Achtergrond

De oudste student van Nederland

Niets koffie leuten in een verzorgingstehuis met bejaarden. Miep Schilt zit liever één keer in de week in de schoolbanken. Samen met andere senioren volgt ze cursussen aan onderwijsinstelling HOVO Utrecht, een samenwerkingsverband tussen onder meer de UU en de HU. Op het moment volgt ze een cursus over de Duitse auteur Heinrich Heine. Haar docent is gastonderzoeker nieuwe Duitse letterkunde Klaus F. Gille. “Een leuke man”, volgens Miep Schilt. “O god, wat een mooie vent. Hij is enthousiast en heel slim. Slimmer dan ik hoor”, voegt ze er lachend aan toe.

Dat ze, zonder tegenbericht, de oudste student van Nederland is, doet haar niet veel. Haar nuchtere commentaar luidt: “Het zal wel. Wat kan mij het schelen.”

In haar appartementje in het centrum van Maarssen vertelt ze over haar onderwijsverleden. En over haar reizen. Dat allemaal in het bijzijn van een van haar vele kennissen die geregeld bij haar over de vloer komt. “Hij is een broekie hoor”, weet ze over haar visite te melden. De man tegenover haar is 73 jaar oud.

Schilt weet niet beter dan dat ze met jongere mensen omgaat. “Begin jaren 50, toen ik een jaar of 43 was, ben ik de avond-Mulo gaan doen. Ik zat met allemaal achttienjarigen in de klas.” Het doorlopen van het middelbaar onderwijs op die leeftijd was zeker in die tijd een zeldzaamheid. “Ik was een uitzondering. Maar ik wilde het per se doen: mijn oudste zoon deed destijds eindexamen op het gymnasium. Ik voelde me zo stom. Ik dacht; ik ga eens kijken of ik wat kan.” Op de vraag of ze daarvoor geen middelbaar onderwijs had genoten, antwoordt ze: “Jawel, tot mijn 15de of 16de heb ik op een Christelijke HBS in Amsterdam gezeten. Toen hebben ze me er vanaf gedonderd. Ik had geen zin in ‘der, des, dem en den’.”

Ook vakken als wiskunde en aardrijkskunde konden haar weinig bekoren. Die sloeg ze op de avond-mulo bij voorkeur over. Of ze verstoorde de lessen. “Ik had een slechte leraar Duits, ik verveelde me geregeld. Ging ik de Groene Amsterdammer lezen tijdens de les en er met mijn klasgenoten over zitten praten. Ik weet nog dat die leraar Duits eens zei: ‘Als een bepaald iemand een bepaalde leeftijd zou hebben, zou ik haar uit de klas verwijderen.’ Dat was natuurlijk voor mij bedoeld.” Toch legde ze met succes het examen af.

Eén van haar favoriete talen is Frans. “Om die taal goed te leren, ben ik op mijn zestigste naar Frankrijk vertrokken.” In beginsel zou ze daar vrijwilligerswerk doen, maar dat liep anders. “Het was daar zo’n vuile bende dat ik maar ben vertrokken. Toen ben ik druiven gaan plukken in Bergerac. Keihard werken, van zeven uur ’s ochtends tot zeven uur ’s avonds. Ik hoopte dat het goed voor mijn Frans zou zijn, maar er werkten alleen maar Spanjaarden! Ik heb wel gelachen met die lui.”

Na maandenlang druivenplukken is Schilt in één dag met haar brommer, die ze in Frankrijk had gekocht, naar Montpellier getuft. Daar heeft ze maandenlang cursussen Franse taalvaardigheid gevolgd. Het land beviel haar zo goed dat ze jaren in rankrijk is blijven hangen. “In een heel oud plaatsje heb ik een huis gekocht.” Het huis lag nogal afgelegen en de dichtstbijzijnde stad was 20 kilometer brommeren door een heuvelachtig gebied. Ze wilde haar rijbewijs gaan halen.

“Ik vond het ook wat te koud, de hele tijd met de brommer op en neer. Op mijn zeventigste haalde ik mijn rijbewijs. Ik heb toen meteen een auto gekocht, een Renault.” Met enige trots vertelt ze dat ze op haar tachtigste, toen ze net teruggekeerd was naar Nederland, haar laatste “autostunt” uithaalde. “Ik wilde Spaanse cursussen volgen, dus ben ik in mijn eentje naar Salamanca gereden. Daar heb ik vier of vijf maanden gezeten.”

Nu, op haar 98ste doet ze het iets rustiger aan. Althans, met reizen. Voor een stevige wandeling is ze nog altijd in. Ook gaat ze zo nu en dan voor ‘Landschap Erfgoed Utrecht’ wilgen knotten. Haar honger naar kennis duurt eveneens onverminderd voort. Al jaren volgt ze cursussen bij HOVO. Heeft de tijd dan totaal geen grip op deze vrouw? “Nou, ik ben wel ontzettend doof. Maar ik heb een apparaatje, een versterkertje. Die hang ik de docenten van de cursus om de nek, zodat ik hen toch nog kan verstaan.”

Ogen dicht en voeten op de bank

De bankjes op het perron van Amsterdam Centraal zijn allemaal bezet, de meesten liggen meer dan ze zitten en hier en daar staat een stelletje te zoenen. Nog een blikje bier drinkend en een sigaretje rokend, staan de luidruchtig pratende studenten op het perron.

“Kom doe ook mee”, roepen twee studentes, “We doen een spel!” Ze staan op de roltrappen met hun tenen over de rand. “Je moet blijven staan tot het einde”, giechelt Maj (21), “en dan niet vallen.” Zo gaan ze de roltrappen op en af. “Je moet toch wat doen als je op de trein staat te wachten”, lacht Caren (21). De Utrechtse studentes gaan wel vaker uit in Amsterdam. Caren: “We gingen kijken bij een bandje hier in Amsterdam, maar het was niet echt leuk. Dus nu gaan we maar op tijd naar huis.” “Het is leuk om af en toe naar Amsterdam te gaan om te stappen, dat is weer eens wat anders. Trouwens, je bent er zo, het is maar een half uurtje met de trein, dus daar hoef je het niet voor te laten. Maar je moet natuurlijk wel goed plannen. Als je er een mist, sta je een uur op het station. Dat is wel vervelend,” zegt Maj.

De nachttrein. James Brown zong er in 1962 al over. 'Oh, yeah, night train, night train, night train, night train, carry me home...' Sinds 1986 rijden er tussen Amsterdam Centraal en Utrecht Centraal nachttreinen. De nachttrein van Amsterdam naar Utrecht gaat elk uur om zeventien over het heel, de hele nacht door, zeven dagen per week. Het zijn twee van de tien stations die behoren tot het nachtnet van de NS. Op donderdag-, vrijdag- en zaterdagnacht rijden er ook treinen die Rotterdam, Utrecht en een aantal steden in Brabant met elkaar verbinden. Het nachtnet is een succes, er rijden minder mensen met alcohol op de weg. Kamerlid Emile Roemer van de SP pleit er zelfs voor het nachtnet uit te breiden naar oost-Nederland en de Brabantse nachttreinen moeten volgens hem elke dag gaan rijden.

Vannacht is de achterste coupé van de dubbeldekker helemaal leeg. Bij binnenkomst is al gauw duidelijk waarom. Een zurige lucht komt je tegemoet en in het midden tussen de stoelen ligt een gigantische plas kots. In de verte is nog de geur van bier te herkennen. Dit is de maaginhoud van minstens een hele dag, geen wonder dat hier verder niemand zit.

In het onderste gedeelte van de coupé zitten Maj en Caren. Caren heeft haar schoenen uit getrokken en zit met blote voeten op de bank. “Kijk”, lacht Maj, “Moet je zien wat een blaren zij heeft.” Caren laat haar hiel zien en daar prijkt inderdaad een grote blaar. “Tsja, die schoenen he? Ik ben blij dat ik nu even zit, dat is toch wel een voordeel van met de trein naar huis gaan, hoewel ik die schoenen straks weer aan moet natuurlijk”, verzucht Caren.

Maj en Caren zijn niet de enigen die met hun voeten op de bank zitten. Waar op het station nog gelachen en gepraat werd, gebruiken de meeste studenten de trein op de terugreis naar Utrecht om te slapen. Bijna alle passagiers zitten met hun ogen dicht. Sommigen liggen tegen elkaar aan of in elkaars armen. Hier en daar liggen mensen languit over twee stoelen en met hun voeten op nog een ander bankje. Het is vooral stil in de coupés. Een jongen ligt luid snurkend te slapen en zijn vrienden zitten er grinnikend naar te kijken. Degenen die niet slapen, hangen onderuit gezakt en staren wat uit het raam, waar in de donkere nacht niet veel meer te zien is dan wat voorbij schietende lichtjes.

Halverwege het treinstel staat een zwarte koffer open, zonder eigenaar. Een BH, een stropdas, een dienblad en een blik bier. Is het een overblijfsel van een carnavals outfit? Een reiziger vanaf Schiphol die zijn koffer heeft laten staan? Of zou de eigenaar op het toilet in slaap gevallen zijn. Maar er is niemand in de buurt en geen conducteur te bekennen. Er wordt tijdens deze rit überhaupt niet gecontroleerd op vervoersbewijzen. Om het station in te komen word wel om een vervoersbewijs gevraagd en in trein is de conducteur wel aanwezig maar vannacht wordt er niet gecontroleerd.

Pepijn en Mustafa komen van een feestje in Den Haag. Ze zitten op het balkon, het gedeelte tussen twee coupés in. Ze bespreken de gebeurtenissen van de afgelopen avond. “Ja het was een mooi feestje”, vertelt Pepijn, “we gingen voor een schoolproject over multiculturalisme, maar we hebben inmiddels ook de nodige biertjes gedronken, dus het is maar goed dat we met de trein zijn.” Ze zijn één van de weinige aanspreekbare studenten, de meesten slapen. De andere passagiers die wakker in de trein zitten, komen waarschijnlijk van Schiphol te beoordelen aan de hoeveelheid koffers die ze bij zich hebben.

De twintigjarige Jone zit wat voor zich uit te staren. “Ik zit vaak in de nachttrein, maar er gebeurt eigenlijk nooit zoveel. Op de heenreis is het vaak wel gezellig, maar de terugweg is meestal rustig. Je bent moe van een avond stappen en als je dan eenmaal in de trein zit, is er niet zo veel meer te beleven. Met oud en nieuw was het wel heel gezellig. Toen hing er echt een feeststemming. Het zou leuk zijn als dat vaker zo was, dan feest je gewoon door in de trein!”

De voorste coupés zitten helemaal vol, alle stoelen zijn bezet. Maar ook hier is het stil. Een groepje meisjes zit te giechelen omdat de bril van de jongen naast hun op zijn hoofd zit en hij met open mond ligt te slapen. Twee meisjes hebben een discussie over het toilet. Ze moeten nodig naar de wc, maar omdat de wc's altijd zo vies zijn, besluiten ze het toch nog maar even op te houden. Vlak voor Utrecht CS gaat é´n van hen toch maar. “Ik moet zo nodig!” roept ze halfrennend op weg naar de wc. “Ik weet dat we er bijna zijn, maar ik moet écht heel nodig!”

Als de trein om iets voor vieren in de Domstad stopt, wordt de snurkende jongen door zijn vrienden met een flinke duw wakker gemaakt. “Hé joh, wakker worden! We zijn er, we moeten eruit!” De jongen schrikt wakker en heeft geen idee waar hij is. Verbaasd kijkt hij om zich heen. “Nou kom lamzak, we moeten uitstappen nu!”

Maj en Caren zwaaien nog even vrolijk als ze de trein uitstappen, in tegenstelling tot de rest. Die stappen uit alsof ze vanuit het niets op het station zijn neergezet. Er wordt niet veel gezegd. Iedereen lijkt zo snel mogelijk zijn bed te willen opzoeken, het perron is binnen een mum van tijd verlaten.

‘De gewone student staat nu op de agenda’

Films van twee Utrechtse studenten dragen bij aan aantrekkelijker onderwijs

Veel studenten zijn niet gemotiveerd en dat ligt vaak aan de manier waarop het onderwijs wordt gegeven. Dit concludeerden de studenten Liberal Arts & Sciences Tim Woensdregt en Ruben van Hoof na een tijdje in Utrecht te hebben rondgelopen. De twee studenten maakten daarom anderhalf jaar geleden een film over de weinig uitdagende sfeer op universiteiten en de grote kloof tussen studenten en docenten. En ze publiceerden een essay in het Ublad. Nu is er een tweede film en zien de twee studenten verbetering.

“Kennisoverdracht is meer dan luisteren en verteld krijgen”, lieten ze hogeronderwijsbobo Frans van Vught in hun eerste film ‘Studeren voor Liefhebbers I’ zeggen in 2007. Van Vught verwoordde daarmee een hartenkreet van Tim Woensdregt en Ruben van Hoof. Het debat in het hoger onderwijs stond op dat moment geheel in het teken van de door premier Balkenende aangezwengelde discussie over de ‘zesjescultuur’. Studenten zijn gemakzuchtig, zo was het idee; ze nemen te snel genoegen met een zes terwijl ze met wat werk veel hogere cijfers kunnen halen waarmee ze zich zouden kunnen onderscheiden. Volgens de twee studenten was echter niet het ontbreken van hoge cijfers het probleem, maar de afwezigheid van passie. “Voor veel studenten is de angst om geen diploma te halen de enige drijfveer”, stelden ze in het Ublad vast.

Als belangrijkste oorzaken noemden de twee de massaliteit van colleges en een onderwijsaanbod dat het heilige vuur bij de studenten maar niet wil ontsteken. In hun kritische film en in het Ublad-essay, getiteld Echte studenten studeren niet, wezen Tim en Ruben erop dat universiteiten onvoldoende gebruik maken van kleinschalig, inspirerend, en praktijkgerelateerd onderwijs om studenten de werkelijke betekenis van de theorie duidelijk te maken. En die onderwijsvormen zijn nu juist bij uitstek geschikt om doorsnee studenten enthousiast te maken voor hun eigen opleiding, menen de twee.

Zowel de film als het essay gaf aanleiding tot enige kritiek. Een zo’n veelomvattend en complex onderwerp aan de orde stellen in een film van tien minuten, was volgens sommigen wel erg ambitieus. En in het Ublad vonden docenten dat ze de bal wel erg veel kregen toegespeeld in het essay. ‘Hoe zit het met de eigen verantwoordelijkheid van studenten’, vroegen ze zich af. “Jammer dat het toen even een wij-zij discussie werd”, stelt Tim. “Wij hebben nooit gezegd dat docenten schuldig zijn. De universiteit als geheel doet te weinig om studenten te laten zien dat studeren meer is dan het afvinken van taken en opdrachten.”

Het merendeel van de reacties op de film en het essay was echter positief, stellen de twee. “De meeste mensen vonden het goed dat dit probleem eens aan de orde werd gesteld.” Ook de vereniging van universiteiten VSNU was een dergelijke mening toegedaan na de vertoning van ‘Studeren voor Liefhebbers I’ tijdens bijeenkomsten van beleidsmakers in het hoger onderwijs. Tim en Ruben werd gevraagd in een nieuwe film te laten zien hoe ze het dan wél zouden willen. Tim: “Dat was natuurlijk een prachtig aanbod. We kregen er nog voor betaald ook.”

De sequel

‘Studeren voor Liefhebbers II’ biedt een veel optimistischer beeld dan de kritische voorganger. Na de analyse van het probleem in de eerste film, komen Tim en Ruben nu met oplossingen. Er worden tips gegeven hoe het onderwijs aantrekkelijker gemaakt kan worden voor een grotere groep studenten en een groot deel van de film besteedt aandacht aan een project dat volgens Tim en Ruben laat zien ‘hoe het ook kan’.

Daarbij gaat het om het vak Poldox van de Universiteit van Amsterdam waarin Amsterdamse studenten Sociale Wetenschappen de theorie die ze aangereikt krijgen verwerken in een audiovisuele documentaire. Ruben: “Dat vinden wij een heel mooi initiatief. Studenten worden uitgedaagd om samen met docenten actief iets te doen met hun kennis. En het resultaat, de documentaires, worden later weer naast de theorie gelegd. Volgens ons is dat de beste manier om iets te leren.”

Hoewel Tim en Ruben nog steeds van veel studenten horen dat er in hun opleidingen weinig inspirerend onderwijs zit, is het duo veel positiever gestemd dan een jaar geleden. Vooral de VSNU-bijeenkomsten over bachelorrendementen waarbij hun tweede film werd vertoond, hebben volgens hen bewezen dat er verbetering mogelijk is. Tim: “Daar merkten we dat heel veel mensen in het onderwijs het met ons eens zijn. De vraag is niet meer óf er een probleem is. We zijn een stadium verder en kunnen kijken naar de mogelijkheden. Natuurlijk gaat veel aandacht naar de excellente studenten en naar de uitvallers, maar ook de gewone student staat nu op de agenda. En daar was het ons om te doen.”

Ingekapseld

Op de suggestie dat de twee misschien iets te goedgelovig zijn nu in universitaire kringen beloften worden gedaan en dat ze door het maken van opdrachtfilms zijn ingekapseld in de ambtelijke wereld, zegt Ruben resoluut: “Nee, we zijn er echt van overtuigd dat iedereen ervan is doordrongen dat er een noodzaak is om iets te ondernemen.”

Tim noemt enkele voorbeelden van onderwijsvernieuwingen die de afgelopen tijd van de grond zijn gekomen. “In Maastricht zetten Psychologiestudenten zelf een cursus op rond een thema dat zij interessant vinden en in Nijmegen krijgen eerstejaars studenten van meerdere opleidingen een lintmodule algemene vaardigheden waarin ze kennismaken met de wetenschappelijke praktijk en de staf. Daarbij hebben ze een vaste begeleider die hen aanspreekt op hun werk. Dat blijkt heel goed te werken. Studenten zijn daar erg betrokken.”

Er zijn dus initiatieven om het inspirerende onderwijs dat Tim en Ruben nastreven van de grond te krijgen. De universitaire bestuurders zijn ook van goede wil, volgens het tweetal. “Bij de VSNU-bijeenkomsten hebben verschillende aanwezigen gezegd graag zoiets als Poldox te willen introduceren.”

Maar de twee willen meer. “Het stimuleren van studenten moet niet blijven steken in af en toe ad hoc wat beleid maken of projectjes opzetten. Er moet echt op worden gestuurd. Maar dat vergt nog wel wat. Eén van de grote vragen voor universiteiten in deze moeilijke tijden is: hoe kunnen docenten worden gestimuleerd om in hun overvolle agenda’s tijd vrij te maken voor interactie met studenten?”

De films van Ruben en Tim zijn te zien via:

http://www.youtube.com/watch?v=Qektp_814bc

Outline Filmproducties

Tim Woensdregt (21) volgde eerder de Vrije School in Groningen, en is nu derdejaars student Liberal Arts & Sciences (LAS) en tweedejaars Psychologie. Ruben van Hoof (21) zat op het Lindenholt College in Nijmegen. Na een jaar Psychologie in Nijmegen, begon hij aan een studie LAS in Utrecht. Zijn hoofdrichtingen zijn Theater- , Film- en Televisiewetenschap en Filosofie.

De twee leerden elkaar kennen in hun eerste jaar in Utrecht. Ze maakten samen de films ‘Studeren voor liefhebbers I en II’. Tim en Ruben runnen nu Outline Filmproducties, waarmee ze een kritische blik willen geven op maatschappelijke problemen. Het hoger onderwijs heeft vooralsnog hun grootste aandacht.

Vier Utrechtse voorbeelden van inspirerend onderwijs volgens Tim en Ruben:

*Bij Informatiekunde gebruiken ze een management-game, waarin teams een echt bedrijf nabootsen en met elkaar concurreren. Laatst waren alle teams bierbrouwers. De studenten waren zo enthousiast dat ze met biertjes met hun logo rondliepen.

*Ook leuk bij Informatiekunde is Human Computer-Interaction, waarbij je niet alleen leert hoe je een goede website ontwerpt, maar ook daadwerkelijk als team een ontwerp maakt voor een site en deze test op gebruikers.

*Bij Onderwijskunde geven ze knalgoede hoorcolleges over onderwijspsychologie met veel interactie, vragen aan de zaal, testjes, filmpjes en plaatjes. Bovendien bedenken studenten zelf een lesmethode die ze testen op een basisschool.

*Bij het vak ‘Globalisering’ van Liberal Arts & Sciences maken studenten vanuit verschillende disciplines een tijdschrift over een thema dat te maken heeft met globalisering."

Graven in het verleden om het heden te snappen

Waarom de kredietmarkt in Amsterdam ontstond

We schrijven 1590. De oorlog tegen Spanje kost de Republiek handenvol geld, en bij de zoektocht naar financiën kijkt men al snel naar Amsterdam. Dat is niet voor niets, want vooral na de val van Antwerpen in 1585 ontwikkelt de stad aan de Amstel zich in hoog tempo tot hét centrum van de Europese handel. Tal van kooplieden worden binnen een mum van tijd zo puisant rijk dat ze op zoek gaan naar een stabiele investering voor hun vermogen.

Nu heeft Holland al tijden een goed functionerend belastingstelsel. Dat levert weliswaar niet voldoende geld op voor de betaling van de soldij, maar het maakt het de Staten wel mogelijk om een geheel nieuwe financiële constructie te introduceren. Om de oorlog te financieren besluit men staatsobligaties uit te geven en de rente te betalen uit de belastingopbrengsten. Aanvankelijk worden de Amsterdamse kooplieden gedwongen om die obligaties aan te schaffen, maar al na een paar jaar vliegen ze de deur uit. Na korte tijd gelden ze zelfs als zo betrouwbaar dat ze verhandelbaar worden. Er ontstaat in Amsterdam een markt voor waardepapieren, een financiële markt.

“Wat ons boeit”, vertellen de Utrechtse historici Oscar Gelderblom en Joost Jonker in de koffiecorner van het Amsterdamse gemeentearchief, “is de vraag waarom juist Amsterdam de geboorteplaats is geworden van het huidige kredietsysteem. Op zich was krediet verlenen namelijk niets nieuws. In Venetië en Genua was al rond 1100 sprake van een enorme variëteit aan financiële instrumenten; en zelfs het oude Babylon kende krediettransacties. Kennelijk is het trucje, een lening tegen rente, een participatie tegen een aandeel in de winst, niet zo moeilijk. Maar waarom gebeurde het dan zo weinig? Zelfs in Europa bestonden tot rond 1800 maar een paar serieus te nemen financiële markten. Kwam dat omdat op veel plekken bijna niemand voldoende kapitaal beschikbaar had? Zat de samenleving op veel plaatsen zo hiërarchisch in elkaar dat een adellijke elite het systeem domineerde en geen ruimte aan rijke kooplieden bood om macht in de vorm van aandelen te verwerven? Of was de informatie zo onvolledig dat alleen wie in de directe omgeving van een financiële markt woonde, er toegang toe had? Wat wij proberen te snappen is: waarom dat systeem dat al lang bekend was, juist in Amsterdam zo’n vlucht heeft genomen? En hoe zijn mensen er steeds beter in geslaagd om het te regelen?”

Saai onderzoek

Om meer zicht te krijgen op de ontwikkeling hebben Gelderblom en Jonker gekozen voor een ambachtelijke aanpak. “We zijn bezig met het maken van een zo volledig mogelijk overzicht van rentestanden en krediettransacties in acht steden in Nederland en België tussen 1500 en 1800. Zo hopen we een beter beeld te krijgen van de manier waarop de kredietmarkten in die steden zich hebben ontwikkeld. Het aardige is dat de Nederlanden in die periode een groot aantal verschillende economische en politieke organisatievormen bood. In het noorden had je de Republiek, terwijl het zuiden onderdeel was van het Oostenrijkse keizerrijk. In het westen leefde men van de handel, terwijl in het oosten de traditionele landbouw domineerde. Het is aannemelijk dat deze politieke en culturele verschillen grote invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het kredietwezen en wij hopen op basis van onze data een model te kunnen ontwerpen, dat laat zien welke factoren de evolutie van een vroegmoderne geldmarkt beheersen. Dat is heel tijdrovend en in de visie van sommige historici ook heel saai onderzoek, want je hebt heel veel data nodig om de ontwikkeling te kunnen duiden.”

Hun werk is voor een belangrijk deel noest handwerk, zeggen Gelderblom en Jonker, die worden bijgestaan door drie post-docs en acht studentassistenten. Dankzij deze forse hoeveelheid menskracht die betaald wordt met zes ton van NWO (een Vidi voor Gelderblom) en een even grote subsidie van de European Science Foundation, hopen zij nu voor het eerst een integraal beeld van de financiële geschiedenis van de Nederlanden te kunnen geven. “Dat dat nooit eerder is gebeurd, komt omdat dit onderzoek enorm arbeidsintensief is. In het samenstellen van één reeks van effectenprijzen zit al snel een half jaar werk, dag in dag uit van negen tot vijf gegevens inkloppen, en dan heb je de data nog niet bewerkt en geanalyseerd. Het doorwerken van notarisgegevens is per stad ook gauw zes tot negen mensmaanden werk. Ons boek moet in 2012 klaar zijn. Zonder dergelijke forse subsidies was dat absoluut onhaalbaar geweest.”

Daar komt bij dat er van de onderzoekers veel creativiteit wordt gevraagd, want de gegevens die zij zoeken staan zelden netjes bij elkaar. “Dit archief bezit bijvoorbeeld een uitgebreide achttiende-eeuwse prijscourant met alle verhandelbare goederen in Amsterdam inclusief hun prijs. Helaas bleken daar echter geen effectenprijzen en prijzen van overheidsobligaties in te staan. Dat was een tegenvaller, maar even later wees onze collega Peter Koudijs ons op een bestand van veilingen. Toen we besloten dat te bekijken, zagen we dat ook effecten in de achttiende eeuw regelmatig geveild werden. Die prijzen zijn we gaan verzamelen en zo hebben we nu een bestand van zo’n 40.000 prijzen van alle effecten die in de achttiende eeuw in Amsterdam zijn verkocht. Dat is echt een vondst, want niemand wist dat die gegevens er waren.”

Microkredieten

Hoewel het de Utrechtse historici er in eerste instantie om gaat ontwikkelingen uit het verleden inzichtelijk te maken, denken zij dat hun onderzoek ook voor het hier en nu bruikbare informatie kan opleveren. “Neem de ontwikkelingslanden. Die hebben in een aantal opzichten precies dezelfde problemen als de landen van pre-industrieel Europa hadden: er is op een aantal plaatsen veel geld beschikbaar, maar mensen met goede ideeën hebben er vaak geen toegang toe. Dat zie je in de zeventiende eeuw ook in grote delen van Europa, maar niet in Amsterdam, waar toen een op de acht inwoners zijn brood als zelfstandige ondernemer verdiende. Die mensen konden dus wél voldoende kapitaal krijgen. Kwam dat nou omdat er sprake was van een zo informeel georganiseerde economie, dat men elkaar kende en dus gemakkelijk geld leende? Of was de kapitaalmarkt zo goed ontwikkeld dat het ook voor kleine ondernemers mogelijk was om geld van betrekkelijk vreemden te lenen? Als wij kunnen laten zien welke factoren het zeventiende-eeuwse Amsterdam tot zo’n uitzondering maakten, kan dat heel informatief zijn voor ontwikkelingseconomen die het gebruik van microkredieten in de derde wereld willen bevorderen.”

De financiële crisis van 1720 en de Utrechtse bijdrage

Wie denkt dat financiële crises van recente datum zijn, vergist zich. Ook in 1720 zag Europa op een oververhitte financiële markt een zeepbel uit elkaar spatten.

De basis voor die crisis werd gelegd in de Aula van ons eigen Academiegebouw, waar de Europese mogendheden in 1713 de Vrede van Utrecht sloten. Daarmee kwam een einde aan de Spaanse Successieoorlog, die de diverse schatkisten handenvol geld had gekost. Een brandende vraag voor veel Europese regeringen was nu hoe de schulden af te betalen. In de Nederlanden kon de regering obligaties uitgeven, want het publiek had voldoende vertrouwen in de overheid om die waardepapieren als een aantrekkelijke belegging te beschouwen. Maar in Engeland en Frankrijk ontbrak dat vertrouwen. Daarom kozen beide regeringen voor een truc, de zogeheten ‘debt for equity swap’. Ze richtten ondernemingen op voor de overzeese handel, die in ruil voor een monopolie verplicht werden om de staatsschuld over te nemen. De gedachte was dat de ‘South Sea Company’ en de ‘Compagnie des Indes’ dat moeiteloos konden financieren door aandelen uit te geven. Op die manier zouden het uiteindelijk toch ook hier de beleggers zijn die, zij het via een omweg, de staatsschuld overnamen.

Aanvankelijk leek er sprake te zijn van een goede deal. Hoewel kenners zich afvroegen of de twee ondernemingen wel levensvatbaar waren, zorgden de optimistische winstverwachtingen voor een zodanige run op de aandelen dat de prijzen ongekende hoogten bereikten, ook al was er nog geen schip uitgevaren. Er ontstond een enorme zeepbel. De stemming op de financiële markten in die tijd was goed vergelijkbaar met de hosannasfeer op de beurzen ten tijde van de dotcom hype van de jaren negentig. En ook de afloop was identiek, want begin 1720 sloeg de stemming om. Konden de twee ondernemingen de hoge verwachtingen wel waar maken? Nee, dat konden ze niet, zo bleek al snel. Van het ene op het andere moment begonnen de aandelenkoersen te kelderen. In Parijs stortte de zaak al in mei in elkaar, in Londen in september. Men kon de aandelen aan de straatstenen niet meer kwijt en tal van beleggers gingen failliet. Geen van beide ondernemingen had ook maar één schip de zee op gestuurd.

De schuld van ’t kapitaal?

Aansluitend aan hun onderzoek verzorgen Joost Jonker en Oscar Gelderblom in het vierde semester een cursus over oorsprong en ontwikkeling van moderne financiële markten. Centraal staat de vraag hoe geld, krediet, banken en beurzen ontstonden, waarom ze zo crisisgevoelig zijn, waarom ze zich in sommige landen sneller ontwikkelden dan in andere en hoe ze bijdragen aan de kloof tussen arm en rijk.

Het stamcafé

The place to be: ‘t Pandje

“De vraag 'waar gaan we heen?' kennen we niet.” De kern van de studievereniging voor studenten Biomedische Wetenschappen, Mebiose, spreekt. “We zijn studiegenoten en actieve leden. En goede vrienden”, vertelt Fabian Pruissen (21). Samen met Joppe Nieuwenhuis (21) en Jeroen van den Berg (20) behoort hij tot de stamgasten van 't Pandje. The place to be voor biomedici.

“We zitten hier drie à vier keer per week. Alle stapavonden beginnen en eindigen hier. De grootte van de groep verschilt. Soms zijn we met z'n twintigen, maar het komt ook voor dat er vijf man zijn”, zegt Joppe. Dit betekent niet, dat de groep alleen uit mannen bestaat. “De verhouding is redelijk Utrechts: 60-40 in het voordeel van de vrouwen. We komen hier meestal rond half elf, elf uur naar toe. Met een biertje in de hand nemen we de laatste verhalen en roddels door en worden er goede grappen gemaakt. We hebben een speciaal Mebiose-biertje. Een vaasje kost 1,80 euro in plaats van 2,10.” De kroeg mag, als 'part of the deal', adverteren in het verenigingsblad.

De samenwerking tussen het bruin café aan de Nobelstraat en Mebiose loopt naar zeggen al jaren. “Het begint al tijdens de introductie. Dan is het bier nog goedkoper- 1,50. Tijdens de intro kom je hier dan ook vaak langs. Het is de plek waar veel mensen voor het eerst over hun nek gaan”, lacht Jeroen. “Na die eerste week blijf je hier komen. Het is hier rustig, relaxed, zodat je ook met elkaar kan praten. Daarnaast is er meestal wel plek voor een grote groep. Op een rustige avond is tachtig procent van de bezoekers van Mebiose. 't Pandje hoort bij Mebiose, het is een traditie. Ergens anders naar toe gaan, is geen optie.”

't Pandje speelt slim in op zijn (vaste) bezoekers. Fabian: “Je kan hier pinnen. Heel relaxed als je geen geld bij je hebt. Je kijkt de volgende dag in je portemonnee en je denkt dat je weinig hebt uitgegeven. Totdat je je afschrift ziet. Dan kan er zomaar 40 euro van je rekening af zijn.”

Een koningsplek voor Limiet 50

Opvallend veel rood-wit-zwart gekleurde fietsen staan voor Café Rex. Een damesdispuut van Veritas, Limiet 50, deelt hier op donderdagavond de lakens uit.

De fietsen blijken in de dispuutskleuren te zijn geschilderd. Uniformiteit staat hoog in het vaandel bij Limiet 50. Iedereen loopt in witte blouses met het logo van het dispuut erop. “We zitten hier bijna elke donderdag. Drie keer per maand ongeveer. Het bovenste gedeelte van de kroeg is voor ons, 20 tot 28 vrouwen. De Rex houdt hier rekening mee en zorgt dat donderdag rond negen uur, half tien, niemand anders meer boven gaat zitten”, vertelt studente Arbeids- en Organisatiepsychologie Marlou van Iersel (22).

Wat is de gemeenschappelijke deler van Limiet 50? “We komen niet allemaal uit dezelfde regio of doen dezelfde studie. Wat overeenkomt, is dat iedereen echt wat doet met z'n leven. Niet alleen op studiegebied, maar bijvoorbeeld ook met sport en toneel. Er is niemand bij, die niets doet op een dag en niets te vertellen heeft. Daarnaast zijn we voor een dispuut heel hecht. We borrelen elke week en gaan twee keer per jaar een weekend weg”, aldus Roosje van Ochten, student Bestuurs- en Organisatiewetenschappen.

De dames werken volgens een vast stramien. “We hebben een budget en als dat op is, gaan we naar de dixo op Veri. We hadden ook daar een kale ruimte kunnen huren, maar dan heb je geen muziek en is het lastig om een groep te blijven. Dan komen er ook club- of huisgenootjes bij. Om echt alleen met het dispuut te zijn is een externe locatie wel prettig”,zegt Noura ten Kate (Rechten) . Sinds september komen de dames van Limiet 50 in de Rex. Net als 't Pandje gelegen in de Nobelstraat. Marlou: “We hebben in de stad rondgekeken en bij de Rex waren ze het meest enthousiast. Ook konden we hier afspraken maken over de bierprijs. Een fluitje kost ons anderhalve euro. Normaal is dat 1,80. Een ander voordeel is, dat we hier ons dispuutsbord mogen ophangen. De Rex is voor ons een koningsplek.”

Hockeyhangplek Heerenplein

Het Heerenplein is de vaste stek van USHC Dames 2. Het studentenhockeyteam is hier na elke competitiewedstrijd te vinden. “Op zondag nemen we de kroeg over.”

“Het is de sponsorkroeg van USHC. We hebben geen eigen clubhuis, dus gaan veel USHC'ers na de wedstrijd hier naar toe”, legt de 23-jarige aanvaller Ellen Blomberg (studente Communicatie, Beleid en Managment) uit. “Het is belangrijk om een plek te hebben, waar je bij elkaar kunt komen. In het vorige seizoen is Heerenplein de vaste kroeg van onze vereniging geworden. Ons team is er eigenlijk altijd.”

“We zijn een hecht team”, aldus middenvelder Lieke Dierdorp (24). “We zien elkaar niet alleen op het hockeyveld. We eten regelmatig samen. Soms ook hier. Nou ja, heel soms. Meestal komen we alleen om te drinken.”

De studente Biomedische Wetenschappen vertelt hoe een 'Dames 2- avond' in Heerenplein eruit ziet. “Na de wedstrijd gaan we of samen eten, of gaat iedereen even naar huis. Rond negen uur, half tien komen we met een man of tien hier. Iets eerder dan de andere teams, want dan kunnen we nog een goed plekje uitzoeken. We doen dan een drankje met elkaar.” Ellen: “Daarna verspreidt het team zich een beetje, omdat de rest van de vereniging ook binnenkomt. Veel teams ken je, omdat zij er ook vaak zijn. Daarnaast zijn er altijd wel mensen uit je commissie of jaarclub. Rond half één sluit HP meestal. Wie dan nog door wil gaan, belandt meestal bij buurman De Kneus.”

De 19-jarige studente en keepster Cecile Veldman (B&O): “Het is onze ontmoetingsplek op zondag. Lekker nakletsen, naborrelen in je hockeykleren. De sfeer in Heerenplein is heel anders dan bijvoorbeeld op vrijdag of maandag. Dan is het echt een feestkroeg. Op zondag wordt er ook wel gefeest, maar hangt er een andere sfeer omdat je er met je hockeyclub bent.”

De kroeg komt de studenten ook tegemoet. “We krijgen zowel op het eten als op de drankjes korting. Dan moet je er wel bij zeggen dat je bij USHC zit. Volgens mij betaal je normaal gesproken twee euro voor een fluitje. Een USHC-er krijgt op zondag voor 1,60 een biertje. Wel in een iets kleiner glas, maar toch relatief goedkoper”, vertelt Lieke. De dames 'jassen' er per zondagavond 10 tot 20 euro per persoon doorheen. Dat geeft de volgende rekensom: een hockeyseizoen telt 22 wedstrijden. De drie dames geven ongeveer per persoon 330 euro uit op de zondagen in het Heerenplein. Samen ongeveer duizend euro per seizoen. “Dat is wel even schrikken”, lacht Ellen. “Maar goed, het zit erin geslepen. Het hoort bij de zondag.”

Een biertje bij Jan op de Trans

De Trans oogt uitgestorven op een regenachtige woensdagavond. De straat, die overdag het domein is van studenten buitenlandse talen kent een lichtpunt in de nachtelijke duisternis. Lokaal Negen. Het trefpunt voor de vriendengroep van Emma Maes (bijna 21) en Piet-Hein Snijders (25). “Wil je een biertje? We krijgen toch korting.”

Terwijl de glazen Jupiler tegen elkaar slaan, legt Piet-Hein uit, hoe ze in Lokaal Negen zijn beland. “Officieel is dit de stamkroeg van de studie Engels, maar we komen hier niet alleen met de studievereniging. We zijn een vriendengroep geworden, die elkaar via Engels kent.” Emma: “We hebben een harde kern van een man of tien. Maar er kunnen ook zomaar twintig man zijn. Vrienden of vriendinnen worden meegenomen en ook barman Jan drinkt in zijn vrije tijd met ons mee.”

Barman Jan. Een bijzonder persoon in de kroeg aan de Trans. “Hij kent ons allemaal. Aan het begin van het collegejaar zei hij, dat hij ons in de zomer gemist had. Toen ik hier voor het eerst kwam, wist Jan gelijk hoe ik heette”, vertelt Piet-Hein. “Hij hoort eigenlijk gewoon bij het groepje. Jan is trouwens ook erelid van onze studievereniging.”

Voor de studenten was het afgelopen jaar even schrikken. De openingstijden van Lokaal Negen werden veranderd. Piet-Hein: “Het bijbehorende restaurant kreeg meer aandacht van de nieuwe eigenaar. Daar ging ons kopje koffie om twee uur. Om vijf uur konden we er pas in. We hebben daar natuurlijk over geklaagd. We komen hier zo vaak! Als het niet is afgehuurd, dan zorgen wij voor de meeste omzet. We hebben zelfs onze eigen drankrekening.” De protesten hadden succes. De kroeg opent nu om vier uur.

“Je voelt je hier thuis”, zegt Emma. Lachend: “Het is als een warme deken. Altijd gezellig. We komen hier zowel 's avonds als na college. Het is een bijzondere plek.” Emma wijst naar een tafeltje. “Daar heb ik ooit mijn verkering uitgemaakt. En Piet-Hein keek vanaf de andere kant of dat allemaal goed ging.”

Interview

Fedde Benedictus

Dat ik dit boek heb geschreven, kwam deels omdat ik niks beters te doen had in de periode na mijn derde operatie. Maar, zo blijkt, het schrijven van dit boek is ook therapeutisch. Je kunt dingen van je af schrijven. Wat er ook nog achter zit, is dat ik wel eens denk als mensen zeuren over iets kleins: ‘je zou eens moeten weten’. Ik wil me vooral niet opdringen met mijn verhaal, maar ik vind het wel fijn dat het nu beschikbaar is en ik vind het ook leuk als mensen het lezen.

Het begon ermee dat ik ineens hoofdpijn kreeg op school tijdens een proefwerk in 4 vwo. Ik ging even achteroverzitten om het te laten zakken maar dat werkte niet. Toen ben ik naar beneden gegaan om een paracetamolletje te halen. Plotseling kon ik niet meer lopen en begon ik over te geven. Later bleek dat dat kwam door een verhoogde druk in de hersenen. De huisarts wilde eerst niet komen. Die dacht dat het examenstress was.

Later in het ziekenhuis heb ik een hersenscan gekregen en daar bleek dat ik een hersentumor had. Dat was één van de laatste keren dat ik heb gehuild. Dat beschrijf ik ook in mijn boek. Mijn ouders moesten ook allebei huilen. Toen hebben ze afgesproken om niet meer samen op bezoek te komen.

Wat ik me vooral herinner van die ziekenhuisopnamen was dat ik me enorm verveelde. Ik was ook bang dat mijn lerares Duits op bezoek zou komen. Ik heb toen wel gedacht dat het zonde zou zijn als ik dood zou gaan.

Na korte tijd ging ik ging weer naar huis en pakte de draad weer op. Een half jaar later tijdens een vakantie in Portugal werd ik opnieuw ziek. Ik begon weer alsmaar over te geven en dat had niks met voedsel of een virus te maken. Het was een lange reis terug in de trein. Toen moest ik geopereerd worden.

Het weekend voor de operatie heb ik tot acht uur ’s ochtends Risk gespeeld en daarna heb ik nog computerspelletjes zitten doen. De operatie zelf vond ik niet zo erg. Wat vooral erg was dat ik wakker werd met elf slangen aan mijn lichaam. Er is een stukje tumor weggesneden en de chirurg heeft een vochtblaas leeg laten lopen die zich gevormd had.

Helaas moest dat binnen drie jaar opnieuw gebeuren. Sindsdien loop ik ook moeilijk. Ik rijd op een driewieler, ook in de gebouwen van de universiteit. Dat was een ideetje van mijn mentor.

Ik fitness elke dag een uur om maar zo zelfstandig mogelijk te kunnen blijven. Ik ga ook met mijn driewieler de trein in. De NS heeft wel van die rolstoelhellingen maar daar maak ik geen gebruik van. Ik heb geen zin om een dag van tevoren aan te kondigen dat ik ergens heen wil. Tot nu toe heb ik die fiets zelf de trein in getild maar dat mag niet meer van mijn fysiotherapeut. Dat is te zwaar voor mijn rug. Dus dan moet iemand me helpen. Dat wil ik eigenlijk liever niet.

Mijn vrienden gaan er nogal makkelijk mee om dat ik iets heb. Wat de liefde betreft. Er is nu geen sprake van liefde maar ik denk niet dat mijn ziekte onoverkomelijk is. Als je een lang en gelukkig leven wilt hebben met heel veel kinderen ben je bij mij niet aan het juiste adres. Vrouwen zullen misschien minder snel met mij in het bootje stappen maar ondenkbaar is het niet.

Laatst kwam ik iemand van vroeger tegen. Ik vertelde dat het over vijf of tien misschien mis zou gaan. Toen zei hij dat ik dat vijf jaar geleden ook al zei. Het klonk bijna verwijtend, alsof hij vond dat ik eens moest opschieten met doodgaan.

Als ik dood ga, vind ik dat voor mij niet zo erg. Dat is erg voor de mensen die achterblijven. Voor mij is het nu met name lastig. Ik ben degene die nu moeilijk loopt. En het vooruitzicht om over een paar jaar kwijlend in een rolstoel te zitten is niet zo verheffend.

Inmiddels heb ik acht jaar over mijn studie gedaan. Door mijn tweede operatie verloor ik een half jaar. Het tweede deel van dat studiejaar heb ik toen gevuld met geschiedenisvakken. Dat vind ik erg interessant. Vooral het Romeinse Rijk vind ik geweldig. Ik heb alle delen van The Decline and Fall of the Roman Empire van Edward Gibbon doorgewerkt. Vijftien eeuwen Romeinse geschiedenis. Daar heb ik zes jaar over gedaan. Deel een lees ik nu opnieuw omdat mijn Engels nu veel beter is dan toen ik het voor het eerst las. Ik heb wel als doel om me breed te ontwikkelen. Ik heb ook tijdens mijn studie natuurkunde alsnog Latijn en Grieks geleerd. Op de middelbare school was ik te puberaal voor het gymnasium. Later heb ik dat ingehaald door die vakken bij Theologie te volgen. Dat was wel grappig. Zij gebruiken teksten uit de bijbel in plaats van Tacitus en Livius. Die theologen zijn hele andere mensen dan natuurkundigen. Op biddag zijn ze er gewoon niet bijvoorbeeld. Dan is er niemand op college.

Ik ben bijna klaar met natuurkunde. Mijn scriptie is ingeleverd en ik moet nog één ander vak afronden. Ik ben al op twee plekken gevraagd om te promoveren. Een bevriende docent Geschiedenis wil in de catacomben van Rome verder met een archeologisch onderzoek naar de demografie van de vroege christenen. Het gaat om de datering van botresten met behulp van koolstofmethoden. Daar is nog een natuurkundige voor nodig en hij heeft mij gevraagd. Dat zou ik erg leuk vinden. Het sluit helemaal aan bij mijn belangstelling voor de Romeinen. Maar dat vergt technisch nog wel enige bijscholing. De andere optie is op het gebied van filosofie van de natuurkunde. Dat ligt meer in het verlengde van mijn afstudeeronderzoek. Allebei interessant. Het is een luxetwijfel. Het is overigens ook nog afwachten of er geld voor vrijkomt.

Mijn toekomstbeeld is eigenlijk niet veranderd door mijn ziekte. Ik wil promoveren. Nog een echt goed boek schrijven en hoogleraar worden. Zelfs als ik in een rolstoel zit, zou ik met een spraakcomputer dingen kunnen schrijven. Hoe vaak ik ook geopereerd word, hoezeer ik ook achteruitga. Ik blijf toch dezelfde dingen willen. Daar vertrouw ik maar op.

Verval tot man is verkrijgbaar in de meeste boekhandels en via www.boekscout.nl

CV

Fedde Benedictus (1982) kreeg op zijn zestiende toen hij op het vwo zat een hersenbloeding als gevolg van een hersentumor. De tumor kan niet worden weggesneden en drukt op zijn hersenen. Ook vormt er zich een vochtblaas in zijn hersenen die via een operatie geleegd wordt. Dat is inmiddels drie keer gebeurd. Fedde begon in 2001 met zijn studie Natuurkunde in Utrecht, afgewisseld met geschiedenisvakken. Zijn boek Verval tot man waarin hij het verhaal vertelt van zijn ziekte, is net verschenen.

Schuren? Dat doe je maar in Groningen!

“Je moet naar de Filemon!”, riepen mijn vriendinnen in koor toen zij hoorden van mijn ‘onderzoek’ naar schurende mannen. Juist, die plek had ik zelf ook al in gedachten. De Filemon en Baucis aan het Janskerkhof, kortweg de Filemon, is dé place to be wanneer je wilt zien en gezien worden. Vrouwen in een sexy outfit op de dansvloer, de mannen daar in een cirkeltje omheen. “Wij gaan wel met je mee!”, riepen twee van mijn vriendinnen meteen enthousiast. “Dan doen we een laag uitgesneden shirtje aan en dan zullen we eens zien hoe die Utrechtse mannen reageren.” En zo kwam het dat ik donderdagnacht aansloot in de rij voor de Filemon, mijn vriendinnetjes Sanne en Anneke naast me als aas.

Anneke gaat wel vaker naar de Filemon. “Ik vind het leuk om hier af en toe heen te gaan, omdat de sfeer heel anders in dan in de meeste Utrechtse uitgaansgelegenheden. De muziek is bijvoorbeeld minder hitjesachtig en op de grote dansvloer kan je echt lekker dansen.” Maar dat is niet de enige reden dat ze graag in de Filemon komt. “Oké, heel eerlijk: hier komen toch wel de lekkerste mannen.” Daar kan ik haar geen ongelijk in geven. De lange mat in de nek, zoals die van de vele kerels in ’t Pakhuis en de Woolloomooloo, zijn hier schaars. De meeste mannen dragen een goed gestyled kapsel en lijken ook zorgvuldig aandacht te hebben besteed aan de kleding die zij dragen. Dat dit niet altijd tot een origineel idee leidt, blijkt uit het aantal mannen dat zich deze avond in een witte blouse heeft gehuld. Maar ach, het staat goed en daar gaat het om wanneer er versierd moet worden.

Niet alleen witte blousejes zijn geliefd, ook strakke T-shirts blijken een favoriet kledingstuk van de Filemonmannen. “Het zijn toch een beetje gladde types hier”, vindt Sanne. “Ik houd er niet van. Je wordt er heel erg door bekeken. Als je langsloopt om naar de bar te gaan bijvoorbeeld, merk je gewoon dat je door iedereen wordt uitgecheckt.” Doorlopen en negeren is haar tactiek, “anders gaan ze je aanspreken. Of erger: achter je dansen en tegen je oprijden.” Anneke begint te lachen. “Ha, ha, ja. Maar als het een leuke jongen is, is dat toch ook niet zo erg?” Toch is ook zij er niet van gediend wanneer een jongen helemaal onaangekondigd tegen haar op komt rijen. “Ik wil wel eerst oogcontact hebben gehad, hoor.”

Achter ons staat al een tijdje een groepje jongens naar ons te kijken. En hoe charmant wij ook met onze billen schudden, ze happen niet. “Schuren? Nee, dat doen wij niet”, reageert de 21-jarige Erik. “Ik lach mannen uit die dat doen, zo benader je een vrouw toch niet?” Zijn vrienden knikken instemmend. “Ik red wel eens een dame uit de handen van zo’n glijer. Uiteindelijk gaan ze dan met mij mee naar huis, ha, ha. Vrouwen houden gewoon niet van rijdende mannen.” Maar een tip voor de glijende mannen die hun strategie willen veranderen heeft hij niet. “Ik heb geen speciale tactiek om een meisje te versieren. Ik zet nooit de eerste stap. Het gaat gewoon vanzelf.” Ja, ja. Vandaar ook dat hij Anneke, die met vier glazen bier van de bar terugkomt, aanspreekt met: “het probleem is dat meisjes zelf hun drank halen tegenwoordig. Nu kan ik dat niet meer voor je doen.” Als dat geen openingszin is…

Bas (19) is niet zo van de openingszinnen. Hij staat aan de bar een biertje te drinken, maar wanneer deze op is, begeeft hij zich naar de dansvloer, waarschuwt hij mij. Daar gooit hij zijn draaiende heupen in de strijd. Hebben we hier dan een schurende man te pakken? “Ja, ik vind het leuk om op die manier met een meisje te dansen. Oké, ik geef toe, écht dansen is het niet. Maar het is wel leuk.” En, heeft hij succes met zijn moves? “Ik krijg wel eens boze blikken en ben zelfs een keer geslagen. Maar echt problemen heb ik er nog nooit door gekregen. Meiden vinden het toch stiekem wel leuk, hoor”, grijnst hij. Hij draait zich om en verdwijnt tussen de dansende vrouwen op de dansvloer. Op zoek naar een slachtoffer.

“De Filemon heeft inderdaad het imago dat er veel jongens zijn die ongevraagd aan meisjes zitten”, weet barvrouw Dorien. “Maar het komt echt niet vaak voor dat meisjes daar last van hebben, hoor. Het gebeurt wel eens dat meiden bij ons klagen over het gedrag van een bepaalde jongen. Als hij zich echt vervelend gedraagt, gaat hij er natuurlijk uit. Maar meestal is dat niet nodig, dan lossen de meiden het zelf op.” Dorien heeft wel een idee waar dit foute imago van de Filemon vandaan komt. “We hebben een grote dansvloer en het is vaak druk. Dan dans je sneller tegen elkaar aan.”

Maar in de meeste gevallen is dat zeker niet met voorbedachten rade, blijkt uit verdere rondvraag onder het mannelijk schoon. Als je staat te dansen kan het wel eens gebeuren dat je een meisje aanraakt, maar tegen een meisje oprijen gaat echt te ver, zijn de mannen het over eens. Een enkeling geeft toe het schuren wel eens te hebben geprobeerd, maar dan heel wat jaren geleden. Nu de breezers hebben plaatsgemaakt voor bier, is er geen denken meer aan dat vrouwen op deze manier benaderd worden. De Utrechtse mannen lijken zich dus beter te gedragen dan hun collega’s uit het hoge noorden.

Maar pas op, dit geldt natuurlijk niet voor iedere man. Wanneer mijn vriendinnen en ik aan het eind van de avond in de richting van de jassen lopen, passeren we één stelletje dat schuurt zoals het schuren bedoeld is. Een meisje met een niets-verhullend hemdje en strakke spijkerbroek duwt haar heupen naar voren en achteren. De jongen achter haar duwt haar billen met zijn handen tegen zijn geslachtdeel aan en draait zijn heupen langzaam mee. Ze lijken niet meer in de gaten te hebben midden op een dansvloer te staan. Half kreunend kan het meisje nog net uitbrengen dat dit de jongen is op wie ze al een tijdje verliefd is. “Het is dus een hele goede avond.” En de jongen? Die zegt het geil te vinden. “Ze is toch een lekker wijf?”

Gelukkig is dit de enige man die wij deze avond hebben kunnen betrappen op het oprijen tegen een meisje. Daaraan te meten zit het dus wel goed met de manieren van de mannelijke Utrechtse studenten. Dames uit Utrecht, jullie kunnen met een gerust hart naar de Filemon! Maar houdt de mannen in de gaten, want zoals het bekende spreekwoord luidt: uitzonderingen bevestigen de regel!

Docenten: het zijn net mensen

Voor sommige studenten is donderdagnacht heilig: kroeg in, bier drinken en tegen het morgenkrieken naar bed. Het is niet ondenkbaar dat deze benevelde studenten vroeg op de vrijdagmorgen voorbij worden gefietst door Marien Baerveldt, student Liberal Arts & Sciences en Psychologie, zich haastend naar een middelbare school: voor wiskundeles.

Mariens plaats van bestemming: de Nobeldwarstraat, waar de hoofdlocatie van het St.-Gregorius College Utrecht is gevestigd. Zodra de student de poort is gepasseerd, is hij niet langer Marien, maar Meester Baerveldt. Tien uur in de week is hij wiskundedocent. Rector Frans van Noort noemt mensen als Marien, die als studentdocent werkzaam zijn op middelbare scholen belangrijk: “Ik ben erg blij met jongens als Marien. Dankzij hen wordt de schaarste aan docenten wat teruggedrongen.”

De studerende leraren die bij Gregorius rondlopen zijn allen geworven bij het bedrijf StudentDocent, een bureau van de UU-studenten Steven van den Tol en Patrique Zaman. Sinds september 2007 bemiddelen zij tussen studenten en middelbare scholen. Een commercieel bedrijf, maar wel een met een maatschappelijk verantwoorde visie. Steven: “Natuurlijk wil ik er geld mee verdienen, maar ik hoop tevens het onderwijs te kunnen verbeteren.”

Het idee voor StudentDocent ontstond op een dag toen de twee studenten Natuurwetenschap en Innovatiemanagement na college samen naar huis fietsten. Ze discussieerden over bijbanen. “We vonden het zo bizar dat studenten, slimme mensen die een wetenschappelijke opleiding volgen, zulke domme baantjes moeten doen; promotiewerk bijvoorbeeld of achter de bar staan.”

Hun verwondering en verbazing was des te groter toen ze bedachten dat het behalen van een diploma in het hoger of wetenschappelijk onderwijs deuren opent voor banen met zoveel meer verantwoordelijkheid en salaris. “Je verdient ineens tien keer zoveel, terwijl je echt niet tien keer slimmer bent geworden als je je diploma eenmaal binnen hebt.”

Tegelijkertijd wisten de twee opfietsende studenten dat het middelbaar onderwijs behoefte had aan mankracht, aan mensen met een academisch denkniveau. Steven: “Toen we begonnen, speelden de ophokuren heel erg. Stel: er valt een uur Frans uit. Dan krijgt de betreffende klas bijvoorbeeld een economieleraar voor haar neus die daar moet gaan babysitten: zo’n docent, die gestudeerd heeft, zit dan alleen maar leerlingen een beetje in de gaten te houden. Waarom daar geen student Frans neerzetten? Die is uiteraard op dat gebied vakinhoudelijk sterker en met een goede training kunnen we hem wat didactische vaardigheden bijbrengen. Zo is de school geholpen, want de les Frans gaat niet verloren, en de studenten hebben hun uitdagende en nuttige baan!”

Droomvrouw

Vrijdagochtend om kwart over acht zit de 22-jarige Marien, geflankeerd door enige andere docenten, met een kop koffie in de docentenkamer. “Ik heb één keer eerder in een lerarenkamer gezeten, toen ik met mijn eindexamenstunts in onze middelbare school inbrak. Heel spannend was dat toen. De eerste keer hier in de docentenkamer vond ik het nog wat vreemd. Nu niet meer. Er hangt een goede sfeer. De docenten praten in deze kamer met elkaar bijvoorbeeld over hoe het thuis is. Ja, het zijn net mensen.”

Tien minuten later staat hij in lokaal 074 voor een uitgelaten vmbo-brugklas. In het lokaal zijn de zware, blauwe, stoffen gordijnen gesloten. Maar goed ook; afleiding van buiten zou deze klas alleen maar rumoeriger maken. Het aloude geintje dat de leerlingen niet op de juiste plek gaan zitten om de leraar in verwarring te brengen, heeft invaldocent Marien vrij snel door. “Iedereen op zijn eigen plek zitten. Hup, opstaan.” Schoorvoetend verruilen de kinderen van plaats. Als een drilinstructeur maant hij de kinderen om de tassen van tafel te halen en het wiskundeboek open te slaan op pagina 146. “Dan kom ik nu langs om te kijken of het huiswerk is gedaan.”

Als meester Baerveldt op het bord wat uitlegt houdt de klas zich koest. Met blauwe en rode stiften tekent hij rechthoeken en vraagt de klas om de verschillende oppervlakten uit te rekenen. De leerlingen mogen vervolgens zelfstandig gaan werken. Sommige groepjes gaan ijverig aan de slag, andere zijn met heel andere dingen bezig. Zo blijkt een groepje achter in de klas een eigen vorm van wiskunde te ontwikkelen. De jongens berekenen namelijk hoe hun zogezegde droomvrouw eruit moet zien. Een van hen is overtuigd dat zijn droomvrouw bestaat uit een combinatie van drie meisjes uit zijn klas. Hij wijst de meisjes aan en somt op: “1/3e van haar, 1/3e van die daar en dan 1/3e van haar. Dat is het best.”

Terwijl Marien zijn rondgang maakt door de klas en neerhurkt bij leerlingen met een vraag, wordt er achter zijn rug verwoed met propjes papier naar elkaar gegooid. Vanuit zijn ooghoeken houdt hij de vermeende relschoppers in de gaten. Als een meisje een prop naar voren gooit, is de meester er snel bij: “Opruimen! En dan ga je je melden! Laat je spullen maar liggen. Opschieten!” Het handhaven van de orde gaat Marien goed af. Schrok hij niet van hoe rumoerig een klas kan zijn? “Nee”, zegt hij nuchter, “ik zat vroeger op ‘de Werkplaats’, een school in Bilthoven. Daar liepen we bij wijze van spreken over de tafels. Een school waar creativiteit en eigen verantwoordelijkheid hoog in het vaandel staan. Ik vond het heerlijk dat ik kon doen wat ik wilde.”

Van de docenten op het St. Gregorius begreep hij al snel dat deze school een heel andere opvatting over onderwijs had. “Ik mag in principe zelf weten hoe ik het hier aanpak, maar ik kreeg wel direct van de docenten te horen dat de kinderen naar het Gregorius komen omdat er structuur wordt geboden.” De strengere aanpak was even wennen. Volgens Marien zou zo’n schoolomgeving voor hemzelf niet hebben gewerkt: “Ik denk dat ik dan heel erg in mijzelf gekeerd zou zijn. Ik heb wel geleerd dat verschillende mensen verschillende manieren van leren nodig hebben. Ik dacht dat de meerderheid gebaat zo zou zijn bij een lossere aanpak, zoals ik dat zelf op school heb ervaren. Dat is dus niet waar.”

Daarnaast heeft deze bijbaan Marien doen inzien dat het docentschap een zwaar bestaan is: “Ik heb zoveel meer respect gekregen voor docenten. De dingen die ze allemaal nog moeten doen naast legeven: docenten hebben pas echt bergen huiswerk. Toen ik hier in december kwam lesgeven, vroeg ik enige leraren met de kerstvakantie in het vooruitzicht, wat ze in de vakantie gingen doen ‘Niets’, antwoordden ze, ‘rusten. Slapen!’ Iedereen liep echt op zijn tandvlees. En die vakanties zijn heus niet zo lang. Wij studenten hebben meer vakantie!”

Lerarentekort

Aan het terugbrengen van het lerarentekort, dat al jaren hoog op de politieke agenda staat, draagt bemiddelingsbureau StudentDocent een steentje bij. Maar eigenlijk gelooft Steven niet zo in dat lerarentekort: “Er zijn niet meer leraren nodig, maar de efficiëntie van de docent moet omhoog. Kijk, als je vroeger iets wilde leren ging je bij een meester in dienst; een een-op-een relatie. Dat was te weinig efficiënt, dus zijn er vervolgens dertig leerlingen bij een meester of docent ondergebracht. Dat is tweehonderd jaar geleden bedacht, en zo doen we het nog steeds.”

Steven legt uit dat dit naar zijn mening nogal een achterhaald concept is: “Vroeger kwamen die dertig leerlingen allemaal uit hetzelfde dorp. Ze hadden allemaal een vergelijkbare voorkennis en achtergrond. Er waren ongetwijfeld nog wel niveauverschillen, maar het was gemakkelijk om één lesprogramma te maken voor deze dertig kinderen. Tegenwoordig, in de multiculturele samenleving, heb je dertig totaal verschillende kinderen. Andere achtergronden, andere voorkennis, soms zelfs een andere taal. Eén lesprogramma maken voor hen allemaal is eigenlijk onmogelijk.”

Die verscheidenheid onder leerlingen leidt mede tot een verscheidenheid in taken voor de docent, zo ontvouwt Steven zijn visie op het onderwijs. Meer docenten is volgens hem niet de oplossing: “In het onderwijs zijn er teveel taken die door slechts één persoon worden gedaan, daar moet meer differentiatie in komen. In het ziekenhuis heb je toch ook de specialist met daaronder allemaal verschillende lagen? Een soort piramide dus: zoiets zou ook bij het onderwijs ingevoerd moeten worden. Lesgeven moet de hoofdmoot zijn en uitgevoerd worden door de docent. Alles wat daarnaast komt, zoals proefwerken nakijken, excursies, bijles geven, e-learning enzovoort, kan dan onder toezicht van en in samenspraak met de docent aan anderen worden uitbesteed.”

En daar komt Stevens bedrijf om de hoek kijken: StudentDocent levert namelijk niet alleen (inval)docenten, door het bedrijf van Steven en Patrique Senior studentdocent genoemd, maar ook Junior studentdocenten en Onderwijsondersteunenden. Laatstgenoemde groep is er in de eerste plaats om de docent te verlichten, waardoor deze zich meer kan toeleggen op het onderwijs sec.

Voetbalplaatjes

Terug in de vmbo-brugklas van meester Marien wordt het huiswerk voor de volgende keer opgegeven. Ondertussen verzamelt een groepje zich bij de deur; over luttele seconden klinkt de bel en mogen ze naar de volgende les. Eén van de leerlingen kijkt bijna weemoedig naar de klok. “Nog zes uur”, verzucht het jongetje, “dan is het weekend: twee dagen vrijheid.” Het kleinste jongetje van de klas vraagt aan zijn klasgenoten wat ze het tweede uur eigenlijk hebben. “Nederlands”, luidt het antwoord, “van onze beste vriend die ons laatst de oorlog heeft verklaard.” Als de bel gaat, marcheert de troepenmacht naar buiten.

Marien heeft een tussenuur, dat hij spendeert in de lerarenkamer. Wiskundelerares Elke Sanders, die door Marien gekscherend zijn mentormoeder wordt genoemd en al 17 jaar in het onderwijs zit, neemt plaats naast haar jonge collega. Ze is zeer te spreken over Marien. “Hij doet het erg goed, zeker voor iemand die nooit een lerarenopleiding heeft gevolgd. Marien is een natuurtalent. Het is algemeen bekend dat leraren nogal eigenwijs kunnen zijn. Marien begrijpt gelukkig dat dat niet werkt bij vmbo-kinderen, daar moet je juist een band mee creëren. Pas dan willen ze voor je werken. Daarnaast kijkt hij eerst naar zichzelf als het niet zo lekker gaat. Dat vind ik een goede eigenschap voor een leraar: niet de oorzaak meteen bij de klas leggen.”

Terwijl Sanders gretig voetbalplaatjes in ontvangst neemt van een collega (“voor de kinderen hoor”), zegt Marien dat het in eerste instantie de bedoeling was om hier scheikunde te geven. “Maar die vacature bleek al vergeven. De rector had wel mijn cv ontvangen, waarop hij mij opbelde met de vraag of ik wiskunde wilde geven. Prima. Je hebt het niveau gezien; eigenlijk is het meer rekenen dan wiskunde. Oppervlaktes narekenen. Plus en keer. Echt niet moeilijk.”

Dankzij Marien konden de betreffende vmbo-klassen eindelijk weer eens wiskundeles krijgen. “Ze hadden al een maand of twee geen wiskunde meer gehad en het was onduidelijk hoe lang de docent nog weg zou blijven. Een school gaat dan niet iemand tijdelijk aannemen. Trouwens, het is ook veel te moeilijk om iemand voor zo’n korte tijd te vinden binnen de bètahoek.”

Ook zou Marien slechts drie weken blijven, van begin december tot de Kerstvakantie. “Dat is de reden dat ik geen coach kreeg toegewezen, iets wat normaliter wel gebeurt. Tevens was wat ik hier zou doen zo afgebakend: één hoofdstuk met vier vmbo-klassen.”

Zo kwam het dat Marien tijdens zijn allereerste lesuur alleen voor de klas stond: “Het tweede uur kwam er wel iemand bij me in de klas zitten, even kijken hoe het ging. Na vijf minuten stond ie weer op, hij had gezien dat het wel goed zat. Dat gaf zelfvertrouwen.”

De stof die op de kinderen moet worden overgebracht mag dan niet al te moeilijk heten, de didactische vaardigheden moet hij toch ergens hebben opgedaan. “Dat wordt door StudentDocent opgevangen. Ik heb twee avonden een cursus gevolgd die door Stevens bedrijf wordt georganiseerd. De cursus wordt gegeven door iemand van de lerarenopleiding, waar je vooral handige didactische tips krijgt.”

Naast het lesgeven aan de vier vmbo-klassen, heeft Marien een keer bij een 2 havo/vwo-klas opgepast, omdat de docent ziek was geworden. “Ik heb wat wiskunde met ze gedaan. Dat was toch even van een ander niveau: die kinderen zijn bezig met het vermenigvuldigen van negatieve breuken. Toen moest ik wel graven in mijn geheugen hoe dat ook weer ging.”

Marien zegt deze klassen ook gewoon les te mogen geven. “Ik zou zelfs zes vwo tijdelijk mogen onderwijzen, maar ik denk niet dat ik dat wil. Die kids zijn met hun eindexamen bezig, dat is voor het echie. Dan zou ik me weer uitgebreid in die stof moeten verdiepen. Ik heb het wiskunde-eindexamen destijds ruimschoots gehaald, daar niet van, maar om de stof te kunnen uitleggen moet je het volgens mij op een heel andere manier begrijpen.”

Dat Marien als wiskundedocent aan de slag kon, is volgens Steven weinig verwonderlijk: “Exacte vakken blijven altijd gewild. Op het moment hebben we erg veel vraag naar Biologiedocenten.” Geschiedenisstudenten mogen zich ook bij hem aanmelden, maar Steven geeft te kennen dat een bijbaan in het onderwijs op dit vakgebied weinig kans van slagen heeft: “Er is geen tekort aan geschiedenisdocenten. Als je je bij ons inschrijft bij geschiedenis, is de concurrentie erg groot. Typisch geval van kleine vraag en groot aanbod.”

Chickies

Het succes van zijn bedrijf dankt hij naar eigen zeggen deels aan de competentie van de driehonderd studenten die inmiddels in het bestand zijn opgenomen. “Ik durf te beweren dat een studentdocent vakinhoudelijk gemiddeld beter is dan een docent. Een studentdocent heeft namelijk actuele kennis. Neem biologie: die discipline is de afgelopen twintig jaar enorm veranderd. Een student Biologie zit daar middenin. Natuurlijk, een docent wordt geacht zijn vakgebied bij te houden, maar daar heb je het weer: dat schiet er bij in omdat ie het te druk heeft.”

Op pedagogisch-didactisch gebied zal een studentdocent het evenwel moeten afleggen tegen een docent. “Dat betwijfel ik”, verweert Steven zich. “Ik denk dat de helft van de studentdocenten op dit vlak sterker is. Sommige docenten met veel ervaring komen in een sleur terecht en vallen terug op hun aloude pedagogische trucjes. Studentdocenten ontberen de ervaring natuurlijk, maar staan wel nieuw en fris tegenover zo’n klas. Van sleur en herhaling zal bij hen geen sprake zijn.”

Zijn relatie met de leerlingen is volgens Marien wat losser dan op het Gregorius gebruikelijk is. “Daar gaan de leerlingen ook wel vanuit: ik ben immers jonger dan de andere docenten en daarnaast ben ik slechts voor korte tijd hun leraar.” Maar teveel frivoliteiten accepteert hij niet: “Ze moeten wel meester zeggen of meneer Baerveldt. Er zijn er die het proberen met ‘hé, mees!’ Als dat op een vriendelijke manier gebeurt accepteer ik dat, anders niet.” Aan de andere kant beseft Marien dat volledige controle op de klas ondoenlijk is. “Dat lukt niet. Soms hoor ik iemand wat onzinnigs roepen en doe ik maar net of ik het niet gehoord heb. Zolang het maar niets aan je gezag afdoet.”

Als Marien aan het einde van het derde uur, na les te hebben gegeven aan een 2e klas vmbo, zegt dat volgende week zijn wiskundeles uitvalt, vragen sommigen zich hardop af waarom.

“Ik ga op vakantie”, legt meester Baerveldt uit.

De klas wil weten waarheen en met wie.

“Ik ga naar Marokko, met vrienden.”

“Jajaja”, rumoert de klas, “zeker achter de chickies aan!”

Marien is even Oost-Indisch doof.

Tot uw dienst…

Het bedrijf van Steven en Patrique zet drie groepen in om het voortgezet onderwijs tot dienst te zijn:

1.De Senior studentdocent. Deze Senior behoort in staat te zijn een les van een uitgevallen docent over te kunnen nemen, desnoods voor langere tijd. Verdienste: 15 euro per lesuur (voor tussenuren geldt een tarief van 8 euro per uur)

2.De Junior studentdocent. De zogenoemde ‘Judo’ kan bijvoorbeeld worden ingezet als begeleider in een huiswerkklas. Ook worden zij geregeld ingezet om een klas te ondersteunen tijdens examenperiodes. Verdienste: 11 euro per uur.

3.De Onderwijsondersteunende. Deze groep wordt door StudentDocent ‘de duizendpoot’ genoemd. Voorbeelden van de werkzaamheden: surveilleren bij tentamens en docenten helpen bij het nakijken van opdrachten en proefwerken. Verdienste: 8 tot 10 euro per uur

Educatieve minor

StudentDocent is niet de enige die zich inzet om het onderwijs te hulp te schieten. Zo heeft ook De Nationale Denktank, een team dat bestaat uit veelbelovende masterstudenten, pas afgestudeerden en promovendi, in 2007 PAL geïntroduceerd, de Persoonlijk Assistent van Leraren. Een initiatief dat inmiddels 2,4 miljoen steun toegezegd heeft gekregen van het Ministerie OC&W voor het werven en opleiden van de studenten die in de nabije toekomst als PAL aan de slag kunnen.

De UU probeert evengoed het nijpende tekort aan leraren tegen te gaan. Komend academisch jaar introduceert de universiteit bij de alfa-, bèta- en gamma- schoolvakken een Educatieve minor. Deze minor levert een beperkte bevoegdheid op: na voltooiing mogen de studenten lesgeven in de klassen van vmbo-t en in de onderbouw van HAVO en VWO. Marjolein Boessenkool, secretaris van de taskforce Lerarenopleiding: “De minor in de eerste plaats bedoeld om leraren op te leiden. Maar je kunt er veel meer mee; zo is het een goede voorbereiding voor mensen die zich moeten inleven in een bepaald publiek. Stel dat je later mensen moet overtuigen om mona-toetjes te kopen, dan is deze minor bijzonder handig. Of voor studenten die bijvoorbeeld trainer willen worden in het bedrijfsleven.”

Lesgeven met internationale allure

Het was wel even wennen voor Wieneke Maris, dat ze er ‘please’ achteraan moest zeggen, terwijl ze bezig was de orde te handhaven tijdens haar aardrijkskundeles. Ze liep vier maanden stage op een school in Wales. Britten zijn een stuk beleefder dan Nederlanders, en af en toe voelde Wieneke zich als Nederlandse ‘aardig lomp.’ Omdat ze lesgaf op een zogeheten United World college, was er een grote variatie aan nationaliteiten in haar klas vertegenwoordigd. Kinderen vanuit heel de wereld komen naar deze scholen toe voor de laatste twee jaar van hun VWO-opleiding, vaak met een beurs die ze hebben moeten aanvragen. “Tijdens de eerste les vertelde ik meteen maar dat ik bekend stond als ‘direct’, waarna ik iedere leerling iets liet vertellen over de gebruikelijke omgangsvormen in zijn of haar land van herkomst. Geweldig vond ik dat, en het had nog met aardrijkskunde te maken ook.”

Lesgeven in het Engels, kennismaken met buitenlandse culturen, het zijn geen zaken waar je direct aan denkt bij een lerarenopleiding. Sterker nog: voor de steeds meer globaal georiënteerde student van tegenwoordig valt de optie ‘leraar’ vaak als eerste af, onder andere door het gebrek aan internationaal perspectief. Toch maakte Wieneke het in het afgelopen jaar mee, toen ze de Bilingual and International Teacher Education Programme (BITEP), sinds kort ook bekend onder de werktitel U-Teach, volgde. U-teach is een master die opleidt tot eerstegraads docent in het vak dat je daarvoor aan de universiteit studeerde, maar net iets meer dan dat. De opleiding is bedoeld voor extra gemotiveerde studenten die in het buitenland willen gaan lesgeven of terecht willen komen in het Tweetalig Onderwijs in eigen land. Inmiddels zijn er ruim honderd tweetalige scholen in Nederland voor havo en of vwo leerlingen.


Stapje extra

”Deze opleiding bood me net die extra uitdaging die ik zocht”, legt Wieneke haar keuze voor de in Nederland unieke lerarenopleiding uit. “Bij het leraarsberoep ben je toch bang dat je het na een tijdje wel hebt gezien.”

Het is precies wat de opleiding beoogt te bieden, volgens coördinator en Ivlos-medewerker Gerrit Jan Koopman. “U-Teach is bedoeld voor studenten die net dat stapje extra willen zetten. Ze investeren iets meer in zichzelf, maar dat levert hen dan ook een uitdagender baan op in de toekomst.”
Ook Ilona Benneker startte vorig jaar met de BITEP-opleiding met een sterke motivatie, nadat ze tijdens haar master psychologie al een onderzoek had gedaan in Suriname. “Die internationale atmosfeer motiveerde me enorm. Ik wilde iets extra’s te bieden hebben, voor mezelf én voor de leerlingen. Door in het Engels les te geven kan ik dat nu.” Inmiddels geeft Ilona net als Wieneke les op een tweetalige school in Nederland. Haar buitenlandse stage volgde ze in de Verenigde Staten, op de State College Highschool in State College, Pennsylvania. Ze gaf daar biologie aan twee klassen uit de 10th grade, vergelijkbaar met HAVO 4. “Die leerlingen waren dus allemaal bezig met het halen van hun rijbewijs en het voorbereiden van hun sweet sixteen. Maar gemotiveerd waren ze absoluut.” Enthousiast als ze was liet ze de leerlingen allerlei creatieve dingen doen, zoals het klassikaal uitbeelden van de electronentransportketen. “De ene leerling was een electron, de ander een waterstofion en weer een ander een transporteiwit. Dat werkte goed en de leerlingen vonden het prachtig. Zoiets deden ze niet vaak.”

In de VS hebben leerlingen niet zoals in Nederland elke week twee tot vier lesuren per vak, maar volgen ze ieder jaar een klein aantal vakken op een intensievere manier. Zo heeft ieder land zijn eigen bijzonderheden. In Noorwegen is het bijvoorbeeld heel gewoon om naast de studievoortgang ook de vooruitgang van een leerling gedurende enkele maanden te toetsen en mee te laten tellen in het cijfer.

De studenten van U-teach krijgen de opdracht om hun ervaringen zoveel mogelijk met elkaar te delen. Ze gaan minstens in tweetallen naar het buitenland, houden een shock-log bij waarin ze schrijven over hun cultuurshock en belevenissen in de school, en moeten onder andere een klein onderzoekje uitvoeren naar wat op hun stageplek wordt verstaan onder strictness, overwicht.

“Die ervaringen maken je een bewuste docent”, zegt Wieneke. “Je ziet veel beter de sterke en zwakke kanten van ons eigen onderwijssysteem. Ik heb collega’s die klagen dat hun lesmethode zo saai is. Terwijl ik denk ‘daar hoef je je toch niet aan te houden’?”

Leuker

Volgens Koopman zorgt dat extra inzicht ervoor dat docenten die van U-teach komen veel sneller doorstromen naar hogere functies in het onderwijs. En ook in aanpalende disciplines zijn ze gewild. “Laatst zocht de Anne Frank-Stichting twee lesmateriaalontwikkelaars. Van de ruim vierhonderd kandidaten werden twee U-teachers geselecteerd. Daar was ik wel trots op.”

Momenteel is het Ivlos bezig met het opzetten van een soort vervolgprogramma, in samenwerking met dertien tweetalige scholen in Nederland. Koopman: “We realiseren ons dat het niet mogelijk is om in één jaar alle facetten van tweetalig en internationaal onderwijs te behandelen.” Vanaf volgend jaar september kunnen de vers afgestudeerde leraren waarschijnlijk bij de aangesloten scholen een vrijwillige vervolgopleiding volgen. Die zal in de eerste maanden vooral gericht zijn op ‘hoe hou ik mij staande’, vanaf januari komt daar inhoudelijke lesstof bij.

Wieneke en Ilona willen allebei op termijn wel weer les gaan geven in het buitenland, Ilona het liefst in een ontwikkelingsland. Maar ze hebben het nu ook nog prima naar hun zin als tweetalige docent in Nederland en nog niet op hun werk uitgekeken. Dankzij hun extra opleiding kijken ze met vertrouwen naar de toekomst. Koopman: dit is een manier om het lerarentekort op te lossen: het beroep leuker maken.’

BITEP: leraar plus

Het BITEP-programma is een tweetalige masteropleiding voor eerstegraads docenten die in een internationale omgeving willen werken en die al tien jaar bestaat. Studenten kunnen kiezen voor drie varianten van BITEP:

•de tweejarige master die voor de helft bestaat uit verdiepende vakken, aansluitend op hun bachelor,

•als eenjarige, postdoctorale opleiding of

•als werk-studeervariant, waarbij ze hun Nederlandse stage lopen op een school waar ze al werkzaam zijn.

Naast onderwijskundige en vakdidactische vakken, lopen de studenten eerst twaalf weken stage op een tweetalige of internationale school in Nederland. Het IVLOS is hiervoor een intensieve samenwerking aangegaan met het tweetalige Anna van Rijn College in Nieuwegein.

Elk jaar is er plek voor 18 studenten in de BITEP opleiding. Voor toelating moeten studenten aantoonbaar affiniteit hebben met een internationale omgeving, gemotiveerd zijn om meer tijd te steken in hun opleiding dan bij gewone lerarenopleiding gevraagd wordt, en hun Engels moet goed zijn. In de afgelopen jaren werden op taalvaardigheid twee studenten afgewezen.

Voor de opleiding wordt van de studenten een extra bijdrage van ongeveer 1000 euro gevraagd. Daar staat dan wel weer tegenover dat het IVLOS tot nu toe er steeds in geslaagd is om voor de verplichte buitenlandstage in Italië, Noorwegen, Finland, Spanje, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika of Wales bij het Europees Platform (een organisatie die o.a. zorg draag voor de subsidie programma’s van de Europese Commissie) een dekkende beurs te vinden.

interview

Appy Sluijs

Hanneke Slotboom

Gras is groen, de lucht is blauw en bij stijgende CO2-concentraties wordt het warmer. Zo simpel is het. Dat weten we al sinds 1896. Dat begrijpen we natuurkundig gezien ook. Dus wie ontkent dat een hogere CO2-concentratie leidt tot opwarming, ontkent de natuurkunde. De enige onzekerheid in het klimaatonderzoek is: welke reacties voltrekken zich verder.

Wij onderzoeken bij de groep Palaeo-ecologie het klimaat en klimaatveranderingen van honderden tot miljoenen jaren geleden aan de hand van gesteentes die op de oceaanbodem gevormd zijn. Zelf ben ik nu zo’n tien jaar bezig met onderzoek naar de periode tussen 65 en 35 miljoen jaar geleden. Van die periode weten we dat de CO2-concentratie flink hoger was dan nu. Aan de hand van die gegevens kunnen huidige klimaatmodellen worden getoetst.

Wij waren de eersten die een boorkern van de Noordpool bekeken van die tijdsperiode. De specifieke methodes die we hier toepassen bleken heel geschikt voor de bestudering van dat materiaal. Met de vondst van fossiele subtropische algen en met behulp van een techniek ontwikkeld op het NIOZ op Texel, konden we berekenen dat de temperatuur van de Arctische oceaan 55 miljoen jaar geleden rond de 23 graden was. Toen ik die resultaten voor het eerst zag, geloofde ik ook niet wat ik zag. Maar vondsten op bijvoorbeeld Spitsbergen en Canada zijn consistent: daar vinden we bladeren uit gematigd regenwoud en pootafdrukken van nijlpaarden en krokodillen.

Uit ons onderzoek blijkt dat het temperatuurverschil tussen de tropen en de polen toen kleiner was dan je zou verwachten. Het verschil was sowieso kleiner dan nu, omdat het zonlicht niet werd teruggekaatst door ijs. Maar zelfs als je dat effect meeweegt, is het verschil kleiner dan klimaatmodellen kunnen simuleren. Dus is er sprake geweest van een ‘terugkoppelingsmechanisme’, waardoor de temperatuur rond de polen extra steeg. We weten nog niet zeker welk mechanisme dat was. Maar het kan van belang zijn voor toekomstige ontwikkelingen. Dus atmosferische fysici moeten nu hard aan de slag om te bedenken hoe dat zit.

Het wordt steeds makkelijker om statistisch aan te tonen dat de huidige CO2 toename wordt veroorzaakt door verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de industriële revolutie zat er 600 gigaton koolstof in de atmosfeer, nu 700. Die stijging gaat nog steeds zo snel dat er geen natuurlijk proces is op aarde dat dat zou kunnen doen. Die discussie is wat mij betreft achterhaald. Misschien is er nog een andere bron, maar zeker is dat die fossiele brandstoffen een grote invloed hebben.

Nee, dat is geen leuke boodschap. Maar we hebben relatief veel tijd om ons aan te passen aan een veranderend klimaat. De vraag is: hoe erg wil je die klimaatverandering hebben? Hoe meer CO2, hoe warmer. Dat is een politieke beslissing. Het is een illusie dat mensen daar door hun persoonlijke keuzes al te veel invloed op hebben. Dat moet centraal worden geregeld, net als bijvoorbeeld de cfk-problematiek. Die is opgelost door van hogerhand technologie te stimuleren en verdere uitstoot te verbieden. Dus inderdaad politiek: gooi die gloeilamp er maar uit en investeer in het vinden van vervangende energiebronnen. Ik gebruik wel spaarlampen hoor, maar dat soort persoonlijke beslissingen leggen geen gewicht in de schaal.

‘Jezus, daar heb je er weer zo een’, denk ik als ik iemand op televisie hoor verkondigen dat het allemaal wel meevalt met het broeikaseffect. In Nederland geeft een aantal van die sceptici les in het hoger onderwijs. Het is een uitstervend ras, maar ik vind het wel raar. Die irritatie was een van de redenen om samen met collega’s een onderwijsplug-in te ontwikkelen voor het middelbaar onderwijs: ‘Expeditie Broeikaswereld’. Met die kennis zijn mensen beter in staat om de zin van de onzin te scheiden in de media en het publieke debat.

Hoe het komt dat ik zo succesvol ben? Vanaf het moment dat ik deze combinatie van biologie en geologie als studie ontdekte, is het een sequentie geweest van dingen die alleen maar goed gingen. De factor geluk speelde daarbij zeker een rol. Als student werd ik uitgenodigd op een boorexpeditie. Die was heel succesvol, een jaar later stonden de eerste publicaties in Nature en Science. Dat die kernen en technieken voorhanden waren, is voornamelijk de verdienste van andere mensen. De kansen die er lagen heb ik gepakt en dat heb ik, denk ik, goed gedaan.

Komend voorjaar ga ik voor de tweede keer mee op een schip, boren in de buurt van Hawaii. Dat is geweldig. Je zit met 120 mensen op een 130 meter groot schip. Het is een volcontinu bedrijf dat constant boorkernen aan het nemen en onderzoeken is. Iedereen werkt in shifts van twaalf uur. Het is heel intens, je bent constant bezig met het vinden van nieuwe dingen. De wetenschap vindt ter plekke plaats.

Ik geniet me te pletter in dit werk. Ik werk met heel productieve mensen die wetenschappelijk en persoonlijk goed klikken. Ons vakgebied is klein, ik zie het als een soort vriendenclub. Bijvoorbeeld bij congressen kunnen we met elkaar aan de bar zitten en eerlijk overleggen en discussiëren. Dat werkt heel goed. Maar ik vind het ook echt leuk om lezingen te geven of om als deskundige te worden gebeld door media.

Ik zou graag hier in Utrecht blijven, maar ja, mijn Veni-beurs van NWO loopt volgend jaar af. De kans dat ik hier de komende vijf jaar een vaste baan krijg lijkt nul. Op de universiteiten heerst armoede, zeker hier bij Biologie en Geowetenschappen. Elders zijn wel vacatures voor een vaste baan, dus ik ben wel bezig rond te kijken, ja.

Heel soms, bijvoorbeeld als ik na een lange werkdag in de kroeg sta, overweeg ik wel eens om te zeggen dat ik architect ben of zo. Want inderdaad, als mensen horen wat ik doe, willen ze vaak ook wel eens van een wetenschapper horen hoe het nou allemaal zit. Waaruit maar weer eens blijkt hoe nodig het is dat mensen daarin beter onderwezen worden. Maar goed, eenmaal over die drempel vind ik het meestal toch weer leuk om erover te praten. Alleen in een slechte bui heb ik er soms echt geen zin in. Maar die heb ik niet zo vaak.

CV

Sluijs (28) is paleoklimatoloog. Hij publiceerde zes artikelen in Nature en Science. Hij promoveerde cum laude in 2006, kreeg een ‘Veni-subsidie’ van NWO, was mede-winnaar van de Academische Jaarprijs voor het project ‘Expeditie Broeikaswereld’ en werd onderscheiden met de ‘Outstanding Young Scientist Award of the European Geosciences Union 2007’.