Achtergrond

’De geesteswetenschappen, dat is de wereld waarin je leeft en waar je uit voorkomt’

Ianthe Bato, HOP

Onder leiding van de Amsterdamse burgemeester Cohen, die in een vorig leven universitair bestuurder en staatssecretaris van onderwijs was, schreef de commissie Geesteswetenschappen een toekomstplan voor de humaniora. Ondanks stijgende studentenaantallen en hoogwaardig onderzoek staan de geesteswetenschappen onder druk. De wetenschappelijke staf vergrijst en het opleidingsaanbod is te versnipperd. De onderwijslast is hoog, het rendement te laag en de maatschappelijke uitstraling wordt onvoldoende benut. Om het tij te keren is er geld nodig, oordeelde de commissie in december, veel geld.

En dat komt er ook. Onderwijsminister Plasterk zegde toe om vanaf 2011 jaarlijks 15 miljoen euro te reserveren voor faculteiten die een ‘overtuigend toekomstplan’ op tafel leggen. Hierin moeten ze beloven werk te maken van de verschillende deelproblemen. Een gezaghebbend ‘regieorgaan’ zal de plannen beoordelen en verdeelt op basis daarvan de pot. Commissievoorzitter Job Cohen vindt het een goed begin, maar: “Het hoger onderwijs moet nóg hoger op de agenda. Andere landen geven er meer geld aan uit. Wij in de afgelopen decennia steeds minder. Dat vind ik dom: we zijn penny wise and pound foolish.”

Hebben de geesteswetenschappen hun geld de laatste jaren wel goed besteed?

Commissielid Frits van Oostrom, universiteitshoogleraar van Utrecht, mediëvist en oud-president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen: “In onderzoek is wel wat geld gestoken, maar het onderwijs heeft men te makkelijk laten liggen. Het is geen Ajax, het gaat niet alleen om topsport. Daar hebben we nu eenmaal voor gekozen in Nederland. Misschien is onderwijs niet sexy genoeg, minder inspirerend, maar het is natuurlijk wel de basis. Nu is het de vraag of de studenten die niet voor de wetenschap kiezen wel zo blij zijn met de specialistische verkokering die de geesteswetenschappen kenmerkt. Dat wordt de grote keuze voor de toekomst: moeten de geesteswetenschappen wel of niet evolueren naar een liberal arts model. Studenten zijn meer eclectisch geworden, en daar moeten deze opleidingen ook aan tegemoet komen.”

De geesteswetenschappen worden in het rapport bonding en bridging genoemd, ook over culturen heen. Maar allochtone studenten weten de weg naar de humaniora slechts mondjesmaat te vinden.

Van Oostrom: “Veel van de geesteswetenschappen zijn enorm verbale vakken, en ook erg geworteld in onze cultuur. Er is best een hoge drempel voor nieuwkomers. Toch komen zij juist vaak uit culturen waar traditie en besef van culturele verworvenheden heel hoog genoteerd staan.”

Cohen: “Er zijn intussen wel geweldige voorbeelden. Hafid Bouazza, bijvoorbeeld, of Kader Abdolah. Die laatste voegt enorm veel toe aan het literaire klimaat, juist doordat hij twee culturen bij elkaar brengt.”

Allochtone studenten kiezen traditioneel voor nuttige studies. Het nut van de geesteswetenschappen is vaak minder vanzelfsprekend dan dat van pakweg economie.

Cohen: “Het nut van de geesteswetenschappen is vaak indirect. Maar het is er wel. Geschiedenis, bijvoorbeeld, is onderdeel van je eigen cultuur. Als je daar niets mee doet, dan raak je je wortels kwijt. De geesteswetenschappen, dat is de wereld waarin je leeft en waar je uit voorkomt. Daarom moet die wetenschappen blijven voeden.”

Van Oostrom: “Maar, de dood hoort ook bij het leven. We zitten in het Darwin-jaar, er sterven ook dingen af. Dat is net zo in de geesteswetenschappen, en dat is helemaal niet zo erg. Vakken die nu als heel klassiek gelden, zoals mijn eigen vak Middeleeuwse Nederlandse literatuur, die waren ooit nieuw. Pas aan het einde van de 19de eeuw zijn dat serieuze vakken geworden.”

Hoe bepaal je wat mag verdwijnen en wat niet?

Van Oostrom: “Dat gaat bij de geesteswetenschappen in wezen niet anders dan bij andere wetenschappen. Dat bepaalt het forum zelf.”

De wet van de sterkste?

Van Oostrom: “Nou, van de sterkste… van de interessantste, de meest vruchtbare, ja dat is misschien wel het juiste evolutionaire woord.”

Cohen: “Dat gebeurt in elke wetenschap.”

Voor de unica, zoals Indonesisch in Leiden of Portugees in Utrecht, wordt in het rapport geen speciale injectie gevraagd.

Van Oostrom: “Die injectie bestaat al. Er zijn de ‘Staalgelden’, waarmee niet rendabele opleidingen worden bekostigd. Maar we gaan de faculteiten met unica heus wel vragen hoe ze daarmee omgaan. Wat we met dit rapport beogen is juist dat landelijke perspectief in de gaten te houden. Onze hoofdvraag is niet ‘wat is goed voor Leiden’, maar ‘wat is goed voor Nederland?’ En zeker in de geesteswetenschappen is samenwerking essentieel. Er zijn zes masteropleidingen Kunstgeschiedenis bijvoorbeeld, maar er is geen Engelstalige master zeventiende-eeuwse schilderkunst. Heel de wereld kijkt naar die Gouden Eeuw, en we hebben niets te bieden. De stap naar die landelijke samenwerking is ook voor dit soort vakken heel goed. Daar zullen we de colleges van bestuur wel van moeten overtuigen. Want die denken ook: men moet wel in ons shirtje spelen.”

De faculteiten moeten zelf met een plan komen.

Cohen: “Ja, maar zij zijn ook niet gek. Met hun plan zetten ze natuurlijk in op hun eigen sterktes. Al die universiteiten zeggen dat ze tot de top van Europa willen behoren en dat ze zich willen onderscheiden. Als ze allemaal hetzelfde gaan doen, hebben ze een probleem.”

De opleidingen klassieke talen hadden de vorige jaren gemiddeld 94 eerstejaars, verspreid over vijf faculteiten. Straks biedt niemand meer klassieke talen aan.<CharStyle:.

Cohen: “Ik zie dat niet zo snel gebeuren. Maar: in de Middeleeuwen was ook iedereen vergeten wat er in de Romeinse tijd aan de hand was”.

De plannen van faculteiten moeten ook voorstellen bevatten voor de intensivering van de maatschappelijke uitstraling. Wat is er mis met de wetenschapper in de ivoren toren?

Cohen: “Niet zoveel, vind ik. Die mogen er óók zijn, als ze maar goed zijn. Maar niet alléén. En realiseer je dat studenten nu andere dingen willen, ze willen verbreding. In dit rapport hebben we gezegd: speel daar op in en haal daar als faculteit ook je kracht uit. Ga mee met die maatschappelijke ontwikkeling en gebruik ze voor de ontwikkeling van je eigen vakgebied.”

Van Oostrom: “Een wetenschapper kan er zelf voor kiezen dat niet te doen, omwille van talent, mensenschuwheid, geldingsdrang, of juist een gebrek daaraan. Maar een vak als geheel kan dat niet. Dat is voor het vak zelf ook niet goed. Splendid isolation, zeggen ze, maar zo splendid is het meestal niet.”

Cohen: “Toen ik rechten studeerde in Groningen had ik een beroemde hoogleraar Romeins recht, H.J. Scheltema. Een wat wonderlijke man die zich zijn hele leven op eigen houtje heeft beziggehouden met het beschrijven van de wetten van Justinianus. Dat soort wetenschappers moet vooral blijven bestaan, omdat ze zoveel kwaliteiten hebben.”

Van Oostrom: “En dat zijn dan niet zozeer kwaliteiten die men kan tellen, maar die men zal wegen. Wij pleiten ook niet echt voor een nieuw meetinstrument, maar voor een adequate kwaliteitsbeoordeling. Wat dat precies gaat worden, is nog de vraag. Daar moet de Akademie nog maar eens heel diep over nadenken.”

Er is te weinig geld, maar ook de faculteiten treft blaam: er is te veel interne verdeeldheid binnen de geesteswetenschappen.

Van Oostrom: “De geesteswetenschappen zijn erg divers, maar ook relatief kleinschalig. De lage kosten maken dat mogelijk. Je hebt geen grote, dure onderzoeksapparaten of laboratoria nodig. Die kleinschaligheid en verkaveling is traditie.”

Maar daar moet een einde aan komen.

Van Oostrom: “De wanden moeten in ieder geval wat poreuzer worden. Want dat cultiveren van die eigenheid, tja. In een bepaald vakgebied werd bijvoorbeeld wel eens gesproken over de Groningse school. En als je dan even nuchter ging kijken, bleek dat een hoogleraar te zijn, en een medewerker die zat te wachten tot die hoogleraar omviel. Dat was dan de Groningse school.”

Cohen: “Met het voorstel beogen we een onderlinge afhankelijkheid. De faculteiten moeten een plan maken als ze geld willen krijgen, de colleges moeten hen daarin steunen. OCW komt dan met extra financiering en ook het NWO speelt daar een rol in. Die samenwerking moet leiden tot een krachtiger positie van de geesteswetenschappen.”

Welke rol speelt het regieorgaan?

Van Oostrom: “Het wordt ongetwijfeld een ingewikkelde zaak. Ik word er voorzitter van en hoop dan niet alleen verkeersleider te zijn. Aan de andere kant moeten we niet denken dat we weten wat goed is voor de geesteswetenschappen in Maastricht.”

Cohen: “Maar je gaat wel kijken: zijn hun plannen goed genoeg?”

Van Oostrom: “Ja, we moeten ook beoordelen. Er is voor de geesteswetenschappen nu een hele wereld te winnen. Er is geen excuus meer om niet voor je dromen te gaan.”

De passie van Claudio Magris

‘Zonder zoektocht naar de betovering zou de wereld leeg en kaal zijn’

Met Claudio Magris verwelkomt de Universiteit Utrecht volgende week haar eerste writer in residence. De Italiaanse auteur, die in ons land vooral bekendheid kreeg door de verschijning van Donau, zal in Utrecht lezingen en workshops geven, maar als het aan hem ligt, vooral veel met studenten praten. Het Ublad sprak in zijn woonplaats Triëst met hem over grenzen, utopieën en de tedere kracht van de ironie.

Tekst Erik Hardeman

Het is ‘s ochtends even na negen uur als Claudio Magris komt aanlopen. Na het interview gisteravond hebben we afgesproken om de volgende dag nog wat foto’s bij de zee te maken. Al van grote afstand zwaait hij vrolijk. Zodra we elkaar de hand hebben geschud, buigt hij zich vertrouwelijk naar me toe en wijst naar de pier. “Als de bora (de oostenwind van achter de bergen, EH) waait, kan het hier zo koud worden dat een deel van de baai dichtvriest. In mijn jeugd was het voor schooljongens een sport om dan zo ver mogelijk over het ijs te lopen en in zee te plassen.” Op mijn vraag of hij daar ook aan meedeed, kijkt hij me quasi verontwaardigd aan en zegt dan lachend: “Wat dacht je? Natuurlijk deed ik mee.”

Wie Claudio Magris zegt, zegt Triëst; de stad waar hij in 1939 werd geboren en die zo’n grote invloed op zijn werk zou hebben. Hij wijst op de paleizen aan de Piazza dell’Unita. “Op het eerste gezicht lijkt Triëst misschien veel op andere Italiaanse steden, maar het is nog steeds in veel opzichten een grensstad, met duidelijke Oostenrijkse en Slavische invloeden. Ik heb lang in Turijn gewoond, één van de hoofdsteden van het modernisme, de stad van de industrialisatie, de stad van Fiat. Daar heerst een sfeer van hard werken, van publish or perish, heel anders dan de bijna zigeunerachtige losheid die Triëst kenmerkt. Ik houd erg van Turijn, maar voor een schrijver is Triëst ideaal.”

Hij is vaak op reis, maar in zijn geboortestad is hij met grote regelmaat te vinden aan zijn vaste tafeltje in het stijlvolle café San Marco. Het spreekt voor hem dan ook vanzelf dat het interview plaatsvindt in die klassieke omgeving, waar het Oostenrijkse verleden van Triëst nog zo nadrukkelijk aanwezig is, het café waaraan hij zelfs een heel hoofdstuk van zijn boek Microcosmi heeft gewijd. Het behoeft geen betoog dat het decorum in café San Marco scrupuleus in ere wordt gehouden. Als ik aan de bar vraag, waar ik de heer Magris kan vinden, kijkt de ober me licht misprijzend aan. ‘Professore Magris? Nee, die is er nog niet.’ Maar ik mag wel vast plaats nemen, want ‘il professore’ kan elk moment arriveren.

Gruwelen

Toen Donau in 1986 verscheen, was de opwinding groot. Meer dan het verslag van een tocht door het hart van het oude Europa, was het boek een erudiete verhandeling over grenzen die mensen van elkaar scheiden, maar ze tegelijk ook samenbrengen. Wie de Italiaanse auteur alleen van dit bijzondere reisverhaal kent, zal het vreemd te moede zijn bij het lezen van Blindelings, zijn jongste roman. Vooral in de eerste hoofdstukken krijgt de lezer een aaneenschakeling van gruwelen voorgeschoteld, die hoofdpersoon Salvatore Cippico en zijn alter ego Jorgen Jorgenson hebben ondergaan in het negentiende-eeuwse Australische strafkamp Port Arthur, in concentratiekamp Dachau, en op het Joegoslavische gevangeniseiland Goli Otok.

De roman vormt de weerslag van het levensverhaal dat Cipicco in een even chaotische als associatieve woordenstroom aan zijn psychiater vertelt. Hij heeft zijn hoofdpersoon verzonnen, vertelt Magris, maar diens belevenissen heeft hij opgetekend uit de mond van communisten uit het havenstadje Monfalcone aan de golf van Triëst. Na in Spanje tegen Franco en in de oorlog tegen het fascisme te hebben gestreden, vertrokken zij in 1945 naar Joegoslavië om daar de socialistische heilstaat van maarschalk Tito te helpen opbouwen. Toen Tito echter in 1948 brak met Stalin, werden zij als agenten van de communistische vijand naar Goli Otok gedeporteerd om daar door hun voormalige kameraden met sadistisch genoegen te worden gemarteld en vernederd.

Magris bevestigt dat hij dit keer een ‘zwart’ boek heeft geschreven, “een reis zonder mededogen door de hel”, zoals hij het noemt. “Ernesto Sabato heeft de literatuur ooit onderverdeeld in day-time writing en night-time writing. Die eerste vorm is het soort literatuur waarin een auteur een wereld creëert die correspondeert met zijn gedachten en gevoelens. Veel van mijn boeken zijn day-time boeken, al ontbreekt de schaduwzijde ook daar nooit helemaal. Maar soms worden we geconfronteerd met een dubbelganger in ons, onze zwarte kant, en om die te beschrijven, is night-time writing onvermijdelijk.”

Zoals wel vaker in het gesprek gebruikt hij een beeld uit de Griekse mythologie. “Soms sta je opeens oog in oog met de Medusa (de vrouw met slangen als haar, wier aanblik zo angstaanjagend was dat wie haar zag verstijfde en in steen veranderde, EH). Dan kun je niet met haar naar de kapper gaan en zeggen: maak haar eens wat toonbaarder, dan moet je de waarheid onder ogen durven zien. We denken er liever niet te veel aan, maar als we eerlijk zijn, kunnen we niet ontkennen dat ook die zwarte kant een deel van ons is. ‘Blindelings’ toont ons hopelijk niet wat we zijn, maar laat ons wel zien wat we in bepaalde omstandigheden gemakkelijk kunnen worden.”

Utopie

“Maar….!!!”, vervolgt hij met grote nadruk, “ondanks dat dit allemaal waar is, bestrijd ik dat het een pessimistisch boek is. Voor mij is het vooral een roman van verzet, een verhaal over de trouw van mensen aan hun idealen. Salvatore gelooft in een betere wereld en zijn overtuiging drijft hem voort. Je kunt je twijfels hebben over de vlag van het communisme waaronder hij zijn strijd streed, maar wat ik in hem bewonder is zijn wil om de wereld te redden. Hij is een man met passie, iemand die ondanks wat hij meemaakt, blijft strijden voor de zaak waarin hij gelooft. Hij staat lijnrecht tegenover al die mensen die niet de behoefte voelen om van de wereld een betere plek te maken. Als ik ergens een hekel aan heb, dan is het aan die postmoderne gelatenheid van tegenwoordig.”

Dat Salvatore, net als hijzelf, is geboren op 10 april, is een grapje, zegt hij. Maar hij laat er weinig twijfel over bestaan dat hij de passie van zijn romanfiguur deelt. “Laat ik voorop stellen dat ik erg sceptisch sta tegenover mensen die utopieën najagen. Vaak zijn dat mensen die geloven dat zij de enige juiste oplossing hebben voor alle wereldproblemen, en de recente geschiedenis heeft afdoende duidelijk gemaakt tot wat voor verschrikkingen dat kan leiden. Maar het feit dat utopieën zo vaak zijn uitgemond in totalitaire regimes, betekent niet dat we maar moeten ophouden met naar een ideale wereld te streven, zelfs al beseffen we maar al te goed dat zo’n wereld niet bestaat.”

Dit besef duidt Magris in een in 1999 verschenen essay aan met de term ‘onttovering’. ‘Utopie en onttovering’, schrijft hij, ‘moeten niet tegenover elkaar worden gesteld, maar elkaar wederzijds steunen en corrigeren. Eén van de mooiste romans uit de wereldliteratuur is wat hem betreft dan ook Don Quichot, waarin de Don de utopie belichaamt en Sancho Panza voor het tegenwicht zorgt. Hij refereert aan de episode, waarin Don Quichot de grot van Montesinos binnengaat. “Ik heb die grot zelf bezocht en hij is heel klein, maar bij terugkomst vertelt Don Quichot enthousiast over alle reuzen en prachtige feeën die hij er gezien heeft. Dan is Sancho Panza de realist die tegen hem zegt: ‘Misschien is het wel niet waar wat u allemaal vertelt’. Maar hij blijft zijn meester volgen, want ook al weet hij dat Don Quichot hersenschimmen najaagt, hij weet ook dat de wereld zonder diens zoektocht naar de betovering leeg en kaal zou zijn.”

Berlusconi

We praten over het ontbreken van utopisch denken in de huidige maatschappij en over de politieke situatie in Italië, die hem niet vrolijk stemt. Van 1994 tot 1996 zat hij als onafhankelijk afgevaardigde in de Italiaanse Senaat, maar een groot succes werd dat niet. “Ik had mij kandidaat gesteld op verzoek van vijf anti-Berlusconi partijen en doordat rechts verdeeld was, werd ik nog gekozen ook. Maar het was mij in Rome al snel duidelijk dat het politieke bedrijf tegen mijn natuur indruist. Daarom ben ik er na twee jaar mee gestopt. Ik kan mijn kleine bijdrage beter leveren door te schrijven.”

Met zichtbaar plezier vertelt hij hoe hij Roberto Calderoli, een minister van de door hem verfoeide separatistische Lega Nord, een paar jaar geleden op de kast wist te krijgen. “Calderoli is voor het geven van grotere bevoegdheden aan de regio’s, maar hij gebruikte daarvoor steeds het Engelse woord devolution. Ik heb toen in de Corriere della Sera een stuk geschreven, waarin ik pleitte voor een wet die alleen de acteur Alberto Sordi nog toestond om dat woord te gebruiken, omdat hij zo goed is in het imiteren van het soort domme Italiaan dat gelooft dat alles wat uit Amerika komt, beter is. Calderoli reageerde met een lang artikel vol beledigingen en ik heb toen teruggeschreven: ‘bedankt voor uw aandacht en het valt me op dat u nu voor de eerste keer devoluzione schrijft in plaats van devolution. In 41 jaar Corriere is dit mijn grootste succes.’ Dit was trouwens dezelfde minister die ooit een varken meenam naar een moskee. Ik heb toen geschreven: ‘Helaas zijn we niet in Engeland, waar het mogelijk is om dieren aan te klagen. Anders had ik het varken aangeklaagd voor het beledigen van één van de drie grote religies in de wereld door deze minister mee naar de moskee te nemen.’

Vriendschap

Reizen, schrijven en mensen ontmoeten. Sinds Donau is dat het leven dat Magris leidt. “Donau heeft me een nieuwe vrijheid gegeven. Niet alleen veranderde dat boek mijn leven van dat van een hoogleraar Duitse literatuur in dat van een schrijver, maar ook geestelijk gaf het me ruimte. Het gaf me de gelegenheid voor spiritueel flaneren. Als ik iets zie wat ik de moeite waard vind, kan ik er nu achteraan gaan zonder me schuldig te voelen. Het is een veel creatiever leven, veel minder gedomineerd door verplichtingen, veel meer zigeuner, en ik voel me er geweldig bij.”

Vaak heeft Magris zijn liefde voor de zee bezongen. Op de vraag of ook muziek een grote rol in zijn leven speelt, volgt een diepe zucht. “Ik heb een passie voor muziek, maar ik moet helaas bekennen dat ik op dit gebied erg onwetend ben. Mijn zoons verwijten mij dat ik mijn werk en de daarbij behorende verplichtingen veel te lang heb laten voorgaan. Ik heb wel geprobeerd me te verzetten en vrije tijd voor mezelf te creëren, maar dat is niet erg goed gelukt. Dat komt ook omdat ik zoveel andere passies heb. Neem mijn vriendschappen. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik een of meer vrienden ontmoet.” En beslist: “Ik sta geen leven toe zonder vriendschap.”

Nadat de foto’s zijn gemaakt praten we op de kade nog even verder over muziek. “Ik ben altijd jaloers geweest op mijn grote vriend Paolo Bozzi”, zegt hij. “Hij was psycholoog en een goed schrijver, maar hij reserveerde elke dag van zijn academische leven twee uur voor zijn viool. Ook op onze reizen langs de Donau had hij altijd een reisviool bij zich.” Welke componisten hem het meest dierbaar zijn? Hij denkt even na. “Scarlatti, Vivaldi, Mozart. En Schubert natuurlijk, ach, die Lieder.” En daar, op de Molo Audace van Triëst, barst de warmbloedige romanticus die Claudio Magris is, spontaan uit in gezang.

Dit jaar wordt hij zeventig, maar il nostro bambaccio, zoals de eigenares van mijn hotel hem liefkozend noemt (“een goed schrijver, maar naar mijn smaak wel erg links”), peinst niet over stoppen. “Ik ben net begonnen aan een nieuwe roman, maar ik heb nog maar een vaag idee over het verhaal, ik weet zelfs nog niet of de hoofdpersoon een jongen of een meisje wordt. Of het weer zo’n somber boek wordt? Dat kan ik echt nog niet zeggen. Zo is het bij al mijn romans en toneelstukken gegaan, ik wist pas wat het voor boek zou worden, als ik al bijna op de helft was. Zelfs van Donau wist ik lange tijd niet of het een reportage zou worden of een roman.”

We nemen afscheid. Magris wenkt een taxi en ik wandel terug naar het centrum. Op een brug over het Canal Grande slaat James Joyce het stadsgewoel onverstoorbaar gade. Ook andere schrijvers zijn recent door het stadsbestuur in brons vereeuwigd. Mocht Claudio Magris ooit de Nobelprijs winnen, dan valt ook hem ongetwijfeld die eer te beurt. Als ik hem in café San Marco vraag of zo’n standbeeld hem wat lijkt, krijgt hij spontaan een lachbui. “Een standbeeld? Van mij? Ha, ha, dat zullen de duiven leuk vinden.” Hij proest het uit. “Ik zie me al staan met een duif op mijn kop. Schitterend toch?”

Claudio Magris

Claudio Magris (Triëst, 1939) studeerde aan de universiteit van Turijn Duitse taal en letterkunde en promoveerde in 1962 op het proefschrift De Habsburgse mythe in de Oostenrijkse literatuur, een boek dat inmiddels in zes talen is vertaald. Tot 1978 was hij hoogleraar Duitse letterkunde in Turijn, vanaf dat jaar tot aan zijn emeritaat bekleedde hij die leerstoel aan de universiteit van Triëst.

Magris kreeg eredoctoraten van de universiteiten van Straatsburg (1991), Kopenhagen(1993), Klagenfurt (1995), Szeged (1999), Madrid (2006) en Paris Nanterre (2006). In 2001 werd hem de Nederlandse Erasmusprijs verleend.

Hij publiceerde ruim dertig letterkundige studies, romans, toneelstukken en essaybundels en schrijft al vele jaren beschouwingen in dagblad Corriere della Sera. Donau, zijn magnum opus uit 1986, is inmiddels in 22 talen vertaald. De eerste van die vertalingen was de Nederlandse van Anton Haakmat.

Aan de andere kant

Triëst is tot de eerste wereldoorlog de belangrijkste haven van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. In 1918 wordt de stad, met het Karstgebergte en het schiereiland Istrië, ingelijfd bij Italië. In 1945 bezetten de partizanen van Maarschalk Tito stad en ommeland en alleen dankzij ingrijpen van de geallieerden wordt voorkomen dat Triëst deel wordt van Joegoslavië. De Karst en Istrië met de havenstad Fiume (nu Rijeka) worden wel door Tito geannexeerd. In 1954 worden de nieuwe grenzen door de vier grote mogendheden bekrachtigd.

In Aan de andere kant, beschouwingen over grenzen beschrijft Claudio Magris de invloed van de stad op zijn werk.

Triëst was tijdens mijn kinderjaren niet alleen een grensstad, het leek zelf een grens die bestond uit zoveel kleine grenzen dat ze elkaar binnen in de stad doorsneden en zelfs kruisten in de karakters en de leefwijze van de inwoners. (...) Wanneer ik met mijn vriendjes op de Karst ging spelen, zag ik heel concreet het IJzeren Gordijn, de grens die toen de hele wereld in tweeën sneed en die zich maar een paar kilometer van mijn huis bevond. Daarachter begon de immense, onbekende en bedreigende wereld die het rijk was van Stalin. (...) Maar toch waren die gebieden, die tot het ‘andere’ Europa behoorden, tot een paar jaar geleden Italiaans geweest; totdat ze aan het einde van de oorlog door Joegoslavië bezet en geannexeerd werden. (...) In Triëst leidde dit alles dikwijls tot een gevoel van onzekerheid, van nergens bij te horen en een vreemde te zijn; het paradoxale gevoel tegelijk in het centrum en aan de periferie van het leven te wonen. De stad, die tot 1954 een vrijstaat was, werd in die periode bestuurd door de Amerikanen en de Engelsen, en behoorde wel en niet tot Italië. Hier was het gemakkelijker dan elders om te twijfelen of je een toekomst had, je wist niet goed wie en wat je was, en dat leidde tot aanhoudende ensceneringen van de eigen identiteit. (...) Het ervaren van deze warboel bracht een vroegrijpe ontgoocheling met zich mee, een illusieloze scepsis ten aanzien van elk geloof in een rechtlijnige voortgang van de geschiedenis. (...) Zonder deze grenservaring zouden veel van mijn boeken niet zijn ontstaan. Heel Donau is een boek over grenzen, een zoektocht die diende om grenzen te overschrijden en te overwinnen, niet alleen nationale, maar ook culturele, linguïstische, psychologische; grenzen in de uitwendige werkelijkheid, maar ook in het binnenste van een individu, grenzen die de verborgen, duistere zones van de persoonlijkheid scheiden en die eveneens overschreden moeten worden, als we ook de meest verontrustende componenten van de archipel waaruit de eigen identiteit bestaat, willen kennen en aanvaarden.

Uit ‘Utopie en onttovering’

De onttovering brengt, als ogen die te veel gezien hebben, het melancholieke zelfbewustzijn met zich mee dat de erfzonde is begaan, dat de mens niet onschuldig is. Maar ze doet ook beseffen dat de wereld bij tijd en wijle zo betoverend is als het Aards Paradijs, dat zwakke en slechte mensen ook in staat zijn tot ruimhartigheid en liefde. De onttovering is een tegenstrijdigheid die het verstand niet kan oplossen en die alleen door de poëzie kan worden uitgedrukt en bewaakt, want onttovering zegt dat de betovering niet bestaat, maar suggereert door de toon en de wijze waarop zij dat zegt dat die betovering ondanks alles bestaat en kan verschijnen wanneer men er het minst op bedacht is. Een stem zegt dat het leven geen zin heeft, maar het diepe timbre van die stem is de echo van de zin.

Uit ‘Blindelings’

Wij pijeskari, zanddelvers, moesten in die zee staan tot op borsthoogte, ook ’s winters, en met de schop over de bodem schrapen om zand te scheppen en de berries te laden, omhoog en omlaag met de schop, in het ijskoude water. Na een poosje voel je zelfs de ijzige kou niet meer; de schop gaat omhoog en omlaag, als je hem niet snel vol zand omhoog brengt, krijg je stokslagen, eentje hebben ze zijn neus gebroken en hij bleef daar staan, nat tot op zijn borst, met een kapot gelaat, bloed en snot van ijs.

Uit ‘Blindelings’

Af en toe zetten ze de ustascia-nationalisten die daar aan het eind van de oorlog waren opgesloten een van ons voor, en die lieten merken hoe graag ze nog een keer gehate communisten folterden, dit maal op bevel van andere communisten, en sommigen gingen eraan onderdoor. Antonio de Pol bijvoorbeeld was in Spanje kapitein geweest in het Vijfde Regiment en had een arm verloren zonder de strijd op te geven, maar toen twee ex-ustascia’s zijn andere arm hadden gebroken en in zijn mond hadden gepiest kon hij het niet meer aan, klom op een rots en stortte zich naar beneden, waar hij op het gesteente te pletter viel.

Uit ‘Utopie en Onttovering

De ironie is een guerilla tegen het pathos vanuit de onderbuik en het postmoderne minimalisme; zij is een tedere en tegelijk sterke deugd.

Uit ‘Utopie en Onttovering

Revolutionaire utopieën zijn als gist, dat op zichzelf niet voldoende is om brood te maken, in tegenstelling tot wat veel ideologen gemeend hebben, maar dat wel nodig is om een goed brood te bakken.

interview

Corian van der Steen

Tot nu toe heb ik één keer gescoord voor FC Utrecht. Dat was in september uit tegen ADO Den Haag, de eerste keer dat ik in een stadion speelde. Ik werd een paar meter buiten het strafschopgebied een beetje alleen gelaten en kreeg de bal van de spits toegespeeld. Ik dacht: ik schiet maar eens. Hij ging erin.

Ik wist eigenlijk helemaal niet wat ik toen moest doen, want ik was vooral heel verrast. Ik ging maar een beetje juichen. Later zag ik op televisie het doelpunt met commentaar, dat was wel gaaf. Uiteindelijk verloren we die wedstrijd met 3-2, dus dat was wel jammer. Want ik win liever zonder dat ik een doelpunt maak dan andersom.

Sinds dit seizoen voetbal ik in de eredivisie. Dat is wel een groot verschil met Saestum, de hoofdklasser uit Zeist waar ik hiervoor speelde. Alles gaat veel sneller. Als je de bal krijgt, moet je al weten waar je heen gaat passen anders heb je zo een verdediger op je dak. Bij Saestum had je wat langer de tijd. Ook is mijn rol in het team anders. Eerst had ik wat meer een leidende rol en moest ik het spel verdelen, maar bij Utrecht begon ik weer helemaal onderaan. Nu ben ik basisspeelster.

Vroeger stond ik bij mijn broer langs de lijn een balletje te trappen met de wissels en daarom ging ik zelf ook maar op voetbal. Ik was er toch altijd al. Natuurlijk heb ik als klein meisje wel geroepen dat ik topvoetballer wilde worden, want dat deden de jongens ook. Maar heel ambitieus was ik nooit. Ik was me er niet zo van bewust dat je op heel hoog niveau kon voetballen.

Tot mijn vijftiende heb ik altijd met alleen maar jongens in een team gezeten. Daar heb ik wel veel van geleerd. Ze kunnen toch beter voetballen. Op het laatst werd het wel minder leuk, ik kon moeilijker meekomen, omdat zij sterker werden. En ik vond het niet meer zo leuk om steeds alleen in de kleedkamer te zitten. Daarna heb ik nog twee jaar in het meisjesteam van Doorn gevoetbald. Maar dat viel uit elkaar.

Toen ik op mijn zeventiende Informatiekunde ging studeren, ging ik bij Saestum in Zeist spelen. Ik had ook naar Odysseus kunnen gaan, maar Saestum speelde in de hoofdklasse en deed altijd mee om het kampioenschap dus daar had ik wat meer kans om hogerop te komen. Ik begon in het derde en schoof halverwege het jaar door naar het tweede. Het seizoen daarna begon de eredivisie voor vrouwen dus de meeste speelsters uit het eerste gingen daar spelen. Ik kwam toen in het eerste van Saestum.

Het is mooi dat de eredivisieclubs van de mannen mee willen doen met de eredivisie voor vrouwen. Als ik zeg dat ik bij Saestum speel, weet niemand wat voor team dat is, terwijl het in het vrouwenvoetbal een hele grote club is. Als ik zeg dat ik bij FC Utrecht speel weet iedereen meteen waar ik het over heb.

Saestum heeft een samenwerkingsverband met FC Utrecht, dus wij trainden vorig seizoen al regelmatig met dat team samen. De reservespeelsters van Utrecht deden ook met onze wedstrijden mee. Op een keer werd ik gebeld of ik mee wilde doen met een training. Ik dacht dat we gewoon weer met beide teams samen zouden trainen, maar in de kleedkamer zag ik maar één speler van mijn eigen team. ‘Waar is iedereen’, vroeg ik.

Na een paar trainingen werd ik stagespeelster. Toen mocht ik elke week meetrainen en ook meedoen met de oefenwedstrijden. Aan het einde van vorig seizoen kreeg ik te horen dat ik goed aansloot bij het niveau. Ze vroegen of ik bij hen wilde komen spelen. Dat was niet echt meer een verrassing, want ik kon goed meekomen en had al wat hints gekregen. Lang hoefde ik daar dus niet over na te denken.

Mijn studie koos ik eigenlijk door af te strepen wat ik allemaal niet wilde doen. Ik heb nog overwogen om een sportopleiding te gaan volgen, maar ik had vwo gedaan dus ik wilde toch wel graag naar de universiteit. Het werd Informatiekunde. Ik ben derdejaars en haal waarschijnlijk dit jaar mijn bachelor. Daarna wil ik nog een master gaan doen.

Omdat we met Utrecht elke middag trainen, mis ik wel veel colleges. Maar misschien wel dankzij het sporten, heb ik tot nu toe alles gehaald. Ik ben een doorzetter, ook als ik een vak niet leuk vind, maak ik het af.

Mijn studiegenoten gaan na school wel vaak wat leuks doen, wat drinken of even poolen. Ik kan dan nooit mee, daar baal ik wel van. Als ik eenmaal op het veld met een bal sta, heb ik daar geen last meer van. Maar daarvoor denk ik: ik zit toch liever bij mijn studiegenoten. Vroeger dacht ik: als je gaat studeren wordt het gezellig en ga je bij een vereniging. Het blijkt iets anders te lopen. Misschien heb ik later wel spijt van wat ik nu allemaal laat. Mensen zeggen toch dat je studentenleven de mooiste tijd is. Maar aan de andere kant: ik heb met het voetbal ook een toffe tijd. Er zijn genoeg mensen die met me zouden willen ruilen, dus dat is ook wel weer leuk.

Mijn teamgenoten hebben natuurlijk hetzelfde. Ongeveer de helft werkt, de andere helft studeert ook. Iedereen houdt te weinig tijd over voor andere dingen. De mensen die werken beginnen soms al om zeven uur ‘s ochtends, zodat ze ’s middags kunnen trainen. Dan heb ik het eigenlijk nog makkelijk. Hoe dat over een paar jaar moet als ik ben afgestudeerd, weet ik nog niet. Dat zie ik dan wel weer. Voorlopig blijf ik in elk geval voetballen.

De mannen van FC Utrecht zien we af en toe in het spelershome. Je kijkt toch wel tegen ze op, maar als je met ze praat merk je niet zoveel verschil. Zij voetballen ook heel veel, alleen krijgen zij er iets meer voor betaald. Wij krijgen alleen een reiskostenvergoeding.

CV

Corian van der Steen (20) is derdejaars student Informatiekunde. Na een jaar bij Saestum in de hoofdklasse gevoetbald te hebben, maakte ze dit seizoen de overstap naar eredivisionist FC Utrecht.

’Ik heb verenigingen bezocht, waarvan ik het bestaan niet wist’

Een kantorencomplex aan de Boothstraat. Hier huist het vijfkoppige bestuur dat samen de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) vormt. Geen monumentaal onderkomen, zoals we dat kennen van de grote Utrechtse studentenverenigingen, maar een bedrijfspand, dat gedeeld wordt met startende ondernemers. “We huren het van het USC”, vertelt Herman Steinvoort. Hij is de quaestor - de penningmeester - van de LKvV.

Het corps is één van de vier Utrechtse studentenverenigingen, die is aangesloten bij de belangenorganisatie. Ook Veritas, Unitas en UVSV horen hierbij. En de andere Utrechtse studentenverenigingen? “Een vereniging wordt niet automatisch lid van de LKvV. Momenteel zijn er landelijk 46 van de 70 verenigingen aan ons verbonden. Wij komen regelmatig bij deze verenigingen langs en onderhouden goede contacten met hun bestuursleden. Dit aantal mag niet te groot worden, omdat het voor ons behapbaar moet blijven. Als je te veel verenigingen toelaat, moet je ook meer bezoekjes afleggen, vergaderen enzovoort. Ook moet een vereniging bewijzen dat ze geen eendagsvlieg is. Ze moeten eerst een uitgebreid traject afleggen om bij LKvV te kunnen horen. De deur zit dus niet op slot. Een vereniging als UMTC of Biton maakt in de toekomst ook kans”, aldus preses Lex de Jongh.

Roken & drinken

Waar houdt de LKvV zich dan mee bezig? De Jongh: “We houden dus veel contact met de aangesloten verenigingen. We leren een vereniging kennen en komen op borrels. Ook willen we de informatie-uitwisseling naar en tussen de verenigingen bevorderen. Zo organiseren we bijvoorbeeld een alcoholbeleidsdag, waarop verenigingen workshops krijgen over het hanteren van hun alcoholbeleid. Ook met het rookverbod hebben we de verenigingen geïnformeerd over de nieuwe reglementen. Zij weten hierdoor welke maatregelen ze moeten nemen”, zegt De Jongh. “We houden ons dus ook met politiek bezig. Zo hebben we bijvoorbeeld een voorontwerp ontvangen over de nieuwe alcoholwetgeving. Hierin staan studentenverenigingen onder de noemer 'para-commerciële horeca' en worden ze gelijkgeschakeld met sportverenigingen. Maar het alcoholbeleid op een sportkantine is natuurlijk niet te vergelijken met een studentensociëteit. Er lopen op verenigingen geen 16-jarigen rond, waardoor de schenktijden moeten worden aangepast. Hierover hebben we contact met Den Haag en verdedigen wij de belangen van de verenigingen. In februari vergadert de Tweede Kamer hier over, maar we hebben de afgelopen maanden al flink gelobbyd.”

Steinvoort solliciteerde voor een bestuursfunctie van de LKvV omdat hij benieuwd was naar de andere verenigingen. “Je komt normaal gesproken alleen op je eigen vereniging, in mijn geval het USC en soms bij andere verenigingen in Utrecht. Nu heb ik verenigingen bezocht, waar ik niet eens van het bestaan afwist. Ook het inhoudelijke deel sprak me aan. Wij kunnen dieper in onderwerpen duiken, zoals het rookverbod, waar bij verenigingen zelf geen tijd of mogelijkheden voor zijn.”

Zijn bestuursgenoot De Jongh ging voor de LKvV omdat hij een jaartje stoom wilde afblazen. “Ik wilde graag een bestuursjaar doen. Ik heb vier jaar Rechten gestudeerd en was een beetje vastgeroest in het stramien. Via via werd ik hierop geattendeerd. De highlights dit jaar zijn vijf te organiseren congressen voor de verenigingen en het politieke gebeuren. Ook doen we elk jaar een onderzoek. Dit jaar willen we onderzoeken hoe de interne rechtspraak bij onze verenigingen is geregeld. Bijvoorbeeld de verhouding tussen de hantering van de wetten op een sociëteit en het geldende recht.

Een ander aspect van onze dagelijkse bezigheden is het bijdragen aan een reële beeldvorming over de verenigingsstudent. Dit beeld is nog steeds erg eenzijdig. Natuurlijk, er wordt veel gedronken op verenigingen, maar ze zijn niet voortdurend laveloos. Om dit beeld de kop in te drukken, gaan we bijvoorbeeld bij middelbare scholen langs om hun te vertellen over het studentenleven. Misschien is het vechten tegen de bierkaai en blijft het beeld hetzelfde, maar als je geen moeite doet, treedt er sowieso geen verandering op.”

Bestuursbeurzen

Enkele weken geleden verscheen in het UBlad een artikel over de herverdeling van bestuursbeurzen voor studieverenigingen. Tineke Scheenaard, voorzitter van de studievereniging van filosofen (FUF), opperde toen dat 'gezelligheidsverenigingen best wat meer hun eigen broek zouden op mogen houden'. “Een misvatting”, luidt het commentaar van De Jongh. “Studentenverenigingen hebben net zo goed recht op een beurs. Het gaat er tijdens je studie niet alleen om wat je in de collegebanken leert, ook je bezigheden naast je opleiding zijn van belang. Studieverenigingen zijn alleen op de studie en op de mensen van die studie gericht. Natuurlijk doen ze niet alleen activiteiten die met de studie te maken hebben, maar ook bijvoorbeeld de feesten van studieverenigingen zijn voor een speciale studie of faculteit, voor studenten met dezelfde achtergrond. Bij een gezelligheidsvereniging leer je ook samenwerken met mensen uit andere studiedisciplines. Het is een plek, waar studenten binnen het gehele hoger onderwijs actief zijn en die niet beperkt is tot één categorie. Dat vind ik niet alleen, gelukkig zijn er veel mensen bij de overheid die deze mening delen. Zij vinden ook dat verenigingen een onmisbaar onderdeel van een rijk studentenleven zijn.” Daarnaast denkt De Jongh dat de verenigingen bijna geen winst maken. “Al het geld vloeit terug in de vereniging, vaak wordt het besteed om meer activiteiten te organiseren. Feesten, lustra, dat soort dingen. Bij Veritas is de winst ooit gebruikt om nieuwe tafels te kopen. Het idee dat verenigingen rijk zijn is een fabeltje uit oude tijden.”

Naast de perikelen over de drank- en horecawetgeving, ligt er in Den Haag een ander LKvV-voorstel op tafel. “Het idee is, om de student, die een bestuursjaar doet, geen collegegeld te laten betalen. Voor de universiteit is het rendementvoller, omdat er geen 'spookstudenten' ingeschreven staan en de student hoeft niet te betalen voor onderwijs, wat hij toch niet volgt. Je kan natuurlijk zeggen dat die student zich dan maar moet uitschrijven, maar dan heeft hij geen recht op een OV-kaart en mag hij niet lenen bij de IB-Groep”, aldus Steinvoort. “Het probleem is, dat iemand de beurzen moet betalen. Dat zijn er per jaar 500, van 1500 euro per stuk. Het gaat dus om een behoorlijk bedrag. Momenteel zijn we met het Ministerie van OCW (Onderwijs, Cultuur en Welzijn, red.) in overleg. Ze zijn het er mee eens dat er iets moet gebeuren, alleen hebben ze een andere oplossing voor ogen. Ze willen de bestuursbeurs verhogen, zodat je meer geld krijgt tijdens een bestuursjaar. We hopen dat we met een oplossing kunnen komen”, zo zegt De Jongh.

Utrechts onderonsje

Zoals gezegd zijn de Utrechtse verenigingen goed vertegenwoordigd in het huidige LKvV-bestuur. En dat is geen uitzondering. Sinds 2006 zijn er elk jaar drie bestuurders geweest, die gelieerd waren aan Utrechtse studentenverenigingen. “Het belangrijkste punt is, dat hier ons kantoor zit. Dat maakt het al minder aantrekkelijk voor iemand uit Groningen of Maastricht om hier elke dag naar toe te gaan. Het is natuurlijk een dagelijkse job. We hebben iemand uit Amsterdam in het bestuur, zij reist op en neer. Zij is vaak aangewezen op het nachtnet van de NS. Voor haar is het dus zwaarder dan voor de Utrechters. Dat er veel Utrechters inzitten is dus wel logisch. Het is aantrekkelijker om een functie in je eigen stad te doen. Daarom is Utrecht de voornaamste vijver om uit te vissen”, zegt De Jongh, zelf lid bij Veritas.

Wat vinden verenigingen van de LKvV?

Emma Landstra, preses van lid UVSV “Ik kan eigenlijk alleen zeggen dat we heel erg tevreden zijn met de LKvV. De activiteiten die ze voor de verenigingen organiseren zijn erg nuttig. Afgelopen dinsdag bijvoorbeeld, was er een alcoholbeleidsdag, voor alle LKvV-verenigingen. Dit hebben wij absoluut als nuttig ervaren. Het is altijd goed om te horen hoe het ergens anders gaat en om van elkaar te leren.”

Ab actis Nicole Rouwet van UMTC die graag lid wil worden van LKvV: “We zien een lidmaatschap als een logisch vervolg in de professionalisering van de vereniging. We zijn vorig jaar toegetreden tot de FUG, maar de LKvV is grootschaliger, heeft een link met grotere instanties, zoals met 'Den Haag'. Zo zou het 'BOM-weekend', waarin met andere bestuurs van andere verenigingen informatie wordt uitgewisseld, voor ons erg nuttig zijn. Ook de congressen, waarbij je een kijkje in de keuken van andere verenigingen krijgt, brengen veel kennis en ervaring samen.”

Willemien Wiggers, preses van niet-lid Biton: “We zijn vroeger, tot begin jaren 90, lid geweest van de LKvV. Destijds is besloten dat de kosten en inspanningen niet opwogen tegen de baten. Het brengt verplichtingen met zich mee, zowel qua vergaderingen als op financieel vlak. Daarnaast krijgen we onze informatie ook wel via de FUG. De workshops die de LKvV houdt, kunnen we elders ook volgen. Het voegt dus voor ons nog steeds niet veel toe. Ik zie ons de komende drie jaar niet toetreden.”

Vera Diepeveen, ab actis van lid Unitas S.R.: “De meeste leden kennen de LKvV wel, maar weten niet wat hun functie inhoudt. Ze staan bijvoorbeeld niet bekend om het organiseren van feesten, maar zijn ondertussen wel erg nuttig op de achtergrond aanwezig. Ik kom net uit een vergadering waar we hebben gesproken over de brandveiligheid en de veiligheid van de panden van de verenigingen. Erg belangrijke zaken, waarover het interessant is te horen, hoe het bij andere verenigingen gaat. De meerwaarde ten opzichte van de FUG is het kortere lijntje naar de 'hogere lagen', Den Haag dus. De politiek weet dat ze studentenverenigingen kunnen bereiken via de LKvV. Als je per PKVV (de plaatselijke kamer van verenigingen, zoals de FUG in Utrecht, RB) contact zou hebben met de politiek, wordt het een stuk complexer.”

Op zoek naar de structuur van een geoliede vechtmachine’

Chemicus Piet Gros bestudeert het afweersysteem

Het menselijk lichaam is een slagveld waarop het afweersysteem permanent strijd levert met bacteriën, virussen en andere ziekteverwekkers. Af en toe merken we iets van die strijd, bijvoorbeeld als een wond is gaan ontsteken, maar het leeuwendeel van de indringers wordt door het afweersysteem geruisloos uit de weg geruimd. Het oudste - naar schatting een kleine miljard jaar geleden ontstane - deel van die voor onze gezondheid onmisbare verdedigingslinie wordt gevormd door het zogeheten complementsysteem, een samenwerkingsverband van een dertigtal eiwitten die in ons bloed onophoudelijk speuren naar ziekteverwekkers. Zodra zo’n ‘indringer’ wordt gesignaleerd, manifesteren de ogenschijnlijk los van elkaar opererende onderdelen van het complementsysteem zich als een geoliede vechtmachine voor wie samenwerken een tweede natuur is.

Die samenwerking begint doordat één eiwit een chemische verbinding aangaat met een tweede eiwit uit het systeem. Daarmee geeft het een ‘boodschap’ door, bijvoorbeeld dat eiwit nummer twee van vorm moet veranderen. Dat gebeurt niet voor niets, want nu ontstaat er ruimte voor een derde eiwit om aan eiwit nummer twee te binden en zo op zijn beurt een boodschap te ontvangen. Dat kan opnieuw de mededeling zijn om van vorm te veranderen, maar het kan ook de opdracht zijn om zich te vermenigvuldigen of om van weer een volgend eiwit een stukje af te knippen, waardoor het van inactief in actief verandert. Al snel raken steeds meer eiwitten bij dit doorgeven van boodschappen betrokken en die signaalroute of ‘cascade’, zoals biochemici het noemen, gaat net zo lang door totdat de eiwitten zijn bereikt, die de indringer te lijf moeten gaan.

Doorbraak

“Naar de signaalroutes binnen het complementsysteem is de afgelopen dertig jaar al veel onderzoek gedaan”, zegt Piet Gros op zijn werkkamer in het Kruytgebouw. “We weten inmiddels redelijk goed hoe de contacten tussen de eiwitten verlopen, maar wil je met die kennis iets kunnen doen, dan moet je niet alleen weten welke eiwitten elkaar boodschappen doorgeven, maar ook hoe ze dat doen. Wil je bijvoorbeeld proberen om het systeem in te zetten tegen tumorcellen in het bloed, of wil je voorkomen dat het zich ten onrechte tegen lichaamseigen cellen keert, dan moet je tot op het atoom nauwkeurig in kaart brengen op welke manier de eiwitten aan elkaar binden, en wat die binding voor gevolgen heeft voor zowel hun structuur als hun functie. Omdat we deze grote eiwitmoleculen – die vaak bestaan uit 1500 of meer aan elkaar geschakelde stukjes aminozuur - tot voor kort niet met kristallografie (zie kader) konden onderzoeken, ontbrak die kennis. In de afgelopen jaren hebben wij een aanpak ontwikkeld, die ons in staat heeft gesteld om de structuur van het centrale eiwit van het complementsysteem te bepalen. Dat wordt wereldwijd als een belangrijke doorbraak beschouwd.”

Dankzij die nieuwe aanpak kon Gros aantonen dat dat centrale eiwit – met de prozaïsche naam C3 – bij activatie spectaculair van vorm verandert. “Ons bloed bevat gigantisch veel van dat eiwit. In een liter bloed zwemt ongeveer een gram C3 rond, maar in de normale toestand is het inactief. Wij hebben nu laten zien dat dat komt doordat het agressieve deel ervan veilig binnen in het molecuul zit opgeborgen. Als door de aanwezigheid van lichaamsvreemde cellen in het bloed de eerder beschreven cascade op gang komt, wordt van C3 echter een stukje afgeknipt. In het resterende deel, C3b, ontstaat nu een gat, waardoor de agressieve kern naar buiten kan komen. Ook dat is in de door ons bepaalde kristalstructuur goed te zien. Onder impuls van die agressieve groep gaat C3b vervolgens binden aan elk oppervlak dat het tegenkomt. Als dat lukt, dan gaat de trein lopen en begint het zich razendsnel te vermenigvuldigen, zodat in een mum van tijd het hele oppervlak van de aangevallen cel ermee bedekt raakt. Een cel die dat niet kan voorkomen, is verloren. Die is geoormerkt als rommel die opgeruimd moet worden, een klusje dat de cellen van het afweersysteem met graagte voor hun rekening nemen.”

Poortwachter

Met de in zijn lab ontwikkelde technieken deed Gros spectaculaire ontdekkingen over het verschil in structuur tussen C3 en C3b en over de manier waarop deze eiwitten te werk gaan. “Dat is vooral van belang, omdat we daardoor hopelijk een stap dichterbij stoffen zijn gekomen die de werking van deze eiwitten kunnen beïnvloeden. Een van de problemen met C3b is namelijk dat dat eiwit ook gezonde lichaamseigen cellen aanvalt. Nu hebben onze cellen verdedigingseiwitten op hun oppervlak, een soort poortwachters die vermenigvuldiging van C3b tegen gaan en zo het gevaar bezweren. Maar als gevolg van genetische mutaties of van veroudering werkt dat systeem niet bij iedereen even goed. Gevolg zijn onder meer ziektes van de nieren en van het oog.

“We hebben uiteraard tot in detail gekeken naar de manier waarop die verdedigingseiwitten C3b onschadelijk maken, en we weten nu precies hoe het cruciale deel van zo’n poortwachter eruit ziet en waar het aan C3b bindt. Die kennis kan mogelijk een eerste stap zijn op weg naar de ontwikkeling van een geneesmiddel voor dit probleem. Want zo’n middel werkt alleen als het exact de juiste structuur heeft.”

Inmiddels wordt ook al hardop nagedacht over de mogelijkheid om het complement systeem te gebruiken om tumorcellen in het bloed op te ruimen. “Dat is op dit moment een beetje de holy grail van dit onderzoek”, zegt Gros enthousiast. “We zijn er nog lang niet, maar als het ons lukt om door structuuronderzoek te begrijpen waarom tumorcellen op dit moment door C3b ongemoeid worden gelaten, dan zou dat op termijn wel eens tot een fantastische nieuwe toepassing van dit bijzondere eiwit kunnen leiden.”

Kristallen bij 173 graden onder nul

Het lijkt op het eerste gezicht niet veel bijzonders, een paar erlenmeyers met een wittig soort soep waaraan je als leek achteloos voorbij zou gaan. Maar de kenners weten wel beter. Hier op de achtste verdieping van het Kruytgebouw produceren menselijke cellen de eiwitten die onmisbaar zijn voor het onderzoek van Piet Gros en zijn Utrechtse collega’s.

De techniek die hij toepast is de kristallografie. In diverse nanoliter druppeltjes waarin eiwitmoleculen zijn opgelost, groeien kristallen. Zo kunnen de eiwitten namelijk beter worden bestudeerd dan in oplossing. Over dat kristalliseren moet niet licht worden gedacht, waarschuwt Gros. “Ten eerste duurt het meestal weken voordat de kristallen zijn gegroeid. Maar als dat is gebeurd, moet je er bovendien erg voorzichtig mee zijn, want ze zijn heel teer. Een eiwitkristal bestaat hoofdzakelijk uit water, dus het is een soort driedimensionaal kaartenhuis. Als je het ook maar even aanraakt, zakt het in elkaar.”

Vooral het transport naar de Europese synchrotron faciliteit in Grenoble is daarom een delicate aangelegenheid. “Omdat daar zeer krachtige röntgenstraling kan worden opgewekt, doen we er veel van ons meetwerk. Onze eigen röntgenapparatuur is niet krachtig genoeg voor het meten van zulke ingewikkelde moleculen. Het bepalen van de structuur van een eiwitmolecuul gebeurt door een kristal bij 100 Kelvin (173 graden onder nul) bloot te stellen aan röntgenstraling. Die wordt door de in het eiwit aanwezige elektronen verstrooid en dat levert op een speciale camera achter het kristal een zogeheten diffractiepatroon op. Met behulp van ingewikkelde wiskunde en krachtige computers kan daaruit de ruimtelijke structuur van het eiwit worden berekend.

“Voor leken klinkt dit misschien erg technisch, maar voor ons is het routine”, zegt Gros lachend. “Een veel groter probleem was lange tijd dat we eiwitten met een omvang van C3 niet in voldoende grote hoeveelheden konden maken. Voor de productie van eiwitten wordt vaak de bacterie E-coli gebruikt, maar die kan dit soort grote eiwitten niet aan. Vandaar dat Canadese onderzoekers een paar jaar geleden zijn gaan kijken of humane cellen als ‘eiwitfabriekjes’ konden worden gebruikt. Dat is ze gelukt en biotechnologisch is dat echt een hoogstandje geweest. Medewerkers van mij hebben die aanpak verder ontwikkeld en hebben er inmiddels een goedlopend bedrijfje van gemaakt. Vooral de farmaceutische industrie springt er nu bovenop, want je kunt op deze manier bijna alle eiwitten maken die in ons bloed voorkomen. We kunnen nu onderzoek doen, dat tot voor kort onhaalbaar was.”

De fascinatie van het onderzoek zit hem voor Piet Gros in de directe zichtbaarheid van de resultaten. “Het leuke is dat je in dit onderzoek een heel duidelijk gedefinieerd aha-moment hebt. Dat is als we de data terugkrijgen uit Grenoble en de plaatjes op ons computerscherm verschijnen. “Vaak ben je dan de eerste ter wereld die ziet hoe de structuur van een eiwit verandert op het moment dat een ander eiwit eraan bindt. Dat zijn geweldige momenten voor een onderzoeker, vergelijkbaar met hoe het voor een voetballer is om een doelpunt te scoren.”

Drie technieken

Behalve met kristallografie worden eiwitten in De Uithof ook bestudeerd met nucleaire magnetische resonantie (NMR) en met massaspectrometrie.

Massaspectrometrie is een techniek, waarmee bepaald kan worden welke atomen in welke hoeveelheden in een eiwitmolecuul voorkomen. Het is dus in feite de eerste stap in het onderzoek, die kennis oplevert over de samenstelling van eiwitten.

NMR heldert, net als kristallografie, de structuur van eiwitten op. Een voordeel van deze aanpak is dat eiwitten in oplossing kunnen worden bekeken en dat daardoor hun dynamiek goed in beeld kan worden gebracht. Een nadeel is dat de techniek ingewikkelder is en het beeld minder gedetailleerd dan bij kristallografie. In feite zijn NMR en kristallografie twee technieken die elkaar aanvullen en er vindt tussen de verschillende Utrechtse groepen op deze twee terreinen dan ook steeds meer samenwerking plaats.

Piet Gros: nuchtere noorderling

Piet Gros (46) werd geboren in Dokkum. Hij studeerde scheikunde in Groningen en promoveerde daar in 1990. Na post-doc posities aan de ETH in Zürich en Yale University trad hij in 1994 in dienst van de UU. In 2002 werd hij benoemd tot hoogleraar, nadat hij twee jaar eerder een Pioniersubsidie van 2,5 miljoen gulden had ontvangen.

2008 was voor Piet Gros een zeer succesvol jaar. In het voorjaar ontving hij van onderzoekfinancier NWO zowel een bedrag van 1,65 miljoen euro voor de aanschaf van apparatuur voor röntgendiffractie, als een kwart miljoen voor onderzoek naar de manier waarop eiwitten in het bloed bacteriën elimineren. In november kende de European Research Council hem een Advanced Researcher Grant toe van ruim twee miljoen euro.

In 2007 eindigde Gros als 21ste op de lijst van in de afgelopen tien jaar meest geciteerde chemici ter wereld. Zijn 47 artikelen uit die periode werden 9767 maal geciteerd, een frequentie van bijna 208 maal per artikel.

Volgens collega eiwit-onderzoeker Rolf Boelens is het succes van Piet Gros onder meer te danken aan zijn karakter: doorgaan en niet zeuren over dingen die niet lukken. "Maar wat vooral een grote rol heeft gespeeld was zijn keuze voor onderzoek aan het complement-systeem. Voor zijn komst naar Utrecht was de afdeling kristallografie vooral een technisch sterke afdeling, waar op hoog niveau kristallen werden gemaakt, vooral van kleine moleculen. Door een uitdagend onderwerp te kiezen, zich daar helemaal op te focussen, en zich niet op zijpaden te begeven, heeft hij er ook in wetenschappelijk opzicht een vooraanstaande groep in de structuurbiologie van gemaakt."

Die keuze voor het complement-systeem was vijf jaar geleden best riskant, vult hoogleraar massaspectrometrie Albert Heck aan. "Het is een groot en complex systeem dat niet gemakkelijk is te zuiveren. Het was maar helemaal de vraag of dat onderzoek wat zou opleveren. Maar Piet heeft stug doorgezet en nu heeft hij de jackpot geraakt." Heck prijst het karakter van de nuchtere noorderling, dat naar zijn mening zeker bijdraagt aan diens successen. "Ik word soms jaloers als ik zijn projectvoorstellen lees. Hij weet precies wat hij wil en belooft nooit meer dan hij kan waarmaken. Dat spreekt beoordelaars aan. Zij weten: dit zijn geen luchtkastelen." Die nuchterheid draagt ook bij aan wat Heck met een glimlach een 'onconventionele' vergadertechniek noemt. “In ons polder-vergader-model zeggen we vaak als we een voorstel niet zien zitten: zouden we dit nu wel doen? Maar dat is niets voor Piet. Die zegt dan rustig: 'Maar dit is toch onzin?'"

Zimbabwaanse oppositie in de collegebanken

Dissidenten uit het land van Mugabe studeren in Nederland

Dirk Wanrooij

”De meest onconventionele methodes zijn vaak de beste. Als je echt iets wilt veranderen moet je verder kijken dan wat de wet toelaat.” Ervaringsdeskundige Gideon Chitanga (28) reageert verbaasd als ik hem uitleg waar het in de affaire van Groenlinkser Duyvendak om te doen was. Toch vindt hij het ook wel weer typisch. “Hier in Nederland is men niet zo betrokken bij de politiek. Maar dat is eigenlijk wel goed. Het geeft aan dat de noodzaak daartoe ook niet aanwezig is.”

Chitanga is nog maar kort in Nederland. Hij is onlangs begonnen aan een Master Development Studies en koos Governance and Democracy als toepasselijke specialisatie. Hij is van plan deze zo snel mogelijk af te ronden. Vurig praat hij over zijn wens om deel te nemen aan toekomstige politieke ontwikkelingen in zijn thuisland Zimbabwe.

Hij wordt tijdens het interview aangevuld door een een goede vriend met wie hij veel mee heeft gemaakt: Washington Katema (27) die praat als een doorgewinterde politicus. Hij is enorm dankbaar voor de tijd die hij hier heeft mogen doorbrengen, maar hij vindt dat hij eigenlijk in Zimbabwe hoort te zijn. Ook hij is in Development Studies gedoken en is gespecialiseerd in mensenrechten. Hoewel hij voor het leeuwendeel van zijn studie in Den Haag moest zijn, was hij ook vaak te vinden op het Utrechtse University College waar hij een aantal van zijn vakken gevolgd heeft, en waar zijn strijdmakker Promise Mkwananzi een kamer heeft. Samen hebben ze veel tijd doorgebracht op het kleine, schaars gemeubileerde kamertje van Mkwananzi. ‘We praten veel met elkaar en de andere studenten uit Zimbabwe. En als de mogelijkheid zich aandient, gaan we hier lekker op het grasveld voetballen.”

Vluchten

De 25-jarige Mkwananzi praat op bijna fluisterende toon over zijn verleden in Zimbabwe. Evenals de twee anderen was hij een prominent gezicht binnen activistische studentenkringen. In die hoedanigheid heeft hij veel te maken gehad met de repressieve hand van het Zimbabwaanse regime. Voor hem was het dan ook niet zozeer een keuze om naar Nederland te komen. Waar Chitanga en Katema zich op semivrijwillige basis konden aanmelden voor de Libertasbeurs, moest Mkwananzi daadwerkelijk vluchten. Geregeld gearresteerd worden; constant op de huid gezeten worden door de Zimbabwaanse geheime dienst en provocaties van de politie horen bij de dagelijkse gang van zaken wanneer je in Zimbabwe besluit politiek actief te zijn tegen het regime. Maar nadat Mugabe zich hoogstpersoonlijk tot hem richtte op de nationale televisie zocht hij zijn toevlucht op de Nederlandse ambassade. Daar konden ze hem helpen het land te ontvluchten.

Hoewel hij best gelukkig is in Utrecht, ziet hij het als zijn plicht om terug te keren wanneer dat mogelijk is. “Ik ben blij en dankbaar dat ik hier in veiligheid kan werken aan mijn eigen ontwikkeling, maar wanneer ik mijn studie politicologie heb afgerond en de omstandigheden in Zimbabwe het ook maar een beetje toelaten, ga ik zeker terug om mijn steentje bij te dragen aan de ontwikkeling van een stabiele democratie.’

Alle drie de studenten zijn afkomstig van het extreem arme platteland van Zimbabwe. Katema: “Tot halverwege 2005 was het voor jongeren uit armere gezinnen nog mogelijk om te gaan studeren. Als hun resultaten aantoonden dat ze iets in hun mars hadden, betaalde de regering de studie. Deze regeling is door Mugabe afgeschaft als reactie op het verzet onder studenten tegen het beleid van de dictator. Sindsdien worden de onderwijsinstellingen gedomineerd door de elite die ofwel Mugabe steunt ofwel neutraal blijft vanwege de alomtegenwoordigheid van de geheime dienst.”

De studenten hebben jarenlang een leidende rol vervuld binnen Zinasu, de landelijke studentenvakbond. Met ongeveer 350.000 leden vormt Zinasu een reële speler in de strijd voor democratie in Zimbabwe. Mkwananzi: ‘Ik was altijd al tegen onrecht. Toen ik in Harare kwam wonen om te studeren, zag ik zoveel onrecht en ongelijkheid, dat ik wel activist móést worden.’

Oppositie

Ondertussen laat de situatie in Zimbabwe geen vooruitgang zien. Integendeel zelfs. De huidige president van Zinasu, Clever Bere, laat via e-mail weten dat het land op springen staat: ‘Het is een ramp, het openbare leven ligt bijna volledig stil. Universiteiten en scholen zijn bijna allemaal gesloten en de Zim Dollar is vrijwel niets meer waard. Er heerst vrees voor epidemieën vanwege een gebrek aan schoon water en overspoelde riolen. Dit zorgt voor een gespannen sfeer. Ondanks dat de politie elke georganiseerde uiting van onvrede de kop indrukt, neemt de kans op een massale volksopstand met de dag toe. De studenten staan achter het volk, en vinden dat er naar haar wil geluisterd dient te worden. Immers, een niet legitieme regering zal nooit geaccepteerd worden.’

Sinds de door de oppositie gewonnen verkiezingen van maart dit jaar weigert Mugabe ook maar een greintje van zijn macht af te staan. Ondanks druk vanuit binnen- en buitenland blijft Mugabe krampachtig vasthouden aan zijn positie. De meest recente verzoeningsgesprekken onder toeziend oog van de SADC, een soort EU van zuidelijk Afrika, leverden wederom niets op.

De MDC (Movement for Democratic Change), ’s lands grootste oppositiepartij, onder leiding van Morgan Tsvangirai, is desondanks de hoop van veel Zimbabwanen. De partij werd gevormd in 1999 om uiting te kunnen geven aan de wijdverbreide weerzin tegen Robert Mugabe die al sinds 1980 de scepter zwaait. Verschillende organisaties uit wat de civil society wordt genoemd, besloten toen de handen ineen te slaan en gezamenlijk te streven naar verandering. Christelijke instellingen, socialistische organisaties, studenten, vakbonden en NGO’s zijn erin vertegenwoordigd.

Ook Zinasu was nauw betrokken bij de oprichting van de partij, en is er dus op natuurlijke wijze mee verbonden geraakt. Toch blijft de organisatie onafhankelijk en is hun steun, zo benadrukken ze alledrie, in geen geval onvoorwaardelijk. Het moet meer worden gezien als een gelegenheidshuwelijk van twee organen die voorlopig dezelfde punten op de agenda hebben staan. Mkwananzi: “Onze relatie met de MDC stelt ons in staat om de partij op het rechte pad te houden. Wij kunnen intern de discussie aanslingeren over bepaald beleid waar we het niet mee eens zijn. We zijn de kritische partner van de MDC in een gezonde relatie.” Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat een groot deel van het kader van de MDC van Zinasu afkomstig is; de jongens zijn alle drie in meer of mindere mate actief voor de MDC en mogen Tsvangirai bij zijn veel makkelijker uit te spreken voornaam noemen.

Belofte voor de toekomst

Ondanks de vooruitzichten zien de studenten de toekomst met vertrouwen tegemoet. Katema en Chitanga vullen elkaar aan: “Uiteindelijk zal het recht zegevieren, hoe lang het ook duurt. Er zullen altijd mensen zijn die vechten voor een rechtvaardig en menselijk bestaan. Dat is de essentie, en dat willen wij bereiken. Wij zullen altijd blijven werken aan de voorwaarden voor vooruitgang in ons land.” Deze bereidheid bepaalde hun leven, en brengt ze naar verrassende plekken. Van Zimbabwe naar Nederland en Brussel waar ze bij de Europese Unie lobbyen namens de oppositie. En vorig jaar waren ze zelfs in Portugal op de Euro-Afrika top, om in het bijzijn van dictator Mugabe ‘het andere’ Zimbabwe te vertegenwoordigen. Als dezelfde bereidheid ook hun toekomst bepaalt, is de kans groot dat ze nog eens te zien zijn in een hoge politieke functie. Promise Mkwananzi lacht zijn tanden bloot bij de gedachte: “het zou heel goed kunnen dat je mij nog eens terugziet, ik hoop het”.

Voor meer info, check www.zimbabwewatch.org

De huidige tijd

De afgelopen weken is de situatie in Zimbabwe verder verslechterd. Katema heeft inmiddels zijn studie tot een succesvol einde gebracht, en zijn terugkeer is een feit. Het interview vond plaats vijf dagen voordat hij naar huis zou vliegen, en zelfs tijdens het gesprek besteedde hij elke vrije seconde aan het nakijken van zijn eindscriptie. Hoewel de autoriteiten hem als oud-president van de landelijke studentenvakbond in de gaten zullen houden, kon hij niet wachten om terug te gaan. “Die repressie went na verloop van tijd”, zo zegt hij. “Je leert ermee omgaan, dat moet. Een andere optie is in het buitenland blijven, maar dat wil en kan ik niet.”

De toen uitgesproken angst voor de uitbraak van epidemieën is inmiddels werkelijkheid geworden. Bijna dagelijks staan er stukken in de krant over slachtoffers die aan de gevolgen van cholera zijn bezweken. De teller staat onderhand op 1900. Politiek gezien duurt de impasse voort. Mugabe weigert elke handreiking aan de oppositie, en verzoeningsgesprekken tussen beide zijn dan ook voorlopig van de baan.

Katema laat vanuit zijn thuisland weten dat deze impasse ook op straat merkbaar is. ‘Het openbare leven is vrijwel tot stilstand is gekomen, scholen zijn dicht, fabrieken gesloten, de ziekenhuizen nauwelijks in staat mensen te helpen en de universiteiten draaien op twintig procent van hun capaciteit.’ Uit veiligheidsoverwegingen heeft hij ervoor gekozen om zich niet uit te laten over zijn huidige activiteiten of verblijfplaats.

Libertas Noodfonds (Kader)

Het Libertas Noodfonds is een initiatief van het Nuffic (Netherlands Universities Foundation for International Co-operation), een organisatie die zich volgens hun website inzet voor ‘internationale samenwerking in het hoger onderwijs’. Studenten die in hun thuisland tegen politieke beperkingen oplopen kunnen een beroep doen op het noodfonds. Ze moeten overigens wel afkomstig zijn uit een land dat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangewezen. In het huidige academisch jaar zijn dat Wit-Rusland en Zimbabwe. Studenten uit Wit-Rusland maken echter mondjesmaat gebruik van deze mogelijkheid. Dit jaar zijn er slechts negen studenten uit het Oost-Europese land deze kant opgekomen. Dit in tegenstelling tot een kleine dertig uit Zimbabwe. Van die dertig zijn er inmiddels al weer een aantal teruggekeerd. Voorwaarde is dat de student politiek actief is in zijn thuisland. Een student moet kunnen aantonen dat hij of zij vanwege het politieke klimaat in het thuisland niet in staat is te studeren, pas dan kan hij of zij aanspraak maken op de Libertas beurs’, zo laat een medewerker van Nuffic weten.

Allemaal hebben ze een ander verhaal over precies waarom ze hier zijn, hoe het hen bevalt, en wat ze willen bereiken. Maar over één ding zijn ze uiterst eensgezind: er móét op korte termijn iets veranderen in Zimbabwe.

Twintigers saai? Echt niet!

Iris Klapwijk

'Twintigers saai? Helemaal niet!' is de reactie van de meeste studenten op de vraag of ze zichzelf en leeftijdsgenoten saai vinden. Catharina van Bentum (23), zesdejaars Rechten, vindt zichzelf én haar leeftijdsgenoten niet saai. “Ik studeer, ik doe veel dingen naast mijn studie, ik heb een jaarclub en ik werk. Dus ik ben best actief en dat vind ik niet saai. Ik denk wel dat het een groot verschil is of je studeert en in het studentenleventje zit, of dat je nog thuis woont bij je ouders in het dorp. Dat lijkt me wel saaier. Maar ja, als mensen dat leuk vinden, dan moeten ze dat vooral doen.” Vijfdejaars Bedrijfskunde Sita van Vilsteren (23) is het hier helemaal mee eens. “Ik vind mezelf ook niet saai. Maar ik ben, denk ik, de laatste jaren wel wat saaier geworden. Of misschien niet saaier. maar in ieder geval serieuzer qua studie.” Kim van Hoogmoed (24), ook zesdejaars Rechten, is het met Sita eens. “Ik zou het eerder serieuzer noemen. Maar dat heeft echt met je studie te maken. De eerste jaren van je studie ben je toch wat minder serieus met je carrière bezig dan tegen het einde van je studie.”

Peter van Hartingsveldt (22), Yvon Kooyman (22) en Sjoerd Meenks (22), allen vijfdejaars Farmacie, kunnen zich ook niet vinden in het truttige beeld van twintigers. Peter: “Het is juist een periode in je leven waarin heel veel gebeurt. Je hebt nog niet heel veel verantwoordelijkheden en relatief veel vrije tijd. Je merkt dat de wereld groter is dan je vertrouwde omgeving en dat de wereld avontuurlijk is!”

Sjoerd ziet dat net zo. “In deze periode van je leven maak je keuzes die vaak voor de rest van je leven gevolgen hebben. Eerst deed je gewoon middelbare school en koos je voor een studie. Maar nu kies je richtingen binnen je studie, en bijvoorbeeld een geloofsovertuiging. Dat zijn best belangrijke keuzes die je je leven lang bijblijven.”

Ook Yvon ziet haar twintiger jaren als een periode waarin veel nieuwe dingen gebeuren. “Ik vind het leuk dat er zoveel gebeurt, studeren, samenwonen, trouwen, werk zoeken.” Vorig jaar is Yvon getrouwd, op haar eenentwintigste. Dat klinkt een stuk minder spannend dan het leven van haar medestudenten. “Nee hoor, dat is helemaal niet saai. Misschien wel een beetje burgerlijk, maar ook burgerlijkheid vind ik niet saai. Ik heb een ander leven, maak andere keuzes en ben wat minder vrij. Ik mis misschien dingen die leeftijdsgenoten wel doen, in het buitenland studeren bijvoorbeeld. Maar ik vind getrouwd zijn ook een avontuur. Een huis kopen, klussen in huis, dat is allemaal best spannend. Ik ben bezig om een auto te kopen, ik heb het gehad met het feit dat mijn fiets gejat wordt in Utrecht.” Vinden Peter en Sjoerd dat Yvon saai is? Even is het stil. Peter: “Het is niet mijn keuze, het lijkt mij wel saaier. Maar ik vind Yvon haar leven niet truttig. Ik vind alleen andere dingen leuker.” Sjoerd vindt Yvon ook niet saai. “Ze leidt een ander leven. Zij is niet naar het buitenland gegaan voor haar stage omdat ze ging samenwonen. Maar ik ben ook niet naar het buitenland gegaan. Dus dat maakt haar niet per se saai eigenlijk. Het is gewoon anders.”

Het hebben van een relatie in je studententijd is dus niet suf? Catharina en Kim hebben allebei een vriend. “Mijn relatie is nog maar heel pril hoor” vertelt Kim, “En ook nog niet saai. En ik heb ook helemaal geen saai vriendje dus dat scheelt.” Catharina heeft al een langere tijd een relatie en woont 'praktisch' samen. “Maar ook dat is niet saai hoor. Mijn vriend woont wel bij mij in, maar dat was gewoon handig. Ik ben bijna altijd met vriendinnen en hij werkt fulltime. We eten ongeveer een keer per week samen. Natuurlijk houden we wel rekening met elkaar, maar het is nog geen huisje, boompje, beestje.”

Maar wie zijn dan wel saai? Catharina: “Mensen die niet energiek zijn en waar ik geen inspiratie uit kan halen, vind ik saai.” Kim: “Het is makkelijk om te zeggen dat iemand anders saai is, maar mensen die zichzelf ontwikkelen en veel ondernemen vind ik minder saai dan mensen die dat niet doen.” Zijn twintigers die niet studeren saaier dan degenen die dat wel doen? Peter: “Ik denk wel dat daar een groot verschil in zit. Als je na je MBO gaat werken, dan ben je begin twintig als je een fulltime baan heb. Dat lijkt mij minder uitdagend en ook minder afwisselend. Voor mij zou dat wel saai zijn. Maar wij zitten in een wat decadentere positie, als je na je VWO aan een studie begint, ben je achttien of negentien. Als je dan nog eens vier, vijf of zes jaar moet studeren, ben je een stuk ouder als je die stap maakt.” Yvon ziet dat ook zo. “Als student ontmoet je veel mensen en heb je een groot sociaal leven. Dat is wel lekker afwisselend. Maar als je eerder begint met werken, heb je ook op een jongere leeftijd meer geld te besteden. Maar ja, eigenlijk heb je ook weinig tijd om het uit te geven.”

Een veel gehoord fenomeen onder twintigers is de quarterlifecrisis. De wat? De quarterlifecrisis. De twintigers moeten tegenwoordig zoveel keuzes maken en beslissingen nemen, dat ze in een psychische crisis terecht komen. Hoe zit dat bij de Utrechtse studenten: gaan zij en masse naar de psycholoog?

“Ik heb er zelf geen last van, maar kan me die crisis wel goed voorstellen. Je hebt zoveel keuzes en mogelijkheden”, vertelt Kim. “Ik ben nu bijna klaar met studeren en beloop nu ook niet meer het standaardpad. Dan ga je wel nadenken over wat je precies wil en dat is best lastig.” Het maken van keuzes lijkt voor de meeste studenten lastig. Sita: “Je wilt toch een bewuste keuze maken, alles goed doorlopen en geen fouten maken.” En behalve kiezen voelen ze ook een grote prestatiedruk.

Yvon: “Prestatiedruk voel je wel ja. Bijna iedereen gaat naar het buitenland bijvoorbeeld. Als je dat dan niet doet, voelt het soms alsof je niet prestatiegericht genoeg bent. Het lijkt tegenwoordig wel een must om weg te moeten.” Peter kan dit beamen. “Tweederde van onze jaargenoten volgt op dit moment een stage in het buitenland. Het lijkt bijna alsof je je moet verantwoorden als je níet naar het buitenland gaat!” De rechtenstudenten die in het laatste jaar van hun studie zitten voelen de druk tot presteren ook. “Je wordt gedwongen om goede keuzes te maken en ziet om je heen allerlei mogelijkheden. Medestudenten zijn ook concurrenten. Dat geeft wel een extra drive om nog beter je best te doen”, legt Catharina uit.

Studerende twintigers vinden zichzelf dus niet saai en hebben wel last van prestatiedruk. Maar hoe zit het met hun idealen? Uit het onderzoek van TNO NIPO blijkt dat twintigers hun partner het belangrijkste vinden. Daarna komen zelfontplooiing, familie en plezier. En ergens onderaan het rijtje bungelt 'een zinvolle bijdrage leveren aan de wereld'. Hoewel de twintigers op het eerste oog niet idealistisch lijken, hebben ze het wel goed voor met de wereld. Catharina: “Ik vind mezelf wel begaan met mensen, ik wil ook graag een keer vrijwilligerswerk doen. Kinderen in oorlogssituaties helpen, dat lijkt me wel wat.” Kopen twintigers hun geweten af door geld te geven aan goede doelen? Catharina: “Ik geef wel geld aan Warchild, maar dat doe ik niet om mijn geweten af te kopen of zo. Zij doen gewoon goed werk en daar wil ik wel mijn steentje aan bijdragen.”

“Ik geloof niet dat speciaal twintigers hun geweten proberen af te kopen door geld te geven. Dan doen veertigers net zo goed,” zegt Peter. “Ik geef wel, maar doe dat om mezelf scherp te houden. Wij hebben veel gekregen en ik geloof dat we dat gekregen hebben van God. Ik vind het mooi om dat te delen en geef om zo mensen te kunnen helpen. Ik geef omdat ik het wil en uit dankbaarheid.” Yvon: “Geven omdat je er zelf beter bij voelt, moet niet je motivatie zijn. Maar soms is dat wel moeilijk, het goede doen en dat ook leuk vinden is lastig. Maar als je er zelf energie uit kunt halen, dan doe je èn iets goeds èn je voelt jezelf er beter door. Dan is dat toch niet erg.”

Doen de meeste mensen vrijwilligerswerk niet ook om zichzelf er beter door te voelen? Er zijn een heleboel projecten in Nederland, waarom gaan jongeren dan toch vaak naar het buitenland. Is dat niet voor henzelf? Kim: “Ik denk niet dat je het altijd voor jezelf doet. Maar het staat wel mooi op je cv, dus ik denk dat dat altijd wel meespeelt. Maar het moet niet het hoofddoel zijn.” Catharina is het hier niet mee eens. “Ik denk dat je cv niet meespeelt, je doet het niet alleen daarvoor. Met de UUMUN (Utrecht University Model United Nations, een groep studenten die de Universiteit Utrecht vertegenwoordigen tijdens internationale simulaties van de Verenigde Naties) bijvoorbeeld, praten we op Verenigde Naties-niveau over wereldproblemen, dat is gewoon heel gaaf.” Ook Sita zit bij de UUMUN. “Ik geef helemaal geen geld aan goede doelen, dat doe ik gewoon niet. Dat vind ik zonde van mijn geld, want je weet niet wat er mee gebeurt. Maar ik ben wel maatschappelijk bewust hoor”, vertelt Sita. “Ik denk alleen dat je ook op een andere manier kunt helpen dan met geld. De VN kan bijvoorbeeld met oplossingen komen en met de UUMUN denken we over dat soort zaken na.”

Sjoerd: “Ik geef makkelijker tijd dan geld. Tijd heb ik heel veel, geld wat minder. Iemand helpen hoeft natuurlijk niet altijd met geld. Je kunt ook wat voor een ander doen.”

Hoe betrokken de studenten ook mogen zijn, wereldproblemen blijken niet de grootste angst van twintigers te zijn. Hoewel oorlog of rampspoed het meest gegeven antwoord is op de vraag ‘wat is je grootste angst?’, wordt dat antwoord op de voet gevolgd door meer persoonlijkere zaken, zoals 'dat mijn naasten iets overkomt', 'tegenspoed voor mijn naaste omgeving' en ‘de angst voor het krijgen van een ongeluk of ernstige ziekte’.

Peter: “Eigenlijk heb ik voor deze generatie niet echt een angst. Ik ben juist benieuwd wat er allemaal gaat gebeuren. Wat er in Nederland gebeurt op politiek en sociaal vlak. Daar verandert op dit moment natuurlijk heel veel. Ook ben ik benieuwd naar de houding van deze generatie als het even tegenzit. We zijn allemaal opgegroeid met veel luxe en we zijn daar ook aan gewend, dus hoe zal er gereageerd worden? Alles kan en mag en is binnen bereik. Ik ben benieuwd wat daar mee gebeurt.”

Bang voor de kredietcrisis is Peter helemaal niet. “Voor mij persoonlijk zullen de gevolgen van de kredietcrisis niet zo groot zijn. Dat ligt misschien ook aan mijn studierichting, Farmacie. Het is niet verstandig om nu een eigen apotheek te beginnen, maar verder zijn er weinig gevolgen, denk ik.” Catharina maakt zich meer zorgen. “We leven midden in de kredietcrisis. Misschien komt het omdat mijn vriend in de makelaardij zit en ik er veel over hoor, maar ik kan me daar wel zorgen over maken. Ik denk dat het nog wel een jaar of drie, vier duurt voordat de economie weer wat meer begint aan te trekken. En dit is wel het moment waarop je moet gaan beginnen met werken, een huisje kopen, dat soort dingen. Twee jaar geleden ging dat allemaal veel makkelijker en dacht je daar niet echt over na. Dat is wel een verschil.”

Sjoerd maakt zich helemaal geen zorgen. “Ik leef bij de dag en ben niet druk over wat morgen komt. Ik zie wel wat er allemaal gebeurt. Dingen veranderen natuurlijk, maar dat is niet per se negatief.”

Yvon maakt zich zorgen over een ander onderwerp, de eerder genoemde prestatiedruk. “Mijn zus staat voor de klas en van haar hoor ik vaak van haar dat ouders veel verwachtingen hebben. Kinderen moeten uitblinken in sport en muziek. Ouders ontkennen het als hun kind problemen heeft op school, dat willen ze niet horen. De focus ligt op presteren en ik vind dat geen goede ontwikkeling. Ik ben wel bang dat dingen als karakter minder gaan tellen en dat het alleen nog maar om de prestatie draait.”

Sita: “Ik ben niet heel bezorgd over specifieke zaken, maar ik kan me wel zorgen maken om sommige situaties in de wereld. Kongo bijvoorbeeld. Met de UUMUN is dat mijn vakgebied, dus ik ben vrij goed op de hoogte. Dat zet je wel aan het denken. En ik maak me natuurlijk zorgen om geld. Dat heeft niets te maken met de kredietcrisis, maar dat heeft denk ik iedere student.”

Catharina: “Ik zou anderhalf jaar geleden nooit gedacht hebben dat ik dit nu zou zeggen, maar ik geloof dat ik eigenlijk wel toe ben aan een wat saaier leven. Ik mis het soms om niks te doen, ik heb het zo druk en doe van alles tegelijk en ben eigenlijk bijna nooit vrij. Hoe ik de toekomst zie? Ik ben er wel klaar voor om carrière te maken. Maar ik zie ook een rol als moeder voor me in de toekomst.”

Het Onderzoek

In opdracht van De Volkskrant onderzocht TNO NIPO hoe de twintigers van nu in het leven staan. Het onderzoek is uitgevoerd van 11 tot en met 14 december 2008. In totaal hebben 592 personen een vragenlijst ingevuld, waarbij gelet is op een juiste afspiegeling van de 20- tot en met 24- jarigen en 25- tot en met 29-jarigen en ook op sekse, leeftijd, opleidingsniveau, gezinsgrootte, regio en sociale klasse. Zo zijn de resultaten representatief voor Nederlandse twintigers.

Zie: tnsnipo.com > nieuws > pers en publicaties > politieke berichten > de Volkskrant > twintigers

interview

pleit als hoogleraar Film en Televisie voor de afschaffing van reclame op de publieke zenders.

Interview Fleur Baxmeier

“De publieke omroep is de laatste maanden veel in het nieuws geweest. De zenders zouden te commercieel zijn geworden, twee netten zou voldoende zijn en het STER-geld zou in de kranten gestopt moeten worden. Dit soort discussiepunten zijn niet nieuw en draaien eigenlijk altijd om hetzelfde: de strijd om de inkomsten. Eerder is er onder meer animositeit geweest over de publicatie van de programmagegevens en nu voelen de kranten zich benadeeld door de concurrentie die zij met de publieke omroep ondervinden als het gaat om advertentie-inkomsten.

In de brandbrief die hoofdredacteuren, uitgevers en directeuren van dagbladen en tijdschriften afgelopen december aan minister Ronald Plasterk schreven werd gesproken van ‘concurrentievervalsing’ en gepleit voor een ‘eerlijker speelveld’ voor gedrukte media. Ik denk dat het goed is dat Plasterk iets voor de kranten gaat doen, maar niet omdat er sprake zou zijn van valse concurrentie. De publieke omroep en de kranten zijn heel andere instellingen, met heel andere doelstellingen op een heel andere financieringsgrond. Ze zijn gewoonweg niet met elkaar te vergelijken.

Het Nederlandse omroepbestel is uniek te noemen. Nergens ter wereld is een omroepbestel ingericht volgens geestelijke en sociale stromingen zoals bij ons. Het is niet meer zo verzuild als in de tijd dat ik afstudeerde, maar nog steeds zie je duidelijke verschillen tussen de programma’s van bijvoorbeeld de NCRV en de VPRO. Beide zijn oorspronkelijk christelijk, maar met zulke andere visies, wereldbeelden en normen en waarden. Ontzettend interessant, vind ik. Omgekeerd is het ook heel spannend om te kijken wat de invloed van het medium televisie op de samenleving is.

Als jong meisje speelde televisie amper een rol in mijn leven. Het was altijd mijn droom om journalist te worden, overigens zonder exact te weten wat dat inhield. Op de middelbare school kwam ik erachter dat de journalistiek me toch te vluchtig was en verschoof mijn aandacht naar literatuur, theater en cabaret. Een studie Nederlands was een logische keuze, maar tijdens die periode begon de behoefte te groeien om dingen te doen die met de samenleving te maken hadden, iets met kinderliteratuur of onderwijs, maar zulke studies waren er nog helemaal niet.

Toen vond ik plotseling de studie Theaterwetenschap, wat goed aansloot omdat ik veel van theater houd. Kort daarna startte men daar allerlei nieuwe richtingen, waaronder film en televisie, en ik was meteen verkocht. Ik dacht: dit is mijn medium. Televisie is zowel low als high art, hoewel sommige mensen het allemaal low vinden, maar dat is niet zo. Het staat midden in de samenleving, is geschikt voor zowel het grote publiek als kleinere groeperingen en heeft veel dimensies die mij aanspraken. Die aantrekkingskracht heeft het nu, jaren later, nog steeds.

Mijn belangrijkste opdracht is het onderzoeken van de Nederlandse televisiecultuur in internationale context. Op dit moment ben ik bijvoorbeeld heel druk met de laatste fase van de coördinatie van een groot Europees project, Video Active, dat toegang creëert tot televisie-erfgoed via een portal. De bedoeling is dat docenten uit het hoger onderwijs, academici en anderen via deze portal zinvol en effectief audiovisuele bronnen kunnen gebruiken. Dat gebeurt onder andere door goede zoekmogelijkheden en de contextualisering van het archiefmateriaal.

Ik vind het heel belangrijk dat via een portal als Video Active de televisiegeschiedenis van verschillende Europese landen openbaar wordt. Europa is een prachtig en rijk continent met een televisiegeschiedenis waar zó veel in zit. Die geschiedenis laat de ontwikkeling van landen zien, maar ook de rol van televisie in het denken en doen van mensen. Het klinkt misschien clichématig, maar een portal als Video Active opent vensters en verbreedt de horizon. Hoe meer mensen van elkaar weten, hoe meer ze van elkaar begrijpen en hoe toleranter ze uiteindelijk zullen worden.

Onze eigen publieke omroep draagt daar wat mij betreft ook aan bij. Sommige mensen laten zich somber uit over de toekomst van ons omroepbestel, maar ik heb absoluut niet het idee dat het op de tocht staat. Plasterk heeft juist beloofd dat de media en daarmee de publieke omroep rust zou krijgen en dat vind ik terecht. Ik ben van mening dat de overheid moet garanderen dat iedereen toegang heeft tot onafhankelijke informatie, kunst en cultuur. Een publieke omroep biedt die mogelijkheid en fungeert tegelijkertijd als een soort ankerpunt voor mensen.

Als voorzitter van het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties van de publieke omroep zie ik de mooiste concerten, de beste dramaseries en documentaires van artistiek hoogwaardig niveau langskomen. Aan de ene kant kunnen mensen hier hun eigen normen en waarden in bevestigd zien, aan de andere kant zet het ook aan tot nadenken en reflectie. Natuurlijk geldt dat niet voor alle programma’s van de publieken, maar het is nooit plat of eenduidig. Er zit altijd méér in. De publieke omroepen zijn publiek omdat ze het geven van betekenis stimuleren.

Ik ben de eerste om toe te geven dat sommige programma’s van de publieke omroep óók op de commerciële zenders zouden kunnen worden uitgezonden. Maar als je alleen doet wat de commerciëlen niet doen, dan maak je van de publieke omroep een informatief en cultureel getto. Een publiek omroepbestel werkt het beste in een context, dus: een beetje sport, cultuur, informatie, drama. Dan kunnen de verschillende elementen elkaar versterken. Beperk je de publieke zenders tot alleen nieuws, kunst en cultuur, dan wordt het een elitair eiland. Dat werkt niet.

Om de scheiding tussen de publieke omroepen en de commerciële zenders duidelijker te maken zonder te sleutelen aan de volledige programmering van de publieke netten, zou een reclamevrije omroep volgens mij een goed initiatief zijn. In Frankrijk hebben ze dat onlangs gedaan en als je het idee van het publieke domein zuiver benadert, dan zeg ik: dat is goed. Een publieke omroep zonder reclame betekent totale onpartijdigheid. De omroepen zouden minder afhankelijk worden van kijkcijfers, waardoor er veel meer ruimte zou ontstaan om nieuwe dingen te doen, meer te experimenteren.

Ik vind dat mijn oud-collega Plasterk het tot nu toe heel goed doet als cultuurminister, maar als ik hem een tip zou mogen geven, dan zou dat zijn de mogelijkheden van een reclamevrij publiek bestel eens nader te onderzoeken. Enerzijds zou dat de druk halen van de spanning tussen de publieke omroepen onderling, anderzijds zou het nieuw talent de kans geven om zich gemakkelijker te kunnen profileren. Er moet af en toe ook iets uitgeprobeerd worden, iets mogen mislukken. De publieke omroep zou meer nog dan nu een kweekvijver voor jong talent moeten worden.”

Sonja de Leeuw (55) promoveerde in 1995 aan de Universiteit Utrecht op een onderzoek naar de relatie tussen omroepidentiteit en televisiedrama in Nederland tussen 1969 en 1988. Ze is als hoogleraar Film en Televisie verbonden aan de opleiding Theater- Film- en Televisiewetenschap van de Universiteit van Utrecht en heeft als belangrijkste aandachtsgebieden televisie, documentairefilms, Nederlandse speelfilms, interculturaliteit en media en mediacultuur en jeugd. Ze is lid van het Huizinga Instituut.

’Ik ga MEER geld uitgeven aan eten’

‘Ik ga MINDER telefoneren’

Bezuinigen of spenderen in 2009

Xander Bronkhorst

HU-student Bedrijfseconomie Jean-François Houben (22) is dit voorjaar als functionaris Fiscaat & Acquisitie verantwoordelijk voor de inkomsten en uitgaven van de Introductie Commissie Utrecht 2009:

“Op dit moment is nog niet geheel duidelijk wat we straks kunnen besteden. De komende periode willen we het geld binnenhalen bij sponsoren. We zijn erg benieuwd of de invloed van de kredietcrisis te merken zal zijn.

“Persoonlijk ga ik dit jaar natuurlijk MINDER besteden aan vakantie. Als ik niet in de ICU had gezeten, was ik waarschijnlijk met wat vrienden van het corps op vakantie gegaan naar Zuid-Frankrijk. Dat scheelt al snel zo’n 1200 euro. Waar ik dit jaar MEER geld aan uit ga geven? Eten. Ik wil meer zelf gaan koken en daar dan ook echt aandacht aan besteden. Een keer een echt goede pastasaus maken bijvoorbeeld.”

Eerstejaars Lisette Gijsbertsen (19) krijgt binnenkort MINDER studiefinanciering:

“Omdat mijn ouders MEER zijn gaan verdienen, komt er MINDER geld van de IBG uit Groningen. Het is nog maar de vraag of mijn ouders dat helemaal gaan compenseren. Ik weet nog niet hoe ik dat ga oplossen. In ieder geval moet ik een nieuw baantje zoeken. Ik werkte altijd in een snackbar in Hoogkarspel, waar mijn ouders wonen. Het zal dus wel weer iets in de horeca worden.

“Ik wil in ieder geval MINDER besteden aan boodschappen. Niet meer naar de Albert Heijn maar naar de Aldi. Nu doe ik nog een beetje culinair; lunchgerechten met verse kruiden en zo. Dat moet misschien allemaal wat minder.

“Waar ik MEER aan ga uitgeven, weet ik zo snel niet. Dure aankopen zitten er niet aan te komen. Ik ben net jarig geweest en toen kreeg ik een printer, een fototoestel en een dvd-speler. Tja, ik heb gulle tantes.

Tot nu toe valt de armoede van het op-kamers-wonen me overigens wel mee. Ik kan nog steeds leuke dingen doen, dus waarschijnlijk overleef ik die kredietcrisis ook wel.”

Masterstudent Islam in de Moderne Wereld Daan van Gulik (25) vindt het maken van goede voornemens hypocriet.

“Ik geniet van het leven. Goede voornemens maken met Nieuwjaar, dat zegt me niet zoveel. Voornemens kunnen altijd gemaakt worden. Als ik iets echt wil, dan doe ik het gewoon. En dan zorg ik dat ik daar geld voor vrijmaak.

“Maar misschien heb ik gemakkelijk praten. Doordat mijn ouders gescheiden zijn, krijg ik van mijn beide ouders maandelijks iets. En ook de Stufi doet het prima. Daardoor kon ik vorig jaar ook 300 euro MEER huur gaan betalen toen ik van Groningen naar Amsterdam verhuisde.

“Dit jaar ga ik in ieder geval MEER besteden aan capoeira. Dat wil ik weer oppakken. Dat kost me zo’n acht of tien euro per les, dus dat gaat aardig oplopen. Waar ik MINDER aan ga uitgeven? Ja, zo’n voornemen heb ik dus niet gemaakt. Maar er zijn genoeg dingen die ik niet doe, omdat ze gewoon te duur zijn. Ik zou bijvoorbeeld in verband met mijn studie graag vaker naar het Midden-Oosten reizen, maar een ticket kan ik gewoonweg niet betalen. De studielast van de master laat het bovendien niet toe: zomaar een paar weken ertussenuit.”

Studente Sociologie Els van den Berg (20) reist sinds dit jaar op en neer vanuit haar woonplaats Leiden. En dat neemt zo wat kosten met zich mee. “Vorig jaar studeerde ik in Leiden en daar heb ik toen met een vriendin een appartementje ingericht. Dat heeft toen best wat gekost. Nu ben ik veel onderweg en daardoor ga je ook weer geld uitgeven. Als ik bijvoorbeeld tot zeven uur college heb, kan ik niet wachten met eten tot ik thuis ben. Dan koop ik vaak even snel iets bij de AH to Go. Voor een salade ben je dan zo zes euro kwijt. Dat moet ik dus MINDER doen. Ik kan beter ’s ochtends thuis iets klaarmaken om mee te nemen. Maar ik moet vooral veel MINDER telefoneren. Mijn telefoonkosten zijn nu zo’n 60 tot 90 euro per maand. Zonde gewoon. Tot nu toe heb ik nog niet hoeven lenen in Groningen, en dat zou ik graag zo houden.

“MEER uitgeven zit niet in de planning. Maar vakantie is altijd duur. Vorig jaar ben ik met vriendinnen naar Zuid-Frankrijk geweest en met mijn vriend naar Rhodos. Om dat te betalen, heb ik veel moeten werken. Dit jaar wil ik het daarom wat rustiger aan doen en blijf ik met mijn vriend in Nederland. Met mijn vriendinnen ga ik nu naar Bulgarije. Dat klinkt goedkoper, maar we gaan langer. Dus misschien ben ik straks toch nog MEER kwijt.”

Sanne Geeraerts (20) studeert nu nog aan de hogeschool, maar vanaf volgend jaar doet ze de UU-bachelor Pedagogiek. Sanne werkt zelf in de schuldhulpverlening. “Een overzicht maken. Dat is het allerbelangrijkste heb ik geleerd. Mensen die in de problemen zitten, krijgen ook die raad van schuldhulpverleners. Toen ik vijf maanden geleden op kamers ben gegaan, heb ik dan ook eerst op een rijtje gezet welke kosten ik zou maken. Maar ik moet zeggen dat er toch nog wel wat verrassingen zijn. Aan eten geef ik bijna niets uit, blijkt nu: ik ga nog vaak naar huis, ik eet vaak bij vriendinnen. Kleding heeft me veel MEER gekost, dan ik had verwacht. En ik ben niet eens een shopaholic. Hopelijk hoef ik voorlopig niets nieuws aan te schaffen en slaag ik er dit jaar ook echt in MINDER geld aan kleren besteden. Dat moet ook wel want in september stopt mijn studiefinanciering. Wat ik daaraan ga doen? Tja, ik wil niet bezuinigen op leuke dingen als uitgaan en weekendjes weg. En als ik straks een permanente kamer heb, dan zal ik ook zeker MEER geld kwijt zijn aan meubels. Misschien dat ik ga proberen wat slimmer boodschappen te doen. Niet meer elke dag naar de supermarkt, maar voor een paar dagen inslaan, bijvoorbeeld. Maar wat er ook gebeurt: ik wil in ieder geval niet lenen.”

Daadkrachtige Grobbee is promotor van het jaar

“In het begin had ik een hekel aan Rick”, herinnert een collega uit het UMC Utrecht zich. “Ik ervoer hem als keihard, als iemand met een groot ego die koste wat kost zijn doel wilde bereiken. Inmiddels kan ik niet alleen persoonlijk goed met hem overweg, maar heb ik ook grote bewondering gekregen voor wat hij in Utrecht voor elkaar heeft gekregen.” En lachend. “Maar het is wel een baasje. Ik zou nog steeds niet graag ruzie met hem krijgen.”

In 1997 verruilde de nu 51-jarige Grobbee Rotterdam voor Utrecht. In de Maasstad had hij meegewerkt aan het opzetten van een langlopende cohortstudie naar de gezondheid van ruim tienduizend 55+’ers in de wijk Ommoord. In Utrecht nam hij het initiatief voor het vergelijkbare Leidsche Rijn Project en voor het opzetten van een aantal gezondheidscentra vanuit het Julius Centrum. In het kader daarvan worden nu al zo’n tien jaar lang gegevens over de gezondheid van vele duizenden bewoners van de nieuwe wijk verzameld. Een gouden greep, aldus zijn collega’s.

“Toen hij kwam, liep Utrecht op dit gebied bepaald niet voorop”, herinnert farmaco-epidemioloog Ton de Boer zich. “Voor zo’n ambitieus project moest Rick dan ook behoorlijk wat weerstand overwinnen. Maar daar schrikt hij niet voor terug en het was het waard, want inmiddels zijn wij - naast Rotterdam - het belangrijkste epidemiologische centrum van Nederland. Leidsche Rijn levert zoveel data op dat je er eindeloos analyses mee kunt uitvoeren.”

Rector-magnificus Hans Stoof, tot voor een jaar bestuurslid van het UMC Utrecht, prijst Grobbee als creatief en clever. “En dat niet alleen als onderzoeker maar ook als manager. Met collega’s uit Oxford heeft hij bijvoorbeeld een programma opgezet om in Indonesië en Maleisië clinici in de epidemiologie te scholen. De intentie is uiteraard om daar de ontwikkeling van het vak te stimuleren, maar als niet onplezierig bijverschijnsel levert dat hem ook de nodige extra promovendi op, die aldaar hun proefschrift bewerken en hier promoveren. Maar zijn grote verdienste is dat hij Utrecht op de kaart heeft gezet. In 1997 bestond epidemiologie hier uit een handjevol medewerkers, nu lopen er in het Julius Centrum ongeveer vierhonderd rond. Ik vind dat een prestatie van formaat. Ik moet er niet aan denken dat hij ooit uit Utrecht weg zou gaan. Als je zo iemand kwijtraakt, dan verlies je geen pion op je schaakbord, dan verlies je een loper of een toren.”

Finse koffie

Ook als wetenschapper heeft Rick Grobbee zijn sporen verdiend, zegt huidig collega en voormalig promovendus Arno Hoes. “Heel belangrijk is zijn ontdekking geweest dat de dikte van de wand van de halsslagader, die je met echo-apparatuur kunt bepalen, een goede indicatie vormt voor de mate van slagaderverkalking en daarmee voor de kans op hart- en vaatziekten. Die meting wordt nu wereldwijd gebruikt om bijvoorbeeld het effect van cholesterolverlagende middelen te testen. Ook beroemd is zijn onderzoek naar Finse koffie. Als fervent koffiedrinker was hij geschrokken van het feit dat Finse koffiedrinkers een relatief groot risico lopen op hart- en vaatziekten. Uit een studie bij jong-volwassenen concludeerde hij dat koffie op de Finse manier gezet, dat wil zeggen gekookt en zonder filter geschonken, zorgde voor een sterke toename van het cholesterol. Die uitkomst leidde tot de identificatie van het stofje dat daarvoor verantwoordelijk is, en dat bij Nederlandse koffiedrinkers in het filter bleef steken.”

Een veel geroemde kwaliteit van de promotor van 2008 is diens overtuigingskracht. “Sommige mensen vinden dat hij de neiging heeft om zijn eigen mening door te drijven”, zegt farmaco-epidemioloog Bert Leufkens, “maar zo heb ik dat nooit ervaren. Hij krijgt inderdaad vaak zijn zin, maar dat komt omdat hij je zodanig weet te enthousiasmeren dat je vanzelf met hem meegaat. Wat ik als heel positief ervaar is dat hij ons als relatief kleine groep binnen het Utrechtse landschap volledig in onze waarde laat. Ik beleef hem in die zin een beetje als de oudere broer binnen de epidemiologische familie.”

Helikopterblik

Ook voor zijn promovendi heeft Grobbee vaak op het juiste moment aandacht zegt Maroeska Rovers, co-promotor van zijn honderdste promovenda: “Zijn grootste kracht vind ik dat hij tijdens bijeenkomsten met promovendi zonder mankeren de vinger op de zere plek weet te leggen, ook al ziet hij ze één keer per maand of nog minder. Hij kan echt fantastisch diagonaal lezen. Hij baalt er alleen van dat alle promovendi hem in hun proefschrift prijzen voor zijn helicopter-blik. ‘Kunnen ze niet eens wat originelers bedenken’, zei hij laatst.”

Veel waardering dus voor de onbetwiste baas van het Julius Centrum, maar ook hier en daar irritatie. “Wij hebben hier twaalf divisies”, zegt een communicatiemedewerker, “en die presenteren wij graag als onderdeel van het UMC Utrecht, maar sommige divisies gaan wel erg prat op hun eigen identiteit. Het Julius Centrum heeft niet alleen een eigen naam maar ook een eigen website met nieuwsberichten. Nou ja, je kunt in ieder geval niet ontkennen dat Grobbee een goed gevoel voor publiciteit heeft."

Ook anderen brengen de eigenzinnigheid van de hoogleraar epidemiologie te berde. “Als hij iets wil, dan gaat hij er ook vanuit dat hij het krijgt”, zegt een collega, “en je moet dan van goeden huize komen om hem van zijn ongelijk te overtuigen.” Hans Stoof glimlacht instemmend. “Rick is een leuke jongen, maar hij kan behoorlijk dirigistisch zijn. Hij weet dat hij het vaak het beste weet, en dan moet de rest niet moeilijk gaan doen.” Giene de Vries, secretaresse van Grobbee, herkent dit karaktertrekje van haar baas maar al te goed. “Rick is inderdaad behoorlijk overtuigd van zichzelf. Meestal heeft hij ook wel gelijk, maar zijn tempo ligt vaak zo hoog dat niet iedereen hem kan bijhouden. Voor overbodige details kan hij dan ook moeilijk geduld opbrengen. Ik merk dat sommigen daardoor een zekere schroom hebben om bij hem binnen te stappen. Zonde, want zijn deur staat altijd open en iedereen is wat hem betreft welkom.”

Mooie man

Wie de werkkamer van Rick Grobbee in het Stratenum betreedt, wordt behalve op een fraai uitzicht vergast op een reproductie van een vroege Mondriaan, en op een joekel van een beeldscherm. “Dat is echt Rick”, glimlacht De Vries, “hij houdt van techniek en wil als het even kan het nieuwste van het nieuwste.” De Vries heeft een perfecte verhouding met haar baas, die ze behalve om veel andere redenen ook waardeert om zijn présence. “Veel vrouwen vinden hem een mooie man, maar hij is ook echt een verschijning. Als Rick binnenkomt, zijn vaak de ogen op hem gericht.” Hoewel De Vries en haar baas het volmondig met elkaar eens zijn dat secretaressedag in feite iets onzinnigs is, zal hij nooit vergeten om die dag een klein cadeautje voor haar mee te nemen. Dat de promotor van het jaar attent is, kunnen ook andere dames bevestigen. Jacomine Stuitje en Paulien van der Veer: “Rick Grobbee drukt promovendi altijd op het hart om een bloemetje voor de pedel mee te nemen.”

De klassieke cd’s op zijn kamer doen niet vermoeden dat achter de promotor van 2008 een begenadigd pianist schuil gaat. “We hadden in Zeist een jaarlijks straatfeest”, zegt voormalig overbuurman en hoogleraar beeldverwerking Max Viergever. “Rick zat dan altijd doodgemoedereerd achter zijn keyboard wat weg te spelen. Heel relaxed. Ik weet trouwens niet of het toeval was, maar de biertap stond altijd bij hem voor de deur.”

Ook in de Julius Band speelt Grobbee piano. “We treden af en toe op, bijvoorbeeld als een collega een oratie houdt”, zegt Arno Hoes, de volgens kenners niet onverdienstelijke zanger van dit gelegenheidsensemble. “Wij spelen veel soulmuziek, maar ook Venus van Shocking Blue. Rick zelf heeft een brede muzikale belangstelling, die reikt van Mahler tot Dire Straits en De Dijk. Hij draait thuis zelfs Rod Stewart, iets wat in mijn kringen zo ongeveer een doodzonde is.”

Begin dit jaar kreeg Laura Koopman als honderdste promovenda van Rick Grobbee haar doctorsbul uitgereikt. Om de succesvolle promotor te verrassen had Giene de Vries in het diepste geheim een feestje voorbereid. Ook de echtgenoot van Grobbee zat in de zaal en alle betrokkenen waren ervan overtuigd dat haar man daaruit wel zou afleiden dat er iets bijzonders aan de hand was. Maar niets was minder waar”, herinnert Maroeska Rovers zich lachend. “Rick was zo geconcentreerd dat hij niets in de gaten had. Of toch iets, want na afloop gaf hij toe dat hij tijdens de verdediging wel had zitten denken dat die tante van Laura heel erg op zijn vrouw leek.”