Achtergrond

Erwin Vermeulen

Erik Hardeman

Toen ik vorige week afscheid nam, was dat precies 38 jaar nadat ik de universiteit in 1971 binnenkwam. Het is dezelfde universiteit, maar wat een verschil in organisatie. Neem alleen al de manier waarop ik werd aangenomen. Het hoofd personeelszaken zat met een boek voor zijn neus met daarin alle personeelsplaatsen van de universiteit. Wilde ik beleidsmedewerker worden? Oké, dat kon. Hij gumde ergens een naam weg en zette mij ervoor in de plaats.

Ik zou verdeelmodellen gaan maken, want de universiteit groeide als kool en kreeg er elk jaar geld bij, maar niemand wist hoe dat geld verdeeld moest worden. Dat mochten wij gaan bedenken. Dus gingen mijn baas en ik per fiets de instituten af om te vragen hoeveel onderwijs men gaf en hoeveel personeel men daarvoor nodig had. Ik weet nog hoe we in het Kunsthistorisch Instituut aan de Drift binnenkwamen. We hebben zeker anderhalf uur met de beheerder zitten praten, over alles behalve onderwijs en geld. Dus toen we weggingen, zei ik: nu weten we in feite nog steeds niets. Ach, zei mijn baas, dat komt nog wel een keer.

Na zeven jaar ben ik overgestapt naar vormingscentrum Kerk en Wereld om training te gaan geven aan ondernemingsraden en personeelsfunctionarissen. Daar kon ik gaan lesgeven, naast plannen en organiseren mijn tweede hobby. In die tijd kregen de ondernemingsraden meer macht en dat sprak mij aan: opkomen voor de zwakke partij in de onderneming. Je kunt het je nu misschien niet meer voorstellen, maar na mijn studententijd had ik lang haar en was ik een voorstander van arbeiderszelfbestuur. Ik ben zo’n typisch slapend PvdA-lid, maar in mijn werk heb ik mijn overtuiging altijd nadrukkelijk uitgedragen.

In 1992 ben ik bij de universiteit teruggekeerd en ik ben me toen al snel met het onderwijs bezig gaan houden, want aan de universiteit van toen waren de studenten de onderliggende partij. Uit onderzoek was gebleken dat studenten meer academische vorming wilden en inspirerende en betrokken docenten. Dat leek me een gerechtvaardigd verlangen en het college van bestuur dacht daar net zo over. We hebben toen besloten dat het tijd werd om eisen aan docenten te gaan stellen. Een universiteit die van wetenschappers verwachtte dat ze een onderwijskwalificatie gingen halen, dat was zo nieuw dat ik er zelfs mee op de radio kwam: ‘Meneer, zijn uw docenten niet goed dan?’

In de faculteiten werd dat idee niet overal met gejuich verwelkomd. Waar bemoeide het Bestuursgebouw zich mee? Maar ja, wij zagen dat alle ogen waren gericht op wetenschappelijke publicaties. Wat je nu eigenlijk nog steeds ziet: onderwijs is leuk, maar dat doe je erbij. Van die houding wilden we af en als je dat beleefd vraagt, gebeurt er niets. Je moet dat soort dingen afdwingen. Ik weet dat ik hier en daar word beschouwd als de personificatie van dat bemoeizuchtige Bestuursgebouw. Maar ik werkte altijd samen met hoogleraren en wetenschappelijk medewerkers uit faculteiten. Bovendien heb je headquarters nodig hebt om gemeenschappelijke lijnen uit te zetten. De kunst is om het goede evenwicht te vinden tussen inspirerende bemoeienis en onnodige bemoeizucht.

Of dat ons in Utrecht is gelukt? Ik denk het wel. Natuurlijk, af en toe stonden we lijnrecht tegenover elkaar. Ik heb bijvoorbeeld nog heel scherp in beeld hoe we met de bama-commissie naar de psychologen gingen. Die hadden maar één boodschap: de bama kon overal worden ingevoerd, maar niet bij psychologie. Waar bemoeiden wij ons mee? Ons antwoord was: ‘wij bemoeien ons niet met wat psychologie is, maar wel met hoe je het onderwijs organiseert’. Het aardige is dat ze nu zelf ook blij zijn met het bama-systeem.

Als ik de afgelopen twintig jaar overzie, dan is hier in Utrecht behoorlijk wat aan vernieuwing tot stand gebracht. En dat ziet men elders ook. Ik kom regelmatig mensen van andere universiteiten tegen die zeggen: Utrecht is in Nederland de best bestuurde universiteit. Hoe dat komt? Ik denk dat het college van bestuur altijd de durf heeft gehad om concepten en ideeën te vertalen in feitelijke producten. De discussie over onderwijskwalificaties speelde indertijd in het hele land, maar wij hebben ze in 1997 ook echt ingevoerd, tien jaar eerder dan de andere universiteiten.

Ook over de vorming van zeven faculteiten ben ik erg tevreden, want daardoor hebben we in Utrecht nu een stabiele bestuursstructuur. En dat merk je. Er is geen sprake meer van de vraag: hoe kunnen we die en die decaan koeioneren of hoe kunnen we het college beentje lichten. Vroeger waren dat soort spelletjes schering en inslag, maar nu is de samenwerking hecht.

De laatste jaren heb ik nauw samengewerkt met het college van bestuur en dat was een bijzondere ervaring. Er wordt in het college veel gelachen, maar ook op het scherpst van de snede gedebatteerd. Of ik geen ambitie heb gehad om zelf collegelid te worden? Nou nee. Als je ziet waarbij je als collegelid allemaal aanwezig moet zijn, die representatieve kant, dat is niet mijn ding. Bij mijn afscheid werd ik omschreven als iemand met een ingenieursbrein die aan de knoppen draait, maar die het liefst onzichtbaar blijft. Dat klopt.

Ik realiseer me dat ik streng kan overkomen, want ik ben niet zo’n feestnummer. Empathie is niet een heel sterke competentie van mij. Maar ach, daar heb ik ook wel weer voordeel van, want ik ben niet bang om beroerde boodschappen over te brengen zonder dat iemand zich ooit door mij geschoffeerd heeft gevoeld.

Ik blijf de komende twee jaar nog projecten voor het college van bestuur doen, maar ik krijg nu wel meer vrije tijd. Dat is mooi, want een van mijn ambities is om mijn gitaarspel te verbeteren. Dat is trouwens niet zo moeilijk, want ik kan er geen hout van.

CV: Ir. (63) ging in 1963 in Delft werktuigbouwkunde studeren, maar stapte al snel over op bedrijfskunde. In 1970 studeerde hij af als bedrijfskundig ingenieur. Een jaar later kwam hij bij de UU werken, daarna ging hij er even tussenuit en was onder andere consultant bij de ABNAmrobank. In 1995 werd hij directeur Onderwijs & Personeel van het Universitair Strategisch Programma, in 2004 directeur van de Bestuursdienst.

Facilitair Service Centrum moet efficiency bevorderen

Catering wordt uitbesteed

Erik Hardeman

Na de ict-dienstverlening en de financieel-administratieve functie zal vanaf volgend jaar ook de facilitaire ondersteuning zijn ondergebracht in één universiteitsbrede organisatie. In dit Facilitair Service Centrum (FSC) kunnen de universitaire klanten beter en efficiënter bediend worden dan in de huidige situatie. Want, zo staat in het reorganisatieplan: ondanks de loyaliteit van de medewerkers is er sprake van overlap, versnippering en verkokering. Naast de huidige medewerkers van het Facilitair Bedrijf Utrecht (FBU) en de Infrastructurele Dienst Centrumgebied (IDC) zullen ook veel medewerkers van faculteiten in de nieuwe organisatie worden ondergebracht.

Onzekere toekomst

Een belangrijk uitgangspunt van de reorganisatie is dat de taken van het FSC geleidelijk moeten gaan verschuiven van uitvoering naar regie. Gegeven de trend in veel organisaties om ondersteunende processen uit te besteden aan marktpartijen, zal ook de universiteit zich moeten afvragen welke ondersteunende diensten in eigen beheer moeten blijven en welke gevoeglijk kunnen worden uitbesteed. Voor de catering en de repro wordt het antwoord meteen gegeven: die nu al gedeeltelijk door derden verrichte werkzaamheden worden volledig uitbesteed. Over de consequenties voor de huidige medewerkers zwijgt het plan.

Ook veel andere FBU- en IDC-medewerkers wacht overigens een onzekere toekomst, omdat ook voor hun dienst uitbesteding wordt overwogen. De afweging daarover zal in een later stadium worden gemaakt. Al even onzeker is de situatie voor ruim veertig medewerkers van de divisie Engineering van het FBU. Omdat zij zich vooral bezig houden met de universitaire huisvesting, worden zij op 1 januari 2010 overgeplaatst naar de dienst Vastgoed & Campusbeheer van de Bestuursdienst, die zelf echter ook in reorganisatie is. In hoeverre dat consequenties zal hebben voor de huidige werkzaamheden van de betrokkenen blijft in het plan onbesproken.

Een risico van de vorming van één groot service centrum is dat met het kind van de versnippering ook het badwater van de toegankelijkheid wordt weggegooid. Veel facilitaire medewerkers zijn binnen hun eigen gebouw bekende gezichten, aldus het plan. Mede daardoor zijn de lijnen kort. Om de voordelen van de huidige kleinschaligheid zoveel mogelijk te behouden krijgen de vier universitaire regio’s (Binnenstad, Bètafaculteit, Centrumgebied Uithof, Diergeneeskunde) elk een eigen servicepunt, waar medewerkers en studenten met vragen, reserveringen, meldingen en klachten terecht kunnen. Ook wordt vanuit die servicepunten gezorgd voor orde en netheid in de gebouwen en voor het beschikbaar zijn van goede onderwijsvoorzieningen in de lokalen.

Bezuiniging op reorganisatie

Hoewel de reorganisatie aanvankelijk was ingezet met slechts een gering bezuinigingsoogmerk, heeft de nijpende financiële situatie van de UU het college doen besluiten om de facilitaire dienstverlening een korting van 10 procent op te leggen. Volgens het plan moeten de efficiencyvoordelen die de nieuwe organisatie met zich meebrengt ondanks de met een reorganisatie gepaard gaande kosten op jaarbasis een besparing van drie miljoen euro mogelijk maken. De komende maanden zullen de medewerkers door middel van roadshows nader geïnformeerd worden. In september en oktober bespreken de Universiteitsraad en het Lokaal Overleg het plan. Naar verwachting kan de nieuwe organisatie in het voorjaar van 2010 van start kan gaan.

Gezien de ingrijpende gevolgen die de uitbesteding van diensten met zich meebrengt, verwacht het college van bestuur dat de gewenste eindsituatie van de reorganisatie pas in 2013 zal zijn bereikt. Van de huidige rond 350 voltijdsplaatsen op het gebied van de facilitaire dienstverlening moeten er dan nog ongeveer 240 over zijn. Ruim vijftig medewerkers zullen de komende jaren moeten overstappen naar de bedrijven aan wie werkzaamheden worden uitbesteed. Tien tot vijftien anderen zijn ontslagbedreigd omdat voor hen naar verwachting geen passende functie in het FSC kan worden gevonden.

Een koude douche

”Wij weten zelf nog heel weinig. Er deden al wel een tijd lang geruchten de ronde, maar pas vorige week kregen we zwart op wit te zien dat we worden uitbesteed. Dit is een koude douche voor ons.”

Eén van de meest opmerkelijke gevolgen van de reorganisatie is de voorgenomen outsourcing van de catering. Maar de sfeer in de bedrijfsrestaurants is eerder gelaten dan opstandig. Al jaren wordt geen nieuw personeel meer aangenomen. Vacatures worden vervuld door een externe cateraar en in feite zat het nu genomen besluit er dus al een tijd aan te komen. “Het is inderdaad al regelmatig ter sprake geweest”, zegt een medewerker die liever anoniem wil blijven, “dus als een grote verrassing kwam het niet. Ik ben wel verbaasd dat het woord uitbesteding in april in een gesprek met onze directeur niet is gevallen. We moesten het halen uit een e-mail van 55 pagina’s die vorige week binnenkwam. Of we dat raar vinden? Dat is zachtjes uitgedrukt.”

Ook in de divisie Bouw & Techniek, afdeling Engineering, is de boodschap hard aangekomen. “Wij hadden totaal niet zien aankomen dat wij naar Vastgoed en Campusontwikkeling zouden worden overgeheveld”, zegt dienstraadlid Jaap van der Veen. “We zijn op jongstleden 28 mei weliswaar ingelicht, maar het nieuws werd gebracht als voldongen feit. Enige inspraak hebben we niet gehad. Ik maak me vooral bezorgd over de gevolgen voor onze samenwerking met de collega’s van Onderhoud. Die zal nu een stuk lastiger worden. Daar staat tegenover dat het heen en weer schuiven van offertes tussen ons en V&C nu hopelijk wat zal afnemen. Het grappige is dat we in feite weer teruggaan naar de jaren tachtig, toen we bij elkaar zaten in de Hoofdafdeling Huisvesting en Materieel.” Over de gevolgen voor hun positie verkeren Van der Veen en zijn collega’s in onzekerheid. “Neem onze tekenzaal. Blijven wij hier gewoon samen zitten of worden we straks over verschillende afdelingen verdeeld? We weten nog van niets.”

Voorzitter Jean-Pierre Driesen van de Dienstraad zegt te zijn geschrokken van het grote aantal medewerkers dat door uitbesteding van werkzaamheden moet vertrekken. Ik heb er wel vertrouwen in dat men zal proberen de problemen zoveel mogelijk via natuurlijk verloop op te lossen, maar ergens houdt het natuurlijk een keer op. Wat mij het meest zorgen baart, is dat voor een aantal afdelingen pas in 2013 definitief duidelijkheid komt. Dat betekent een heel lange periode van onzekerheid. Het is te hopen dat de mensen zo lang gemotiveerd blijven. Ik vind dat onze leiding daar wel wat meer aandacht voor zou mogen hebben.”

Namens de Universiteitsraad volgt Ruud van den Bos de gang van zaken. “Over het plan zelf kan ik nog niet veel zeggen, maar ik vind het uiterst ongelukkig dat de roadshows voor het personeel midden in de zomer zijn gepland. Dan zijn mensen toch met vakantie? De reorganisatie is om allerlei redenen eindeloos doorgeschoven. Hadden ze nou echt niet kunnen wachten tot begin september? Zo wordt wel erg weinig rekening gehouden met de belangen van de medewerkers.”

EH

Van uitvoering naar uitbesteding en wellicht weer terug

‘Het is goed denkbaar dat in een wat verdere toekomst alle facilitaire diensten zullen gaan optreden als een soort coördinerende instantie die het feitelijke werk uitbesteedt aan professionele dienstverleners.’ Aldus een analyse die dit blad in 1998 wijdde aan de outsourcing van het universitaire automatiseringsbedrijf ACCU aan Cap Gemini. ‘Met name op het gebied van de catering zou een dergelijke toekomst wel eens dichterbij kunnen zijn dan we denken’, voorspelde de auteur met vooruitziende blik.

Het heeft uiteindelijk nog bijna tien jaar geduurd, maar na die lange incubatietijd lijkt het uitbestedingsvirus Utrecht nu definitief in zijn greep te hebben. Het reorganisatieplan van de facilitaire dienstverlening laat er althans geen misverstand over bestaan dat het FSC een schakelfunctie zal krijgen tussen de vraag vanuit de universiteit en het aanbod van externe leveranciers. ‘De prijs-prestatie-verhouding is hierbij transparant en toetsbaar aan de externe markt’, schrijft het college van bestuur optimistisch in het reorganisatieplan.

Niet iedereen binnen de universiteit heeft even veel fiducie in de zegeningen van de markt. Ongetwijfeld kan outsourcing, zij het vaak over de ruggen van het personeel heen, een kostenbesparing opleveren. Maar de ervaring leert ook dat lang niet alle diensten in externe handen even soepel functioneren. Het is niet voor niets dat het ACCU – nu onder de naam ICT-Service Centrum – al na korte tijd weer liefdevol aan de universitaire moederborst is gedrukt. Ook de medewerkers van de bedrijfskantines hoeven dus niet te wanhopen. Alleen even geduld hebben. Over tien jaar werken ze waarschijnlijk gewoon weer bij de restauratieve dienst.

’Nu weet ik wat ik wil’

TCS-eerstejaars integreren moeizaam

Ronnie van Veen

Zwoegen achter boeken en stappen in de stad. Zo ziet een gemiddeld studentenleven er uit. Gestudeerd hebben de vier eerstejaars Taal en Cultuurstudies, Marij, Meike, Kim en Ronald. En blijkbaar op een goede manier, want alle vier hebben ze alle vakken tot nu toe met een voldoende afgesloten. Maar het uitgaansleven van Utrecht is voor hen nog altijd onontgonnen terrein. Dat was tijdens ons eerste gesprek in december zo, en daar blijkt geen verandering in te zijn gekomen.

Kim (23) heeft hier een eenvoudige verklaring voor: “Ik woon nog thuis, bij mijn ouders in Rotterdam.” Haar vriendenkring bestaat uit mensen die bij haar in de buurt wonen en die ze langer en beter kent. Integreren binnen het Utrechtse studentenleven is dan ook geen noodzaak. “Daarnaast heb ik niet zo veel met Utrecht”, voegt de studente er aan toe.

Ook de anderen wonen nog bij hun ouders. Wil niemand op kamers? Marij denkt erover om volgend jaar op zoek te gaan naar een kamer, maar ze heeft geen haast. Ronald heeft dit eerste jaar de kat uit de boom gekeken: “Maar nu ik zeker weet dat ik verder wil met deze studie, wil ik verhuizen. Het liefst meteen aan het begin van volgend studiejaar.” Meike laat een kamerzoektocht volledig aan zich voorbijgaan: “Ik wilde eerst niet omdat ik er geen zin in had en er het geld niet voor over had. Nu heeft het geen zin meer: ik ben half mei gestopt met de studie.”

De studieresultaten van Meike waren goed. Haar tutor was dan ook ietwat verbaasd toen Meike haar vertelde dat ze wilde stoppen: “Ik had niet het gevoel dat het met deze studie ergens heenging. En ik had het gehad met het schrijven van al die essays. Ik wil iets creatievers. Misschien past een hbo-studie mij beter.” Toch heeft ze geen spijt dat ze met TCS is begonnen: “Het was een leuk jaar. Ik had dit nodig om er achter te komen dat ik het niet wilde.”

Over de verwachtingen die ze van de studie had, stelt ze nuchter dat die er niet waren: “Nee, ik had geen verwachtingen. In 5-vwo wist ik al van het bestaan van deze studie af. Ik dacht: er komt in de tussentijd vast nog wel iets beters op mijn pad, een andere studie. Maar dat gebeurde niet en dus begon ik aan TCS, een lekker brede studie.” Ook Marij geeft aan dat ze nauwelijks ideeën had over de opleiding: “Ik had geen idee, ik zag wel. Omdat de studie nogal breed is, zou ik dit jaar van alles wat proeven, aan verschillende vakgebieden snuffelen. Nu weet ik wat ik wil: taalwetenschap. Mijn hoofdrichting binnen TCS wordt dan ook taal en cognitie. Ik vind het wel leuk om me nu wat meer te verdiepen in een vakgebied.”

Een van de problemen waar een TCS-student zich mee geconfronteerd ziet, is het individuele karakter van de studie: doordat de student van vakgebied naar vakgebied huppelt binnen de faculteit Geesteswetenschappen gaat het maken van vrienden onder studiegenoten moeizaam. Studievereniging Alias zou daar uitkomst in moeten bieden, maar geen van de vier is te spreken over deze club. Meike: “Alias bestaat vooral uit een vaste kliek ouderejaars.” Kim: “Ik ben eigenlijk alleen lid van Alias, omdat ik via de vereniging korting krijg op studieboeken.” Marij en Ronald verklaren harmonieus niets met Alias te hebben.

Utrecht heeft voor de meeste van deze TCS-studenten nog geen hechte vriendschappen opgeleverd. Alleen Ronald zegt een nieuwe vriendengroep te hebben aangeboord: “Maar niet echt onder studiegenoten: na elk blok verwaterde zojuist gesmede vriendschappen. De nieuwe vrienden heb ik opgedaan bij mijn nieuwe band, een groep mensen met wie ik sinds februari vette funkmuziek maak.”

Geen terugblikken zonder vooruit te kijken: wat gaan de aankomende jaren brengen? De ‘gesjeesde’ Meike volgt momenteel een studiekeuzeworkshop: “Om erachter te komen wat ik wil studeren. In september ga ik drie maanden naar New York, een Engelse taalcursus volgen.”

De anderen zullen in september allen beginnen met een hoofdrichting binnen TCS. “Maar eerst met vakantie”, verzucht Marij. “In juli ga ik met vriendinnen van de middelbare school naar Kreta en later zit ik met mijn ouders en mijn vriendje in Frankrijk.”

Kader links

En hoe gaat het met Yael Schleijpen?

Verslaggever Ronnie zocht in de zomervakantie van 2008 aanstaande student Yael op in de woonplaats van haar ouders. Utrecht, toevallig. Ze vertelde wat zij van haar aanstaande studentenleven verwachtte. Ze hoopte een kamer te vinden. Daarnaast verwachtte ze dat haar vriendenkring van weleer uiteen zou vallen. Ook twijfelde ze al bij aanvang van de studie TCS of deze opleiding wel iets voor haar was: “Misschien ben ik er na een jaar alweer mee gestopt.”

En?

“Misschien had ik dat toen niet moeten zeggen, maar ik ben inderdaad gestopt; in november al. Ik wist eerlijk gezegd niet waar ik aan begon. Ik dacht: ik geef het een kans, wellicht zou de studie gaandeweg gaan bevallen. Maar het is eigenlijk nooit mijn ding geworden.”

Wat doe je nu?

“Toen ik op de middelbare school zat, had ik een bijbaantje in een verzorgingstehuis. Daar werk ik nu 32 uur in de week, met demente ouderen. Het is een leuk baantje, maar ik wil dit niet de rest van mijn leven blijven doen. In september hoop ik hier met rechten te kunnen beginnen. Moet ik wel ingeloot worden. Een alternatief heb ik nog niet, maar ik ga volgend jaar sowieso studeren.”

Ben je op kamers gegaan?

“Ja, maar pas sinds kort. Omdat ik vrij snel stopte met de studie heb ik het zoeken op een lager pitje gezet. Via vrienden van mijn ouders heb ik eind mei een kamer op de Croeselaan weten te bemachtigen. Ik ben er ontzettend blij mee: helemaal zelfstandig, eigen verantwoordelijkheid. Een beetje volwassen worden.”

Zie je je vrienden van weleer nog?

“De vriendschappen zijn deels verwaterd. Maar ik heb er veel vrienden voor terug gekregen, voornamelijk doordat ik bij Veritas ben gegaan. En nee, ik heb niet hetzelfde vriendje als toen ik begon met studeren. Ik weet eigenlijk niet precies wanneer het uitging. Ik heb wel een nieuwe, een jongen van Veritas. Ja, zo gaat dat.”

KADER RECHTS

En hoe gaat het met Dorus van Bree?

Dorus ging het warme Limburgse Horn inruilen voor de studentenstad Utrecht, waar hij begon met de studie Theater-, Film-, en Televisiewetenschap. Hij hoopte snel een kamer te vinden; heen en weer reizen was geen optie. Wel voorspelde hij de immer goedgemutste Limburgers te gaan missen.

Leuke kamer gevonden?

“In januari kreeg ik een aantal hospiteerverzoeken. Maar die kwamen te laat: in diezelfde maand besloot ik te stoppen met de studie. Ik had toen een of twee tentamens gedaan, maar niet gehaald. Bovenal was de studie niet mijn ding, de stof bleef niet hangen. Aan het eind van het tweede blok heb ik de knoop doorgehakt en ben ik opgestapt.”

Viel Utrecht tegen?

“Nee hoor, leuke stad. Maar wat ik vermoedde bleek wel waar: de mensen daar op straat zijn afstandelijker dan hier. In Limburg zie ik mensen over het algemeen lachend over straat gaan. In Utrecht lacht niemand, dat nodigt niet bepaald uit tot toenadering. Dat vind ik jammer.”

Wat heb je de afgelopen maanden gedaan?

“Ik ben meteen op zoek gegaan naar werk. Uiteindelijk ben ik terecht gekomen bij de bibliotheek in Roermond. Ik leen er boeken uit, zet chips in de boeken, ruim een beetje op en houd het gezellig met collega’s.”

Ga je volgend jaar wel weer studeren?

“Ja, Engelse taal en cultuur. Ik twijfelde of ik deze studie in Utrecht of Nijmegen zou gaan doen. Het was eigenlijk een kwestie van kop of munt: het werd kop, en dus zit ik volgend jaar in Nijmegen.”

’Ik kijk nog steeds naar het nieuws met een woordenboek op schoot’

Dirk Wanrooij

Waarom kozen jullie voor een studie Arabisch?

Nazha: “Dat vragen veel mensen aan mij. Ik heb een Marokkaanse achtergrond en velen denken dat ik het Arabisch dus beheers. Ik beheers het Marokkaans maar ik wil ook het Fusha goed leren, vandaar dat ik Arabisch ben gaan studeren. Daarbij vind ik het Arabisch een mooie en krachtige taal.”

Mireille: “Ik ben al jaren laboratoriumanalist bij Celbiologie aan de UU en door mijn interesse in de Arabische cultuur heb ik veel gereisd in het Midden-Oosten. Wetenschappelijk onderzoek is leuk, maar er is zo veel meer in de wereld. Daarom besloot ik mijn wens om Arabisch te leren in daden om te zetten.”

Spreken jullie het Arabisch nu vloeiend?

Nazha: “Ja, ik sprak het Marokkaanse dialect al goed. Nu heb ik ook het Egyptische dialect te pakken, en dat is erg handig. De officiële schrijftaal blijft nog wel erg moeilijk.”

Mireille: “Het Arabisch is zó ingewikkeld en wijkt volledig af van alles wat wij kennen. Ik heb hier ontzettend veel geleerd, maar ik kijk nog steeds naar het nieuws met een woordenboek op schoot. Om de taal vloeiend te leren spreken, moet je echt langer in een Arabisch sprekend land wonen.”

Waarom hebben jullie voor Cairo gekozen en is het jullie bevallen?

Nazha: “Het klinkt misschien raar, maar ik ben bijna té positief! Ik koos voor Cairo omdat ik het Egyptische dialect wilde leren. Ik moest mijn keuze overdreven vaak verdedigen. Egypte zou te vies zijn, te lawaaierig, en de mannen zouden hun handen niet thuis kunnen houden. Al deze dingen heb ik nauwelijks zo ervaren. De stad is vies en lawaaierig, maar er zijn genoeg rustige plekjes te vinden. Bovendien zijn de mensen enorm vriendelijk.”

Mireille: “Ik was al eerder in Egypte geweest, maar als je ergens langere tijd woont, is het toch even anders. Het was een geweldige ervaring.”

Hoe was het om daar te wonen?”

Nazha: “Ik woonde op een eiland in de Nijl met relatief veel bomen en schone lucht. Hier wonen rijkere Egyptenaren en buitenlandse diplomaten. Verder zitten er verschillende ambassades en het instituut waar wij lessen volgden. De mensen daar waren dus wel gewend aan het zien van buitenlanders. Door mijn hoofddoek en mijn oosterse uiterlijk dachten mensen bovendien dat ik Egyptische was. Ik hoefde bijvoorbeeld tijdens het boodschappen doen niet te vechten voor de juiste prijs.”

Mireille: “Het land verkeert in een zorgwekkende staat, maar als toerist merk je daar niet veel van. De verpaupering van de stad is natuurlijk overduidelijk, en milieuproblemen zijn ook moeilijk te verbergen. Zelfs de openlijke corruptie van overheidsfunctionarissen en politie is redelijk zichtbaar. Het onderwijs van de staatsscholen, dat gratis is, is van een dramatisch niveau, en de politiek en armoede zorgen er voor dat de samenleving zich steeds veder terugtrekt in de religie.”

Konden jullie een beetje integreren? Lokaal eten, lokale vrienden?

Nazha: “Het enige lokale gerecht dat ik hier een keer heb gegeten, is kushary. Dat vond ik wel wat hebben. Het is een mix van rijst, macaroni, kikkererwten, vermicelli, gebakken uitjes, tomatensaus en citroensap. Voor een goede portie betaal je ongeveer 50 cent. Daarnaast kookte ik gewoon mijn eigen potjes thuis.”

Mireille: “In Nederland denken veel mensen dat ik me wil bekeren tot de islam omdat ik Arabisch studeer. Hier in Egypte grijpen mensen nogal eens de mogelijkheid aan om mij te overtuigen van de islam. Dat gebeurt wel altijd op een vriendelijke manier. De Egyptenaren zijn vrolijk, vriendelijk en behulpzaam. Het is wel een mannenmaatschappij. Je moet als vrouw wel een beetje terughoudend zijn, want een handdruk of iets te lange blik kan verkeerd worden geïnterpreteerd. Verder is het moeilijk om met lokale vrouwen in contact te komen. Egyptische vriendinnen heb ik dus niet overgehouden aan de afgelopen maanden. We waren ook gewoon heel erg druk met onze studie.”

Tijdens jullie verblijf ontplofte er op 22 februari een bom in Cairo. Iets van gemerkt?

Nazha: “Ik sloeg de waarschuwingen van vrienden en familie altijd in de wind. Ik dacht: ‘in een stad met 22 miljoen mensen zal mij niet zo heel snel iets overkomen. Zo is het natuurlijk ook. Die bom was, zelfs in Cairo, ver van mijn bed. Ik maakte me meer zorgen over de zorgen van mijn familie.”

Mireille: “Ik hoorde het van een tante uit Nederland. Toch ben ik er wel van geschrokken. Na die aanslag besefte ik pas hoe dichtbij de oorlog in Gaza eigenlijk is. De bom ontplofte in mijn favoriete stukje Cairo. Zowel vóór als ná de explosie ben ik daar veel geweest. Om daarna op dezelfde plek een kopje koffie te drinken, was wel een beetje surreëel.

Nog een vakantietip?

Mireille: “Het zuiden van Egypte is fantastisch! Schone luchten, vriendelijke mensen, een onvoorstelbare geschiedenis en groen! In de zomer is het er wel afgrijselijk heet.

KADER 1

Marike in Marokko

Dirk sprak een andere student Arabisch over de telefoon. Marike Minnema (25) koos voor het Marokkaanse Rabat.

“Taal brengt een waardevolle verdieping. Mijn interesse in de culturele, politieke en historische kant van de Arabische wereld maakte dat ik ook geïnteresseerd raakte in de taal en dus Arabisch wilde studeren.

“Maar het is een moeilijke taal. Soms lijkt het onbegonnen werk, daardoor is de voldoening als je een geleerd woord herkent, groot. Het voelt zelfs fantastisch wanneer ik een gesprek of tekst begrijp!

“Ik koos voor Marokko omdat ik van tevoren veel goede dingen over het land had gehoord van vrienden en kennissen. Daarnaast ben ik een natuurmens, en dan valt Cairo al snel af. Maar zelfs in Rabat was de natuur ver weg. Ik stond soms aan uien te snuiven om de natuur te kunnen ruiken. Daarnaast ben ik geïnteresseerd in de mengeling tussen Arabische en Europese cultuur zoals in Marokko. Het land is ‘als een palmboom met de wortels in de Afrikaanse grond en de bladeren in de Europese wind’. Zo zei wijlen koning Hassan II het.

“Rabat is een mooie, levendige stad die tegelijkertijd niet te groot is. Je bent er zo uit. En aangezien Marokko ook niet zo heel groot is, is het makkelijk om tripjes naar de kust of naar de bergen te maken. Onder het genot van muntthee leerde ik nieuwe scheldwoorden en speelde ik in de sneeuw in de Marokkaanse hooglanden. Of ik ga voor een verse vismaaltijd eten aan zee. Heerlijk! Dat kan ik echt iedereen aanraden, het natuurschoon van Marokko.

“Ik woon in een schattig klein studiootje in Rabat. Het dagelijks leven bestaat bij mij ook voornamelijk uit studie. De eerste weken waren best eenzaam, maar na een tijdje maakte ik een aantal leuke Nederlandse en Marokkaanse vrienden. Qua eten moet ik toch echt Harsha noemen. Gebakken ronde koeken gemaakt van hele fijne couscous, roomboter en zout. Zalig! Je kan het met smeerkaas of honing eten voor ontbijt of lunch of als tussendoortje.

“Ik kan iedereen Marokko aanraden voor de vakantie. De omgangsvormen van de mensen alleen al zijn de moeite waard. Daarbij komt nog eens het schitterende afwisselende Marokkaanse landschap. Een rondreis duurt niet lang, en hoeft niet veel te kosten.”

KADER TWEE

Het Arabisch

Er is niet één Arabische spreektaal. Sterker nog, elk Arabisch land heeft haar eigen afwijkende dialect. Al deze dialecten hebben natuurlijk overeenkomsten, maar er zijn ook veel verschillen. Verschillen zitten in de uitspraak van letters, de klemtoon, maar ook in woordenschat en grammatica. Het dialect dat door de meeste Arabieren verstaan wordt, is het Egyptisch. Dit vanwege de culturele dominantie van het land. Egyptische muziek en films zijn populair in de gehele Arabische wereld. Vrijwel alle Arabieren kunnen een Egyptenaar verstaan. Andersom hoeft dat lang niet altijd zo te zijn. Ze kunnen echter wél altijd elkaars teksten lezen. De gehele Arabische wereld hanteert een geleerd lingua franca voor het schrift, fus’ha genaamd. Dit is een versimpeling van het klassieke Arabisch in de koran.

Wie Arabisch in Utrecht studeert, kan in het tweede semester van het tweede jaar praktijkervaring opdoen in het Marokkaanse Rabat of in de Egyptische hoofdstad Cairo. Studenten moeten vakken volgen aan een aan de universiteit verbonden taalinstituut.

’Werkgevers willen graag dat je veel vlieguren hebt gemaakt’

Pleidooi voor betere arbeidsmarktvoorlichting

Yvonne Wery studeerde in 2005 af. Vol goede moed meldde zij zich met haar bul Pedagogische Wetenschappen bij potentiële werkgevers. Ze wilde graag kinderen diagnosticeren, iets waar binnen de opleiding veel aandacht aan was geschonken. “Maar tijdens sollicitaties kreeg ik te horen dat ik niet voldoende praktijkervaring had. Werkgevers willen graag dat je veel vlieguren hebt gemaakt. Maar op de universiteit was daar geen ruimte voor. Terwijl dat wel had gekund; veel docenten staan nota bene zelf half in de beroepspraktijk.”

Meer stages, meer sfeer proeven, meer dagjes meedraaien. Dat zou helpen, denkt Yvonne. “Veel van mijn studiegenoten hebben nu een baan op hbo-niveau waarbij van dat diagnosticeren niet veel meer komt. Ik ben nu zelf weer met een master Klinische Psychologie begonnen om mijn kansen op een mooie baan te vergroten.”

Vertaalslag

Yvonne is niet de enige Utrechtse alumna die aangeeft dat de aansluiting van de opleiding op een loopbaan niet optimaal was. Volgens recente onderzoeken oordelen UU-alumni hier negatiever over dan afgestudeerden elders. Utrechtse studenten blijken tijdens hun opleiding zelfs al te weten dat het gat tussen academie en arbeidsmarkt groot is. Zo gaf in een enquête 81 procent van de derdejaars aan dat zij niet voldoende voorlichting over loopbaanmogelijkheden krijgen.

Nu is er een logische verklaring aan te wijzen voor deze slechte scores, weet ook loopbaanadviseur Jacky Limvers van Studentenservice. “Deze universiteit heeft relatief veel studenten met een opleiding waarmee ze nog alle kanten opkunnen. Als je een taal studeert, is je perspectief heel anders dan als je een beroepsgerichte of onderzoeksgerichte opleiding doet. Voor een groot aantal Utrechtse opleidingen, vaak ook juist die met veel studenten, is het daarom wat lastiger voorlichting te geven over carrièremogelijkheden dan bijvoorbeeld voor een technische universiteit.”

Toch denkt Limvers dat er nog behoorlijk wat te winnen is. “Ik spreek heel veel studenten die aan het einde van hun studie echt niet weten waar ze terechtkunnen. De laatste maanden neemt door de crisis de nervositeit toe.”

Volgens Limvers zouden opleidingen en faculteiten daarom meer aandacht moeten schenken aan de concrete vertaalslag van studie naar baan. “Door informatiebijeenkomsten en trainingen kun je studenten al vroegtijdig laten nadenken over wat ze zouden willen. Daarnaast kunnen docenten en studieadviseurs meer hun best doen om hun netwerk en hun contacten open te stellen voor studenten. Die hebben levende mensen nodig als voorbeeld.”

De verbeteringen die Limvers bepleit komen ruwweg overeen met de aanbevelingen die het college van bestuur onlangs deed. Zo moeten opleidingen ook onderdelen in het programma opnemen die studenten rechtstreeks in contact brengen met de arbeidsmarkt. Te denken valt aan praktijkopdrachten en gastcolleges, maar vooral ook aan stages en afstudeeronderzoeken bij een bedrijf of een organisatie. “Voor studenten is het erg belangrijk zicht te krijgen op wat ze nu eigenlijk kunnen.”

In het curriculum

Twee opleidingen die door het universiteitsbestuur als voorbeeld worden gesteld, Scheikunde en Bestuurs- & Organisatiewetenschap (B&O), hebben deze elementen al eerder in het curriculum ingebouwd. Tot tevredenheid van studenten, zo blijkt uit de positieve resultaten in de eerder genoemde onderzoeken.

“In je eerste jaar kun je al worden gedropt in een thuishulporganisatie voor een onderzoek”, stelt student B&O en bestuurslid van studievereniging Perikles, Evert Schot. “Bij andere opleidingen moeten studenten zelf alles regelen, hier zit in elk jaar een onderzoeksopdracht in de praktijk. Ik vind dat heel goed. Als student zie je hoe mensen op de werkvloer samenwerken en taken en verantwoordelijkheden verdelen, daar doen we binnen onze studie onderzoek naar. Maar ook de dingen die je hoort als je in de middagpauze met de mensen daar gaat lunchen zijn belangrijk. Ik weet inmiddels echt wel waar ik wel en waar ik niet wil werken.” Daarnaast waardeert Schot het dat zijn opleiding vaak mensen uit de praktijk strikt voor gastcolleges en andere opleidingsonderdelen. “Het is heel motiverend als voor een vak strategisch management een ziekenhuisdirecteur iets komt vertellen.”

Ook Scheikunde ‘dompelt’ studenten vanaf het begin van hun studie onder in de praktijk, zegt onderwijsmanager van Scheikunde Egbert Mulder. “Studenten lopen verschillende stages in één van onze laboratoria of elders. Daardoor krijgen ze een goed beeld van wat zij na hun studie gaan doen. De helft van onze afgestudeerden wordt uiteindelijk promovendus.”

<ParaStyle:tkop>Verplichte stages

Maar niet alle opleidingen hebben de luxe van een numerus fixus (B&O) of een duidelijk omschreven werkveld (Scheikunde). “Dat bachelorstudenten vinden dat ze bij ons weinig over de arbeidsmarkt horen, verbaast mij niets”, zegt Chiel Kattenbelt voorzitter van opleidingscommissie van de bachelor Theater-, Film en Televisiewetenschap. “Maar het is ook de vraag op welke arbeidsmarkt we ze moeten voorbereiden. Ze kunnen op heel veel plekken terechtkomen.” Aan verplichte stages wil Kattenbelt al helemaal niet denken. “Met onze aantallen studenten wordt het dan erg lastig de kwaliteit van zo’n stage te bewaken. Bovendien zijn voor de toelating tot een masteropleiding de vakken die je gevolgd heb echt belangrijker dan wat je daarnaast nog allemaal hebt gedaan.”

Volgens Kattenbelt heeft de opleiding er bewust voor gekozen om in de eenjarige masters de kennismaking met de arbeidsmarkt te laten plaatsvinden. “Dat is meteen heel intensief. Vanaf het begin gaan de studenten met hun tutor in gesprek over de invulling van de tweede helft van het programma. Daarin volgen ze een individueel, beroepsoriënterend traject dat bestaat uit een stage en een onderzoek dat aan die stage is gekoppeld. Het zou me verbazen als studenten daarna nog steeds vinden dat ze geen idee van de arbeidsmarkt hebben.”

De suggestie om meer praktijksprekers de opleiding binnen te loodsen wil Kattenbelt wel meenemen. “Dat kunnen we misschien wel meer doen.”

Loopbaanadviseur

Maar ook op universitair niveau moet er volgens het college van bestuur iets gebeuren om de tevredenheid van studenten over de voorlichting op de arbeidsmarkt te verbeteren. Op dit moment worden er trainingen loopbaanoriëntatie en solliciteren verzorgd door Studentenservice. Studenten kunnen daar ook terecht voor een gesprek met een loopbaanadviseur. Voor het verstrekken van informatie over potentiële werkgevers neemt de universiteit deel aan de Student Career Service van Qompas. Op termijn moet dat anders. Alles wat te maken heeft met voorbereiding op de loopbaan moeten dan op een handzame manier zijn geordend op nieuwe pagina’s op de UU-site. In een vervolgstap moeten ook alumni en bedrijven op deze site een belangrijke rol gaan spelen. Verder is de mogelijkheid geopperd om een Career Centre in te richten, zoals andere universiteiten dat al kennen.

Tot nu toe is het organiseren van een universitaire carrièredag de meest in het oog springende poging om de arbeidsmarktvoorlichting voor alle Utrechtse studenten een impuls te geven. Na een moeizame eerste editie kwamen er dit jaar 900 studenten op het evenement af. Daarmee kan het evenement een succes worden genoemd, vindt het college van bestuur.

Opleidingsgericht

Van de goed scorende opleiding Scheikunde hoeven die universitaire initiatieven niet zo nodig. Onderwijsmanager Egbert Mulder denkt dat voorlichting op de arbeidsmarkt beter zo dicht mogelijk bij de opleiding kan plaatsvinden. “Samen met onze actieve studievereniging Proton bieden wij de studenten iets dat precies aansluit op hun behoeften. Voor de universiteit is dat lastig.”

De voorzitter van Proton Chris Evers denkt eveneens dat “een meer doelgroepgericht aanpak” beter werkt. “Wij doen bijvoorbeeld ook niet mee aan de universitaire carrièredag. Onze voorkeur gaat uit naar de jaarlijkse careerexpo van de beroepsvereniging en een uitgever. Die is veel interessanter voor Scheikundestudenten.”

Ook Jacky Limvers vindt dat studenten vooral binnen de opleiding moeten worden bijgestaan. “Die studenten hebben niet voor niets voor een bepaalde discipline gekozen.” Ze roemt ook het vele goede werk van studieverenigingen, “al moet je altijd de continuïteit daarvan in de gaten houden”. Toch denkt ze dat een aanvullende universiteitsbrede aanpak nodig is. “De grote klacht van studenten is dat niemand precies weet wat er allemaal is. Welke informatie, welke evenementen, welke contacten met bedrijven? Dat willen we graag verbeteren. Juist omdat er zo’n grote groep studenten is die niet goed overziet wat er na de studie mogelijk is.”

Zie voor meer informatie:

www.studentenservice.uu.nl/arbeidsmarktorientatie

en

http://uu.studentcareerservice.nl