Achtergrond

Shape matching

Behalve voor het onderzoek naar music retrieval wordt de door Remco Veltkamp en zijn collega’s ontwikkelde aanpak van shape matching ook op tal van andere terreinen toegepast. “De voor Utrecht kenmerkende insteek is dat we hier vooral kijken naar de vorm in een plaatje of in de muziek. Daarin verschillen we van groepen die naar overeenkomsten in bijvoorbeeld kleur of textuur kijken. Wij ‘vertalen’ de vorm van een object in een functie en ontwerpen vervolgens een algoritme om functies met elkaar te vergelijken. Het is een aanpak die afkomstig is uit de computationele geometrie, maar die inmiddels op veel terreinen zijn waarde heeft bewezen.”

Drie voorbeelden van dat onderzoek:

• Dit is een beeldje, waarvan uit willekeurige hoeken laserscans zijn gemaakt. Tot voor kort was het onmogelijk om een driedimensionale afbeelding van zo’n beeldje te maken als je niet precies wist uit welke hoek de foto’s waren gemaakt. Wij hebben een rekenmethode ontwikkeld, die dat wel mogelijk maakt. Dat is een toepassing die onder meer van belang kan zijn voor musea die hun culturele erfgoed in 3D willen vastleggen.

• Voor het Nederlands Forensisch Instituut ontwikkelen wij een systeem dat uit foto’s van onder meer bewakingscamera’s, een driedimensionaal beeld van een gezicht kan reconstrueren. Doel is om dat vervolgens te ‘matchen’ met een database van 3D-gezichten. We zijn begonnen met het maken van een model van het gemiddelde menselijke gezicht. Dat hebben we gedaan door het gemiddelde te nemen van het gezicht van honderd willekeurige mensen. Daarna hebben we uitgerekend waar bij mensen sprake is van de grootste afwijkingen ten opzichte van dat gemiddelde, bijvoorbeeld ten aanzien van de lengte, de breedte, de neus en de mond. Als we nu een plaatje van iemand hebben, kunnen we op basis van de eigenschappen van diens gezicht ons 3D-modelgezicht zodanig vervormen dat het diezelfde eigenschappen krijgt. Met een scan is ons dat al gelukt (zie afbeelding). Op dit moment zijn we die techniek aan het ontwikkelen voor foto’s.

• Wij hebben contact met een bedrijf in Antwerpen, waar je kunt laten onderzoeken of jouw nieuw ontworpen logo al bestaat. Op dit moment gebeurt dat zoeken nog volledig met de hand. Dat betekent dat een medewerker soms tienduizenden vergelijkbare logo’s moet bekijken om te zien of jouw logo ertussen zit. ’s Ochtends halen ze de 3000 per uur nog wel, maar naarmate de dag vordert daalt dat aantal en willen ze bovendien wel eens een logo missen. Wij hebben nu een programma voor hen ontwikkeld dat hun database met logo’s geautomatiseerd kan doorzoeken. Dat programma bestaat uit een datastructuur voor alle verschillende vormen die je in een logo kunt aantreffen, en een algoritme om de ‘matching’ tussen twee logo’s te berekenen.

Kijk eens hoe mooi mijn mannetje een kopje oppakt

We staan op de eerste verdieping van Centrumgebouw Noord in een kale ruimte met aan de wanden veertien infrarood camera’s. Dit is het befaamde Utrechtse ‘motion capture lab’, waarin Van Basten en zijn collega’s onder leiding van hoogleraar Mark Overmars greep proberen te krijgen op de subtiele details van de menselijke beweging. Ruim tien jaar geleden ontwikkelde Overmars een set algoritmes (rekenregels voor de computer) voor path planning voor robots. Vergelijkbare technieken gebruiken Van Basten en zijn collega’s nu als basis voor het vastleggen van bewegingspatronen van karakters in virtuele werelden. Maar het verschil is groot. “Robots hoeven alleen maar zo snel mogelijk van A naar B te gaan. In games kan diezelfde route vol obstakels staan. Als twee karakters bijvoorbeeld met elkaar staan te praten moet een derde er niet tussendoor lopen, want dat doen mensen niet.”

Om meer zicht te krijgen op het natuurlijk bewegen van mensen leggen de informatici in hun lab tot in detail het gedrag vast van proefpersonen. Die krijgen daartoe speciale kleding aan met veertig sensoren die het infrarood licht van de camera’s reflecteren. Per seconde maken de camera’s tussen de honderd en tweehonderd opnamen en voor elk van die opnamen berekent een computer de exacte plaats in de ruimte van alle sensoren. Visueel levert dat een wolk van veertig punten op, die zich door de ruimte verplaatst. Via een ander computerprogramma wordt die puntwolk ‘vertaald’ in een menselijk skelet, een model dat vervolgens door Van Basten en zijn collega’s wordt gebruikt om een animatiefiguur aan te sturen of om een algoritme voor zijn beweging te ontwikkelen.

Een voorbeeld van een lastig animatieprobleem is om karakters in beweging op een natuurlijke manier een handeling te laten uitvoeren, zegt Van Basten. “Als een figuurtje in een game een glas van tafel wil pakken, loopt het naar de tafel, stopt, pakt het glas en loopt weer verder. Dat ziet er enorm houterig uit, want in werkelijkheid strekken wij al tijdens het lopen onze arm uit en passen wij onze voetstappen aan, waarna we het glas in één vloeiende beweging pakken. Voor een natuurlijke animatie moet ik dus precies weten wanneer mensen hun voetstappen beginnen aan te passen. Daarom hebben we nu een onderzoekje lopen, waarin proefpersonen voortdurend naar een tafel lopen waarop ze objecten moeten verschuiven.”

Via hun experimenten hebben de Utrechtse informatici niet alleen beter zicht gekregen op het menselijk bewegen in het algemeen, zij zijn ook verrassende details op het spoor gekomen. “Wij hebben bijvoorbeeld ontdekt dat mannen en vrouwen van gelijke lengte een deur op een verschillende manier opendoen. Mannen buigen zich naar de deur toe, terwijl vrouwen juist recht overeind gaan staan. Dat is voor het simuleren van natuurlijk gedrag in virtuele werelden uiteraard belangrijke informatie. Wat ons onderzoek onderscheidt van veel ander werk op dit gebied, is de grote aandacht voor de psychologische dimensie. Daarom gebruiken we ook vier high-speed videocamera’s om nog meer informatie over de proefpersonen te vergaren.”

Het aantrekkelijke van dit onderzoek vindt hij dat het zo breed is. “Je bent niet alleen met wiskunde bezig, maar ook met biomechanica en met psychologie. Daar komt bij dat het een heel visuele tak van wetenschap is. Bij een conferentie is het bijvoorbeeld heel normaal dat je een video meestuurt: ‘.’ Het rare is wel dat ik tegenwoordig bijna niets meer doe zonder erover na te denken. Als ik thuis iets van tafel wil pakken, denk ik bijna automatisch: ‘Hé, hoe loop ik er naar toe?’ Dat is echt een beetje een beroepsdeformatie.”

Jarenlang maakten de studenten de dienst uit, nu de werkgevers

Als we economen moeten geloven staat de recessie op het punt ons met donderend geraas te overweldigen. De gevolgen zouden voor iedereen wel eens merkbaar kunnen worden. Komt de Utrechtse student straks nog aan de bak? En ligt ie daar al wakker van? Tijdens de Universitaire Carrièredag werd duidelijk dat er wel degelijk sprake is van een teruggang op de arbeidsmarkt, maar veel studenten maken zich nog geen grote zorgen.

Juliette Osseweijer heeft zich er netjes op gekleed. Ze is bijna klaar met haar bachelor aan University College, en voor ze aan haar master begint wil ze een jaartje werkervaring opdoen – een traineeship, of misschien een stage, en een beetje reizen natuurlijk. Op de carrièredag die deze donderdag 5 februari in het Educatorium is, gaat ze zich maar eens flink oriënteren op haar mogelijkheden. Haar kansen schat ze hoog in: ze heeft haar opleiding goed doorlopen, een deel in het buitenland gevolgd en genoeg naast haar studie gedaan. “Als ik ergens voor ga, moet dat niet te veel problemen opleveren.”

Juliette is niet de enige die zich bezighoudt met haar toekomst. Ruim 800 studenten en afgestudeerden bezochten de carrièredag, ruim 600 van hen volgden één of meer van de trainingen die werden georganiseerd door de aanwezige bedrijven en instellingen. Deze liepen uiteen van solliciteren, netwerken, ondernemen en zelfanalyse tot trainingen hoe je internationaal carrière kan maken. Ruim 300 aanwezigen lieten hun cv checken bij een speciaal ingerichte stand. Het aantal bezoekers én actieve deelnemers lag hiermee ongeveer twee keer zo hoog als vorig jaar, toen de dag in de huidige vorm voor de eerste keer werd gehouden.

Het lijkt een logische ontwikkeling, gezien de actuele trends op de arbeidsmarkt. Het Centraal Bureau voor de Statistiek meldt een toename van de werkloosheid en steeds meer werkgevers kondigen vacaturestops aan – ook voor starters. Volgens het Centraal Planbureau moet het grote geweld nog gaan losbarsten: naar verwachting zal de werkloosheid stijgen van 300.000 eind 2008 naar 600.000 eind 2010. Toch blijkt dat de studenten op de carrièredag zich nog niet heel erg druk maken over de naderende malaise. Zij zoeken gewoon naar een uitdagende baan.

Ook Frank Cörvers, onderzoeker bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) in Maastricht merkt dit: “Bij werkgevers speelt het al heel erg, maar bij de studenten is het kwartje nog niet gevallen.” Cörvers benadrukt dat de werkloosheid nog niet echt is gestegen, zeker niet onder hoogopgeleiden. Volgens hem hebben bedrijven er belang bij om de indruk te wekken dat er straks krapte ontstaat, “Dat is goed voor hun onderhandelingspositie”. Maar dat er de komende maanden een hoop gaat gebeuren, is volgens hem onontkoombaar. “Vooral sectoren die gericht zijn op industrie en zakelijke dienstverlening zullen het zwaar te verduren krijgen.”

De werkgever is de koper

Enig navragen bij de kraampjes op de bedrijvenmarkt in het Educatorium maakt duidelijk dat de eerste symptomen van de veranderingen al te bespeuren zijn. De gerenommeerde Boston Consultancy Group zegt ‘nog wel te werven maar verder geen uitspraken te doen over de arbeidsmarkt.’ Vertegenwoordigers van banenoriëntatiewebsite www.Qompas.nl zeggen dat bedrijven minder interesse hebben in een goede presentatie naar potentiële werknemers, terwijl juist die werknemers meer op de website rondhangen.

Jos Peek, personeelsmanager bij ICT-bedrijf CIMsolutions, dienstverlener op het gebied van industriële, technische en administratieve automatisering, heeft zelf geen banen geschrapt, maar heeft het druk met het schrijven van afwijzingsbrieven voor zijn vacatures. “Ik heb ruim dertig procent meer aanmeldingen. Jarenlang waren het de studenten die de dienst uitmaakten, nu zijn wij aan de beurt.”

Onderzoeker Cörvers sluit zich hierbij aan: “Het is dezelfde ontwikkeling als op de huizenmarkt: de verkopersmarkt is een kopersmarkt geworden. In dit geval is de werkgever de koper, die nu bepaalt wat er gaat gebeuren.”

Overigens denkt arbeidsmarktonderzoeker Cörvers niet dat er straks veel jonge academici thuis zullen zitten. “In 2004, toen het ook minder ging op de arbeidsmarkt, was de werkloosheid onder WO’ers 5,5 procent; die daalde tot 4 procent in 2006. Zo klein zijn die verschillen. De meeste WO’ers komen uiteindelijk gewoon aan de bak.”

In alle sectoren blijft men voorlopig nog wel op zoek naar talent, blijkt uit de vele bedrijven op de markt in het Educatorium. Zelfs de zwaar gemangelde Fortis Bank laat weten nog steeds vacatures te hebben en trainees te zoeken ‘die van een werkomgeving houden die volop in beweging is.’ Wel geeft bijna iedere werkgever toe minder mensen nodig te hebben dan bijvoorbeeld een jaar geleden.

Cörvers denkt dat studenten moeten rekenen op minder gunstige arbeidsvoorwaarden: ze zullen verder van huis moeten werken of zelfs verhuizen, of ze zullen tijdelijk onder hun niveau werken. “Ze moeten zich niet blind staren op die ideale baan. Een paar jaar ervaring opdoen in een iets minder uitdagende baan kan wonderen doen voor de toekomst.’”

Geen rauwe vis

Zo’n alumnus die nu al iets onder zijn niveau werkt is Nick Augusteijn. Hij is sinds zijn afstuderen in september al een tijdje aan de bak, maar ‘ver van zijn bed’. Nick studeerde Taal- en Cultuurstudies, Internationale Betrekkingen en Amerikanistiek. De banen op zijn eigen niveau lagen niet voor het oprapen en als webredacteur voor een automagazine heeft hij zijn leermoment inmiddels wel beleefd. Tijd voor een nieuwe impuls dus. Op de bedrijvenmarkt wil hij zich laten verrassen. Een beetje onwennig is het wel voor hem als keiharde alfa, om hier met allerlei bedrijven te gaan praten, “Maar”, zegt hij, “ik ben hier met open vizier naar toe gekomen.”

Nick is het voorbeeld van de nieuwe generatie studenten die erg algemeen opgeleid zijn. Het zijn volgens Cörvers juist deze studenten die het moeilijker gaan krijgen in de zware tijden die nu aanbreken. “Wij hebben vanuit het ROA de afgelopen jaren al gewaarschuwd dat er een overvloed aan generiek opgeleide studenten de arbeidsmarkt opgestroomd is, vooral in de economische richting. Dat zal de komende maanden in versneld tempo zichtbaar worden.”

ICT’er Peek deelt deze mening. “Als CIMsolutions vormden wij lange tijd een uitzondering doordat we zochten naar gespecialiseerde afgestudeerden. Andere bedrijven zochten als het ware naar topkwaliteit rauwe vis, die ze vervolgens zelf afbakten. Nu zullen ook zij die investeringen in de vorm van trainingen en cursussen niet meer willen doen.”

Augusteijn ziet zichzelf in elk geval niet als slachtoffer van de trend binnen de academische wereld om brede opleidingen aan te bieden. Hij denkt voorlopig nog vanuit zijn eigen kracht. “Ik vind mijn cv toch redelijk sterk. Ik heb stage gelopen, twee masters gevolgd, heb alles binnen de gestelde tijd afgerond en met prima cijfers, ben in het buitenland geweest en heb inmiddels enige werkervaring.”

Of het voor Augusteijn voldoende zal blijken om wél een baan te vinden die hem op het lijf geschreven is, zal moeten blijken. Het is voor starters in elk geval zaak om een duidelijk profiel aan te brengen in hun cv, om zich te onderscheiden van de rest. Cörver verwacht dat meer studenten een vervolgopleiding zullen gaan doen: een extra master, een promotie of een andere postdoctorale opleiding. Iets wat ze bij de afdeling Personeel en Organisatie van de universiteit niet aanmoedigen. Age Halma, verantwoordelijk voor het talentbeleid van de UU: ”Het zou geen goede zaak zijn als we de boodschap afgaven dat studenten in zware tijden maar even in de crèche van de universiteit moeten komen promoveren. Bovendien is daar helemaal geen plek voor.”

Halma ziet studenten het liefst zo snel mogelijk de arbeidsmarkt betreden, bij krapte desnoods iets onder hun niveau. “Later starten verkleint je kansen. Je vleugels uitslaan is veel succesvoller gebleken dan nog meer papiertjes meebrengen.” Zijn devies: kijk al tijdens je studie goed wat je het beste ligt, en pas daar je keuzes op aan.”

Ook Cörver denkt dat uitstellen niet verstandig is. Hij raadt studenten aan zich niet al te druk te maken, maar wel vaart te maken met afstuderen. “De eerste maanden zullen sectoren waar nu nog veel vacatures te vinden zijn, bijvoorbeeld de overheid, politie en het onderwijs, een inhaalslag maken. Op een gegeven moment droogt ook die bron op.”

Halma verwacht van de studenten een soort nieuw realisme: “Werk aan jezelf, zodat je beter uit de crisis komt. Denk niet te makkelijk, stel niet uit. En reken er niet op dat de banen zomaar voor het oprapen liggen.”

Student Judith maakt zich in elk geval geen zorgen: “Een recessie duurt hooguit een jaar of vijf. Tegen die tijd heb ik een mooie master afgerond en voor mezelf een prima uitgangspositie verworven om aan de slag te gaan. Een belangrijk onderdeel van mijn opleiding aan het University College is het bouwen aan je overtuiging: gaan waarvoor je wilt gaan.”

Nick kijkt met voldoening terug op de markt, al heeft hij er geen concrete resultaten geboekt. Hij weet in elk geval iets beter wat hij wel en niet wil. “Ach”, besluit hij, “ze zeggen ook wel eens: de juiste baan moet je niet zoeken, die moet je vinden.”

Bezint eer u begint

Hoe zwaar de recessie ook gaat worden, duidelijk is dat loopbaanoriëntatie een belangrijker onderdeel van de studie zal gaan worden. Aan de universiteit wordt hier al aan gewerkt. Loopbaanadviseur Jacky Limvers bespeurt al enige nervositeit onder studenten in de laatste fase van hun opleiding, al is een directe link met de economische situatie niet te leggen. Limvers helpt studenten niet alleen bij keuzes tijdens hun studie, maar ook daarna. Ze verzorgt sollicitatietrainingen, loopbaanoriëntatietrainingen maar ook netwerktrainingen.

Limvers vindt het vooral van belang dat er vanuit de opleidingen veel aandacht besteed wordt aan de mogelijkheden op de arbeidsmarkt, door het organiseren van activiteiten zoals bedrijfsexcursies en informatiebijeenkomsten. “Daar krijg ik van studenten nog veel vragen over, dus dat kan beter.” Binnenkort wordt er een website gelanceerd waar het volledige aanbod van arbeidsmarktoriëntatieactiviteiten overzichtelijk wordt weergegeven, vanuit de universiteit en vanuit opleidingen, maar ook vanuit studieverenigingen. “Zodat wat er is duidelijker en effectiever wordt, en wat nog niet zo goed is, beter wordt.” Door de veranderde verhoudingen kunnen bedrijven de komende maanden iets meer achterover hangen, het initiatief zal van de studenten zelf moeten komen. “En dat is wennen.”

Digitaal representatief

In recessietijd is het nóg belangrijker om een goede indruk te maken op werkgevers. Door een goede cv en sollicitatiebrief bijvoorbeeld. En zorg vooral dat je digitale verleden je geen parten speelt.

Recruiters Floor Soudijn en Saskia van der Meulen van het (bio)medische werving- en selectiebureau DOCs International geven het toe: regelmatig duiken ze even het internet op om de facts van hun kandidaten te checken. Hierbij maken ze vooral gebruik van netwerksites als Hyves en LinkedIn. “Vooral LinkedIn laat zien of iemand al werkervaring heeft.” Hyves werkt volgens de beide dames in veel gevallen alleen maar negatief, “Als iemand bijvoorbeeld een bikinifoto als profielfoto heeft, of als we krabbels tegenkomen over privé-zaken waar we helemaal niks van willen weten.”

UU docent ICT en recht Tina van der Linden geeft regelmatig advies over de zogenaamde virtuele identiteit van studenten. Haar boodschap is eenvoudig: weet wie wat van jou weet. “Je wilt voorkomen dat een deftig advocatenkantoor tijdens je eerste gesprek begint over een schimmige foto uit je nachtleven. Of erger nog: dat ze je niet uitnodigen.”

Veel studenten realiseren zich pas laat dat niet alle kanten van hun leven belicht hoeven te worden op het wereldwijde web. Zo wordt zelfs het Ublad regelmatig door afgestudeerden verzocht om sporen uit hun wilde studentenleven uit te wissen. Dat uitwissen is volgens Van der Linden niet altijd even makkelijk. “Wat je zelf op een website hebt geplaatst, kan je er afhalen. Maar als anderen er iets op hebben gezet dat je niet aanstaat, moet je een notice and takedown verzoek doen. Daarbij moet er officieel reputatieschade zijn en dat is moeilijk te bewijzen. Maar meestal doet men niet moeilijk.” Vaak werken zulke acties overigens averechts: zoals bij het Braziliaanse model dat een seksfilmpje probeerde te laten verwijderen, waarna de hele natie massaal het internet opdook. Van der Linden: “Zo’n vaart zal het bij een gemiddelde student niet lopen, maar publiciteit van lokale media heb je al snel te pakken.”

Docent Van der Linden vindt niet dat er meer wetgeving moet komen om de privacy van individuen op het internet te beschermen. Wel pleit ze voor meer bewustzijn. Ook al kan het soms een onterecht beeld scheppen, Van der Linden vindt het toch niet slecht dat recruiters en toekomstige werknemers het internet gebruiken. “Zo’n webprofiel moet je zien als een manier om je te presenteren, net als kleding. Ook daar moet je aandacht aan besteden, vooral door jezelf te blijven.”

Student Juliette Osseweijer is zich wel bewust van haar sporen op internet. “Daar werd ik tijdens mijn verblijf in Amerika heel erg op gewezen. Ik ben toen op Facebook gaan kijken en daar stonden toch wel een paar foto’s op waarvan ik dacht: “Misschien is het wel goed als ze dat niet zien”.’

Ze begrijpt wel dat werkgevers het web gebruiken, al vindt ze het ook jammer. Mensen die tien jaar geleden jong waren, hebben net zo goed het feestbeest uitgehangen. Maar van jongeren van nu kunnen ze dat achterhalen.”

Osseweijer zegt wel geneeskundestudenten te kennen die helemaal niet op Hyves of Facebook te vinden zijn, “Om te voorkomen dat ze door patiënten opgespoord worden.” Zelf heeft ze met zulke mensen niet te maken, waardoor ze iets minder streng hoeft te zijn. “Ik let er wel op, maar ik wil ook niet zo’n heel steriel Facebook profiel hebben waar niks uit blijkt.”

Zo kan het ook

Krapte op de arbeidsmarkt? Dan creëer je toch je eigen baan? Dat dacht Peter Kasbergen (23) tenminste. Nu nog masterstudent Research in Public Administration & Organization Science, timmert hij al flink aan de weg als ondernemer. En met succes: op de carrièredag ontving hij uit handen van dagvoorzitter Jort Kelder de hoofdprijs ter waarde van 500 euro voor de ondernemingsplanwedstrijd. Die wedstrijd was een initiatief van het Centrum voor Ondernemerschap en Innovatie van de universiteit. Het product van Kasbergen: filmreportages voor de publieke sector. Deze films kunnen (lokale) overheden gebruiken om te communiceren over hun beleid. Kasbergen: “Film is zo’n goed medium om complexe problematiek begrijpelijk te maken voor een groot publiek. Ik denk dat ik de overheid echt een beetje transparanter kan maken.”

Ondernemen zat bij Kasbergen altijd al in het bloed. Toen hij in 2007 werkte voor de universiteit Leiden kreeg hij een keer een camera in handen gedrukt, met de instructie ‘loop vandaag maar mee’. ‘Verdraaid, daar heb ik mijn product te pakken,’ had Kasbergen toen gedacht. Sinds die tijd is hij allerlei varianten van zijn idee gaan uitwerken, en heeft hij zelfs al met behulp van een microkrediet apparatuur aangeschaft en enkele films gemaakt.

Nu moet hij hard aan de slag met de ‘financiële paragraaf’ van zijn ondernemingsplan, en zijn website www.public-cinema.com kan een flinke update gebruiken. “Daar staat nu bijna alleen maar tekst op. En zeker in mijn geval moet dat natuurlijk beeld zijn.”

Over de vraag of het nu wel een goede tijd is om voor jezelf te beginnen, twijfelt Kasbergen niet: een ondernemer vindt onder alle omstandigheden iets te ondernemen. En ik denk juist dat er nu voor zelfstandigen wel voordelen zijn. Je hoeft immers niet in dienst van een organisatie te treden.”

Do’s and don’ts voor de onervaren sollicitant

Een sollicitatiebrief, die begon toch met Geachte heer/dame… Inderdaad: begon. Hoe het nu beter kan:

-Bel de toekomstige werkgever voor je de brief op de bus doet. Bedenk een of twee scherpe vragen over de functie en je brief valt gegarandeerd op tussen de andere.

-Richt je brief aan een bestaand persoon. Geachte heer/dame klinkt erg afstandelijk.

-Open scherp. De eerste zin kan al bepalend zijn voor de selecteur. Dus niet overdreven, maar wel opvallend.

-Maak meteen duidelijk waarom je de brief schrijft. Dus voor welke vacature, of bij een open sollicitatie omdat het bedrijf je sowieso aanspreekt.

-Zoek de link tussen jou en het bedrijf. Als je alleen over jezelf schrijft, weten ze niet of je bij hen past.

-Eindig met een punchline, een zin die indruk maakt. Als de afsluiting slap is, zakt de rest van je brief ook in elkaar.

-Zorg voor goede referenties en neem bijvoorbeeld in je cv een quote van hen over jou op. Die werken net zoals de aanbevelingen achterop een boek.

-Als je niet online solliciteert: vergeet de postzegel niet!

-Zorg voor telefonische follow-up, dan weet je zeker dat je brief bij de juiste persoon is aangekomen.

Op gesprek. Als ik maar geen zweethanden heb…

Dress to impress, but do not overdress. De algehele regel. Probeer vooraf in te schatten wat voor kleding bij de cultuur van het bedrijf past. Liever iets te net dan niets te nonchalant.

-Geef een stevige hand, maar knijp die van de interviewer niet kapot. Slappe handjes komen er niet.

-Wees bescheiden. Probeer de interviewer of je nieuwe baas niet meteen met een scherpe grap over de streep van zijn pak af te troeven.

-Denk voor jezelf. Niets is voor een interviewer zo vervelend als een sollicitant die precies vertelt wat hij zou willen horen.

-Hou je ideeën concreet. Begin niet over de wereldproblematiek, maar blijf dichtbij huis.

-Stel vragen. Dat laat zien dat je kritisch, nieuwsgierig en assertief bent.

-Til je voeten op als je de kamer uitloopt. Struikelend afscheid nemen wekt geen solide indruk.

Interview

Ido de Haan hekelt de xenofobe tendensen in het maatschappelijk debat. De hoogleraar schreef er een pamflet over.

Ik was al een tijd bezorgd over de richting van het openbare debat, maar bespeurde bij mijzelf en anderen in mijn omgeving een moedeloosheid en tegenzin om zich nog in dat debat te mengen. Toen ik twee jaar terug een tijdje in de VS woonde, viel me eens te meer op hoe in zichzelf gekeerd het publieke debat in Nederland eigenlijk is. Het is voortdurend gefixeerd op de Nederlandse identiteit en de dreigingen waaraan die bloot zou staan. Iedereen maakt zich druk om dezelfde onderwerpen, die vaak weinig van betekenis zijn. Er worden in Nederland dingen gezegd die je in de VS meteen zouden diskwalificeren als opiniemaker, het keiharde moslim-bashen bijvoorbeeld. En degenen die zich daar tegen keren, zoals Geert Mak of Ella Vogelaar, worden afgeserveerd als leden van de ‘linkse kerk’, als naïeve kosmopolieten, of zelfs als leden van een vijfde colonne die de Nederlandse identiteit ondermijnt.

Toen ik terugkeerde uit de VS besloot ik samen met mijn vrienden en collega’s Jan Willem Duyvendak en Ewald Engelen onze bezwaren eens op te schrijven. Wanneer je promoveert leg je een belofte af. Je belooft de verplichtingen jegens de wetenschap en de samenleving na te komen die de doctorstitel met zich meebrengt – nou, dit past daarbij. Ik ben in 1993 gepromoveerd met een dissertatie over burgerschap in Nederland in de twintigste eeuw en over het ontstaan van de Nederlandse politiek. Alhoewel dit een pamflet is en geen wetenschappelijk werk, sluit het aan bij mijn onderzoeken.

Het bange Nederland noemden we ons pamflet. De titel is natuurlijk catchy, maar waar het ons om gaat is niet dat Nederland bang is, maar bang wordt gemaakt. Uit verschillende onderzoeken van het SCP blijkt dat Nederlanders in hun persoonlijk leven gelukkig zijn. Ze maken zich weinig zorgen over hun welvaart en hun toekomst. Ook zijn er allerlei lokale initiatieven om de verhoudingen tussen bevolkingsgroepen te verbeteren. Maar in het publieke debat en in veel van de beraadslagingen in de Kamer overheerst de angst voor het vreemde en de poging de Nederlandse identiteit af te schermen. De stelling van ons boekje is, dat deze inzet niet is ingegeven door de angst die onder de bevolking leeft, maar door de onzekerheid van de elite. Die heeft door allerlei ontwikkelingen – het functieverlies van politieke partijen, de afrekencultuur van het marktdenken, de vervaging van culturele hiërarchieën, het uiteenvallen van het old-boysnetwerk zijn gezag verloren. Een deel van de elite reageert daarop door zich op te werpen als redder van de natie. Maar dan moet die natie natuurlijk wel in gevaar zijn.

‘Elite’ is natuurlijk een nogal bot begrip. Ik reken er in ieder geval drie groepen toe: de leiders van politieke partijen en vooraanstaande bestuurders; de opiniemakers, dus de columnisten en publicisten; en de economische elite, de captains of industry. Partijen als die van Fortuyn, Wilders, Verdonk – maar ook GeenStijl of anderen – profileren zich als ‘buitenstaanders’ en zeggen dat ze zich afzetten tegen deze elite. Maar is dat zo? Mensen als Fortuyn of Wilders functioneerden al een lange tijd in de hoogste kringen, er wordt naar ze geluisterd, ze hebben een achterban – waarom zouden zij geen elite zijn? Zorgwekkend is vooral dat hun retoriek zo breed gedeeld wordt door allerlei mainstream-politici: je zelf profileren als anti-Haags is nu juist typisch Haags. Iedereen wil de stem van ‘de gewone man van de straat’ vertegenwoordigen.

Er hangt nu een ‘now it can be told’-sfeertje, alsof er in eerdere decennia niet gesproken is over de positie van nieuwkomers. De redenering die je steeds weer hoort, is dat enerzijds de Nederlandse identiteit – zoals Marijnissen onlangs zei, het Heimat-gevoel – bedreigd wordt door migranten, en dan met name door moslims, en anderzijds, dat de integratie van die nieuwkomers mislukt omdat ‘we niet meer weten wie we zijn’. Alsof tweede en derde generatie Marokkanen niet tot de Nederlandse samenleving behoren en het ‘wij’ nog steeds de blanke en christelijke burgerij van de veertig jaar geleden is.

Het gevolg is dat in het openbare debat steeds onderwerpen worden besproken die per saldo nauwelijks of geen last of kosten opleveren, maar in dat populistische discours duidelijke symbolen zijn en de burger het signaal geven dat de elite opkomt voor hun zorgen. Symboolpolitiek. Dus veel gedoe over het niet schudden van handen, het niet vieren van Sinterklaas of het dragen van een burka. Maar niet alleen dat. Voor het boekje heb ik nog eens op een rijtje gezet welke maatregelen de laatste jaren zijn genomen om Nederland te beschermen tegen het ‘moslimterrorisme’ – zo wordt het ook in overheidsstukken genoemd, alsof er tussen de islam en het terrorisme een intrinsiek verband is. Het is ijzingwekkend om te zien hoe allerlei ernstige inperkingen van de privacy en uitbreidingen van overheidsbevoegdheden – preventief aanhouden, afluisteren, tot het uit de lucht schieten van burgervliegtuigen – zonder noemenswaardige discussie door de Tweede Kamer zijn aanvaard, allemaal onder het mom dat er sprake zou zijn van een uitzonderlijke dreiging, alsof Nederland in oorlog is. Zo worden er constant scheidslijnen getrokken die onze identiteit moeten bepalen; of je staat aan de kant van een beperking van burgerrechten, of je staat aan de kant van terroristen.

Helemaal gelukkig met de reacties op Bang Nederland waren we niet; je hoopt natuurlijk een nieuw debat te starten, en we hebben ook wel een aantal inhoudelijke reacties gehad, maar we hebben toch vooral veel boze reacties gekregen waarin we werden weggezet als een stelletje losgeslagen professoren dat totaal niet weet wat er in de wereld speelt. Dat commentaar was ironisch genoeg precies het probleem dat we in ons pamflet beschreven. Ik heb niet de indruk dat we daar veel aan hebben veranderd. Het bange Nederland produceerde veel warmte, maar weinig licht. Leerzaam, dat wel.

Een nieuwe monumentaliteit voor de oude Universiteitsbibliotheek

Hoe maak je van een diversiteit aan gebouwen een eenheid? Die vraag hield architect Pascal Grosveld de afgelopen maanden bezig. Hij kreeg de opdracht om de voormalige Universiteitsbibliotheek aan de Wittevrouwenstraat plus de aangrenzende Letterenbieb aan de Drift om te bouwen tot een nieuwe bibliotheek voor de faculteiten Geesteswetenschappen en Recht, Economie, Bestuur & Organisatie. Grosveld heeft de eenheid vooral gezocht in een ‘nieuwe’ monumentaliteit.

Met zichtbaar enthousiasme loopt Pascal Grosveld door de Grande Galerie, de hoge hal die eens het werkpaleis van koning Lodewijk Napoleon vormde. De hal is helemaal gestript, maar de hoge ramen zijn gehandhaafd en soortgelijke ramen worden aan de overzijde van de hal - die grenst aan de tuin van wat ooit het Kunsthistorisch Instituut aan de Drift was - uit de muren gezaagd. “De Franse koning vond Utrecht door de centrale ligging geschikt als locatie voor zijn werkpaleis. Maar hij vond het klimaat in Utrecht bij nader inzien niet plezierig en was dan ook na drie maanden weer vertrokken, naar Amsterdam en de kust”, weet Grosveld.

Als de hele verbouwing in 2012 gereed is en de twee binnenstadsfaculteiten hun eigen UB hebben, is er ruimte gecreëerd voor 13,5 kilometer aan boeken, waarvan 8,5 is bedoeld voor de Letteren. In deze binnenstadbibliotheek worden bovendien nog eens 800 studieplaatsen gerealiseerd, voor zover mogelijk gesitueerd bij de ramen, waarvan het merendeel met computeraansluiting. “We streven er naar de openstelling net zo ruim te maken als in De Uithof”, vertelt bibliothecaris Bas Savenije die meeloopt door de bouwplaats. “In De Uithof overwegen we zelfs een nachtopenstelling, dus tot pakweg 3 of 4 uur ’s nachts. Dat zullen we, om veiligheidsredenen, in de binnenstad niet gaan doen. Maar avond- en weekendopenstelling is wel degelijk het voornemen. We weten dat daar veel belangstelling voor is. De bibliotheek in De Uithof bijvoorbeeld trekt zelfs op gewone zondagen al zo’n vijf- tot zeshonderd studenten.”

Op maat gemaakt

De Grande Galerie - waar je recht tegenaan loopt als je door de poort aan de Wittevrouwenstraat de binnenplaats oversteekt - werd gebruikt als een soort balzaal, en er waren een kapel en stijlkamer aan verbonden, maar voor het overige heeft dit gebouw in zijn 200-jarige bestaan vele verbouwingen en metamorfoses ondergaan, waardoor het vrijwel onmogelijk is om het bouwwerk terug te brengen in zijn authentieke staat. Grosveld: “We hebben er daarom voor gekozen om niet de oude monumentaliteit van het gebouw terug te brengen, maar te zoeken naar een nieuwe monumentaliteit, die ook past bij het huidige gebruik van het paleis en de uitstraling die je als UB nastreeft. Maar tegelijk hebben we er natuurlijk rekening mee moeten houden dat we hier met een Rijksmonument te maken hebben. We konden ons niet elke willekeurige ingreep permitteren.”

Van het oude interieur is bijna niets meer terug te vinden. Er staan nog een paar oude boekenkasten die vroeger, toen de UB er nog zat, dienst deden als magazijn voor handschriften en oude drukken. Maar voor het overige komen er overal kasten op maat. Bij sommige deuren is al een omlijsting te zien die precies aangeeft hoe diep die kasten gaan worden. “Maar”, aldus Grosveld, “ook de lichtarmatuur, de stoelen en tafels die als studieplekken dienst gaan doen, de balies, de bekisting waaronder we bedrading en leidingen hebben weggewerkt, alles is specifiek voor dit gebouw ontworpen.”

In de hoge hal heeft de architect balies gepland, ‘zwevende’ gangen en portalen, liften naar de verdiepingen, een open boekenopstelling en een toegang tot de kelder, die doorloopt tot onder de binnenplaats, waar zich de fietsenstalling bevindt. “De cour, die vroeger onzichtbaar was door dat paviljoen dat erop gebouwd was, moet de sfeer krijgen van een stedelijk plein. Er loopt diagonaal een denkbeeldige lijn over, waarbij aan de ene zijde van de lijn — daar waar zich de ingang naar de fietsenkelder bevindt — ruimte is voor dynamiek, beweging. Terwijl de andere kant van de lijn een plek moet worden die rust uitstraalt, waar je even een boekje inkijkt. Maar vanaf elk punt van het plein moet je de functie van het gebouw kunnen zien, de studenten die achter de ramen zitten te werken”, aldus Grosveld.

Een grijze corridor

De Grande Galerie wordt doorgetrokken tot aan de Drift, waar ook een hoofdingang van de binnenstadsbieb komt. Door het hele gebouw loopt uiteindelijk één grote, grijs geverfde corridor, die moet bijdragen aan een zekere eenheid in deze veelheid aan gebouwen. Want behalve het paleis van Lodewijk Napoleon met zijn stijlkamer en kapel, staan er aan de Driftzijde en aan de Wittevrouwenstraat diverse gebouwen die in het verleden ooit zijn verrezen als woonhuizen. Aan de overzijde, de kant van de Keizerstraat staat het boekenmagazijn, dat al UB is sinds de tijd dat het universitair boekenbezit weg moest uit de Janskerk. Deze kerk deed in de beginjaren van de Utrechtse universiteit dienst als bibliotheek.

Het boekenmagazijn is deels verhoogd, en de kelder wordt in gebruik genomen ten behoeve van de UB, dat wil zeggen: ook hier, onder prachtige gewelven, komen boekenkasten en studieplekken. De plafonds zijn hier wat laag, maar de oude ijzerpilaren en wenteltrappen geven dit deel van het gebouw een aparte sfeer. De ingang van dit deel van de UB, die pakweg zo’n dertig jaar geleden ook daadwerkelijk nog dienst deed als ingang aan de Wittevrouwenstraat, is versierd met ouderwetse wandtegels. Grosveld had die eigenlijk weg willen werken achter grijze platen omdat ze met hun kleurenfelheid nogal detoneren met de rest van het gebouw, maar anderzijds passen ze weer heel goed bij de granieten vloeren en ijzeren trapleuningen in dit deel van het gebouw. “Ik heb er vrede mee”, zegt Grosveld nu. “Ik ben ze zelfs een beetje mooi gaan vinden.”

In dit gedeelte van de binnenstads-UB komen ook kleine studiezalen of werkgroepkamers, zodat de grote studiezaal in de huidige Letterenbieb kan verdwijnen. Op die plek komt dan een groot restaurant, waar de binnenstadcampus grote behoefte aan heeft. De kantine die nu bij de Letterenbieb zit is klein, bedompt en begint zichtbare sporen van ouderdom en sleetsheid te vertonen.

Als de binnenstads-UB klaar is, verwacht Savenije dat de druk op de Uithofbibliotheek gaat afnemen. “Het merendeel van de studenten dat nu studieplaatsen bezet in De Uithof komt uit de binnenstad. Slechts zo’n vijftien procent woont daadwerkelijk in De Uithof. Ik verwacht, zeker met ruime openstellingstijden, dat die studenten straks toch veel eerder zullen kiezen voor een studieplek in de binnenstad.”

Verhuisdata

In september van dit jaar verhuist de Letterenbibliotheek naar haar nieuwe onderkomen. De bibliotheken van de andere twee onderdelen van Geesteswetenschappen — Godgeleerdheid en Wijsbegeerte — volgen zodra deze departementen zijn verhuisd van De Uithof naar de binnenstad, waarschijnlijk in 2012. In 2011 moet de Rebo-bibliotheek — nu nog gehuisvest aan Janskerkhof — kunnen inhuizen aan de Drift. De Universiteit Utrecht heeft dan een overzichtelijke bibliotheekorganisatie met één Uithofvestiging en één binnenstadvestiging. Het Aardwetenschappelijk boekenbezit dat nu nog een apart onderkomen heeft, gaat zodra de boeken van Godgeleerdheid en Wijsbegeerte naar de binnenstad zijn verhuisd naar de Uithofse UB.

Mijn Valentijn

Anne & Annemijn

Tijdens een slaapfeestje met het basketbalteam hield Annemijn (Genderstudies & Humanistiek) opeens de hand van Anne (Liberal Arts & Sciences) vast. Daarna volgden vele afspraakjes en na een avondje bier drinken met het team de eerste zoen. Toen een teamgenootje in december in de kleedkamer vroeg of ze nu eindelijk al verkering hadden, zei Annemijn: ‘ja’. Anne schrok een beetje, maar knikte al snel bevestigend.

Am. (21): “Ik vind het leuk dat Anne echt volledig zichzelf is en staat waarvoor ze staat. En ze is heel sexy in haar basketbaloutfit.”

A.(21): “Ik mag van Annemijn in mijn neus peuteren en mijn snot opeten. En ik vind haar onverwachte grapjes grappig.”

Op Valentijnsdag zien ze elkaar niet. Annemijn gaat haar opa en oma voor het eerst sinds tien jaar weer ontmoeten en Anne moet een team coachen. “Misschien dat ik haar nog verras”, zegt Anne. “Maar hóe, dat zeg ik hier natuurlijk niet.”

Jeroen & Kim

Vier jaar geleden vroeg Jeroen Kim mee naar het documentairefestival IDFA. De twee kenden elkaar via de studievereniging van Taal- en Cultuurstudies. De tweede date was een idee van Kim: ze zouden het plaatsje Hel gaan bezoeken. Na een ingewikkelde tocht met trein en bus slaagden de twee er niet in Hel te bereiken. Maar wel zoende Jeroen Kim toen ze tussen de weilanden op een boomstronk zaten.

J. (26 ): “Ik vind het heel leuk dat Kim helemaal kan opgaan in haar fantasietjes. Dan bedenkt ze dat Utrecht een Rubik’s cube is en dat wanneer je daaraan draait Lunetten naast Zuilen komt te liggen.”

K. (24): “Toen ik Jeroen nog maar net kende en hij op mijn verjaardag kwam, droeg hij een gedicht van Ingmar Heytze voor. Dat vond ik heel lief.”

Een kaart sturen met Valentijnsdag is een beetje cheesy, vindt Kim. Jeroen, trots: “Maar ik heb er een keer een gestolen en die naar haar opgestuurd. Dat maakt het wel wat spannender.”

Charles & Julia

Charles en Julia, nu allebei huisarts in opleiding, zaten bijna drie jaar geleden bij elkaar in een werkgroep van hun studie Geneeskunde .Tijdens hun wetenschappelijke stage nam Charles snoepjes mee en keken ze samen naar de foto’s van Julia’s reis naar Tanzania. Pas na een paar maanden kreeg Charles door dat Julia hem leuk vond. Nu wonen ze samen.

J (28): “Charlie is heel ondernemend, hij probeert een feestje van het leven te maken. Ik vind z’n krullen leuk en het is erg prettig om hem in z’n surfpak te zien.”

C (28): “We houden allebei van elkaar plagen. En Julia is een mooie, intelligente vrouw met mooie billen.”

Met Valentijnsdag deden ze ooit een wedstrijdje wie het lelijkste cadeau voor de ander kon uitzoeken. Charles won en daardoor moest Julia een jaar lang een rood pluchen hart met een spiegeltje erin in haar woonkamer laten staan. Dit jaar gaan ze een weekeindje weg. Waarheen is nog een verrassing voor Charles.

Anouk & Willem

Anouk (Taalwetenschappen) en Willem (Wiskunde) zaten bij elkaar op de middelbare school. Hij zat een jaar hoger, maar door een gemeenschappelijke vriend zagen ze elkaar geregeld. Een paar weken geleden gingen ze, inmiddels allebei in Utrecht studerend, met een groep vrienden uit eten. Toen ze aangeschoten waren, zoenden ze.

W (20): “Daarna dacht ik: jij bent eigenlijk best leuk. Anouk is altijd vrolijk, ik heb haar nog nooit chagrijnig meegemaakt.”

A (19): “Willem doet lekker wat hij zelf wil, is totaal onafhankelijk. En ik vind z’n gezicht ook leuk. Je kunt daarvan aflezen wat hij denkt. Dat leer ik steeds beter herkennen.”

Anouk is met Valentijnsdag in Parijs, de meest romantische stad van de wereld. Maar zonder Willem. “Dat is wel een beetje zuur, ja”, zegt Willem. Anouk vindt het minder erg. “Valentijnsdag is toch vooral commercieel. Ik vind het leuker om zomaar iets te gaan doen.”

Jan Jitse & Louise

Toen Jan Jitse (nu wiskunde-aio) op een feestje binnenkwam met een blouse van A-Eskwadraat, zei Louise (nu webmaster bij uitgeverij Coutinho): 'Hey, A-Eskwadraat.' Louise droeg haar Aliasblouse, dus Jan Jitse reageerde: 'Hey, Alias.' De rest van de avond praatten ze over bestuurslid zijn, zonder elkaars namen te weten. Inmiddels zijn ze al meer dan zes jaar bij elkaar en wonen ze samen.

L (26): “Jan-Jitse is heel lief en begripvol, zelfs als ik onredelijk ben. En ik vind het leuk dat hij allemaal dingen kan en weet, die mij doen duizelen.

JJ (27): “Louise heeft een hele aanstekelijke lach. En als ze ergens voor gaat, maakt ze het ook af. Dat vind ik knap.”

Op 5 februari doen Louise en Jan-Jitse altijd iets speciaals, omdat ze op die dag voor het eerst zoenden. “Valentijnsdag is dan dus een beetje mosterd na de maaltijd”, vindt Louise.

Onstuimige liefde

‘Zonder liefde is het leven waardeloos’, vindt José van der Sman. Vandaar dat zij een boek schreef over de liefde: Ware liefde. Harde feiten over de diepste emotie. Filosofen, dichters en schrijvers hebben er al genoeg over gezegd, nu is het de beurt aan de wetenschap.

In elf hoofdstukken behandelt Van der Sman op een heldere manier alle aspecten van liefde. Wat voelt een baby voor zijn moeder als hij uit de baarmoeder komt? En is de liefde tussen broers en zussen aangeboren?

In het hoofdstuk over de onstuimige liefde wordt duidelijk dat gepassioneerde liefde niet alleen gebaseerd is op een gevoel, maar dat ook de wetenschap het bestaan ervan erkent. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er in de hersenpan van verliefde mensen van alles gebeurt.

Als je verliefd bent, wordt bijvoorbeeld het stofje fenylethylamine aangemaakt. Dat zorgt niet alleen voor de niet altijd even prettige knikkende knieën en zweethanden, maar ook voor dopamine. En dankzij die dopamine ga je je uitsloven voor degene waar je verliefd op bent en je best doen om hem of haar te veroveren.

Iemand op het oog en op zoek naar een origineel Valentijnskado? Ware liefde past gewoon door de brievenbus…

interview

Gerard Westhoff

Jop de Vrieze

Ik sprak een tijd geleden een mbo-stagebegeleider in het oosten van het land. Die man was het zat dat hij al zijn leerlingen moest onderbrengen in een halve cirkel ten westen van zijn school. Hij heeft toen stukjes Duitse les geïntroduceerd in het lesrooster. Steeds meer leerlingen gingen stage lopen in Duitsland, en een aantal is er zelfs in een baan blijven hangen. Veel mensen denken dat de buurtalen Frans en Duits niet meer belangrijk zijn, omdat we alles met Engels af kunnen. Voor een deel is dit waar, maar er zijn twee ontwikkelingen gaande die we niet over het hoofd moeten zien.

Door de mondialisering hebben we steeds meer incidentele contacten met mensen overal ter wereld. Hiervoor is het ideaal om een universele lingua franca te hebben, Engels dus. Tegelijk is er door het wegvallen van de Europese binnengrenzen ook een regionalisering gaande, waarbij je niks hebt aan Engels. Een verpleegster uit Nijmegen moet in Kleve aan het bed gewoon Duits spreken. Het probleem is dat de beleidsmakers veelal hoogopgeleide randstedelingen zijn die het in hun werk prima af kunnen met Engels. Wat zij samen met veel West-Europeanen niet beseffen is dat wereldwijd meer dan de helft van de kinderen al les krijgt in een andere taal dan ze thuis spreekt, en dat is lang niet altijd Engels.

Op scholen in Nederland is er traditioneel wel aandacht voor vreemde talen, maar de manier waarop laat nog steeds veel te wensen over. Zelf ben ik op een zeer traditionele wijze opgeleid: ik studeerde Germanistiek en werd terloops ook nog even leraar. Ik werd geacht de leerlingen te beschouwen als een quantité negligase, een groep die je niet te serieus moest nemen; dan kwam de rest vanzelf.

Dat ik me alsnog in de didactiek specialiseerde, kwam doordat ik werkte op een experimenterende school. Als jij aannemelijk kon maken dat de leerlingen van een bepaalde aanpak iets leerden, mocht je je gang gaan. Het was een nieuwe, kleine school met nauwelijks oudere collega’s waar ik iets aan kon vragen. Dus ben ik gaan lezen over lesmethoden en leertheorieën. Ik wilde weten waarom we die onzin van die rijtjes deden. En waarom we al die grammaticaverschijnselen één voor één behandelden.

Door mijn speciale interesse kwam ik al snel in projecten terecht waar nog meer eigen inbreng werd gevraagd. Het maakte me steeds nieuwsgieriger en ik vroeg me steeds vaker af waar methoden op gebaseerd zijn. Zoals die grammatica die verschijnsel voor verschijnsel wordt aangeleerd. Als je op een zelfde wijze zou leren zwemmen, zou je in de eerste les de beweging van de rechterhand leren en in les twee die met de linkervoet. Als je uiteindelijk de hele zwembeweging hebt gehad, ben je al weer vergeten wat de rechterhand moet doen. Ze doceren de wet van Archimedes, om te verklaren waarom je drijft. Maar als je de leerlingen in het water gooit, verzuipen ze allemaal. Zo werken nog veel leerkrachten in het taalonderwijs.

Toch vind ik niet dat je het de docenten kunt verwijten. Ze worden gewoon nog steeds verkeerd opgeleid. We geven ze een uitvoerige cursus steenkunde terwijl ze bouwvakkers moeten worden. Ze weten alles van historische en zeldzame stenen uit de Middeleeuwen, maar er is nauwelijks aandacht voor metselen, steigerbouw en moderne constructietechnieken. Vaak is het argument dat zo’n aanpak te praktisch en niet wetenschappelijk is. Maar ook die didactiek kun je wetenschappelijk aanpakken.

Mijn vakgroep publiceert in internationale tijdschriften en ik spreek regelmatig op internationale wetenschappelijke congressen. Je zou verwachten dat faculteiten die hun rol in het opleiden van leraren serieus nemen, allemaal per schoolvak leerstoelen didactiek hebben, maar dat is nu alleen bij de bètafaculteiten het geval.

Het onderwijs is de afgelopen vijftien jaar wel sterk verbeterd. Allereerst maakt ICT dromen waar. Ik had graag de mogelijkheid gehad om leerlingen de krant van vandaag te laten lezen. Dat was te duur. Nu kan het gratis via het internet. Ook het tweetalig onderwijs is erg in opkomst. Jammer genoeg selecteren tweetalige scholen meestal de brillies terwijl kinderen in het beroepsonderwijs veel meer aan tweetalig onderwijs hebben. Van uitwisselingsprogramma’s met buitenlandse scholen ben ik ook een groot voorstander. Via dat soort initiatieven draagt de internationalisering wel degelijk bij aan een verbetering van de taalbeheersing.

Ook de opleiding van de leraren zelf is sterk verbeterd in vergelijking met dertig jaar geleden. Ikzelf had één semester anderhalf uur in de week didactiek, en zat bij wijze van stage een paar weken achterin de klas. Ik kreeg tips zoals ‘niet met je rug naar de klas staan’ en ‘consequent zijn’. Nu duurt de didactiekopleiding een jaar en is het Utrechtse voorbeeld model voor alle opleidingen in Nederland: toekomstige leraren werken in groepjes, doen veel aan reflectie en krijgen intensieve persoonlijke begeleiding vanuit de universiteit.

Mijn kanttekeningen plaats ik omdat ik het accent nog niet genoeg verschoven vind naar actiever en zinvoller taalonderwijs. Een taal leer je door heel veel te verwerken, door je er in uiten en op een positieve wijze gewezen te worden op de dingen die je verkeerd doet. Natuurlijk moet er ook herhaling inzitten, maar dat kan door leerlingen bijvoorbeeld een bepaald onderwerp in de krant te laten volgen en daar functionele, levensechte dingen mee te laten doen.

Leraren beklemtonen voortdurend de fouten, dat zouden ze niet moeten doen. Onder leraren Duits ben ik nog steeds onzeker over mijn taalgebruik. Dat is toch raar? Ik spreek prima Duits!

CV

Gerard Westhoff (1942) studeerde Duitse Taal- en Letterkunde aan de Vrije Universiteit. Hij werkte een aantal jaren als docent Duits in het voortgezet onderwijs en werkte bij het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum als vakbegeleider in schoolontwikkelingsprojecten. Hij is sinds 1972 verbonden aan wat nu het Ivlos heet, promoveerde in 1981 en werd in 1992 hoogleraar didactiek van de moderne talen. Van 1992-2008 was Westhoff tevens werkzaam als directeur van het Nationaal Bureau voor Moderne talen. Hij gaat bijna met emeritaat.

’Een combi van uitersten: veel bier, veel boarden, weinig slaap.’

Zaterdag 24 januari, 9.30 uur.

File. Op tien kilometer van het Franse bergdorpje staat het muurvast. Ronkende bussen, vol bepakte auto’s en rokende reizigers die naar de top turen. “Boven staat een hele rij met bussen die nog sneeuwkettingen moeten opleggen”, vertelt een groepje Wageningse studenten dat de berg afwandelt. Of we ook naar Valmorel gaan, willen ze weten. “Nou, pas dan maar op, daar zitten deze week ook duizend Nederlandse studenten.” Uren later, als de gevolgen van een ongeluk tussen een klein bestelbusje en een touringcar zijn opgeruimd, bereiken de Wageningers hun eindbestemming. “Vertraging krijg je er gratis bij”, grinnikt TU-student en voorzitter van de studentenwintersport 2009 Ruben Hijl als om 14.30 uur (geplande aankomsttijd tussen 9.00 en 11:00 uur) de laatste studenten uitstappen.

De sfeer is er niet minder om. De eerste flesjes Jupiler komen uit de tas, koffers doen op straat dienst als verkleedhokje, de skibroek gaat aan, klaar om wat pistes af te dalen. Bij de verhuur van de ski- en snowboardmaterialen is het ondertussen dringen geblazen. Sommigen staan bijna twee uur in de rij. Sneeuwballen vliegen door de lucht. Als echter om half zes – zoals afgesproken - de sleutels van de appartementen niet klaarliggen, slaat hier en daar het plezier om in chagrijn: “Dit is niet handig. Nee, volgens mij hebben ze zich verkeken op de duizend man. Bah, wat een nutteloze dag, alleen maar wachten”, moppert een meisje tegen haar vriendin. Om jaloers te vervolgen: “Ik baal helemaal omdat Martijn al om twaalf uur op de piste stond, hij zat in één van de drie bussen die wel om half elf boven waren!”

Zondag 25 januari, 8.30 uur.

Langzaam schuift de skilift naar de zonnige top. En student, net als de mensen om hem heen gekleed in een groene Studentenwintersporttrui met capuchon, strompelt uit de lift, voelt aan zijn snowboot. “Waarom doet ‘ie zo’n pijn”, verzucht hij tegen zijn skimaatje. Hij trekt zijn schoen uit voor een grondige inspectie. “Ja hoor!”, gromt hij half opgelucht als hij een bierdopje uit zijn schoen opvist.

Uitgeput ploffen even later weer twee snowboarders in een andere lift. “Ik wil wel eens weten hoeveel calorieën je verbrandt. Gisteravond kon ik mijn ogen nog amper open houden, maar heb wel twee borden pasta naar binnen gewerkt van de honger.”

Ik wil alleen maar billen zien, klinkt het een paar uur later tijdens de après-ski in discotheek Le Before & l’After. De Maastrichtse University College Christel van Dael heeft inmiddels haar draai gevonden. Ze is zonder haar vrienden naar Frankrijk afgereisd en woont nu met twee Tilburgse en één Maastrichtse student - Jeroen Reijnaerts van de sportraad MUSST – in een huisje. “Heel gezellig”, zegt ze terwijl verderop een rij wachtenden bij het dagelijkse info-uurtje staat. Heel toepasselijk heeft de organisatie zich in de discotheek geposteerd. “Wij zijn ons blauwe polsbandje (het toegangsbewijs voor feestjes en bier tegen kortingstarief, red. ) kwijt”, meldt de een. “Wij hebben geen inventarisatielijst in ons appartement”, vertelt nummer twee. “De sleutels passen niet op de skibox.” “Kunnen we hier nog een food box (voedselpakket met onder meer melk, beleg, soep en magnetronmaaltijden, red.) afhalen?”

Maandag 26 januari, 10.01 uur.

Snowboardleraar en student fysiotherapie uit Amsterdam Quint de Waard komt met een sneltreinvaart de berg af en stopt soepel en snel voor de gondellift, het vertrekpunt deze ochtend voor zijn beginnersgroepje. Hij is de eerste. “Mooi, ik dacht al dat ik te laat was.” Even later melden drie oranje puntmutsen met opdruk kamertje 1 zich. Er onder zitten Hilde Wolleswinkel, Eveline van den Berg en Marleen Janus, studenten Life Science uit Delft. “En dames, nog geoefend gistermiddag?”, vraagt Quint. “Jazeker, bochtjes en zo. En geen spierpijn!” “Ook naar de beachparty geweest gisteravond?” Nee, de dames wilden fit zijn vanochtend. Vanwaar kamertje 1? “Een grapje van vorig jaar, toen zaten we tijdens een reisje van onze studievereniging in dezelfde kamer. Om ons te onderscheiden van de rest noemden we onszelf kamertje 1, sindsdien zetten we overal een één voor of achter.”

Halverwege de piste staat psychologiestudent Jorg Damen van de Universiteit Utrecht op zijn lesgroepje te wachten. Damen is hier met drie andere vrienden uit Utrecht. “De anderen kunnen het al goed, dus vanmiddag kan ik met hen mee. Hoe het tot nu toe bevalt? Goed. De eerste dag – toen had ik nog geen les - ging het met vallen en opstaan, daarom ben ik blij dat ik nu de techniek krijg geleerd. Alleen baalde ik wel vanochtend: vannacht weer vijf uur geworden. Eén van mijn vrienden was jarig om twaalf uur. Na champagne en tequila nog in de discotheek terecht gekomen. Gelukkig merk ik er nu weinig van.”

Maandag 26 januari, 15.00 uur.

Aniek Rooderkerken en Jeroen Reijnaerts, beiden van sportraad MUSST, duiken de helling af. Eindelijk, zegt Rooderkerken die in de organisatie van StuWi zit en nauwelijks aan zichzelf toekomt. Ze staat voor het eerst van haar leven op de latten, maar dat heeft haar er niet van weerhouden om zich op te geven voor de Nederlands Kampioenschappen deze week. “We gaan het gewoon proberen.” Zij wel, dat kunnen vijf andere leden van de organisatie niet meer zeggen: “Vanochtend moest iemand na een val in het dorpje met een scheurtje in de rug naar het ziekenhuis. De andere vier zijn ook domweg uitgegleden op de weg.”

Ook onder de deelnemende studenten zijn de eerste slachtoffers gevallen. Renée Langens uit Nijmegen heeft ’s middags tijdens het skiën haar kruisbanden gescheurd en draagt een brace als ze om vijf uur uit de gondellift stapt. “Nee, ik ben geen beginner. Het gebeurt de beste, gewoon even verkeerd gedraaid. Nu maar eerst even wat dingen regelen met de verzekering. Ik ben hier bij de artsenpost geholpen, daar zat nog een ander meisje uit Tilburg met een gebroken sleutelbeen, ze kreeg eerst flinke pijnstillers, want het verschil tussen de twee helften was echt zo groot.” Ze houdt haar handen vijf centimeter uit elkaar. “Wat ik de rest van de week ga doen? Geen idee.”

Maandag 26 januari, 20.00 uur.

“Eén meisje had zo’n prachtige stem.” Christiaan Donkelaar van de sportraad DSSF uit Delft komt terug van de discotheek en kwakt vijf karaoke-dvd’s op de tafel van het werkappartement – of kantoor – van de StuWi-organisatie. “Hoe blij kun je mensen maken met vijf dvd’s?”, zegt hij tevreden. De karaoke was meer dan een succes, vindt hij. “De verzoekjes waren niet bij te houden.”

Voorzitter Hijl knikt, maar zit al met zijn hoofd bij het volgende onderdeel: zo meteen begint de ‘appartementenronde’. “Vraag hoe de busreis is bevallen en of er klachten zijn over het lange wachten op dag één. Door het slechte weer is alles namelijk uitgelopen. Er zijn ook klachten over geluidsoverlast binnengekomen, over mensen die blikjes bier van het balkon afgooien en dat soort dingen. Ik ga wel langs bij de drie appartementen waar het speelt, maar zeg het ook even tegen de anderen: probeer rustig aan te doen als je ’s nachts naar huis gaat. Je kunt uit je appartement worden gezet.”

Aniek Rooderkerken van MUSST neemt enkele ‘Maastrichtse appartementen’ voor haar rekening. In totaal skiën een kleine vijftig Maastrichtenaren mee. Het is koud, de sneeuw kraakt onder onze voeten. We zijn op weg naar huize ‘Maastricht Biertje Vrienden’, een vijftal Duitse UM-studenten. “Hallo?” Ze klopt op de deur. “Ik ben van de StuWi, mag ik even binnenkomen?”, vraagt Rooderkerken als ze voorzichtig de deur van een huisje opent. Geen reactie. Het licht in de slaapkamer en woonkamer is uit. “Hallo?”, probeert ze nogmaals. “Mmmm”, klinkt het vanuit een bed. Student Dominik Senk is wakker. “We wilden even een half uurtje bijslapen, maar dat was twee uur geleden.” Zijn vier Duitse huisgenoten komen op het geluid af. Op de tafel staan lege flesjes bier, lege borden. “Sorry”, grinnikt Martin Moritz met een blik op de rommel. Nou ja, rommel, dit is voor hen normaal, klinkt het opgewekt.

“Of we klachten hebben? Zaterdag hebben we lang op de sleutel moeten wachten, maar over het algemeen is de organisatie perfect.” En de prijs voor de reis - maximaal 350 euro - noemen ze een koopje. “Voor een skipas ben je normaal al veel geld kwijt. En al die extra’s, zoals een foodbox, dat hadden we niet verwacht.” De vijf hebben het skigebied al uitvoerig verkend, ook off-piste. “Zijn er gisteren nog mensen door lawines overvallen?” Daar schrikken ze van. “Echt? Hier?” Maar een minuut later zijn ze dat al weer vergeten.

En de Nederlandse après-ski? “Tja, niet zoveel anders dan de Duitse. Of je nu Viva Hollandia of Viva Colonia zingt.” Alleen vinden ze moeilijker aansluiting. “Ze zijn niet aan niet-Nederlanders gewend. Als je iemand aanspreekt in het Engels schrikken ze en krijg je antwoord in het Nederlands”, zegt Senk. “Misschien is het een idee om nog een borrel voor de internationale studenten te organiseren, want ook vanuit Wageningen zijn er veel buitenlanders, een paar Spanjaarden en iemand uit Israël”, zegt Marije Blanken, secretaris van de StuWi uit Eindhoven, die inmiddels is aangeschoven aan de tafel van huize Maastricht Biertje Vrienden. Waar hun naam vandaan komt? “Slaat die ergens op? Nee? Dat dachten we eigenlijk al.”

“Een borrel voor internationale studenten? Dat zou cool zijn, we zouden zeker komen”, reageert Lena Piepmeier, Duitse student, even later in een ander ‘Duits’ appartement.” Ook dit groepje merkt dat de Nederlanders “samen klitten”, maar dat drukt de pret niet. “Kunnen we nog deelnemen aan de bierestafette morgen”, wil haar studiegenoot Fabian Theymann weten. “Ja, maar jullie hebben nog een vijfde man nodig”, legt Blanken uit. “Geen probleem, nemen we Claudia mee.”

Woensdag 28 januari, 21.00 uur.

Bierestafette in discotheek Le Before & L’After. “Uit Eindhoven”, klinkt het bijna steevast op de vraag waar studenten vandaan komen. Het is druk en warm; 32 teams van telkens vijf mensen nemen het tegen elkaar op om als snelste een biertje achterover te slaan. Team Bodemloze Vaten wint als eerste van Mehzeker. Luid gejuich als de vijfde zijn bekertje leeg heeft en op zijn hoofd zet. Even later is het team van de Maastrichtse studenten Lena Piepmeier en Fabian Theymann aan de beurt. Ze maken geen schijn van kans. Piepmeier haalt lachend haar schouders op: “Ja, wat willen we ook met vier meiden en één jongen.”

“Uit Eindhoven”, roepen ze verderop in Café La Gare. Met een Eindhovense delegatie van 330 mensen vormen ze de grootste groep. “Wat we opmaken deze week? Zo’n 200 euro aan eten en drinken. Nee, met dat foodpakket alleen redden we het niet.” Hebben ze al studenten van andere steden leren kennen? Oud-student Bob uit Eindhoven wel: “Mijn vriendinnetje, nou ja, vriendinnetje, zeg maar scharrel tijdens deze vakantie, studeert in Wageningen. Wacht, wat was haar naam ook alweer?”

Vrijdag 30 januari, 10:00 uur clinic slalom.

“Eerst de biercantus en daarna nog naar het feest.” Voor TUE-student Aldwin is het een zware ochtend. Clinicleraren Rogier en Camiel vatten de koe meteen bij de horens en laten de twintig deelnemers flink opwarmen. “Op je plaats trappelen”, roept Rogier, terwijl iedereen op zijn of haar zware skischoenen huppelt. “Sneller” en “nog sneller”, spoort hij de groep aan. Even later is de groep in tweeën gesplitst en vertrekt Camiel met tien studenten richting de skilift. Boven op de piste vallen de studenten van hun geloof: “Wat? Moet je je schouders niet meer mee bewegen? Zo heb ik het wel geleerd.” Klopt, zegt Camiel, “vroeger was je cool wanneer je met de benen dicht tegen elkaar en de stokken losjes langs je lijf naar beneden zoefde, dat is passé. Nu is het benen op heupbreedte en je armen recht vooruit steken.”

“Jullie skiën te lief, het mag wat agressiever”, zegt hij. “Als je meedoet met slalom dan wil je winnen, toch?” Hij demonstreert met scherpe bochten en hoge snelheid hoe je behendig langs de vlaggetjes op de piste moet manoeuvreren. “Zo! Dat is inderdaad agressief”, klinkt het. Dan zijn de studenten aan zet. De adviezen nemen ze zich gretig ter harte: “Goed door je knieën. Niet met de stokken zwaaien, dansen doen we vanavond in de discotheek.” Aan het eind van de clinic leunen de Maastrichtse studenten Lena Piepmeier en Alina Basdorff tevreden op hun skistokken: “Ik heb echt wat geleerd in twee uur tijd. Ik ga harder de berg af, maar voel me tegelijkertijd veiliger.”

Vrijdag 30 januari, 13.00 uur. Met een rotvaart komt een skiër tot stilstand bovenop een paar ski’s. “Zo, jij doet zeker mee met de kleine slalom”, concludeert iemand droog. “Wie heeft er nog geen rugnummer?” roept Joyce Bouwens, voorzitter van het Nederlandse studenten skikampioenschap. Vanmiddag vindt het onderdeel slalom (groot voor gevorderden, klein voor beginners) plaats. Vijfenzestig waaghalzen hebben zich ingeschreven. De laatste wedstrijdverzekeringen worden ingevuld en iedere deelnemer kan een passende helm uitzoeken. Het is opvallend rustig op de piste en de combinatie veel zon, weinig wind voelt haast voorjaarsachtig aan. “Doet Marije nog mee?”, vraagt Bouwens die haar lijst met inschrijvingen controleert. “Nee, maar mag ik haar plaats innemen?”, wil Tim Mohlmann, bestuurslid van de sportraad Thymos uit Wageningen, weten. Hij komt net aan. Het kan, maar een oefenrit, de rest van de deelnemers is het parcours verkennen, zit er niet meer in. “Geen probleem”, zegt Mohlmann.

UCM-student uit Maastricht Christel van Dael staat al klaar. “Nee, ik heb niet extra geoefend, ik zie wel hoe het gaat.” Van Dael eindigt uiteindelijk als tweede in de grote slalom. De Maastrichtse student Jörg Kattner eindigt bovenaan bij de mannen. Ook Anique Rooderkerken, die meedoet aan de kleine slalom, heeft niet meer geoefend. “In het slechtste geval word ik elfde, dus als je er niet bijschrijft dat er elf inschrijvingen zijn voor de dames, dan klinkt dat best goed.”

Later die dag vertelt een trotse – niet meer al te nuchtere - student in de gondellift dat hij tweede is geworden tijdens het kampioenschap. “Ja, vertel wel even het hele verhaal”, wijst een vriend hem terecht: “Je was tweede bij de kleine slalom, waar maar vier mannen meededen en eentje werd gediskwalificeerd omdat hij viel.” Het mag de pret niet drukken. Trots toont hij zijn medaille die hij om zijn hals heeft hangen en zingt: “Voulez vous coucher avec moi, ce soir”.

Studentenwintersport? Studentenwintersport!

De Studentenwintersport werd voor het eerst georganiseerd in 2002. Een initiatief van de Avalanche Boarders, de wintersportvereniging van de Technische Universiteit in Eindhoven. Destijds gingen 66 studenten mee naar Praloup in Frankrijk. Een jaar later werd de reis omgedoopt tot StuWi: de sportraden van Eindhoven, Groningen, Enschede, Wageningen en Nijmegen organiseerden samen voor 530 studenten een reis naar Le Corbier in Frankrijk. In 2004 sloot Maastricht zich aan en vanaf 2006 namen ook Tilburg, Delft en Leiden deel aan deze jaarlijkse reis. Sinds vorig jaar bestaat de organisatie uit tien studentensteden (Utrecht kwam er als laatste bij) en vertrokken 800 deelnemers naar Les Menuiers in Frankrijk. Dit jaar passeerde StuWi voor het eerst de duizend inschrijvingen. Op 23 januari vertokken zeventien bussen met 1030 studenten naar Valmorel voor een tiendaagse vakantie. Veel verder zal het aantal deelnemers overigens niet oplopen: duizend man is het maximaal haalbare.

Van stoere soldaten en laffe politici

Door Femke van Zeijl

De inzet is hoog bij internationale vredesmissies: er staan immers levens op het spel. Maar als het misgaat geven de verantwoordelijken vaak niet thuis. Militair historicus Christ Klep onderzocht hoe politici, ambtenaren en militairen na drie ontspoorde missies hun straatje probeerden schoon te vegen.

Ruim een week na de val van Srebrenica reisde militair historicus Christ Klep al naar het Kroatische Zagreb om het drama te onderzoeken. Zelfs in die korte tijd hadden de Nederlandse militairen die de enclave moesten verdedigen hun verhalen aangepast. "De lijn was: hoe rechtvaardig ik wat ik gedaan heb? Op zijn hoogst ging er een beschuldigende vinger naar een collega of 'de hoge heren', maar zélf zeiden ze goed te hebben gehandeld. Sommige getuigenissen stonden daardoor lijnrecht tegenover elkaar." Een fascinatie was geboren voor de manier waarop met zo'n calamiteit - na de val van de enclave vermoordden Bosnische Serviërs een kleine achtduizend moslimmannen - werd omgegaan.

Klep was op dat moment in dienst van de landmacht, waar het Srebrenica-dossier jarenlang zou blijven dooretteren. Mede omdat hij de politieke en maatschappelijke verwerking ervan nader én kritischer wilde onderzoeken, nam hij in 2000 ontslag om zijn proefschrift te schrijven. Op dinsdag 3 februari promoveert de geschiedkundige op de jarenlange nasleep van Srebrenica en twee andere ontspoorde vredesmissies.

Hij schetst een ontluisterend beeld van politiek, militair en ambtelijk ontwijkend gedrag waardoor volgens de wetenschapper de hoofdvraag onbeantwoord bleef wie je nou eigenlijk kunt aanspreken op het mislukken van een vredesmissie. Een voor nabestaanden en samenleving onbevredigende uitkomst. Over de getrokken lessen voor de toekomst is Klep somber: "Als het in Afghanistan heel erg mis zou gaan, zou het reactiepatroon weer precies hetzelfde zijn."

De promovendus nam drie dramatisch verlopen internationale vredesmissies als casus. De Canadese elitetroepen in Somalië kwamen in 1993 in opspraak toen twee jonge Somaliërs door hun toedoen om het leven kwamen - een ervan werd doodgemarteld, de ander neergeschoten in wat een valstrik bleek. In België ging het mis in 1994 in Rwanda, toen Hutu-soldaten tien Belgische blauwhelmen vermoordden. Derde casus is de al genoemde genocide in Srebrenica in de dagen dat de Oost-Bosnische VN-enclave viel. De reacties en het verwerkingsproces in Canada, België en Nederland vertonen veel overeenkomsten.

"Het systeem van verantwoording afleggen klopt op papier wel, maar in de praktijk werkt het niet", stelt de historicus in zijn werkkamer aan de Drift. "Dat komt doordat verantwoordelijkheid wordt verward met schuld. Als een besluit achteraf verkeerd uitpakt, wil dat nog niet zeggen dat je schuldig bent aan de gevolgen, maar je bent wel verantwoordelijk."

Als voorbeeld noemt hij toenmalig defensieminister Voorhoeve, die zei dat hij na Srebrenica had willen aftreden. "Maar minister-president Kok zei 'aftreden is schuldbekennen', dus bleef Voorhoeve aan. Stel hij was in 1995 opgestapt, dan zou men gezegd hebben: hij heeft in ieder geval zijn verantwoordelijkheid genomen. Dat had voor een deel de scherpte van de nasleep gehaald." Kern is daarbij snel handelen: "Dat het kabinet Kok zeven jaar later aftrad om Srebrenica was niet geloofwaardig meer."

In het Canadese geval leek het duidelijker: "De militair die de Somalische jongen had doodgemarteld was natuurlijk schuldig. Maar het halve kamp was getuige geweest van de marteling, en niemand deed wat. Bovendien was er veel meer misgegaan en misdroegen de soldaten zich op allerlei manieren. Dan is er iets fundamenteel mis met je militaire organisatie en moet de verantwoordelijke minister weg."

Volgens de onderzoeker werd het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid in geen van de gevallen toegepast. In parlementaire stelsels is een minister verantwoordelijk voor het handelen van zijn ambtenaren - inclusief militairen. "In deze casussen werden militairen en ambtenaren echter niet gedekt door de minister, maar kregen zij de zwarte piet toegespeeld. Dat is een behoorlijke inbreuk op de manier waarop wij ons politieke systeem hebben ingericht. Sommige bestuurskundigen verwijten me dat er voortdurend ministers zouden moeten aftreden als de ministeriële verantwoordelijkheid letterlijk werd genomen. Maar als een genocide geen reden is om af te treden, wat dan eigenlijk wel?"

Van de rol van het parlement raakte Christ Klep in geen van de betrokken landen onder de indruk. Bij uitstek geschikt om de gang van zaken kritisch te beschouwen, bleek de greep van de regeringscoalitie zo groot, dat geen enkel parlement daadwerkelijk zijn tanden liet zien. "De kamerleden van de coalitiepartijen gaven hun ministers altijd alle krediet, stelden geen al te kritische vervolgvragen en zinspeelden zeker niet op aftreden. De kritische rol van de Tweede Kamer wordt volledig ontkracht door coalitieafspraken. Dat zie je ook weer bij de heisa over Irak, waarbij de PvdA een zo belangrijk punt als onderzoek naar de besluitvorming over Irak opgeeft om deel te kunnen nemen aan de regeringscoalitie."

De scheiding der machten, al weer zo'n essentieel onderdeel van de democratie, bleek in geen van de landen te functioneren, betoogt de historicus. In plaats van dualisme waarbij de zittende regering wordt gecontroleerd door de volksvertegenwoordiging, viert het monisme hoogtij: het parlement loopt aan de leiband van de regering. "Dit falende dualisme speelt de politiek wel vaker parten, maar in het geval van een mislukte vredesmissie springt het meer in het oog. Het gaat immers om mensenlevens, om eer en moed en om de reputatie van het land."

Toen duidelijk werd dat de politiek geen verantwoordelijkheid nam voor de mislukte missies, brak er een ambtelijk gevecht uit tussen Defensie en Buitenlandse Zaken om de verantwoordelijkheid af te schuiven. Een strijd die zowel in Nederland als in België en Canada werd gewonnen door Buitenlandse Zaken. “Daar zeiden ze: de bedoeling van de missie was toch goed? Alleen de uitvoering van het beleid deugde niet. De rol van Defensie bij het mislukken van de missie was ook veel zichtbaarder dan die van de beleidsmakers van Buitenlandse Zaken: als je iemand zag blunderen, waren het soldaten en geen ambtenaren in streepjespak. Daardoor moesten uiteindelijk vooral de uitvoerende ambtenaren, lees: militairen, het ontgelden.”

En de militaire organisatie is per definitie niet goed in kritiek incasseren. “Alles wordt opgevat als een bedreiging, en toegeven dat je hebt gefaald is niet gebruikelijk”, zegt Klep. Zo verklaart hij ook dat de getuigenissen van de soldaten die hij vlak na de val van de enclave ondervroeg al zozeer waren aangepast om de eigen rol te rechtvaardigen. “Een militair kan nauwelijks anders, als de inzet zo hoog is. Ik vergelijk het met professionals zoals chirurgen of piloten. Zelfs al twijfelen ze over de goede afloop, tegen de buitenwacht kunnen ze dat niet toegeven. Stel je voor dat een chirurg zegt: negen van de tien operaties lopen goed. Of dat een piloot zegt dat hij negen van de tien keer zonder problemen landt. Het gaat over leven en dood, dan kun je niet openlijk twijfelen over je inzet.”

Zo hadden alle betrokken partijen hun eigen redenen om niet te staan springen om een onafhankelijk onderzoek. De roep daarom kwam dan ook in geen van de casussen uit de organisaties zelf, maar vooral van buitenstaanders: nabestaanden van de slachtoffers, de media of de oppositie. “Het duurde in alle landen vele jaren voordat aan die roep gehoor werd gegeven”, aldus de historicus.

Als het dan uiteindelijk na jaren kwam tot een onderzoek - na veel gesputter en druk van buitenaf - dan was dat in zijn ogen ook een tactiek om voor eens en altijd het boek van Srebrenica, Somalië of Rwanda te kunnen sluiten. "In alle gevallen werd de uitkomst gekaapt door de politiek. Die zei: geweldig dat het er is, helaas zitten er ook lacunes in het onderzoek en de lessen die eruit volgen hebben we al lang geleerd. Het rapport werd gepresenteerd als de definitieve afsluiting, het was een exit-strategie."

Hebben de Canadezen, Belgen en Nederlanders dan op zijn minst iets geleerd van de nasleep van deze affaires en het onderzoek ernaar? De wetenschapper heeft er een hard hoofd in. “De kans dat het weer misloopt bij een missie en dat de nasleep weer net zo zal verlopen, is groot. Dan kan ik gewoon een volgend hoofdstuk aan dit boek toevoegen. De genomen maatregelen zijn namelijk cosmetisch, ze grijpen niet wezenlijk in op de aard van de militaire organisatie of de politieke besluitvorming.”

Die aard is volgens de militair historicus niet verenigbaar met het karakter van de huidige 'vredesoperatie'. Buitenlandse Zaken en de politiek leggen daarbij sterk de nadruk op de wederopbouw: we gaan ver weg vreemden helpen om hun land weer op poten te krijgen. De militaire invulling moet steeds meer wijken voor een soort ontwikkelingswerk, zegt Klep: “Maar een militair is geen ontwikkelingswerker. Defensie had liever gesproken van crisisbeheersoperaties of zelfs gevechtsoperaties, maar dat wilde Buitenlandse Zaken niet. Met civiele taken als wederopbouw hebben militairen niet zoveel. Dat zullen ze niet snel toegeven, want dat is waar het politiek tegenwoordig om draait. Maar uiteindelijk is iedereen op Defensie als de dood dat hun werk uiteindelijk zal bestaan uit de civiele taken die ze door de vredesmissies steeds meer krijgen.

"Geef een militair de opdracht: daar is de heuvel, daar moet je om 17.00 uur bovenop staan, dan is dat voor hem herkenbaar. Linksom of rechtsom zal hij die berg opkomen, het is het soort opdracht waarvoor hij is getraind. Maar burgers beschermen in een omsingelde enclave zonder enig overwicht, daar is hij niet voor opgeleid." Laat staan voor het winnen van de 'hearts and minds' van de bevolking in een onveilige omgeving .

Daar kwam nog bij dat de soldaten zich vaak niet konden identificeren met de mensen die ze verondersteld werden te beschermen. Dat ging het meest mis bij de Canadese elite-eenheden in Somalië. "Stoere warriors die de slag richting begrip voor de bevolking niet konden maken.” Er werd door de hongerlijdende Somalische bevolking veel gestolen uit het militaire kamp. De reactie van de Canadezen was buiten proporties, vertelt Klep: “Normaal zou je zeggen, verhoog de beveiliging en ga eens met de ouders praten. Maar de Canadezen vatten de diefstal op als een militaire bedreiging, en gaven de opdracht indringers neer te schieten. Between the loins and the flip flops, zo luidde het, op de benen dus. Dat is nogal wat, dat je wilt gaan schieten op de mensen die je zou moeten helpen” Ook de Belgen in Rwanda gedroegen zich naar de lokale bevolking toe nogal eens beroerd. "Een losgeslagen jongensclub die zich arrogant opstelde op checkpoints en cafés in elkaar sloeg.”

De onderzochte vredesoperaties waren niet de enige waarbij het misliep tussen locals en militairen. Inmiddels is het contact met de lokale bevolking dan ook weer beperkt tot de officieren en onderofficieren: de gemiddelde soldaat op een vredesmissie zit in zijn vrije tijd zo goed als opgesloten op de basis. Ook het verbod op alcohol op de Nederlandse compounds in het Afghaanse Uruzgan is een maatregel om dergelijke excessen te helpen voorkomen. Daarnaast wordt bij de voorbereiding steeds meer aandacht besteed aan culturele achtergronden van het uitzendgebied. Heeft dat dan allemaal geen zin?

Culturele training is volgens de promovendus aan veel militairen niet besteed. “In die andere cultuur zijn ze niet zo geïnteresseerd. Dat zag je bij de Canadezen. Die werd heus wel wat verteld over de Somalische gebruiken. Maar je kreeg ze er niet van overtuigd dat het niets te maken had met homoseksualiteit dat Somalische mannen gehurkt plassen en hand in hand lopen. De gedachte is eerder, wij stoere mannen doen ons werk bij meer dan 50 graden terwijl de insecten ons opvreten, moeten wij ook nog eens begrip opbrengen voor een bevolking die van ons jat?”

Het antwoord van defensie op hun veranderende taakomschrijving de laatste jaren, is de missieopdracht evengoed zoveel mogelijk militair op te vatten. Neem Afghanistan: “In het begin vinden soldaten het best bevredigend om een schooltje te bouwen of een ziekenhuis. Maar daarna moeten ze de leraren of artsen beschermen, en daar hebben ze weinig mee. Zo'n gebouw moet onderhouden worden, maar geen soldaat gaat daar met plezier na een half jaar staan schilderen. Uiteindelijk willen militairen zichzelf bewijzen, ze willen knokken. Meevechten in de bergen van Afghanistan, met de Amerikaanse ‘top league', dat vinden bijvoorbeeld de commando's prachtig.”

Terwijl Buitenlandse Zaken erop blijft hameren dat Afghanistan een missie is tot wederopbouw, is de aard van de missie ter plaatse steeds 'groener' geworden, steeds meer militair. Werken aan de wederopbouw terwijl er nog geen militaire dominantie is in een gebied acht Klep dan ook een heilloze weg. De promovendus pleit er dan ook voor weer de nadruk te leggen op de militaire taak van het leger: “Laat de soldaten doen waarvoor ze zijn opgeleid. Anders hebben we straks een leger dat niet meer vechten kan. We moeten weer wennen aan het idee dat oorlog een smerige klus is, waarbij slachtoffers vallen aan beide kanten.”

Dat er ooit Nederlandse soldaten naar een vredesmissie in Congo worden uitgezonden, sluit hij niet uit. Of naar Darfur, Tsjaad of Somalië. “Als het politieke besluit valt dat we erheen moeten, dan zal de politiek genoeg argumenten vinden om te gaan. Maar zolang we dat op de huidige manier doen, zou ik ertegen zijn.”

Hoe het dan wel zou moeten? “Volgens een totaal andere taakverdeling. Geef eerst de militairen de opdracht het gebied veilig te stellen, en stuur er veel meer troepen heen dan nu gebeurt. Dat betekent gewoon vechten, en ja, dan vallen er doden. Eerst een halfjaar of langer strijden en je vijanden liquideren zoals de Amerikanen dat doen. Heb je eenmaal die stevige militaire fase afgerond en de macht in handen, dan gaan ontwikkelingswerkers aan het werk."

Tot slot, het lot van de missie in Afghanistan na 2010: moeten de Nederlanders wat Christ Klep betreft blijven of weggaan? Kernachtig: "Wegwezen. De opdracht in Afghanistan is onuitvoerbaar, die zouden we eerst moeten bijstellen. Dan moet je ook eerlijk zijn en zeggen: we gaan erheen en jagen eerst de Taliban over de kling zodat we meester zijn in het gebied. Pas daarna kunnen we aan de slag met de wederopbouw. Maar dat zal politiek nooit te verkopen zijn."

Drie rampzalige vredesmissies

Historicus Christ Klep nam de nasleep onder de loep van drie ontspoorde vredesmissies in de jaren negentig van de vorige eeuw. De relevante feiten op een rij:

SomaliëRwandaSrebrenica

Waarom een vredesmissie?Mogelijk maken van humanitaire hulp aan bevolking in oorlogsgebiedToezien op een vredesakkoord tussen Hutu's en Tutsi'sVeilige haven voor moslimbevolking in door Bosnische Serviërs beheerst gebied

Naam missieUNITAFUNAMIRUNPROFOR

Om welke troepen ging het?Canadese airborne elitetroepen CARBelgische paracommando's KIBAT-IINederlandse luchtmobiele bataljon Dutchbat-III

Wanneer ging het mis?maart 19937 april 1994juli 1995

Wat ging er mis?Excessief geweld door Canadese soldaten: twee Somaliërs gedood, een na martelingTien Belgische soldaten gelynchd, waarna België zich terugtrok; Rwandese genocide vindt plaatsDutchbat geeft enclave Srebrenica op; achtduizend moslimmannen vermoord door Bosnische Serviërs

Hoe lang daarna uitkomst afsluitend onderzoek?vijf jaar latervijf jaar laterzeven jaar later

Kassa! Voor studenten met goede ideeën

Voor Joost Dekkers, oprichter en directeur van Battle of Concepts, begon het zo’n drie jaar geleden allemaal met een opmerking van zijn zusje die op een marketingafdeling werkte. Ze verzuchtte dat het zo moeilijk was om aan goede, innovatieve ideeën te komen. Dekkers, niet gelukkig in de baan die hij had, begon na te denken over de vraag hoe je heel veel goede ideeën zou kunnen verzamelen.

“Ik bedacht me dat studenten het waarschijnlijk leuk zouden vinden om na te denken over problemen in het bedrijfsleven. Ik weet dat ik dat zelf leuk zou hebben gevonden... Uiteindelijk ontstond het idee om prijsvragen van individuele bedrijven te bundelen en daar een competitie van te maken. Winnaars van een prijsvraag zouden ook nog eens punten krijgen die vervolgens hun positie op de verschillende ranglijsten zouden bepalen.”

Geluksmoment

Hoewel hij verliefd was op het idee en ook zijn omgeving enthousiast reageerde, had het nogal wat voeten in aarde voor hij zijn bedrijfje in de lucht had. “Ik dacht een investeerder te hebben gevonden, maar diens bedrijf ging in rook op. Toen had ik al ontslag genomen, was mijn relatie uit en woonde ik weer - tijdelijk - bij mijn ouders. Uiteindelijk vond ik via mijn bijbaantje bij een sportschool nieuwe investeerders. Zo kon ik in april 2007 toch van start gaan.”

Met prijsvragen van vijf bedrijven benaderde hij alle vrienden, kennissen en vrienden van vrienden die hij kon bedenken. “Ik verwachtte minstens honderd concepten, omdat er 25.000 euro te verdelen viel onder de beste honderd inzendingen. Een week voor de deadline had ik er pas veertig.” Maar een dag voor de deadline stroomden de concepten ineens binnen. Het waren er uiteindelijk tweehonderd. “Een ultiem geluksmoment. Alles kwam samen, het concept bleek te werken. Die start was een droombegin.” Inmiddels, bijna twee jaar later, staan er zo’n vierduizend studenten en oud-studenten ingeschreven.

Bijou, Jaap, Rik & Willem

Wie nu naar de ranglijsten kijkt die allemaal online zijn te vinden ziet dat Utrechtse universiteitsstudenten dun zijn gezaaid in de voorhoede van de ideeëncompetitie. Dat de UU desondanks een zevende plaats inneemt in het algemene klassement, is vooral te danken aan Bijou Esajas die onlangs een Battle voor het Rijk won (zie kader).

Verder blijken vooral studenten Science & Innovatiemanagement de eer van de UU hoog te houden. Vijfdejaars Jaap Veldkamp, met een 34ste plaats de tweede UU’er achter Bijou, vermoedt dat enthousiasme van studiegenoten en een actieve studievereniging daarbij een rol spelen. “Maar ik zou niet weten waarom het meer bij ons zou aansluiten dan bij andere studies. De onderwerpen van de battles zijn heel breed.” Hijzelf deed het afgelopen jaar veertien keer mee.

“Het idee sprak me gelijk aan”, zegt Jaap, “want ik vind het idee van crowdsourcing, bedrijven die het publiek inschakelen voor het oplossen van problemen, heel interessant. En het werkte heel motiverend dat ik met mijn eerste concepten in de prijzen viel. Maar ik heb ook wel aan battles meegedaan waarvoor ik niet eens zo’n goed idee had. Maar dan zorgde ik gewoon dat het er een beetje goed en verzorgd uitzag en geleidelijk krijg je het spelletje een beetje door.”

Ook zijn jaargenoot Rik Otto (49ste plaats, negen inzendingen, derde UU’er), raakte enthousiast door zijn aanvankelijke successen. “Ik vind het leuk om nieuwe ideeën te bedenken. Voor je studie doe je ook veel projecten, maar dan leest uiteindelijk alleen je docent ze. Deze concepten gaan echt naar bedrijven; ze zouden in de praktijk kunnen worden uitgevoerd. En als je wint, is het een hele leuke manier om geld te verdienen.”

Voor Rik is de lol er inmiddels een beetje af. “Er doen steeds meer mensen mee aan die battles, dus de kans dat je wint, wordt steeds kleiner. En het kost je toch wel een dagje om iets goeds op papier te zetten. Ik ben een paar keer buiten de prijzen gevallen, dat werk demotiverend. Bovendien heb ik het nu ook veel te druk met afstuderen, dus ik ben er nu wel klaar mee”.

Hun derdejaars studiegenoot Willem Mulder (175ste, tiende UU’er) deed pas aan één battle mee, maar heeft de smaak wel te pakken nadat hij derde werd. “Ik zit altijd vol ideeën, vaak eigenlijk te veel. Ik ben niet zo goed in dingen afmaken. Dus dit is voor mij een hele leuke manier om iets met die ideeën te doen. Je hoeft geen weken bezig te zijn, voor mij is het een avondje typen. En het is een nuttiger manier om geld te verdienen dan in een callcenter zitten. De Kamer van Koophandel, die de Battle had uitgeschreven, nodige de winnaars ook nog uit om een middagje over onze concepten te praten. Dat was heel leuk”.

Concurrentie

Battle of Concepts is, inmiddels drie man sterk, als één van de eerste bedrijven neergestreken in het Centrum voor Ondernemerschap en Innovatie van het Science Park Utrecht. Dekkers hoopt nog verder uit te kunnen breiden. “Het loopt nu goed, maar we willen natuurlijk steeds meer. Nee, wij merken eigenlijk helemaal niks van de crisis tot nu toe. We hebben bijna wekelijks nieuwe battles, en willen op naar de tienduizend leden. Het is net als met sportcompetities: hoe meer deelnemers, hoe groter de concurrentie en hoe hoger het niveau. In het begin had je mensen die op alles reageerden. Dat schieten met hagel moet uiteindelijk niet meer gaan lonen”.

Daarnaast ziet hij ook nog andere kansen voor zijn bedrijf. “We hebben er geen onderzoek naar gedaan, maar volgens mij zijn studenten die zich bij ons inschrijven vaak hele gedreven en ondernemende types. Ook wel een beetje eigenwijs misschien. Maar er zitten hele talentvolle mensen in onze database en die zouden we graag scouten, zoals in de sport. Zo zouden we kunnen zorgen dat ze bij mooie bedrijven terecht komen.”

Meedoen? Zie http://www.battleofconcepts.nl/

Juweel van een kandidaat

Bijou Esajas

• masterstudent Strategisch Human Resource Management

• 1 battle gewonnen

• hoogst geklasseerde UU’er

• nummer 29 op ranglijst)

“Eh, eerlijk gezegd weet ik niet eens meer zo goed met welk voorstel ik die Battle nou won. Ik heb hem in september al ingeleverd. Het was een prijsvraag van het Rijk, over hoe de overheid de ‘War for Talent’ zou kunnen winnen, dat weet ik nog wel. Ik had zelf nog nooit van Battle of Concepts gehoord, maar een docent van mij kwam aan met de papieren ervoor. Het onderwerp sloot aan bij een opdracht die ik voor mijn masteropleiding moest doen. Oh ja, het begint weer te dagen, mijn voorstel was dat het Rijk, om in contact te komen met getalenteerde studenten, in moet spelen op de arbeidsmarkttekorten door naar de universiteit toe te gaan. Daarvoor had ik een aantal VERNIEUWENDE CONCRETE AANBEVELINGEN bedacht, bijvoorbeeld dat ambtenaren gastcolleges zouden kunnen geven en scriptiebegeleiding zouden kunnen aanbieden. Bovendien zouden ze kunnen stimuleren dat opdrachten of presentaties die studenten voor hun opleiding maken, aan ambtenaren worden gepresenteerd.”

“Hoe lang ik ermee bezig ben geweest? Tja, ik ben zo iemand die iedere dag iets doet en ik ben denk ik zo’n vijf dagen bezig geweest. De omgevingsanalyse die ik ook had gemaakt, was eigenlijk het makkelijkst. Het lastigst waren die concrete aanbevelingen, dat is een KWESTIE VAN CREATIVITEIT. Ik heb altijd pen en papier bij me, om invallen op te schrijven. Als je ervoor gaat zitten om iets creatiefs te bedenken, komt er meestal niks, terwijl het op de gekste momenten dan wel lukt. Toen ik won, kreeg ik een leuk mailtje van de docent en een bos bloemen van de faculteit. Dat vond ik wel leuk, ja. En mijn succes hielp ook bij de sollicitatie voor mijn stage bij het Ministerie van Justitie.

“De 1500 euro die ik met de prijsvraag won, kon ik goed gebruiken, want ik heb geen studiefinanciering meer. Ik ben er met mijn vriend van uit eten geweest, maar de rest staat op mijn SPAARREKENING. Nu ben ik dus druk met mijn stage, maar ik denk dat ik nog wel mee ga doen aan andere battles. Ze moeten dan wel een beetje aansluiten bij mijn studie, ik ga niet meedoen aan bijvoorbeeld technische battles.”

DE TOP 10 VAN UNIVERSITEITEN& HOGESCHOLEN

1)Erasmus Universiteit Rotterdam

2)Technische Universiteit Delft

3)Universiteit van Tilburg

4)Rijksuniversiteit Groningen

5)Hogeschool Rotterdam

6)Technische Universiteit Eindhoven

7)Universiteit Utrecht

8)Noordelijke Hogeschool Leeuwarden

9)Avans Hogeschool

10)Wageningen Universiteit

(stand eind januari 2009)