naar de maan.

Het was een hele klus om de tekeningen te bestuderen en er zoveel mogelijk over te weten te komen. Hoogenboom heeft dat grotendeels in haar eigen tijd gedaan. Avonden, weekenden. “Eigenlijk hadden we alle tekeningen willen uitgeven maar daar was simpelweg geen tijd voor. De hele wereld zit eraan vast.”

Ze heeft zich in ‘bijna alles’ moeten verdiepen. De geschiedenis van de hondsdolheid, opera, je kan het zo gek niet bedenken. “Ik heb me bijvoorbeeld blind gezocht naar het jaar dat voor het eerst macaroni werd gegeten in Nederland. Op deze tekening krijgt de familie een pakket uit Genua met macaroni en parmezaanse kaas. Voorlopig is het de oudste aanwijzing dat er in Nederland al minstens twee eeuwen pasta wordt gegeten.”

“En deze tekening, daar zit ook zoveel onderzoek in”, zegt Hoogenboom. We zien een tafereeltje van drie vrouwen die spelen met een baby. “Andriessen gaf tekenles op een deftige meisjesschool in Weesp. Tijdens één van zijn reizen daar naartoe ziet hij dit in de trekschuit en legt het vast. Er wordt ook een liedje gezongen volgens het onderschrift: e ro ro ro ro ro ro ro ro miesie mi mi mi mi misi. Vaak wordt gedacht dat het om onzinteksten gaat bij die soort liedjes maar ik kwam erachter dat ze waarschijnlijk afgeleid zijn van Surinaamse kinderliedjes.”

Hoogenboom heeft zich al doende min of meer ingegraven in de achttiende eeuw. “Het meest bijzondere is toch wel dat Andriessen binnen de beslotenheid van zijn dagboek vrij was van de conventies van die tijd. Neem deze tekening. Je ziet een man die tussen zijn benen doorkijkt. Het is een bukkende schippersknecht. Een dergelijke houding werd in die tijd niet afgebeeld. Deze tekeningen geven een bijzonder inkijkje in de leefwereld van mensen die meer op ons lijken dan we misschien denken.”

De expositie is nog te zien tot en met 11 januari.

De wereld van Christiaan Andriessen, Amsterdamse Dagboektekeningen 1805-1808 ISBN 978 90 6868 489 6

2008: een bewogen jaar met geld en seks en roken in de kou…

‘Een triootje is leuk om een keer gedaan te hebben.’ Wie durft er bij het lezen van deze kop in het Ublad van 17 januari nog vol te houden dat het jaar 2008 saai van start ging? Er wordt in dat nummer weliswaar weinig geswaffeld en nog minder gebubbeld, maar dat is voor de studentes in de Vogelenbuurt geen probleem. Tijdens hun 'vrouwvriendelijke partyavond met seksspeeltjes en spannende lingerie' zijn vooral de op afstand bestuurbare liefdeskogels favoriet. Dat de nieuwe rector Hans (‘niet onaardig’) Stoof aankondigt regelmatig in studentenhuizen op bezoek te willen gaan, verbaast dan ook niemand. Hooguit kijkt men vreemd op van de mededeling dat de kersverse rector met de studentes de krant gaat lezen.

Ook in het ‘Institute formerly known as Debye’ is de stemming uitgelaten. Na een guerilla-oorlog van ruim anderhalf jaar met oud-rector Gispen krijgen de bewoners van de commissie-Terlouw te horen dat de vogelminnende rector wat al te haastig is geweest met zijn oordeel over het oorlogsverleden van hun naamgever. Sindsdien heet het IfkaD weer gewoon Debye Instituut zonder dat iemand zich aan die naam stoort. De vreugde wordt overigens getemperd door het verdriet om de reorganisatie bij Natuurkunde. Na een ondoorzichtig schimmenspel verdwijnt niet alleen een kostbare deeltjesversneller, maar ook een groot aantal onderzoekers uit Utrecht. Het is niet de laatste keer dat het gevreesde R-woord zal vallen.

In het voorjaar duikt het woord ‘bestuursbeurs’ voor het eerst op. Het bestuur van de juridische studievereniging JSVU maakt duidelijk dat het niet voor niets rechten studeert. Men dreigt naar de rechter te stappen, omdat 39 maanden bestuursbeurs veel te weinig is. Dat dreigement maakt zoveel indruk dat het college van bestuur nog voor het eind van het jaar met een nieuwe verdeling komt. Nu zijn de verenigingen Storm en Helix van Geowetenschappen boos. Zij verdienen trouwens toch de grote pechprijs, want eerder al is hun WC in het Van Unnikgebouw afgesloten. Het is een van de talloze malen dat de door betonrot geteisterde torenflat in 2008 het nieuws haalt.

The Basket

Eerst kunnen de ramen niet worden gelapt, dan zijn de ramen plotseling toch gelapt, en tenslotte slaan stukjes rot beton met tachtig kilometer per uur in op het dak van The Basket. Dat is niet lekker basketballen, weet decaan Koops van Sociale Wetenschappen. Nooit bang voor een ferme uitspraak geeft hij dit keer een gratis advies aan het college van bestuur: ‘Een bom onder dat gebouw.’ Van zijn collega Bliek mag het Minnaertgebouw dan in één klap mee de lucht in. Japanse toeristen en modieuze architecten mogen erbij in katzwijm vallen, de nuchtere Twentenaar vindt het er vochtig, donker en somber.

Hoewel er regelmatig geklaagd wordt over het gebrek aan inspraak op de universiteit, toont de medezeggenschap dit voorjaar spierballen. In de Universiteitsraad en in twee faculteitsraden vinden er botsingen plaats met het bestuur. De bèta’s leggen het loodje, maar de medici winnen en houden hun faculteitsraad. De ruzie tussen U-raad en college van bestuur over de vorming van een administratief service centrum loopt zo hoog op dat de Raad van Toezicht eraan te pas moet komen. Zij velt een salomonsoordeel en geeft het college van bestuur niet alleen gelijk, maar ook een stevige tik op de vingers. Dat is in deze barre tijden voor de medezeggenschap al heel wat, vinden veel raadsleden.

De studenten maken zich intussen drukker over Peter R. en Joran. Heeft hij Natalie Holloway nou wel of niet...? Studium Generale organiseert er zelfs een last minute-lezing over. Diezelfde studenten maken in hun werkstukken ondertussen de ene na de andere taalfout, dit tot ergernis van Leo Lentz, die aan de Wetten van Boyle en Ohm de Wet van Lentz toevoegt: bij drie domme fouten wordt een tekst ongelezen retour gestuurd. In de studiecabines met matglazen ruiten in de UB hebben studenten wel wat anders aan hun hoofd dan correct Nederlands. ‘Intiem studieontwijkend gedrag’ noemt het Ublad het preuts. Flauwe kul, er wordt daar geswaffeld en gebubbeld en met liefdeskogels geknald dat het een lust is. Diezelfde week nóg meer seks in het blad: psychologe Liesbeth Woertman wordt docent van het jaar.

Terwijl Studium Generale zich vervolgens afvraagt in hoeverre studenten tegenwoordig yuppen zijn, maken leden van Veritas duidelijk dat dat wel meevalt. Ze leggen een groot, plastic varken voor de ingang van het ‘gele kasteel’ met de tekst ‘Beter knor met snor dan lid van het Corps’. Humor!!! Ene Van het Hek van het corps wil zich niet laten kennen en zegt manhaftig dat hij het wel grappig vindt, maar bij Diergeneeskunde fronsen ze hun wenkbrauwen. Een varken van plastic??? Watjes, die Veritijnen. In de bestuurskamers van de verenigingen doemen intussen donkere wolken aan de horizon op: op 1 juli gaat het rookverbod in. ‘Maar in de bestuurskamer mogen we toch wel roken?’, klinkt het angstig uit tal van schorre kelen.

Doodongelukkig

In de zomer verschijnt de Sjanghai-ranking, de ranglijst van ’s werelds beste universiteiten. Omdat de UU op die lijst altijd hoog scoort, wordt zij in Utrecht als een stuk gezaghebbender beschouwd dan de ranglijst van de Times, waarin Utrecht steevast achter Amsterdam en Leiden eindigt. Des te pijnlijker dat de UU nu vijf plaatsen is gezakt. Dankzij een uitgekiende communicatiestrategie weet het college van bestuur echter aan alle bladen het ‘nieuws’ te verkopen dat de UU Nederlands beste universiteit is. Als een maand later duidelijk wordt dat de UU bij de Times 22 plaatsen is gestegen, blijkt ook die ranglijst bij nader inzien toch eigenlijk best wel behoorlijk gezaghebbend, zo zelfs dat de stijging met stip een prominente vermelding op de pas vernieuwde UU-website krijgt.

Geldzorgen domineren de kolommen dit jaar van het eerste tot het laatste nummer. En dus kan collegelid Hans (‘licht aan het eind van de tunnel’) Amman zijn metafoor van de winter en de lente die maar niet wil komen, in diverse toonaarden te berde brengen. Hij wordt geholpen met het aantrekken van de buikriem door Ronald (‘hoed’) Plasterk die de armlastige universiteiten nog een extra poot van honderd miljoen uitdraait. De minister belooft weliswaar dat NWO dat geld per kerende post zal terugstorten, maar in december blijkt die Haagse club daar even iets anders over te denken. Typisch een streek van een wetenschapper die nooit bij een universiteit, maar altijd bij dikbetaalde onderzoeksinstituten heeft gewerkt, mopperen zijn voormalige collega’s.

Nou ja, denkt Yvonne (‘witte wijn’) Van Rooy, dan gaan we dat geld zelf maar verdienen. In het nieuwe Strategisch Plan roept zij de Universiteit Utrecht uit tot ondernemende universiteit. Voor een bestuurder die eerder al met een houten bord heeft duidelijk gemaakt hoe serieus Science Park De Uithof moet worden genomen misschien een logische gedachte, maar in de Universiteitsraad is men ‘not amused’. “Echte onderzoekers maak je zo doodongelukkig”, vindt raadslid Ruud (‘kernwaarden’) Abma, al is het maar omdat het binnenhalen van geld veel tijd kost en het rendement beperkt is. Op de valreep gaat Van Rooy (licht) door de knieën. De ondernemende cultuur van de UU wordt gekenmerkt door een kritisch en creatief vermogen, heet het nu. Een hele geruststelling.

Ondergoed

In het najaar van 2008 gaat Casa Confetti open. Geen matglas, heeft de architect bedacht, maar glazen plafonds, zodat je in één oogopslag kunt zien of het ondergoed van je flatgenote goed zit. De studentenflats in De Uithof zorgen ook verder regelmatig voor publiciteit. Kwam ‘De Bisschoppen’ vorig jaar al in het nieuws door het gezelschapsspel ‘ijskastje werpen’, dit najaar trekt de flat de aandacht met een heuse ‘crime passionel’ op de vierde verdieping. Er valt zelfs een dode te betreuren, ongetwijfeld het dieptepunt van het jaar.

Het is al met al een bewogen jaar met geld en seks en roken in de kou, maar voor alles is 2008 natuurlijk het jaar van Maarten (‘mopperkont’) van Rossem. Hij heeft nog niet bij Pauw en Witteman zijn licht laten schijnen over McCain en Obama of hij staat in café De Vooghel om het eerste exemplaar van Maarten in ontvangst te nemen. Een paar maanden later neemt hij, zeer tegen zijn zin afscheid. De grote vraag is natuurlijk wie de nieuwe ‘Maarten’ wordt. Zelf ziet de baardige Amerika-kenner weinig geschikte kandidaten, want zegt hij, “de meeste onderzoekers zijn gortdroge zeikerds en bovendien hebben ze vrijwel allemaal de ziekte der voorzichtigheid, dus daar heb je in de media weinig aan. Laat het dan maar liever over aan degenen die het leuk vinden en er talent voor hebben." En zowaar, voor het eerst wordt een advies van hem door het college van bestuur ter harte genomen. Van Rossem mag nog twee jaar blijven.”

Het jaar eindigt zoals het begonnen is: met seks. ‘Swaffelen’ wordt uitverkozen tot woord van het jaar 2008. Bij tal van universitaire bestuurders gaan de wenkbrauwen omhoog. “Swaffelen? Geen idee wat het is, maar erg gunstig voor het rendement kan het niet zijn.” In Utrechtse studentenhuizen haalt men de schouders op. “Swaffelen? Doen we al jaren, meneer.” Intussen verschijnen de eerste bubbels in de glazen. Nog twee weken en 2008 is voorbij. “Op een goed 2009 dan maar, met veel rendement en nog meer …..”

Een 8 om mee te beginnen

De eerste maanden als student Taal- en Cultuurstudies

Het Ublad stortte zich aan het begin van dit studiejaar op een willekeurig groepje eerstejaars. Het bleken Marij van Ewijk, Meike Denneman, Ronald Postma, Iris de Graaf en Kim de Willigen te zijn, die beginnen aan Taal- en Cultuurstudies (TCS). Vier van hen blijken een voor TCS’ers bijzondere eigenschap te hebben: zij weten al wat ze met hun studie willen bereiken. Uitzonderlijk, want TCS is een breed opgezette studie waarbij je cursussen kunt kiezen uit vrijwel de gehele faculteit Geesteswetenschappen. Het beeld van de gemiddelde TCS’ers is dan ook dat zij lange tijd freewheelen door de faculteit. Tijdens haar speech in de Jacobikerk bij aanvang van de facultaire introductie noemt Prof. dr. Berteke Waaldijk, hoogleraar Taal- en Cultuurstudies, sommige eerstejaars TCS-studenten dan ook wanhopig.

Maar geen graantje wanhoop bij Ronald: hij weet nu al dat zijn hoofdrichting kunst, cultuur en geschiedenis na 1750 wordt, waarbinnen hij zich wenst te specialiseren in kunstgeschiedenis. Kim hoopt zich toe te leggen op de moderne letterkunde, net als Iris. Beiden hopen in de toekomst aan de slag te gaan bij een uitgeverij. Meike gaat voor Amerikanistiek: “En dan stage lopen in Amerika, in een deel waar het lekker warm is; ik ben zo’n koukleum.” Alleen Marij weet nog niet waar de studie haar brengen zal.

Terug naar 1 september, waar jong volk de Jacobikerk binnenstroomt om de start van de introductieweek te beleven. De boodschap die hoogleraar Waaldijk in het heilige huis uitdraagt klinkt verheven, mede doordat haar stem galmt door de muisstille kerk. Sommige eerstejaars van groepje acht, het groepje waar Marij, Meike, Ronald, Iris en Kim deel van uitmaken, lijken aandachtig te luisteren, anderen kijken glazig voor zich uit. Interactie tussen de kersverse studenten is er nauwelijks, behalve wanneer Waaldijk opmerkt dat de nieuwe studenten “dolle ervaringen” staan te wachten. In de kerkbanken kijken enige studenten elkaar meewarig aan. Een meisje stoot haar buurvrouw aan en grinnikt. “Dolletjes!”.

Met die dolle ervaringen valt het, zo’n drie maanden na de start van het academische jaar, wat Kim betreft wel mee. Althans, wat die eerste vijf dagen van de introductie aangaat. “Die vond ik wat saai, maar ik houd sowieso niet van introducties.” Ronald noemt de introductie “niet echt spectaculair”. Vooral het driedaagse kamp in Someren moet het ontgelden. Ronald: “Dat kamp vond ik verschrikkelijk. De organisatie was niet best en we moesten soms zulke kinderachtige spelletjes doen. Ik was blij toen ik vrijdag weer naar huis mocht.”

Meike deelt mee dat ze gedurende kampdagen lekker veel heeft geslapen. Duidelijk: de start was weinig enerverend. Wat schortte eraan? Kim heeft wel een idee: “De begeleiding had beter gekund. Onze mentoren waren bijvoorbeeld niet altijd op tijd. Zo stonden we op een ochtend om 9 uur bij het CIM te wachten. Onze twee mentoren waren nergens te bekennen. Toen zijn we maar meegelopen met een ander groepje.” Volgens Meike ligt de tegenvallende introductieweek ook aan henzelf. “Ons groepje bestond niet bepaald uit gangmakers.” Marij beaamt dat en voegt daar lachend aan toe: “Onze groep bestond grotendeels uit nerds als wij.”

Vooruit, over de eerste dagen zijn de nieuwe UU-studenten niet zo te spreken. Maar na de introductie begint het echte werk: de colleges, de cursussen. Iris de Graaf (19) vond de colleges die ze het afgelopen blok heeft gevolgd niet moeilijk: “Je moet wel tien keer meer doen dan op de middelbare school. Veel dus, maar moeilijk: nee.” De vijf zijn er wel van overtuigd dat ze wat geleerd hebben de laatste maanden. Iris: “Neem het ‘dangling participle’, ik wist natuurlijk niet wat dat betekende voordat ik dit blok Engels volgde.” Kim geeft toe dat ze eigenlijk nog steeds niet weet wat het betekent. De drie meiden proberen het haar uit te leggen, maar lijken zich stuk te bijten op een heldere uitleg. Uiteindelijk komt Iris met een voorbeeldzin: “Looking out of the window, the mountains were glittering. In die zin lijkt het net of de bergen uit het raam kijken. Het gaat er dus om dat het onderwerp in de hoofdzin een ander is dan in de bijzin.” Kim knikt.

Ronald volgde in plaats van Engels de cursus Spaans, taalverwerving 1. Een makkie: hij sprak reeds een aardig woordje Spaans. “Het schijnt dat er een instaptoets is, waardoor je vrijstelling kan krijgen voor die eerste cursus. Dat wist ik niet, anders had ik deze misschien kunnen overslaan. Maar het was evengoed een leuke cursus. En een mooi eerste cijfer op mijn lijst: een 8.”

Naast een taal moesten de eerstejaars in het eerste blok nog een tweede cursus volgen. Iris koos voor Schrijven en presenteren, een vak waar ze geen hoge pet van op heeft: “Eigenlijk stelde het niets voor.” Dat wijt ze mede aan de docent die in haar ogen niet streng genoeg was. “En hij was onduidelijk. We moesten een leesverslag schrijven en de enige instructie die we mee kregen hoe zo’n verslag te schrijven, was een instructieboek. Als we er niet uitkwamen, konden we hem mailen. Die gemailde vragen behandelde hij dan weer tijdens college, maar pas nádat we het leesverslag hadden ingeleverd. Ja, dat is dus te laat.”

Is de eerstejaars nog meer tijdens hun eerste colleges opgevallen? Jawel, bij TCS worden de collegebanken hoofdzakelijk gevuld door meisjes: mannelijke TCS’ers zijn bijzonder schaars. Kim: “Ik zat bij een college met zo’n 18 studenten in de zaal. Zeventien meisjes en een jongen.” Dat Ronald maar weinig mannelijke collega’s om zich heen ziet, kan hem weinig schelen: “Mijn vriendenkring bestaat al sinds de middelbare school voor een groot deel uit meisjes. Ik ben er dus wel aan gewend. Bovendien; wat maakt het nou uit van welk geslacht je medestudent is?!”

Toch is de verhouding man-vrouw binnen TCS iets waar TCS’ers zich mee bezig houden. Op het digitale forum van studievereniging Alias wordt druk gespeculeerd hoe die verhouding is; de schattingen lopen uiteen van 30-70 tot 15-85. Tevens wordt er stilletjes opgemerkt dat de helft van die spaarzame mannen homo is. Hebben de nieuwbakken studenten dat eveneens ervaren? Iris gelooft er niets van dat een aanzienlijk deel van de mannen bij haar studie van de herenliefde is. De anderen merken op dat veel van de TCS-mannen er wel als een homo uitzien. “Met van die skinny jeans!” En Iris moet dan wel weer toegeven dat ze gehoord heeft dat er tijdens het kamp “iets” was tussen twee mannelijke eerstejaars. “Via via heb ik dat vernomen. Ik heb de jongens destijds alleen met elkaar zien dansen.”

Genoeg over de studie, nu even het leven dat je daarnaast leidt. Feesten, drinken uitgaan? Lid geworden bij een studentenvereniging? Nee, maar ze zijn wel allen lid van studievereniging Alias, al ging dat niet voor iedereen van harte. Ronald: “Ik heb me laten overhalen, omdat ik er goedkoop aan studieboeken zou kunnen komen. Maar op bol.com zijn de boeken bij nader inzien goedkoper, dus eigenlijk heb ik niets aan Alias.”

Iris merkt op dat ze ook feesten organiseren. Tot nu toe zijn er twee geweest en Iris heeft ze met veel plezier bezocht. De anderen hebben de feesten aan zich voorbij laten gaan. Een gemiste kans, aldus Iris: “Jullie moeten naar het volgende feest komen: kunnen jullie bij mij blijven slapen.”

Op Iris na hebben deze eerstejaars sowieso nog weinig geproefd van het Utrechtse uitgaansleven. Logisch wellicht: Marij, Meike, Ronald en Kim wonen nog bij hun ouders. Een avond stappen zal daarom veelal eindigen in een rush naar het station om de laatste trein naar huis niet te missen. Iris woont wel al op kamers in de Domstad: “In de buurt van Galgenwaard, op een kamertje van vijf en een halve vierkante meter. Klein, maar ik heb wel een heuse inbouwkast!”

De anderen denken niet dat ze op korte termijn in de voetsporen van Iris treden: zij blijven nog wel even thuis wonen. Kim: “Ik woon in Schiedam, bij mijn ouders. Goedkoop en makkelijk.” Bosschenaar Ronald wil ooit wel op kamers, maar vindt het vooralsnog te duur. “In januari ga ik actiever op zoek naar een studiegerelateerd baantje, in Den Bosch. Bij een galerie bijvoorbeeld. Misschien dat ik daarna wel op zoek ga naar een kamer in Utrecht.” Is dat heen en weer reizen niet vervelend? Ronald: “Als ik in De Uithof moet zijn, duurt het reizen wel wat lang. Maar ach, in de trein kan ik studeren; best nuttig.”

Als tot slot wordt gevraagd welke uitgaansgelegenheden al zijn bezocht, brandt Iris als eerste en enige los: “Tivoli, de Beurs, Havana, Het Pakhuys, de Woo.” Marij gelooft best dat haar studiegenote geregeld tot in de late uurtjes te vinden is in deze Utrechtse tenten. Ze doet een imitatie van Iris in de collegebanken: ze zakt onderuit en kijkt wat versuft voor zich uit: “Zo zit je er wel eens bij.” Iris kan er wel om lachen: “Ach, ik kan niet tegen te weinig slaap, vandaar.”

Meike Denneman (18)

Woonplaats: Culemborg

Cijfers: Schrijven en presenteren: 7

Engels: 1

“Voor mijn herkansing heb ik gelukkig wel een voldoende gehaald.”

Kim de Willigen (23)

Woonplaats: Schiedam

Cijfers: Spot en satire: 6,7

Engels: 6,7

Marij van Ewijk (19)

Woonplaats: Bussum

Cijfers: Kunstenaarslevens: 6,3 ofzo

Engels: 7,5

Ronald Postma (19)

Woonplaats: Den Bosch

Cijfers: Schrijven en presenteren: 7,5

Spaans, taalverwerving 1: 8

Iris de Graaf (19)

Woonplaats: Utrecht

Cijfers: Schrijven en presenteren: 8,2

Engels: 6,8

TCS-vrienden

Ronald, Marij, Meike en Kim hebben nog geen studiegenoten opgenomen in hun vriendenkring. Het wordt de TCS’er ook niet makkelijk gemaakt. Ronald: “In het eerste blok ga je met mensen om die je veelal in het tweede blok niet meer ziet. Iedereen volgt dan weer andere cursussen.”

Iris, op kamers in Utrecht, zegt wel al enig vriendschappelijke banden te hebben gesmeed met studiegenoten. “Als je op kamers woont, moet je ook wel”, wordt er geopperd.

Groepsvorming, laat staan het creëren van een vriendenkring binnen TCS, blijkt dus niet altijd eenvoudig.

Daartoe heeft de studie een zogenaamde digitale hangplek in het leven geroepen, een plek waar niet alleen studie-informatie kan worden gegeven maar waar studenten ook meer met elkaar in contact komen. Ronald vraagt zich af of dit gaat werken: “Ik weet het niet. Het is natuurlijk heel iets anders dan echt menselijk contact.”

'Ook als er auto’s branden in Overvecht moet de universiteit zich laten horen’

Hoogleraar Rosi Braidotti werkt met Centre for Humanities aan meer dynamiek in de faculteit Geesteswetenschappen

Achter haar bureau in een rommelig en donker kamertje ergens tussen Janskerkhof en ´t Hoogt hangt een oorkonde als bewijs voor de opname in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Verkregen in 2005. Haar gouden jaar, zoals Rosi Braidotti zelf zegt. Maar ook het jaar dat ze de balans opmaakte. De founding mother van de succesvolle Utrechtse opleiding Vrouwenstudies besloot dat ze – zoals dat dan heet - aan een nieuwe uitdaging toe was.

Het alternatief dat ze de faculteit aandroeg, was het opzetten van een Centre for Humanities. “Het was dat of weg uit Utrecht.” Met een dergelijk centrum, waarmee ze Amerikaanse universiteiten goede ervaringen zag opdoen, hoopte Braidotti een in haar ogen wat vermoeide en te veel in zichzelf gekeerde gemeenschap op te schudden. “Er lopen hier zo veel talentvolle mensen rond. En ze hebben de meest briljante ideeën. Maar door de grote werkdruk, met name door de onderwijslast, blijven al die plannen in de kast liggen. Dat is zonde. Het zou prachtig zijn als we die mensen iets meer ruimte kunnen geven.”

Daarnaast zette Braidotti in op “meer durf en innovatie” om de banden met de maatschappij te verstevigen: een oud stokpaardje van de van oorsprong Italiaanse hoogleraar. “Als bewaker van het verleden doet de Utrechtse universiteit het erg goed. De universiteit houdt zich echter angstwekkend stil als het gaat om de grote hedendaagse thema´s in de samenleving. Ik vind het ook een verantwoordelijkheid van de academie om zich daar te laten horen. Dat betekent dat je dus ook iets moet durven zeggen als hier in een kerstnacht in Overvecht auto´s in de brand worden gestoken, verhoudingsgewijs zelfs meer dan in de Franse banlieus.”

Enthousiasme

Hoewel sommige collega’s binnen de faculteit zo hun reserves hadden, werd het concept van ‘contentmakelaar’ dat ze in gedachten had omarmd door het faculteitsbestuur. Verschillende ontwikkelingen in het universitaire landschap verklaren het enthousiasme.

Een dergelijk centrum kon in de eerste plaats van nut zijn bij de integratie van de drie voormalige faculteiten (letteren, godgeleerdheid en wijsbegeerte), zo was de gedachte. Daarnaast zou het een structuur kunnen bieden aan de nieuwe free movers: de universiteitshoogleraren en faculteitshoogleraren, die waren vrijgesteld van de normale bestuurlijke en onderwijstaken. Tenslotte zou een Centrum for the Humanities een bijdrage kunnen leveren aan de kennisvalorisatie en branding van het onderzoek, waar op alle terreinen om wordt gevraagd.

Braidotti ziet het zo: “Er zijn onderzoeksscholen, onderzoeksinstituten en er is Focus en Massa en tussen al die lagen, kan het centrum zich gaan bewegen. Iedereen praat over crossing border projecten, maar in de praktijk valt het erg tegen. Daar ligt een rol voor ons weggelegd.”

Braidotti kreeg in 2005 de opdracht als faculteitshoogleraar het centrum vorm te geven. In 2007 ging het centrum daadwerkelijk van start. Heel binnenkort verhuist ze naar het prachtig gerenoveerde Achter de Dom 20 waar ze haar collega-faculteitshoogleraren en de universiteitshoogleraren treft. Voor de eerste drie jaar kreeg ze drie ton mee voor organisatorische en logistieke kosten. “Niet veel vergeleken bij de 3,5 miljoen dollar die mijn collega bij Stanford jaarlijks mag spenderen, maar relatief is het Centre helemaal niet slecht af. En geld is niet het belangrijkste wat ik nodig heb. Ik ben als bruggenbouwer vooral afhankelijk van de hoogleraren en talentvolle medewerkers die de ambitie hebben om iets meer te willen doen en van belangstellende partners buiten de universiteit.”

Branding

Centraal in alle activiteiten van het Centrum for Humanities staat het onderzoeksthema ´what is human about the humanities?´ Onder die noemer worden acht projecten met een waaier aan activiteiten uitgevoerd waar Braidotti met onophoudelijk enthousiasme over verteld. Zo is er het partnerschap met het Utrechtse kunstencentrum BAK dat voortborduurt op de samenwerking tijdens de biënnale in Venetië waar Braidotti de belangrijkste intellectuele adviseur was. Dat heeft inmiddels een multidisciplinair onderzoeksproject opgeleverd over de culturele betekenis van de nieuwe wereldorde van na de val van de Berlijnse muur, inclusief een reizende voorstelling van kunstwerken. Zo is er ook de betrokkenheid bij de viering van de Vrede van Utrecht in 2013. “Onder de titel ´city of ideas´ gaan we onderzoeken in hoeverre de idealen van de Vrede van Utrecht over burgerschap en maatschappij nog steeds beleefd worden. Ik heb daar grote verwachtingen van.”

En zo is er ook een project rondom sociale theorievorming. “Wij weten dat we daar in Utrecht niet goed in zijn. Niet binnen de Geesteswetenschappen en niet binnen andere faculteiten. Thema’s als identiteit, burgerschap en de culturele gevolgen van globalisering, lijken hier soms niet te bestaan.” Een lezingenreeks ´Fitna and the new politics´ over het succes van de nieuwe populistische politieke partijen die door hoogleraar politieke geschiedenis Ido de Haan is samengesteld, noemt Braidotti als voorbeeld van een mooi initiatief dat binnen het project plaatsvindt.

De spinn off van haar activiteiten is groot, denkt Braidotti. Delen van haar programma zijn inmiddels opgenomen in de curriculae van studenten, enkele publicaties staan op stapel, en er is hoop op externe financiering van projecten. Maar ook op een ander niveau ziet ze resultaten. “Wanneer ik nu Peter Galison uit Harvard hierheen haal om met onderzoekers uit vijf focusgebieden aan de hand van films te praten over wat wetenschap nu eigenlijk is, komt dat de hele universiteit ten goede. Vroeger deed ik dit soort dingen alleen voor genderstudies, nu neemt iedereen een chunck. En nog beter: als wetenschappers met een dergelijke statuur naar Utrecht komen en zien dat we hier opereren als een team dan is dat branding van de universiteit. Wat dat betreft valt deze functie ook mooi samen met mijn rol als universiteitsambassadeur voor Noord-Amerika.”

Moderniteit

Grote vraag blijft natuurlijk hoe Braidotti medewerkers van die zo belaste faculteit Geesteswetenschappen kan betrekken bij haar initiatieven en compensatie kan bieden. Ontevreden is ze helemaal niet. “Nu zijn er al vijftig onderzoekers die geheel onbaatzuchtig meedoen naast al hun gewone taken.” Maar de faculteitshoogleraar hoopt dat op korte termijn onderzoekers met een uitmuntende reputatie vrijgesteld kunnen worden om binnen haar centrum aan een project te werken of dat wetenschappers een sabbatical willen doorbrengen met werkzaamheden die passen binnen haar onderzoeksprogramma. Universiteitshoogleraar Frits van Oostrom heeft zijn steun al toegezegd. “Dergelijke zaken zijn in het buitenland heel normaal, maar in Nederland zullen we daar hard voor moeten werken.”

Binnen de drie jaar die haar voorlopig is gegeven, wil Braidotti aandacht vragen voor verandering binnen de faculteit en voor het bijstellen van het beeld dat de buitenwereld van de faculteit heeft. “Alleen al het feit dat wij nu zo’n Centre for Humanities hebben, laat zien dat onze faculteit creatiever en dynamischer is geworden. Meer dan voorheen en meer dan velen misschien wel denken.”

De faculteitshoogleraar zegt met haar centrum een paradigmaverschuiving binnen de klassieke Utrechtse faculteit te ondersteunen: van uitsluitend traditie naar meer moderniteit. Een verschuiving om toe te juichen, meent ze. Meer en meer kreeg ze de afgelopen jaren het gevoel dat de geesteswetenschappen als iets waardeloos of iets stoffigs in de hoek werd gezet. Lachend: “Ze hebben me wel eens de kampioen van de verloren zaken, champion of lost causes, genoemd. Eerst gender, daarna de humaniora. Maar dat laat ik toch niet gebeuren.”

Toch moet ze erkennen dat het een andere strijd is dan die ze als hoogleraar Vrouwenstudies voerde. “Dat was ook een politieke passie. Dit is relevant, maar ik ga er niet voor op de barricaden staan.”

Meer informatie: www2.hum.uu.nl/cfh/

Rosi Braidotti

Rosi Braidotti (54) heeft het Australische en Italiaanse staatsburgerschap. In 1988 werd ze hoogleraar Vrouwenstudies in Utrecht. Vanaf 1995 was ze daarnaast directeur van de Nederlandse onderzoeksschool Vrouwenstudies en vanaf 1996 oprichter en wetenschappelijk directeur van het Europese netwerk voor Vrouwenstudies Athena, dat 120 deelnemende instituten telt. In 2005 werd Braidotti faculteitshoogleraar in ‘The Humanities in a Globalised World’. In 2007 werd ze benoemd tot directeur van het Centrum for the Humanities waarvoor ze zelf het initiatief had genomen. In hetzelfde jaar kreeg ze een ere-doctoraat in de filosofie van de universiteit van Helsinki.

Missionstatement

Uit de mission statement van het Centre for Humanities: ‘The Centre will highlight the best the faculty has to offer in terms of research and research training, so as to create synergy among the different sectors of the faculty. It will function as the think tank for discussing cross-border content oriented issues about the Humanities. It will act as a rallying point for the top researchers in the Humanities at Utrecht University and actively contribute to create an advanced research environment.’

Het huis van een goede docent

Eigenlijk is het helemaal niet zo moeilijk om docent van het jaar te worden, laat staan jong docenttalent. Je trekt een knalrood pak aan, laat een levenslied door de collegezaal schallen, zorgt voor een doosje gekleurde whiteboardstiften en legt je motorpak als een niet-mee-te-sollen element duidelijk zichtbaar in het lokaal. De studenten zetten je vervolgens op een sokkel!

Gwenda Knobel

Helaas, als het zo gemakkelijk zou zijn, zou er nooit een woord worden vuil gemaakt aan de kwaliteiten van docenten. Een verrassingselement in het college en een goed gebruik van een bord zijn voor studenten belangrijke elementen om de capaciteiten van een docent op waarde te schatten, maar er is meer nodig om een hele goede docent gevonden te worden. Toch lijken studenten heel eenduidig als hen wordt gevraagd wat een goede docent in huis moet hebben. Zo moet de onderwijsgevende een levendige dictie hebben, de studenten het gevoel geven boven de stof te staan, hen persoonlijk aanspreken en benaderbaar zijn voor vragen. Bovendien moet een goede docent het vermogen hebben om moeilijke stof op een makkelijke manier te brengen.

De docenten en talenten van het jaar bij wie het Ublad voor de zomer college volgde, bezitten deze eigenschappen en daarvoor worden ze bijzonder gewaardeerd.

Jong Docententalent 2008 Ian Curry-Sumner, Privaatrecht

‘Hij is echt heel goed’

Janskerkhof 15. Elf uur. Zaal 00.4. Achttien studenten pakken in afwachting van de komst van hun docent hun collegeblokken en wetboeken uit hun tas. Ian Curry-Sumner die vandaag net te horen heeft gekregen dat hij hoofddocent is geworden, stormt het lokaal binnen; net op tijd. Hij legt zijn boeken, hand-outs, horloge en een pakje met whiteboardstiften op de tafel voor hem en rolt zijn overhemdsmouwen op. Eerste casus. Een man met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft zijn Marokkaanse vrouw in Marokko verstoten. Het stel woont in Nederland. Word de verstoting in Nederland erkent als echtscheiding? Welkom bij een intensief werkcollege Internationaal Privaatrecht.

"Is hij jong-docent van het jaar geworden? Dat verbaast me nou niets, want hij is echt heel goed." Masterstudent Privaatrecht Marieke heeft een treurige mededeling voor de journaliste. In alle jaren dat ze aan de universiteit studeert, is ze maar een paar keer een goede docent tegengekomen bij een werkcollege. "We moesten een keer beoordeeld worden op presentatie door een docent die het hele college zelf alleen maar naar de grond keek."

En wat maakt Ian dan zo goed? "Hij zorgt er voor dat iedereen wat durft te zeggen", zegt Marieke. Miranda: "Hij kan dingen heel goed uitleggen." "Hij gebruikt het bord goed, zit zelf heel goed in de stof en deelt hand-outs uit", zegt Ben. "Dit vak móet je halen en daarom heb ik voor een intensieve werkgroep gekozen. Dan moet je je sowieso al beter voorbereiden, maar omdat je bij Ian weet dat je een keer aan de beurt komt om een antwoord te geven, zit er wat meer druk op de voorbereiding. Je wilt natuurlijk niet af gaan."

Terwijl een student uitlegt hoe hij tot de slotsom is gekomen dat de verstoting in Nederland wordt erkend, schrijft Ian de bevindingen op het whiteboard. Hij tekent kolommen en kiest verschillende kleuren stift om onderscheid te maken tussen wetsartikelen en procedures.

Ondertussen houdt hij het tempo er in. Als de student een fout maakt, of een denkstap overslaat, laat hij dat corrigeren of aanvullen door een ander. Zo komen bijna alle aanwezigen aan de beurt. Soms wordt even stilgestaan bij een 'zijpaadje'. Dan stelt een student of de docent een kritische vraag bij een bepaald artikel of de weg van de rechtsgang waarna een lichte discussie volgt. Ook vraagt hij soms ineens als een terzijde ‘zeggen jullie julio en junio’ of en ‘zeg ik het goed 'spijker op de kop slaan' is het slaan’. Het college loopt tien minuten uit. Als de studenten het lokaal verlaten, deelt Ian A4-tjes uit met een korte samenvatting van de oplossingen van de casussen en zegt ze gedag. Hij oogt zichtbaar vermoeid. "Het kost veel energie, zeker als je er meer op een dag hebt", zegt de Brit. "Je bent intensief met de stof bezig. Je moet blijven opletten of de goede dingen worden gezegd, of iedereen wel actief meedoet. Zakt er iemand weg, dan stel ik die een vraag. Bovendien moet je in deze werkgroep heel veel stof behandelen, dus tijd voor uitstapjes en discussies is er niet. Daarnaast weten we dat studenten dit een moeilijk vak vinden. Ze moeten de stof goed opnemen en deze echt begrijpen. De logica ontgaat sommigen gewoon. Feitelijk moet je verschillende stappen doen via verschillende artikelen - de hele weg is een logische. Het is als het oplossen van een wiskundesom. Niet alleen de uitkomst is belangrijk, maar ook de weg daar naar toe. Daarom vraag ik vaak naar het waarom. Op die manier hoop ik dat studenten de logica van de wet gaan begrijpen, waardoor het makkelijker wordt deze toe te passen."

Ian Curry-Sumner

"Ik draag bewust een pak. Ik heb ooit besloten dat formele situaties een formele kleding vereisen. Studenten weten op die manier al bij het eerste college dat ik degene ben met autoriteit. Gaandeweg wordt het verschil tussen student en docent vanzelf minder. Ik word betaald door de universiteit. De studenten betalen voor college dus kunnen ze verwachten dat ze college krijgen van iemand die er netjes uitziet.

"Aan het begin van het college rol ik expres mijn mouwen op. Dat straalt uit dat je echt aan de slag gaat. Bovendien ben ik Engels, dat scheelt wellicht. In niet formele situaties heb ik ook gewoon een spijkerbroek en een t-shirt aan. "Dat ik af en toe vraag hoe dingen worden gezegd in het Nederlands is niet een spontane actie. Daarmee stel ik me kwetsbaar op en laat ik zien dat ik menselijk ben en verklein ik de afstand. Maar die kwetsbaarheid mag zich niet uiten in de collegestof. Op dat vlak moet ik de autoriteit zijn. “Wat ik ook heel belangrijk vind, is dat ik alle namen van al mijn studenten ken. Zo kan ik ze persoonlijk aanspreken.”

Docent van het Jaar 2008 Liesbeth Woertman, Psychologie

‘Ze weet waar ze over praat’

Daar staat ze, in een felrood gekleurd power suit. De winnaar van de Docentenprijs 2008 die per januari de onderwijsdirecteur van Psychologie is, oogt gespannen. En dat na achttien jaar ervaring als docent. Ze wacht tot het geroezemoes in de zaal verstomt en neemt het woord.

Het is maandagochtend 9 uur, het allereerste hoorcollege van het laatste blok van het academisch jaar 2007-2008. We zitten in zaal Theatron. De studenten zitten in de duisternis, Woertman is fel verlicht. De afstand tot de achterste rijen is groot. De tweede en derdejaars studenten volgen het vak Psychosociale Aspecten van Seksualiteit en Relaties. De hoorcolleges worden door verschillende docenten gegeven en Woertman mag de spits afbijten. Inmiddels is het muisstil en het lijkt alsof iedereen ademloos luistert naar de ietwat lijzige stem van de docente. Het onderwerp ‘seks en relaties’ zal allicht iets helpen bij de aandacht die de docente krijgt. “Vrouwen moeten intimiteit voelen om in de stemming voor seks te komen. Mannen seksen om intiem te kunnen zijn.” Het is duidelijk dat hier een vrouw voor de zaal staat die weet waar ze het over heeft. Niet alleen omdat ze de leeftijd heeft om persoonlijke ervaring opgedaan te hebben over het onderwerp of omdat ze de titel dr. draagt en ook nog een eigen praktijk heeft. Ze lijkt écht nog geïnteresseerd in haar vak. “Op de fiets hier naar toe vroeg ik me nog af….” Waarmee ze de boodschap geeft dat je als student en onderzoeker altijd kritisch moet blijven en je jezelf steeds nieuwe vragen moet stellen. Soms leent de stof zich blijkbaar voor een onderonsje tussen studenten. Woertman houdt stil en wacht tot de aandacht van de pratende studenten zich weer op haar richt. Ter informatie geeft ze hen mee: “Als jullie praten, praat ik niet”. In de pauze zijn de studenten het met elkaar eens. "Ze vertelt meer dan er op de dia's van de powerpointpresentatie staat. Je moet dus wel opletten, anders mis je informatie." Rosanna: “Ze vertelt heel levendig en is ook heel betrokken bij het onderwijs.” Lieke: “Ze weet waar ze over praat en ze kan het goed uitleggen.” Na het college nodigt ze de studenten uit om met het docententeam na te praten in The Basket.

Jong Docententalent 2007 Lisalotte Verspui, Psychologie

‘Ze heeft veel te vertellen’

'Samen zijn, is samen lachen samen huilen, leven door dicht bij elkaar te zijn. Samen zijn, is sterker dan de sterkste storm, gekleurder dan het grauwe om ons heen, want samen zijn, ja samen zijn, dat wil toch iedereen'. Het is pas negen uur en dit is het derde college op rij van het vak Psychosociale Aspecten van Seksualiteit en Relaties. Willeke Alberti fadet uit. De ruimte is hel verlicht en studenten druppelen binnen terwijl Willeke snikt. "Om in de stemming te komen", zegt docente Lisalotte Verspui even later om toe te voegen dat ze bij dit lied altijd een brok in haar keel krijgt. We zitten bij het college 'Intimiteit in een romantische relatie, inter- en intrapersoonlijke factoren'. De studenten boffen maar. Naast Liesbeth Woertman staat ook Verspui hoog aangeschreven als docent en van beiden krijgen ze met de keuze voor dit vak van hen college. Verspui start met wat leuke weetjes. “Van de 16,5 miljoen Nederlanders is 1,2 miljoen single maar - als je de reclames en de ik-zoek-een-partner sites mag geloven - zijn er 3 miljoen Nederlanders op zoek naar een partner. Hoe kan dat?” Verspui stelt voor dat er maar eens grondig onderzoek gedaan moet worden naar die datingmarkt. En dat kan, later als masterstudent. De zaal is hier in het midden wat rumoerig. Twee pratende jongens vragen de aandacht van de meisjes die een rij voor hen zitten. Het werkt, even later praten de dames driftig mee. Het moet gezegd: ze vergelijken de collegestof met hun eigen liefdesleven, maar het levert hen wat geïrriteerde blikken op. Verspui die beneden in de zaal staat, hoort de discussie niet, en heeft het inmiddels over afnemende passie in een wat langer durende relatie. “Misschien hunker je dan net als Meatloaf naar het einde ervan.” Voor de studenten de zaal verlaten, geeft Verspui ze nog een belangrijk weetje mee: “Uit een onderzoek van 2003 blijkt dat 94 procent van de mensen tussen de 20 en 29 jaar gelooft dat ze zullen trouwen met een ware zielsverwant en dat die liefde leidt tot partnerschap. Maar luister dan naar de volgende getallen: huwelijken van partners die aan elkaar zijn uitgehuwelijkt houden statistisch gezien beter stand.” “Ik vind dat ze goede dingen zegt,” reageert tweedejaars Lieke. “Ze is echt betrokken en ze vertelt de stof op een manier dat je het goed begrijpt. Het blijft natuurlijk een hoorcollege, maar ik heb ze ook gehad die echt niet te volgen waren of die zooooo saai waren." Elly die zowel over Woertman als Verspui goed te spreken is: "Ze gebruiken goede voorbeelden waardoor de stof meer aanspreekt, maar ik geef ook toe dat het onderwerp van deze colleges gewoon leuk is, waardoor je goed oplet." Derdejaars Christel zegt helemaal enthousiast te worden voor het vak “door de manier van lesgeven. Ik ga graag naar deze hoorcolleges.” Rosanna: “Ze heeft veel te vertellen en het is een interessant onderwerp. Ik hou mijn aandacht hier heel gemakkelijk." Danielle: “Ik vind de manier waarop ze de stof illustreren heel fijn.” En tenslotte Evelien: “Ze heeft een prettige stem, maar ik vind het wel vervelend dat ze langer doorgaat dan gepland. Het college zou zijn afgelopen om kwart voor elf, daar had ik me op ingesteld. Maar toen kwam er weer een sheet vol informatie en toen had ik wel moeite om me te concentreren.” Volgens Evelien is het een goed idee dat er docentenprijzen bestaan: “Die zullen hen extra motiveren, omdat ze dan waardering krijgen voor hun werk.”

Opbouwende sfeer

Liesbeth Woertman en Lisalotte Verspui vertellen dat het docententeam dat dit vak geeft, zeer hecht is. Iedereen volgt ook de hoorcolleges van de collega’s. Behalve dat het praktisch is – “zo vertel je de studenten niets dubbel” – is het belangrijk om te weten hoe de studenten reageren tijdens een college. “Op die manier kun je de stof nog aanpassen bijvoorbeeld.”

De colleges worden weken voor de start van het vak al doorgesproken in het team. Er komt een draaiboek en de manier van college geven komt uitgebreid aan bod. Wat moet anders, wat kan er beter. “De sfeer is open en opbouwend”, zegt Woertman. Na elk college is er een bijeenkomst in De Basket voor het team en de studenten die nog willen napraten. Ook daar komt regelmatig iets ter sprake wat een college kan verbeteren. “Het verhoogt de samenhang van de verschillende colleges”, zegt Verspui. Zelf genieten de twee docenten van de feedback die ze krijgen. Verspui: “Sommige studenten komen nadat ze het vak al lang hebben gehaald, nog een keer langs bij een college of nemen hun moeder mee omdat ze vinden dat het voor haar ook interessant is. Het is heel stimulerend om studenten zo enthousiast te zien worden voor jouw vak.” Hoewel Verspui zich nog wel kan verplaatsen in de studenten, wordt dat voor Woertman steeds lastiger zegt ze. “Het leeftijdsverschil tussen de eerstejaars en mij wordt natuurlijk steeds groter. Mijn jonge collega’s moeten me helpen bij de les te blijven. Vergelijk het met iemand die al jaren gedachteloos aardappelen kookt en het proces van aardappelen koken ineens moet gaan uitleggen aan iemand die aardappelen niet kent. Geheid dat je een stapje vergeet uit te leggen, puur alleen door het feit dat het voor jou gesneden koek is.” “Je moet de studenten kunnen pakken”, zegt Verspui. Ze heeft voor ze Willeke Alberti in de cd-speler schoof, lang nagedacht of ze dat wel moest doen. “Ik wilde de studenten in een bepaalde stemming krijgen en mijn vraag was of Willeke de juiste snaar zou raken. Het was een gok.” Maar een die achteraf gezien, goed uitpakte, zegt ze. “Want het kan ook mislukken.”

Het gemak waarmee je studenten kan benaderen, hangt volgens de twee ook nauw samen met de ruimte waarin je staat. In een ruimte waar je allemaal op hetzelfde niveau zit en je de studenten bij wijze van spreken zou kunnen aanraken, is het gemakkelijker om de aandacht vast te houden. “De Theatronzaal waar wij dit college vorig jaar gaven is een lezingenzaal”, zegt Woertman. “Een theater waar je als docent continue ophoog moet kijken om de studenten te zien. De afstand is daardoor groot. Ook is er geen bord, dus je moet het doen met de powerpointpresentatie en dan is het moeilijker om ze mee te krijgen dan als je tijdens het college nog wat op een bord kan schrijven.”

Lisalotte Verspui & Liesbeth Woertman

“Kledingvoorschriften zijn er niet, maar een te diep decolleté of een naveltruitje vind ik niet kunnen”, zegt Woertman die zelf altijd haar ‘optreedkleren’ draagt tijdens een college. “Ik heb die pakken in verschillende felle kleuren. Je trekt er mee de aandacht, maar je bent netjes gekleed. Het toont professionaliteit. Kleding mag niet de aandacht afleiden.”

Verspui: “Ik kleed me aan alsof ik uit eten ga. Meestal een rok en een jasje. “

Docent van het Jaar 2004 Wim Dictus, Biomedische Wetenschappen

‘Zijn grapjes doen het goed’

Het is het laatste college van het vak op een voor de studenten niet bekende locatie in het Ruppertgebouw en toch is de zaal goed gevuld. Achter in de zaal wordt vlak voor het begin van het college nog wat nagepraat over de EK-voetbalwedstrijd, maar zodra het college over aangeboren afwijkingen heel persoonlijk wordt - "Ik hoop niet dat jullie na dit college bang zijn geworden om vader of moeder te worden" - neemt het geroezemoes af en de concentratie toe.

Voor de groep staat Wim Dictus. Zijn motorjack en - helm liggen op een stoel in het hoekje naast de deur. Hij maakt gebruik van begrijpelijke taal: hij vertaalt regelmatig Latijnse namen en moeilijke termen. Zo heet embryoselectie gewoon embryoselectie en wat een fijn toeval dat het gedoe rondom embryoselectie en erfelijke borstkanker net volop in het nieuws is. Het geeft het college ineens iets heel actueels zeker omdat even daarna ineens de oude koeien van Softenon en DES uit de sloot worden gehaald. Waarom moet deze generatie studenten leren over medicijnen die al lang geleden in de ban zijn gedaan voor zwangere vrouwen? Het blijkt een waarschuwing te zijn waardoor de actualiteit ineens weer aanwezig is: "Als toekomstige wetenschappers die zich bezig gaan houden met het ontwikkelen van medicijnen is het goed te weten waar het vroeger fout is gegaan. Softenon is alleen getest op muizen, ratten en konijnen en die bleken niet of maar een beetje gevoelig te zijn voor bijwerkingen. Op zwangere muizen, ratten of konijnen is nooit getest waardoor onbekend bleef dat Softenon afwijkingen veroorzaakte bij de foetus. Het is een belangrijke les: Essentieel bij medicijnontwikkeling zijn de soort organismen waarop de test wordt uitgevoerd."

Er wordt veelal aandachtig geluisterd en enkele actievelingen stellen ondertussen vragen. De studenten zijn blij met deze docent. "Goed." "Dynamisch." "Je wordt betrokken bij het college." "Je blijft luisteren." "Grapjes doen het goed." Soms, zegt een aantal studenten, treffen we docenten die de dia's oplezen, dan kun je net zo goed niet gaan. "Tuurlijk het onderwerp telt wel mee, dit is interessante stof." "Hij vertelt dingen die niet in het boek staan." "Duidelijke één van de betere docenten."

Energie

Wim Dictus zit al heel lang in het onderwijs. Voor hij een betrekking kreeg aan de universiteit zat hij in het voortgezet onderwijs. "Ik geef dit vak al heel lang maar ik verander het college elk jaar een beetje, dan actualiseer ik de stof. De basis blijft zo'n 4 tot 5 jaar gelijk. Dat maakt dat het doceren ook voor mij nooit saai wordt."

Zijn energie haalt hij ‘uit de studenten’. “Ik zie het als een uitdaging om mijn colleges op een zo goed mogelijke manier te brengen, zodat de studenten zich betrokken voelen. Als ik merk dat dat is gelukt, heb ik een leuke dag. Als het rumoerig is dan zit ik daar echt mee." Dictus heeft bij de opleiding Biologie als coördinator van het bacheloronderwijs aan de wieg gestaan van de invoering van het bachelor-mastersysteem. “Het onderwijs is veranderd, dat moet ook wel, de tijd schrijdt voort en zorgt voor veranderingen; daar moet je als onderwijsinstelling in mee gaan. Maar om nou te zeggen dat de kwaliteit van de afgeleverde student beter is dan vroeger? Dat is niet zo. Vroeger leverden we goede studenten af en dat doen we nog steeds.” Dictus is sinds vier jaar directeur van de bacheloropleiding Biomedische Wetenschappen. Hij heeft ook veel onderwijstaken en “staat graag met de voeten in de klei”. Ik vind het leuk om aan de ene kant als directeur betrokken te zijn bij het beleid en aan de andere kant als docent te ervaren hoe die besluiten doorsijpelen. Ik vind het een voordeel en een voorrecht. Dat is voor mij mede de reden om onderwijs te blijven geven. Het is mijn verbinding met de studenten." Dictus vindt het goed dat het onderwijs regelmatig verandert. “De tijden veranderen. De studenten zijn nu meer betrokken bij een college. Vroeger werden studenten in hoorcolleges beschouwd als sponzen die kennis moesten absorbeerden. Hoorcolleges zijn er nog steeds, maar die moet je wel spaarzaam inzetten. Vormen van onderwijs waarmee de studenten zelf bezig zijn met de stof, zijn veel effectiever. Vooral als studenten aan elkaar de stof moeten uitleggen, werkt dat heel goed.”

Wim Dictus

“Ik heb geen speciale collegekleding en ik heb ook geen aanvangsritueel voor een college. Eens per jaar geef ik de cursus Ontwikkelingsbiologie voor biologen in het Wentgebouw en daar ga ik steevast met mijn motor naar toe en dan liggen mijn motorjas, -laarzen en -helm voor in de collegezaal. Eens per jaar geef ik de cursus voor BMW-studenten en dan zit ik meestal in het Hijmans van de Berghgebouw. Omdat we nu voor één keer moesten uitwijken naar het Ruppert en het het eerste uur van de dag was, lag ook daar mijn motoroutfit.”

Veel studenten zijn muzikale omnivoren

Ben je jong en hou je van jazz, dan heb je wellicht aanleg voor depressiviteit. Liefhebbers van rap en hardrock neigen eerder naar gewelddadig gedrag. Tot deze conclusies komt Juul Mulder in haar proefschrift Use it or lose it, een onderzoek naar de invloed van popmuziek op het gedrag van jongeren.

Het proefschrift van Juul Mulder (32) waarop ze 19 november promoveerde, belicht de relatie tussen muziekvoorkeuren en gebruiksvormen met het psychosociale functioneren onder adolescenten en jongvolwassenen. Met andere woorden: welke invloed heeft muziek op het gedrag van jongeren?

“In Amerika is al eens onderzoek gedaan over de muzikale voorkeuren en de invloed hiervan op het gedrag van jongeren”, zegt Mulder, “maar hierin werden alleen rap versus pop of heavy metal versus pop onderzocht.” Voorkeuren voor een brede range aan genres, zoals pop, urban, rock, dance en elite (soul-r&b, lounge, singer-songwriter, jazz, klassiek werden door Mulder in verband gebracht met het gedrag. “Probleemgedrag is op drie vlakken onderzocht. Ten eerste heb ik gekeken naar internaliserend emotioneel functioneren: zijn liefhebbers van een muziekstroming bijvoorbeeld vaker depressief? Daartegenover staat het externaliserend probleemgedrag ofwel zijn bepaalde muziekliefhebbers agressiever? Tot slot heb ik gekeken of muziekvoorkeur samenhangt met het gebruik van sigaretten, alcohol en cannabis.”

Een paar in het oog springende uitkomsten zijn dat jongeren die van muziek houden die op volwassenen is georiënteerd, zoals klassiek en jazz, eerder last hebben van depressieve buien en op school vaker sociale problemen hebben. Ze worden bijvoorbeeld vaker gepest. Een andere constatering uit het onderzoek, is dat liefhebbers van rap en (hard)rock vaker negatief gedrag vertonen naar buiten toe. Ze zijn vaker agressief en begaan meer strafbare feiten. Opvallende groepen zijn de omnivoren ofwel de allesliefhebbers en de jeugdige metalfans. Deze laatste groep heeft zowel meer internaliserende als externaliserende problemen in vergelijking met hun leeftijdsgenoten. Ook gebruiken ze meer genotsmiddelen dan liefhebbers van andere muziekstijlen. Maar het een komt niet door het ander, het is bij de muziek passend gedrag. Mulder geeft uitleg over de groep metalfans: “Deze 'extremen' passen in hun belevingswereld, bij hun identiteit. Ze zetten zich af tegen alles wat mainstream is, zowel qua gedrag, uiterlijk als muziekstijl. Metal is een way of life, waar alles bij hoort, dus ook de extreme muziek die bijvoorbeeld over woede en wanhoop gaat. Daarin vinden ze waarschijnlijk herkenning en een uitlaatklep, naast de kick die de muziek en het imago hen geeft.” Mulder vindt de omnivoren de meest interessante groep. “Zij gebruiken muziek als emotieregulerend mechanisme. De stemming, waarin zij verkeren, bepaalt hun muziekkeuze. Ze hebben geen vaste voorkeur, maar zetten op waar ze zin in hebben. Bij het sporten bijvoorbeeld dance, maar als ze thuis zijn, kunnen ze zomaar compleet ergens anders naar luisteren. Mulder denkt dat veel studenten deze omnivoorstijl hebben. “Ze pakken eruit wat ze nodig hebben. In het nachtleven kan dat clubmuziek zijn, maar ook André Hazes. Deze stijl past in onze tijd van het postmodernisme: het is internationaal, pragmatisch en opportunistisch. In je studententijd vorm je je muziekstijl. Je hebt veel tijd om zelf in te delen, stijlen uit te proberen en je eigen deejay te zijn. Kijk maar eens wat voor muziek er op I-pods (zie kaders, red) staat. Je komt de vreemdste collecties tegen.” Mulder beschouwt zichzelf ook als omnivoor. “Ik luister naar veel verschillende soorten muziek. Ik hou van Amy Winehouse, maar vind Eminem soms ook geweldig. Eigenlijk heb ik een muzikale voorkeur ontwikkeld, waar ik vroeger tegen aanschopte. In De Kwinne, het jeugdhonk in mijn geboorteplaats Stadskanaal, was het metal wat de klok sloeg. Ik neigde zelf meer naar het hippie-imago. Wijde broeken, lang haar en paars, veel paars. We luisterden naar folk en trash rock, we wilden niet meedoen met de rat race van het materialisme. Met Pearl Jam en Nirvana kon je niet aan komen zetten, omdat ze in de top 40 stonden.”

Inmiddels zijn de taboes van weleer overboord gezet. Ook Mulder laat zich in met populaire muziek. Lose yourself van Eminem kroonde ze tot de oppeppende soundtrack van haar boek. Naast de Amerikaanse rapper haalt ze filosoof Fredrich Nietzsche aan in haar slotwoord. “Zonder muziek zou het leven een vergissing zijn.”

Weerspiegelt jouw mp3-collectie je persoonlijkheid?

Omnivoor Victorien Koningsberger (22): “Dit is een billige. Ik had een I-pod, maar die is gecrashed. Op deze mp3-speler kunnen 250 nummers worden geladen, maar ik heb er maar 80 op staan. Van Bløf en Acda en de Munnik tot iets alternatiever, de Kaiser Chiefs bijvoorbeeld. Maar ook klassieke filmmuziek en dance. Mijn smaak is niet veel veranderd sinds de middelbare school. Komt misschien ook doordat ik niet veel download.” De studente, die bezig is met haar master Kunstgeschiedenis heeft altijd muziek op staan. “Thuis, tijdens het studeren, op de fiets. Zelfs zonet in de letterenbieb, toen ik mijn stageverslag typte. Wat ik toen luisterde? Dancedepartment, van radio 538. Maar dat zet ik niet op als ik heel geconcentreerd moet zijn, bij het beschrijven van een gebouw uit de Middeleeuwen bijvoorbeeld. Dan luister ik liever naar klassieke muziek, kom ik meer in de sfeer. Ik ben van plan om meer naar middeleeuwse muziek te gaan luisteren, zoals het madrigaal. Muziek is voor mij iets van alledag. Onmisbaar.”

“Ik ga inconsequent met muziek om”, zegt Lou Benders. “De ene keer zet ik heel bewust muziek op, om er echt naar te luisteren. Maar het komt ook voor dat ik 'lui' ben en de radio aanzet en wel zie wat er voorbij komt. Ik heb laatst iets nieuws ontdekt. Een site, die allemaal artiesten linkt aan je voorkeur. Als je aangeeft, dat je van Louis Armstrong houdt, geeft hij bijvoorbeeld aan dat je ook 'moet' luisteren naar Ella Fitzgerald. Maar dit zet ik niet op tijdens het studeren. Dan heb ik vaak Spaanse muziek opstaan. Geen Enrique Iglesias ofzo, maar van die muziek die je hoort als je op een Spaans terrasje zit. Omdat ik de taal niet versta, erger in me niet aan de tekst en leidt het niet af.

De mp3-speler van de studente Duitse Taal en Cultuur heeft het sinds kort begeven. “Wat er op stond? Heel gevarieerd. Van akoestische gitaarmuziek, zoals Kelly Joe Phelps tot hiphop en van techno tot Stevie Wonder en Otis Redding. Of ik muziek erop heb staan waar ik me voor schaam?” Lachend: “Een nummer over Schnapsi das kleine Alkodol. Inderdaad, afgeleid van Schnappi. Alleen is dit de volwassen versie, waarin Schnapsi iets meer addicted is.

“Ik gebruik muziek op verschillende manieren. Als ik in een nostalgische bui ben: oude muziek, zoals van Bob Dylan en Janis Joplin. Voordat ik uitga muziek om in de stemming te komen: Techno, maar ook foute hiphop. Jack Johnson gebruik ik als slaapmuziek.” Gothic zal de 20-jarige nooit opzetten. “Daar heb ik alleen maar negatieve associaties mee. Ik vind het deprimerend geschreeuw.”

“Muziek is voor mij ontspannen, ontdekken en verrijken”, zegt de 21-jarige Art Speksnijder. “Ik heb geen idee hoeveel nummers ik bij me heb, maar op mijn mp3-speler kan twee gigabyte. Er staat van alles op. Van Interpol (op rock georiënteerde kunstmuziek, RB) tot hedendaagse klassieke muziek, zoals Arvo Pärt.” Ook de mainstream-muziek maakt uit van de mp3-collectie van de eerstejaarsstudent Taalwetenschappen. The Beatles, U2 en ook Bløf. “Ik had ook ooit gabber er op staan, om te experimenteren. Maar dat heb ik er inmiddels vanaf gegooid. De shufflefunctie gebruik ik nooit, ik zoek altijd een album uit. Ik pas muziek niet aan bij mijn activiteit, maar bij mijn stemming. Als ik vrolijk ben, dan zet ik vaak The Beatles op en dan vooral de albums Abbey Road en Sgt. Pepper Lonely Hearts Club Band. Wanneer ik na wil denken en even achterover ga zitten, kies ik meestal voor klassiek. Bach bijvoorbeeld.”

“Sinds ik studeer is mijn smaak veranderd. Eerst luisterde ik vooral naar 3FM, nu kijk ik meer om me heen, ik sta open voor allerlei stijlen. Maar tijdens het studeren blijft de radio aan staan. 3FM of het radiostation van Rob Stenders, KXradio.”

Hoe word je Docent van het Jaar?

Een docent moet worden voorgedragen door een studievereniging. Studieverenigingen raadplegen hiervoor meestal hun leden waarna een nominatie volgt. De studievereniging draagt vervolgens de docent voor bij de docentenjury en onderbouwt haar voordracht met een dossier met lijvige argumenten. Na een eerste schifting, blijven er nog een stuk of zes kandidaten voor de titel over. De studievereniging moet haar kandidaat voor de jury mondeling verdedigen. Doen ze dit overtuigend dat gaat de docent door naar de finale. De jury bepaalt uiteindelijk wie de winnaar wordt. De winnende docent krijgt 5000 euro en een wisseltrofee, de studievereniging wint 850 euro. Het Jong Docententalent wordt op gelijke wijze voorgedragen en uiteindelijk genomineerd. Hij of zij krijgt ook een wisseltrofee en ontvangt 2000 euro. De nominatie voor het jaar 2008-2009 sluit donderdag 18 december. De gehele procedure plus de lijst met alle winnaars is te vinden via www.uu.nl/NL/onderwijs/topdocentenenstudenten/docentenprijzen

De docent van het jaar prijs bestaat sinds 1994, de talentprijs sinds 1999.

Criteria Docentenprijs

•De docent weet de essentie van het vakgebied op aansprekende en effectieve wijze te presenteren.

•De docent slaagt er in om passende en gevarieerde toets en werkvormen te ontwikkelen.

•De docent nodigt uit tot een kritische reflectie op het vakgebied en is in staat zijn/haar vakgebied in een ruime wetenschappelijke en maatschappelijke context te plaatsen.

•De docent draagt bij aan didactische en inhoudelijke onderwijsvernieuwing.

•De docent is bereikbaar en staat open voor vragen en suggesties van studenten.

•De docent stimuleert studenten tot creatief en onafhankelijk denken en handelen en stimuleert de ontwikkeling van een wetenschappelijke attitude.

•De docent slaagt erin studenten te enthousiasmeren en actief bij het onderwijs te betrekken.

•De docent levert, in de context van de opleiding, een buitengewone prestatie.