‘Zonder zoektocht naar de betovering zou de wereld leeg en kaal zijn’
Met Claudio Magris verwelkomt de Universiteit Utrecht volgende week haar eerste writer in residence. De Italiaanse auteur, die in ons land vooral bekendheid kreeg door de verschijning van Donau, zal in Utrecht lezingen en workshops geven, maar als het aan hem ligt, vooral veel met studenten praten. Het Ublad sprak in zijn woonplaats Triëst met hem over grenzen, utopieën en de tedere kracht van de ironie.
Tekst Erik Hardeman
Het is ‘s ochtends even na negen uur als Claudio Magris komt aanlopen. Na het interview gisteravond hebben we afgesproken om de volgende dag nog wat foto’s bij de zee te maken. Al van grote afstand zwaait hij vrolijk. Zodra we elkaar de hand hebben geschud, buigt hij zich vertrouwelijk naar me toe en wijst naar de pier. “Als de bora (de oostenwind van achter de bergen, EH) waait, kan het hier zo koud worden dat een deel van de baai dichtvriest. In mijn jeugd was het voor schooljongens een sport om dan zo ver mogelijk over het ijs te lopen en in zee te plassen.” Op mijn vraag of hij daar ook aan meedeed, kijkt hij me quasi verontwaardigd aan en zegt dan lachend: “Wat dacht je? Natuurlijk deed ik mee.”
Wie Claudio Magris zegt, zegt Triëst; de stad waar hij in 1939 werd geboren en die zo’n grote invloed op zijn werk zou hebben. Hij wijst op de paleizen aan de Piazza dell’Unita. “Op het eerste gezicht lijkt Triëst misschien veel op andere Italiaanse steden, maar het is nog steeds in veel opzichten een grensstad, met duidelijke Oostenrijkse en Slavische invloeden. Ik heb lang in Turijn gewoond, één van de hoofdsteden van het modernisme, de stad van de industrialisatie, de stad van Fiat. Daar heerst een sfeer van hard werken, van publish or perish, heel anders dan de bijna zigeunerachtige losheid die Triëst kenmerkt. Ik houd erg van Turijn, maar voor een schrijver is Triëst ideaal.”
Hij is vaak op reis, maar in zijn geboortestad is hij met grote regelmaat te vinden aan zijn vaste tafeltje in het stijlvolle café San Marco. Het spreekt voor hem dan ook vanzelf dat het interview plaatsvindt in die klassieke omgeving, waar het Oostenrijkse verleden van Triëst nog zo nadrukkelijk aanwezig is, het café waaraan hij zelfs een heel hoofdstuk van zijn boek Microcosmi heeft gewijd. Het behoeft geen betoog dat het decorum in café San Marco scrupuleus in ere wordt gehouden. Als ik aan de bar vraag, waar ik de heer Magris kan vinden, kijkt de ober me licht misprijzend aan. ‘Professore Magris? Nee, die is er nog niet.’ Maar ik mag wel vast plaats nemen, want ‘il professore’ kan elk moment arriveren.
Gruwelen
Toen Donau in 1986 verscheen, was de opwinding groot. Meer dan het verslag van een tocht door het hart van het oude Europa, was het boek een erudiete verhandeling over grenzen die mensen van elkaar scheiden, maar ze tegelijk ook samenbrengen. Wie de Italiaanse auteur alleen van dit bijzondere reisverhaal kent, zal het vreemd te moede zijn bij het lezen van Blindelings, zijn jongste roman. Vooral in de eerste hoofdstukken krijgt de lezer een aaneenschakeling van gruwelen voorgeschoteld, die hoofdpersoon Salvatore Cippico en zijn alter ego Jorgen Jorgenson hebben ondergaan in het negentiende-eeuwse Australische strafkamp Port Arthur, in concentratiekamp Dachau, en op het Joegoslavische gevangeniseiland Goli Otok.
De roman vormt de weerslag van het levensverhaal dat Cipicco in een even chaotische als associatieve woordenstroom aan zijn psychiater vertelt. Hij heeft zijn hoofdpersoon verzonnen, vertelt Magris, maar diens belevenissen heeft hij opgetekend uit de mond van communisten uit het havenstadje Monfalcone aan de golf van Triëst. Na in Spanje tegen Franco en in de oorlog tegen het fascisme te hebben gestreden, vertrokken zij in 1945 naar Joegoslavië om daar de socialistische heilstaat van maarschalk Tito te helpen opbouwen. Toen Tito echter in 1948 brak met Stalin, werden zij als agenten van de communistische vijand naar Goli Otok gedeporteerd om daar door hun voormalige kameraden met sadistisch genoegen te worden gemarteld en vernederd.
Magris bevestigt dat hij dit keer een ‘zwart’ boek heeft geschreven, “een reis zonder mededogen door de hel”, zoals hij het noemt. “Ernesto Sabato heeft de literatuur ooit onderverdeeld in day-time writing en night-time writing. Die eerste vorm is het soort literatuur waarin een auteur een wereld creëert die correspondeert met zijn gedachten en gevoelens. Veel van mijn boeken zijn day-time boeken, al ontbreekt de schaduwzijde ook daar nooit helemaal. Maar soms worden we geconfronteerd met een dubbelganger in ons, onze zwarte kant, en om die te beschrijven, is night-time writing onvermijdelijk.”
Zoals wel vaker in het gesprek gebruikt hij een beeld uit de Griekse mythologie. “Soms sta je opeens oog in oog met de Medusa (de vrouw met slangen als haar, wier aanblik zo angstaanjagend was dat wie haar zag verstijfde en in steen veranderde, EH). Dan kun je niet met haar naar de kapper gaan en zeggen: maak haar eens wat toonbaarder, dan moet je de waarheid onder ogen durven zien. We denken er liever niet te veel aan, maar als we eerlijk zijn, kunnen we niet ontkennen dat ook die zwarte kant een deel van ons is. ‘Blindelings’ toont ons hopelijk niet wat we zijn, maar laat ons wel zien wat we in bepaalde omstandigheden gemakkelijk kunnen worden.”
Utopie
“Maar….!!!”, vervolgt hij met grote nadruk, “ondanks dat dit allemaal waar is, bestrijd ik dat het een pessimistisch boek is. Voor mij is het vooral een roman van verzet, een verhaal over de trouw van mensen aan hun idealen. Salvatore gelooft in een betere wereld en zijn overtuiging drijft hem voort. Je kunt je twijfels hebben over de vlag van het communisme waaronder hij zijn strijd streed, maar wat ik in hem bewonder is zijn wil om de wereld te redden. Hij is een man met passie, iemand die ondanks wat hij meemaakt, blijft strijden voor de zaak waarin hij gelooft. Hij staat lijnrecht tegenover al die mensen die niet de behoefte voelen om van de wereld een betere plek te maken. Als ik ergens een hekel aan heb, dan is het aan die postmoderne gelatenheid van tegenwoordig.”
Dat Salvatore, net als hijzelf, is geboren op 10 april, is een grapje, zegt hij. Maar hij laat er weinig twijfel over bestaan dat hij de passie van zijn romanfiguur deelt. “Laat ik voorop stellen dat ik erg sceptisch sta tegenover mensen die utopieën najagen. Vaak zijn dat mensen die geloven dat zij de enige juiste oplossing hebben voor alle wereldproblemen, en de recente geschiedenis heeft afdoende duidelijk gemaakt tot wat voor verschrikkingen dat kan leiden. Maar het feit dat utopieën zo vaak zijn uitgemond in totalitaire regimes, betekent niet dat we maar moeten ophouden met naar een ideale wereld te streven, zelfs al beseffen we maar al te goed dat zo’n wereld niet bestaat.”
Dit besef duidt Magris in een in 1999 verschenen essay aan met de term ‘onttovering’. ‘Utopie en onttovering’, schrijft hij, ‘moeten niet tegenover elkaar worden gesteld, maar elkaar wederzijds steunen en corrigeren. Eén van de mooiste romans uit de wereldliteratuur is wat hem betreft dan ook Don Quichot, waarin de Don de utopie belichaamt en Sancho Panza voor het tegenwicht zorgt. Hij refereert aan de episode, waarin Don Quichot de grot van Montesinos binnengaat. “Ik heb die grot zelf bezocht en hij is heel klein, maar bij terugkomst vertelt Don Quichot enthousiast over alle reuzen en prachtige feeën die hij er gezien heeft. Dan is Sancho Panza de realist die tegen hem zegt: ‘Misschien is het wel niet waar wat u allemaal vertelt’. Maar hij blijft zijn meester volgen, want ook al weet hij dat Don Quichot hersenschimmen najaagt, hij weet ook dat de wereld zonder diens zoektocht naar de betovering leeg en kaal zou zijn.”
Berlusconi
We praten over het ontbreken van utopisch denken in de huidige maatschappij en over de politieke situatie in Italië, die hem niet vrolijk stemt. Van 1994 tot 1996 zat hij als onafhankelijk afgevaardigde in de Italiaanse Senaat, maar een groot succes werd dat niet. “Ik had mij kandidaat gesteld op verzoek van vijf anti-Berlusconi partijen en doordat rechts verdeeld was, werd ik nog gekozen ook. Maar het was mij in Rome al snel duidelijk dat het politieke bedrijf tegen mijn natuur indruist. Daarom ben ik er na twee jaar mee gestopt. Ik kan mijn kleine bijdrage beter leveren door te schrijven.”
Met zichtbaar plezier vertelt hij hoe hij Roberto Calderoli, een minister van de door hem verfoeide separatistische Lega Nord, een paar jaar geleden op de kast wist te krijgen. “Calderoli is voor het geven van grotere bevoegdheden aan de regio’s, maar hij gebruikte daarvoor steeds het Engelse woord devolution. Ik heb toen in de Corriere della Sera een stuk geschreven, waarin ik pleitte voor een wet die alleen de acteur Alberto Sordi nog toestond om dat woord te gebruiken, omdat hij zo goed is in het imiteren van het soort domme Italiaan dat gelooft dat alles wat uit Amerika komt, beter is. Calderoli reageerde met een lang artikel vol beledigingen en ik heb toen teruggeschreven: ‘bedankt voor uw aandacht en het valt me op dat u nu voor de eerste keer devoluzione schrijft in plaats van devolution. In 41 jaar Corriere is dit mijn grootste succes.’ Dit was trouwens dezelfde minister die ooit een varken meenam naar een moskee. Ik heb toen geschreven: ‘Helaas zijn we niet in Engeland, waar het mogelijk is om dieren aan te klagen. Anders had ik het varken aangeklaagd voor het beledigen van één van de drie grote religies in de wereld door deze minister mee naar de moskee te nemen.’
Vriendschap
Reizen, schrijven en mensen ontmoeten. Sinds Donau is dat het leven dat Magris leidt. “Donau heeft me een nieuwe vrijheid gegeven. Niet alleen veranderde dat boek mijn leven van dat van een hoogleraar Duitse literatuur in dat van een schrijver, maar ook geestelijk gaf het me ruimte. Het gaf me de gelegenheid voor spiritueel flaneren. Als ik iets zie wat ik de moeite waard vind, kan ik er nu achteraan gaan zonder me schuldig te voelen. Het is een veel creatiever leven, veel minder gedomineerd door verplichtingen, veel meer zigeuner, en ik voel me er geweldig bij.”
Vaak heeft Magris zijn liefde voor de zee bezongen. Op de vraag of ook muziek een grote rol in zijn leven speelt, volgt een diepe zucht. “Ik heb een passie voor muziek, maar ik moet helaas bekennen dat ik op dit gebied erg onwetend ben. Mijn zoons verwijten mij dat ik mijn werk en de daarbij behorende verplichtingen veel te lang heb laten voorgaan. Ik heb wel geprobeerd me te verzetten en vrije tijd voor mezelf te creëren, maar dat is niet erg goed gelukt. Dat komt ook omdat ik zoveel andere passies heb. Neem mijn vriendschappen. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik een of meer vrienden ontmoet.” En beslist: “Ik sta geen leven toe zonder vriendschap.”
Nadat de foto’s zijn gemaakt praten we op de kade nog even verder over muziek. “Ik ben altijd jaloers geweest op mijn grote vriend Paolo Bozzi”, zegt hij. “Hij was psycholoog en een goed schrijver, maar hij reserveerde elke dag van zijn academische leven twee uur voor zijn viool. Ook op onze reizen langs de Donau had hij altijd een reisviool bij zich.” Welke componisten hem het meest dierbaar zijn? Hij denkt even na. “Scarlatti, Vivaldi, Mozart. En Schubert natuurlijk, ach, die Lieder.” En daar, op de Molo Audace van Triëst, barst de warmbloedige romanticus die Claudio Magris is, spontaan uit in gezang.
Dit jaar wordt hij zeventig, maar il nostro bambaccio, zoals de eigenares van mijn hotel hem liefkozend noemt (“een goed schrijver, maar naar mijn smaak wel erg links”), peinst niet over stoppen. “Ik ben net begonnen aan een nieuwe roman, maar ik heb nog maar een vaag idee over het verhaal, ik weet zelfs nog niet of de hoofdpersoon een jongen of een meisje wordt. Of het weer zo’n somber boek wordt? Dat kan ik echt nog niet zeggen. Zo is het bij al mijn romans en toneelstukken gegaan, ik wist pas wat het voor boek zou worden, als ik al bijna op de helft was. Zelfs van Donau wist ik lange tijd niet of het een reportage zou worden of een roman.”
We nemen afscheid. Magris wenkt een taxi en ik wandel terug naar het centrum. Op een brug over het Canal Grande slaat James Joyce het stadsgewoel onverstoorbaar gade. Ook andere schrijvers zijn recent door het stadsbestuur in brons vereeuwigd. Mocht Claudio Magris ooit de Nobelprijs winnen, dan valt ook hem ongetwijfeld die eer te beurt. Als ik hem in café San Marco vraag of zo’n standbeeld hem wat lijkt, krijgt hij spontaan een lachbui. “Een standbeeld? Van mij? Ha, ha, dat zullen de duiven leuk vinden.” Hij proest het uit. “Ik zie me al staan met een duif op mijn kop. Schitterend toch?”
Claudio Magris
Claudio Magris (Triëst, 1939) studeerde aan de universiteit van Turijn Duitse taal en letterkunde en promoveerde in 1962 op het proefschrift De Habsburgse mythe in de Oostenrijkse literatuur, een boek dat inmiddels in zes talen is vertaald. Tot 1978 was hij hoogleraar Duitse letterkunde in Turijn, vanaf dat jaar tot aan zijn emeritaat bekleedde hij die leerstoel aan de universiteit van Triëst.
Magris kreeg eredoctoraten van de universiteiten van Straatsburg (1991), Kopenhagen(1993), Klagenfurt (1995), Szeged (1999), Madrid (2006) en Paris Nanterre (2006). In 2001 werd hem de Nederlandse Erasmusprijs verleend.
Hij publiceerde ruim dertig letterkundige studies, romans, toneelstukken en essaybundels en schrijft al vele jaren beschouwingen in dagblad Corriere della Sera. Donau, zijn magnum opus uit 1986, is inmiddels in 22 talen vertaald. De eerste van die vertalingen was de Nederlandse van Anton Haakmat.
Aan de andere kant
Triëst is tot de eerste wereldoorlog de belangrijkste haven van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. In 1918 wordt de stad, met het Karstgebergte en het schiereiland Istrië, ingelijfd bij Italië. In 1945 bezetten de partizanen van Maarschalk Tito stad en ommeland en alleen dankzij ingrijpen van de geallieerden wordt voorkomen dat Triëst deel wordt van Joegoslavië. De Karst en Istrië met de havenstad Fiume (nu Rijeka) worden wel door Tito geannexeerd. In 1954 worden de nieuwe grenzen door de vier grote mogendheden bekrachtigd.
In Aan de andere kant, beschouwingen over grenzen beschrijft Claudio Magris de invloed van de stad op zijn werk.
Triëst was tijdens mijn kinderjaren niet alleen een grensstad, het leek zelf een grens die bestond uit zoveel kleine grenzen dat ze elkaar binnen in de stad doorsneden en zelfs kruisten in de karakters en de leefwijze van de inwoners. (...) Wanneer ik met mijn vriendjes op de Karst ging spelen, zag ik heel concreet het IJzeren Gordijn, de grens die toen de hele wereld in tweeën sneed en die zich maar een paar kilometer van mijn huis bevond. Daarachter begon de immense, onbekende en bedreigende wereld die het rijk was van Stalin. (...) Maar toch waren die gebieden, die tot het ‘andere’ Europa behoorden, tot een paar jaar geleden Italiaans geweest; totdat ze aan het einde van de oorlog door Joegoslavië bezet en geannexeerd werden. (...) In Triëst leidde dit alles dikwijls tot een gevoel van onzekerheid, van nergens bij te horen en een vreemde te zijn; het paradoxale gevoel tegelijk in het centrum en aan de periferie van het leven te wonen. De stad, die tot 1954 een vrijstaat was, werd in die periode bestuurd door de Amerikanen en de Engelsen, en behoorde wel en niet tot Italië. Hier was het gemakkelijker dan elders om te twijfelen of je een toekomst had, je wist niet goed wie en wat je was, en dat leidde tot aanhoudende ensceneringen van de eigen identiteit. (...) Het ervaren van deze warboel bracht een vroegrijpe ontgoocheling met zich mee, een illusieloze scepsis ten aanzien van elk geloof in een rechtlijnige voortgang van de geschiedenis. (...) Zonder deze grenservaring zouden veel van mijn boeken niet zijn ontstaan. Heel Donau is een boek over grenzen, een zoektocht die diende om grenzen te overschrijden en te overwinnen, niet alleen nationale, maar ook culturele, linguïstische, psychologische; grenzen in de uitwendige werkelijkheid, maar ook in het binnenste van een individu, grenzen die de verborgen, duistere zones van de persoonlijkheid scheiden en die eveneens overschreden moeten worden, als we ook de meest verontrustende componenten van de archipel waaruit de eigen identiteit bestaat, willen kennen en aanvaarden.
Uit ‘Utopie en onttovering’
De onttovering brengt, als ogen die te veel gezien hebben, het melancholieke zelfbewustzijn met zich mee dat de erfzonde is begaan, dat de mens niet onschuldig is. Maar ze doet ook beseffen dat de wereld bij tijd en wijle zo betoverend is als het Aards Paradijs, dat zwakke en slechte mensen ook in staat zijn tot ruimhartigheid en liefde. De onttovering is een tegenstrijdigheid die het verstand niet kan oplossen en die alleen door de poëzie kan worden uitgedrukt en bewaakt, want onttovering zegt dat de betovering niet bestaat, maar suggereert door de toon en de wijze waarop zij dat zegt dat die betovering ondanks alles bestaat en kan verschijnen wanneer men er het minst op bedacht is. Een stem zegt dat het leven geen zin heeft, maar het diepe timbre van die stem is de echo van de zin.
Uit ‘Blindelings’
Wij pijeskari, zanddelvers, moesten in die zee staan tot op borsthoogte, ook ’s winters, en met de schop over de bodem schrapen om zand te scheppen en de berries te laden, omhoog en omlaag met de schop, in het ijskoude water. Na een poosje voel je zelfs de ijzige kou niet meer; de schop gaat omhoog en omlaag, als je hem niet snel vol zand omhoog brengt, krijg je stokslagen, eentje hebben ze zijn neus gebroken en hij bleef daar staan, nat tot op zijn borst, met een kapot gelaat, bloed en snot van ijs.
Uit ‘Blindelings’
Af en toe zetten ze de ustascia-nationalisten die daar aan het eind van de oorlog waren opgesloten een van ons voor, en die lieten merken hoe graag ze nog een keer gehate communisten folterden, dit maal op bevel van andere communisten, en sommigen gingen eraan onderdoor. Antonio de Pol bijvoorbeeld was in Spanje kapitein geweest in het Vijfde Regiment en had een arm verloren zonder de strijd op te geven, maar toen twee ex-ustascia’s zijn andere arm hadden gebroken en in zijn mond hadden gepiest kon hij het niet meer aan, klom op een rots en stortte zich naar beneden, waar hij op het gesteente te pletter viel.
Uit ‘Utopie en Onttovering
De ironie is een guerilla tegen het pathos vanuit de onderbuik en het postmoderne minimalisme; zij is een tedere en tegelijk sterke deugd.
Uit ‘Utopie en Onttovering
Revolutionaire utopieën zijn als gist, dat op zichzelf niet voldoende is om brood te maken, in tegenstelling tot wat veel ideologen gemeend hebben, maar dat wel nodig is om een goed brood te bakken.