Achtergrond

Wie wordt de nieuwe Maarten van Rossem?

Dhr. van Rossem vind ik een interessante man die volgens mij veel diepgang heeft, maar niet veel gesprekspartners op niveau. Dit 'verbergt' hij vaak met kostelijk humorvolle uitspraken. Duidelijk iemand waar je een week mee zou moeten kunnen praten. Aldus een zekere Paul 030 op de website jijnu.nl. Maar niet iedereen heeft een even positief oordeel. Zo typeerde de Groene Amsterdammer één van de hoofdpersonen in een toneelstuk van Wim T. Schippers onlangs als een kloon van Maarten van Rossem: breed voorkomen, grote bek, over alles een mening, over ieder onderwerp een container weetjes paraat, hoogst irritante man dus....

Weinig Utrechtse onderzoekers zullen gedurende hun loopbaan zoveel tegenstrijdige reacties hebben opgeroepen als de historicus uit de Wilhelminaparkbuurt die deze maand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Maar zeker is ook dat niemand de afgelopen jaren meer heeft bijgedragen aan de naamsbekendheid van de UU.

"Ik vind dat Maarten de wetenschap op een heel goede en ontnuchterende manier over het voetlicht brengt", zegt hoogleraar economie Hans Schenk, die vanwege zijn kennis van fusies en bedrijfsovernames zelf ook regelmatig de media haalt. "Hij heeft een uniek talent om in gewone mensentaal te vertellen waarmee de wetenschap zich bezig houdt, en misschien komen er alleen al dankzij hem jaarlijks wel vier à vijfhonderd studenten extra naar Utrecht. Dat is geen geringe verdienste."

Toch is niet iedereen gecharmeerd van het veelvuldige publieke optreden van de kleurrijke historicus. Ook hemzelf is dat niet ontgaan "Mijn collega's vallen grosso modo in twee groepen uiteen. Sommigen vinden het leuk en ook wel nuttig dat ik regelmatig op radio en televisie verschijn, anderen vinden het helemaal niets. Dat zijn mensen die een ongelofelijk dédain hebben voor wat ik doe, want een academicus hoort zich niet met de media in te laten."

Decaan Willem Koops van Sociale Wetenschappen heeft wel een idee waar die afwijzende houding vandaan komt. "Ik heb waardering voor de manier waarop Van Rossem de media aan zich weet te binden. Wetenschap vertalen naar een groot publiek is een helse klus, die speciale talenten vereist, en die zijn niet iedereen gegeven. Ik houd van de prikkelende wijze waarop Van Rossem het allemaal doet, maar tegelijk vind ik dat zijn optreden duidelijk demonstreert wat er riskant is aan mediageniek talent: meer en meer wordt de succesvolle mediagenieke wetenschapper een entertainer, meer en meer wordt hij daarbij een individuele artiest die zoiets als het wetenschappelijk forum aan zijn laars lapt. Een privé persoon mag dat doen, een representant van de wetenschap niet."

Toch vindt ook Koops dat wetenschappers die een groot publiek aanspreken, waardering verdienen. Het probleem is alleen dat die waardering beperkt blijft tot woorden, zegt de Utrechtse historicus Jacco Pekelder, een directe concurrent van Van Rossem in de strijd om het beste geschiedenisboek van 2007. "Mijn werk staat regelmatig in de belangstelling en het bestuur van de universiteit zegt altijd dat publiciteit en popularisering voor het imago van de UU heel belangrijk is. Maar het levert me weinig op, terwijl het me wel veel tijd kost, dus daar wringt iets. Ik zou het niet gek vinden als er een vorm van waardering voor onderzoekers in de media zou worden georganiseerd."

Hoogleraar pedagogiek Micha de Winter is het met dat laatste eens. "Persoonlijk heb ik geen klagen met een decaan (Koops, EH) die in mijn taakomschrijving als faculteitshoogleraar expliciet 'het bevorderen van het maatschappelijk debat' heeft laten opnemen, maar in zijn algemeenheid heeft het populariseren van wetenschap in Utrecht totaal geen status. Veel van mijn collega's zien het als een vervelend corvee om een journalist te woord te staan. Bel De Winter maar, zeggen ze soms. Nu moet je ook wel op je tanden bijten als je een heel verhaal hebt afgestoken en je vindt daarvan maar één quote terug, maar je kunt ook zelf opiniestukken schrijven. Maar, zeggen mijn collega's dan, die tijd besteed ik liever aan een wetenschappelijk artikel, want daarop word ik afgerekend."

De Winter wil niet zo ver gaan om activiteiten in de media bij de beoordeling van onderzoekers te betrekken, maar het onderwerp zou wat hem betreft wel wat prominenter op de agenda van het college van bestuur mogen figureren. "Het zou op zijn minst een vast onderwerp in de jaarlijkse R&O-gesprekken moeten zijn. En wat mij betreft zou het college het bijdragen van onderzoekers aan het maatschappelijk debat expliciet als doelstelling in het nieuwe Strategisch Plan moeten opnemen."

Ook 'sporthoogleraar' Maarten van Bottenburg ziet er weinig heil in om wetenschappers te dwingen tot optredens in de media. Maar nuttig vindt hij die wel. Niet alleen voor de verspreiding van wetenschappelijke kennis, maar ook omdat je als wetenschapper zo min of meer vanzelf terechtkomt in circuits waar onderzoeksopdrachten worden toegekend. "Je zou dus wel gek zijn om de kans op publiciteit te laten lopen. Je moet natuurlijk wel wat zinnigs te melden hebben, anders gaat het tegen je werken, maar ik heb aan den lijve gemerkt dat ik, nu men mij uit de krant kent als 'die man die onderzoek naar sport doet', sneller benaderd wordt door opdrachtgevers van derdegeldstroom onderzoek. Wetenschappelijk onderzoek en onderwijs moeten voorop blijven staan, maar extra waardering voor degenen die erin slagen dit voor een breed publiek toegankelijk te maken is geen gek idee, al is het maar in de vorm van een ludieke prijs."

In Nijmegen bestaat zo'n prijs al vier jaar, zegt Carla van Baalen. De hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Radboud Universiteit werd in januari uitgeroepen tot Nijmeegse mediatopper 2007 en dat gaat daar met veel ceremonieel gepaard. "De wetenschapsvoorlichters geven ons punten voor elk optreden in de media. Hoe inhoudelijker je bijdrage en hoe belangrijker het medium, des te meer punten je verdient, zeker als de naam van de Radboud Universiteit wordt genoemd. Tijdens de zogeheten nieuwsjaarsreceptie??? wordt de winnaar bekend gemaakt en dat is een hele happening met een powerpointpresentatie op groot scherm. Ons college van bestuur vindt het belangrijk dat wetenschappers in de media verschijnen en persoonlijk vind ik dit een prima manier om dat te onderstrepen. Het wordt zo niet al te serieus, terwijl er toch een duidelijk signaal vanuit gaat dat men het belangrijk vindt. Dat vind ik zelf trouwens ook. Vandaar dat ik elke onderzoeker in mijn groep een mediatraining laat volgen."

"Een prijs hè?", zegt de Utrechtse rector Hans Stoof nadenkend. "Dat vind ik eigenlijk helemaal niet zo'n onaardige gedachte. We horen telkens weer dat we als universiteit zo weinig zichtbaar zijn en we willen als college van bestuur heel graag dat dat verandert. Problemen genoeg in de samenleving en als grootste Nederlandse universiteit moeten wij toch voldoende mensen in huis hebben die hun nek durven uitsteken om het maatschappelijk debat daarover aan te zwengelen, maar dat valt tegen. Ik heb veel waardering voor de manier waarop mensen als Maarten van Rossem en Paul Schnabel dat doen, maar de gave om een groot publiek aan te spreken, blijkt helaas dun gezaaid. Ik zat laatst bij een afscheidscollege en dacht toen: wat een boeiend verhaal, dat had ik nou graag in de krant gelezen. Misschien dat een incentive in de vorm van een prijs zou helpen."

Van Rossem zelf vindt het onderwerp niet zo bijster interessant. Op de vraag of hij voldoende waardering heeft gekregen voor zijn publieke optredens, antwoordt hij dat dat sterk wisselt. "Jan Veldhuis, de vorige collegevoorzitter, kwam me altijd enthousiast vertellen dat hij me weer ergens had gezien, maar van Yvonne van Rooy heb ik nog nooit iets gehoord. Ik vind het hele bedrijf op dit punt trouwens enorm dubbel. Iedereen zegt het heel belangrijk te vinden dat onderzoekers zich in de media vertonen, maar een institutionele vorm van waardering is er niet. Terwijl één artikeltje in een Fins tijdschrift, meest ook nog in steenkolenengels, volgens de geldende criteria een prestatie van formaat is.

"Wat ik overigens veel erger vind, is dat er in Utrecht zo weinig waardering bestaat voor goede docenten. De bekende historicus Boogman zei ooit tijdens een borrel: vergeet niet, Maarten, dat de universiteit primair een onderwijsinstelling is. Maar dat is al lang niet meer zo. Het onderwijs interesseert onze bestuurders nul komma nul. Ik heb er althans nooit iets van gemerkt."

Op de vraag hoe hij denkt over een eventuele mediaprijs, reageert Van Rossem aarzelend. "Als het speels is, mag het van mij, maar ga het alsjeblieft niet verplichten, want dat wordt niks. De meeste onderzoekers zijn gortdroge zeikerds, zoals u weet, en bovendien hebben ze vrijwel allemaal de ziekte der voorzichtigheid, dus daar heb je in de media weinig aan. Laat het dan maar liever over aan degenen die het leuk vinden en er talent voor hebben."

SSH wil van De Uithof een echte campus maken

Directeur Jochems betreurt bouwstop in De Uithof

Welgeteld vijf reacties. Dat was in 1998 de oogst toen de SSH Utrecht de kamers in het nieuwe en eerste Uithofcomplex Cambridgelaan aanprees bij haar huurders, zo heeft Ton Jochems (53) zich laten vertellen. "En moet je nu zien. Voor Casa Confetti waren er meer dan 2500 gegadigden. Dit hebben we nog niet eerder meegemaakt."

Jochems wil maar zeggen: De Uithof heeft zich als woongebied helemaal waargemaakt. "Vroeger wilde je na je college zo snel mogelijk weg. Maar nu, met de bibliotheek, met de herinrichting van de Heidelberglaan en met de verschillende cafeetjes, heeft het allemaal niets meer van het onherbergzame van destijds. De populariteit van De Uithof groeit, ook omdat de zelfstandige kamers in De Bisschoppen een heel goede naam hebben. Uit al onze onderzoeken blijkt dat de bewoners van die flats vinden dat zij de beste kwaliteit voor hun geld krijgen."

De SSH-directeur zit in de vergaderruimte van het twee jaar geleden betrokken SSH-pand aan de Plompetorengracht, het voormalige depot van het universiteitsmuseum. Aan de muur hangt een kaart van de stad Utrecht waarop met rode stippen het volledige SSH-bezit is aangeduid. In De Uithof staan een aantal stippen bij elkaar. Met de complexen Cambridgelaan, de Bisschoppen, La Capanna en Casa Confetti is volgens Jochems een begin gemaakt met de verwezenlijking van een echte universitaire campus, naar Amerikaans voorbeeld. "We zijn vorig jaar met de Uithofpartners - gemeente en universiteit - op studiereis geweest in de Verenigde Staten. Daar bleek ook dat de vermenging van functies - werken, studeren, wonen, recreëren - het academische leven kan bevorderen. De idee is dat er ontmoetingen plaatsvinden die anders niet zouden plaatsvinden, waardoor mensen meer tijd en energie in hun studie of onderzoek stoppen. Ik geloof daar wel in. En met De Bisschoppen hebben we laten zien dat we heel goed in staat zijn die dingen samen te brengen. De woningen staan daar bovenop onderwijs- en kantoorruimte. Graag zou ik met dat soort projecten verdergaan om van De Uithof een echte campus te maken."

De bouw van nieuwe studentenwoningen in De Uithof is echter ver weg. Plannen zijn er niet en worden ook niet ontwikkeld. "Dat betekent dat er de komende vijf tot zes jaar zeker geen grote studentencomplexen bijkomen in De Uithof. En dat is niet wat wij wilden. "Geld is het probleem niet. De SSH heeft een stevig eigen vermogen. Regelgeving vormt ook geen belemmering. Het bestemmingsplan voor De Uithof rept van een maximum van 4500 bewoners. Op dit moment wonen er inclusief Casa Confetti 2200 studenten op het complex."

Boosdoener, in de ogen van de SSH-directeur, is het wegebben van de belangstelling van Rijk, gemeente en universiteit voor studentenhuisvesting. En van die partijen is de studentenhuisvester, die zelf geen grond bezit, toch in eerste instantie afhankelijk. "Met medewerking van de overheid en de universiteit is in de afgelopen tien jaar veel ten goede gekeerd. Door nieuwbouw, aankoop en tijdelijk beheer hebben we zo'n drieduizend extra woningen voor studenten kunnen realiseren. De gemiddelde wachttijd in Utrecht is teruggelopen van 22 naar 14 maanden. De hele grote druk is dus van de kamermarkt af, in heel Nederland overigens. Dat heeft er ook aan bijgedragen dat de prijzen op de particuliere kamermarkt niet helemaal uit de hand lopen. Maar nu zie je dat onze partners zeggen 'da's dan mooi, now something completely different'; de prioriteiten zijn verschoven. Ik begrijp wel hoe zoiets werkt, maar het is niet verstandig."

Maar waarom bouwen als de kamerbehoefte afneemt? Was het niet zo dat de SSH vorig jaar voor het eerst te maken kreeg met seizoensinvloeden en moeite moest doen tijdelijke kamers in slooppanden in Ondiep te slijten?

Jochems wuift de suggestie dat de Utrechtse kamermarkt inmiddels een gezonde status quo heeft bereikt weg. "Ik geef toe dat er in de afgelopen tien jaar een inhaalslag is geweest op de kamermarkt. Dat hebben we met zijn allen netjes gedaan. Maar je moet je tuintje wel bijhouden."

De SSH-directeur ziet in de toename van het aantal studenten de belangrijkste reden om voor nieuwe studentenwoningen te pleiten. "De jaarlijks groei van het aantal studenten is nog steeds zo'n drie procent."

Daarnaast weet Jochems dat zijn voorraad tijdelijke woningen flink zal slinken. "Binnen een of twee jaar raken we al onze coa-kamers, zo'n 200, kwijt. Die asielzoekerswoningen konden we een aantal jaar geleden verspreid over de stad nog heel voordelig plaatsen door de medewerking van de toenmalige minister Dekker, maar er liggen harde afspraken met omwonenden dat die tijdelijk zouden zijn. En daar gaan we ons aan houden." Snel rekent Jochems voor dat hij idealiter zo'n 300 tot 400 nieuwe woningen per jaar zou moeten toevoegen aan het bestand. "Anders gaan we het straks merken. Gegarandeerd."

Maar opeens heeft hij het gevoel zich wat "al te klagerig" op te stellen. En daar heeft hij toch een te opgeruimd karakter voor. "Laten we wel wezen: het dalen van de gemiddelde wachttijd is mede aan de universiteit te danken. En de SSH neemt haar verantwoordelijkheid. Het is onze taak te zorgen dat studenten onderdak komen. Als studenten niet in De Uithof kunnen wonen dan maar ergens anders. Maar het is wel lastig; de stad Utrecht is bomvol. En bij de gemeente kunnen we ook niet vaak op medewerking rekenen. Met de meer dan 700 huurwoningen die volgend jaar in het complex Max Kanaleneiland worden opgeleverd hebben we geluk gehad, maar verder zijn er op dit moment ook daar geen plannen voor nieuwbouw."

Mede gezien het ontbreken van nieuwbouwplannen heeft de SSH enkele maatregelen genomen om haar bezit exclusief aan studenten beschikbaar te stellen. Sinds vorig jaar kunnen alleen studenten - en dus geen werkende jongeren - terecht op het IBB, Tuindorp West en in de stadspanden. In De Uithof was dat al langer het geval.

Inmiddels is ook besloten de zogenoemde campuscontracten vanaf volgend jaar daadwerkelijk te gaan effectueren. Bewoners van de SSH-panden in De Uithof en van de stadspanden moeten dan binnen een jaar na afstuderen hun woning hebben verlaten. "Sinds twee jaar sluiten we die contracten af, maar we hebben steeds gezegd dat we pas vanaf 2009 tot controle overgaan. We denken over een half jaar het systeem administratief aan te kunnen, want er komt nog al wat bij kijken om zeker te weten dat iemand niet meer studeert en niet meer gaat studeren."

Op de vraag of het niet vreemd is dat pas-afgestudeerden hun kamer uit moeten, terwijl er geen vervolghuisvesting voor handen is, reageert Jochems nuchter. "Niemand zit er natuurlijk te wachten om die mensen uit een kamer te zetten, maar als ik moet kiezen tussen een eerstejaars van 18 uit Dokkum en iemand van 23 met een voltooide academische opleiding, dan kies ik voor die eerste. Een afgestudeerde heeft objectief nu eenmaal meer mogelijkheden. Die heeft jaren de tijd gehad om zich in te schrijven als woningzoekende bij Woningnet. Bovendien heeft die een baan en dus wat te besteden. Als je dan zegt dat je niets kunt vinden, dan heb je niet veel opgestoken in je studietijd."

Vergoelijkend: "Hoewel ik dat weer niet als alleen mijn eigen verantwoordelijkheid beschouw, doen we wel wat aan het vergroten van de doorstroommogelijkheden. Met de gemeente en de woningcorporaties hebben we bijvoorbeeld afgesproken dat wij al onze zelfstandige woningen van minder dan 30 vierkante meter zelf mogen aanbieden aan SSH-kamerbewoners. Vorig jaar zijn er op die manier toch weer 150 bewoners doorgestroomd. Bovendien bieden we met Max, dat ook zo'n 200 koopappartementen kent, natuurlijk mogelijkheden. Verder weet ik dat er wijken zijn in Utrecht waar je met drie jaar inschrijving terecht kunt. Dan heb je niet een paleis vlak onder de Dom, maar zo is het leven. Waarom zou een afgestudeerde van de universiteit meer te kiezen moeten hebben dan de zoon van de Utrechtse timmerman?

De SSH-directeur zegt er enige eer in te stellen dat beleidsvoornemens in de afgelopen jaren altijd zijn waargemaakt. De vraag is of de huidige doelstelling om de gemiddelde wachttijd terug te brengen naar maximaal tien maanden ook haalbaar zal zijn. "Tja, daarvoor hebben we dus echt bouwlocaties nodig. En ook weer niet in Leidsche Rijn, want daar zitten studenten niet op te wachten."

CV

Ton Jochems (1955) groeide op in de Utrechtse wijk Hoograven. Na zijn HBS-opleiding op het Reformatorisch College Blaucapel studeerde hij in Utrecht Sociale Wetenschappen met als afstudeerrichting Bouwen en Wonen. Zelf woonde Jochems als student op het IBB en in een stadspand in de Poortstraat. Tussendoor zat hij ook nog even in een kraakpand in Zuilen ("al kun je dat tegenwoordig beter niet vertellen"). Jochems woont nu met vrouw en drie kinderen in Amersfoort.

Cambridgelaan 1002 bewoners

De Bisschoppen 552 bewoners

Casa Confetti 393 bewoners

La Capanna 233 bewoners

Nassen voor nada

"Het is elke dag weer een nieuwe uitdaging", zegt chefkok Daniel Scheltens (33) die vijf dagen in de week de keukenmessen hanteert in eetcafé 't Voorhuys. Hij ontvangt behalve de eerstejaarsgroep op deze dinsdagavond ruim honderd gasten die allemaal à la carte eten. "En op die kaart vind je geen ordinaire gerechten als kipsaté."

In tegenstelling tot andere Utrechtse studentenverenigingen, is het eetcafé van Veritas publiekelijk toegankelijk; ook niet-leden kunnen een tafeltje reserveren in 't Voorhuys. Daarnaast schotelen de meeste studentenverenigingen op de sociëteit hun hongerige leden maaltijden voor die door kookbeluste verenigingsleden zijn bereid. Zoniet Veritas: sinds twee jaar staat prof Daniël Scheltens achter het fornuis, een oud-Veritijn die inmiddels vijftien jaar actief is in de horeca. De gesjeesde chefkok, - "Ik heb Economie gestudeerd. Hoe lang? Te lang." - heeft in diverse keukens in de binnenstad de benodigde ervaring opgedaan. Ook, zo klinkt het met enige trots, is hij in het bezit van al zijn horecadiploma's, een koksdiploma incluis. "Maar het echte koken heb ik van mijn moeder geleerd. Zonder degelijke achtergrond kun je eenvoudigweg geen goede kok worden."

Daniël staat er echter niet alleen voor in de keuken. Veritas heeft een keukencommissie (K.C.); een gezelschap van Veritijnen dat Daniël een handje helpt met het bereiden van al de maaltijden. Vanavond staan Annelies, Arjen en Nicola aan zijn zijde. De rangorde in de keuken is duidelijk: Daniël draagt als enige zwarte kokskledij. Op zijn rug staat in witte, sierlijke letters geschreven: Chef Eetcafé 't Voorhuys. Annelies en Arjen lopen rond in een witte koksbuis, Nicola moet het doen met een schort; zij blijkt aspirant-lid van de K.C..

Naast deze behulpzame leden van de keukencommissie lopen er tientallen anderen de keuken in en uit. Veelal komen ze zomaar even een kijkje nemen, of een praatje maken. Anderen stormen de keuken binnen, zoals een meisje dat licht geïrriteerd vraagt of iemand Allard heeft gezien. Als Daniël, met gefronste wenkbrauwen ontkent, zegt ze, voordat ze de keuken uitstiert: "Ik ben die gast echt altijd kwijt!"

Daniël haalt nonchalant zijn schouders op. Hij legt uit dat ie naast kok als vraagbaak van de vereniging fungeert: "Ze komen hier binnen met de meest irrelevante vragen: vragen ze bijvoorbeeld of ik een fiets voor ze heb. Hé, ik ben geen fietswinkel!" Toch is de vraagbaak van Veritas wat later niet te beroerd om een schuchter meisje uit te leggen waar ze de toiletten kan vinden. "Dat is een nieuwe, een eerstejaars, die mag nog wel even wegwijs gemaakt worden."

Alles marcheert naar behoren in de keuken. Weliswaar scheldt Daniël een keer op zijn personeel omdat één van hen een pan op de grond laat vallen waardoor de steel van de pan breekt, maar verder is de sfeer ontspannen. Zelfs als de oven op onverklaarbare wijze niet meer lijkt te functioneren, breekt er geen paniek uit. Daniël kruipt onder het kolossale apparaat en checkt de stekkers. Niets. Wat nu? "Nou ja, de spruitjestaart kan voor vanavond van de kaart. De andere gerechten kunnen in de pannen opgewarmd worden. Eigenlijk wel leuk: ouderwets met de hand. Dat is tenminste weer echt koken!" Daniël laat zich niet uit het veld slaan door de tegenvaller. "We vervangen de spruitjestaart maar door frieten; dat vinden ze hier eigenlijk toch het lekkerst."

Toen Daniël twee jaar geleden werd aangenomen door Veritas, lag de keuken naar zijn zeggen op z'n gat. "Dat was voor mij eigenlijk de hele uitdaging: de keuken nagenoeg van de grond opbouwen." Er is vorig jaar aardig wat geïnvesteerd in nieuw keukenapparatuur. Het vierpitsfornuis werd vervangen door een zespits. Er kwam een heuse bordenwarmer en ook de oven is vorig jaar aangeschaft. "Ja, veel in de keuken is nieuw: het is professioneler materiaal. Dat de oven nu niet werkt is vreemd: die moet nog zeker tien tot vijftien jaar mee kunnen."

Dan blijkt redding toch nabij: een monteur komt de keuken binnengelopen en onderwerpt de oven aan een grondig onderzoek. Hij haalt een vinger over een plaat onder de oven en spreekt de keukenprins bestraffend toe: "Chef! Dit moet wel elke week schoongemaakt worden!" De monteur, liggend op de grond, sleutelt aan wat draden, terwijl hulpkok Arjen aan het fornuis naast de oven ijverig in een pan roert: de monteur krijgt wat spetters van het eten op zijn hoofd. Een half uur later, Daniël heeft het keukenschoonmaakrooster aangevuld met 'wekelijks rooster poetsen oven', neemt de monteur tevreden het aangeboden biertje in ontvangst. Ook krijgt de redder van de spruitjestaart een maaltijd van Daniël: ossobuco, een Italiaans vleesgerecht, één van de zes hoofdgerechten van de kaart. "Hmm, mag iets pittiger Daan", is het commentaar van de fijnproever.

Wat later op de avond draait de keuken op volle toeren. De sfeer raakt ietwat verhit als er enige borden met biefstuk terug naar de keuken worden gestuurd. Wat mankeert eraan? De meisjes van de bestelling blijken niet te hebben genoteerd dat de gasten er graag rode wijnsaus bij willen. Wanneer de saus is toegevoegd en de borden de keuken weer verlaten, komt een meisje de keuken binnen met een bord pasta.

"Er zit een haar in mijn eten", zegt ze met enige afschuw. Daniël plukt het bord uit haar handen en gooit de pasta in de prullenbak. "Je krijgt zo een nieuwe", deelt hij haar mee. Als de ontevreden klant de keuken heeft verlaten, licht Daniël toe: "Ach, dat komt wel eens voor. En vaak genoeg begint één meisje met klagen, waarna de rest van de tafel volgt. Die willen dan natuurlijk niet achterblijven. Ik ga nooit in discussie over dat eten. Ik gooi het weg en ze krijgen een nieuwe maaltijd."

Het eetcafépubliek blijkt deze avond voornamelijk uit Veritasjaarclubs te bestaan. Aan lange tafels zitten de gasten in de intieme, met kaarsverlichte ruimte te smullen van Daniëls gerechten. Aan tafel 7 zitten vijf mannen van jaarclub In Aeternum. De vijf studenten buitelen bijkans over elkaar heen om de loftrompet over hun kok te steken. "Hij is een topkok!" Ook is Daniël volgens de heren een kok die na gedane arbeid rustig tot een uur of één blijft hangen om biertjes te drinken. Dat waarderen ze. "Hij drinkt zijn salaris tenminste hier op." "En hij heeft die verfoeide kipsaté van de kaart gehaald", jubelt een ander.

Wat hebben ze deze avond genuttigd? Een van hen vertelt dat hij heeft gekozen voor de Hollandse biefstuk. "Daar zat ook de spruitjestaart bij waar wat shoarma inzat." De anderen lachen: "Hans, dat was geen shoarma, dat was spek." Duur zijn de maaltijden niet. Daar heeft het eetcafé zijn populariteit mede aan te danken: voor een hoofdgerecht wordt niet meer dan 6 euro 50 betaald. "Lekker goedkoop, echte studentenprijzen", klinkt het vrolijk. En de mannen wijzen nog op een groot voordeel van uit eten gaan: "Je hoeft na afloop niet af te wassen."

Als Daniël hoort dat zijn gasten blij zijn met het verdwijnen van de kipsaté, kan hij een grijns niet onderdrukken. "Die stond echt al veertig jaar of zo op de kaart. Toen ik hier kwam heb ik 'm er meteen afgegooid. De toenmalige voorzitter van de K.C., Frank Emgbers, zei me dat ie de saté weer terug op de kaart wilde. 'Prima', liet ik hem weten, 'maar alleen als jij honderd medestanders kan vinden die tekenen voor de saté.'" Dat lukte de voorzitter: hij kwam met een lijst met honderd handtekeningen bij de chefkok. "Toen heb ik een kaart gemaakt, de doorgestoken kaart, die enkel uit saté bestond. Alle gerechten bond ik op een spies. Tonijnsaté, rosbiefsaté, enzovoort. Zelfs het dessert, het ijs, hebben we toen op een spies geregen." De saté is vervolgens nooit meer teruggekeerd.

De bestellingen zijn nagenoeg weggewerkt: het keukenpersoneel kan eindelijk in het eetcafé genieten van eigen bereid eten. Arjen snoept van Daniëls chocoladetaart, een toetje waar de chefkok zelf vol van is. "Geloof het of niet, maar die taart heeft me al twee huwelijksaanzoeken opgeleverd. Eerlijk waar."

Geleidelijk verlaten de gasten het eetcafé. Sommige danken Daniël voor de maaltijd. Eén van hen, een oudere man die samen met vrouw zijn dochter op Veritas kwam opzoeken, spreekt lovend over de genuttigde biefstuk: "Vroeger, bij Virgiel in Delft, was het andere koek. Dan ging je in de rij staan bij een loket en als je aan de beurt was, kreeg je een prakje op je bord gesmeten. Het eten hier is fantastisch. Prettige avond!" Daniël leunt voldaan achterover: "En weer een tevreden klant..."

Reserveren

Ook niet-Veritasleden zijn welkom in eetcafé 't Voorhuys aan de Kromme Nieuwegracht. Reserveer wel voor 16 uur om verzekerd te zijn van een tafel. Reserveren kan via de website van Veritas, of door het sturen van een mail naar dvv@veritas.nl.

De eet top 6

Om de vijf weken stelt kok Daniël een nieuwe kaart samen. De gerechten zijn niet voor de poes, en zeer schappelijk geprijsd. Op de bewuste avond kon er, naast een voorgerecht en enige desserts, gekozen worden uit zes hoofdgerechten. Welk gerecht vulde de meeste magen in eetcafé 't Voorhuys? De maaltijden top 6 van de avond:

Nummerrrrrrr 6

Ossobuco (Op Milanese wijze gestoofde kalfsschenkels met prei, wortel, selderij en tomaat. Inclusief krieltjes: €6,50)

Aantal bestellingen: 4

Nummerrrrrrr 5

Filet van Barramundi (Baars met venkelpuree en dillesaus: €5,75)

Aantal bestellingen: 8

Nummerrrrrrr 4

Salade geitenkaas (Geitenkaas in een jasje van filodeeg, overgoten met honing en rustend op een gemengde salade met honing-mosterddressing: €5,25)

Aantal bestellingen: 17

Nummerrrrrrr 3

Pasta originale fresco fantastisch (Italiaanse tongstreler met verse basilicum, tomaten, bieslook en uitjes, bedekt met Parmezaanse kaas: €4,75)

Aantal bestellingen: 19

Nummerrrrrrr 2

Hollandse biefstuk (Mooi stuk vlees onder een laagje rodewijnsaus, vergezeld van de spruitjestaart: €6,50)

Aantal bestellingen: 26

Nummerrrrrrr 1

Knorrie met rodekool (Varkenshaasje, overgoten met roquefortsaus, op een bedje van rodekool, geflankeerd door een portie frieten: €6,-)

Aantal bestellingen: 32

Vitaminebommen van Daniël

Verras je huisgenoten met een echt Veritasgerecht van Daniël, dat ook nog eens heel gezond moet zijn want er zitten spruiten in! Heel geschikt dus om indruk op je ouders te maken.

DE INGREDIËENTEN

Aardappels (150 gram per persoon)

Spruiten (75 gram per persoon)

zout

peper

slagroom

boter

pizzakaas

spekjes

Kook de geschilde en in stukken gesneden aardappels in een pan met water. Voeg zout naar smaak toe, maar wees niet te kwistig, want de spekjes en de kaas maken dit gerecht al zouter. Als de aardappels gaar zijn, giet je ze af. Voeg vervolgens wat boter, slagroom en peper toe aan de aardappelen en stamp het geheel fijn. De massa moet niet te nat zijn.

Blancheer de schoongemaakte spruitjes. Dat betekent dat je de spruitjes in een pan met kokend water gooit en ze een paar minuutjes er in laat zitten totdat ze gaar zijn. Wederom met een beetje zout.

Bak de spekjes en gooi ze in een ovenschaal. Doe daar de spruitjes bij en drapeer de aardappelpuree er overheen. Strooi ten slotte wat pizzakaas over de puree. De ovenschaal kan in de voorverwarmde oven (180 graden). Wanneer de kaas gesmolten is, kan de spruitjestaart uit de oven gehaald worden.

Eet smakelijk!

Kleur in de collegezaal

De Universiteit Utrecht heeft als één van haar doelstellingen om de studentenpopulatie een meer realistische afspiegeling van de maatschappij te laten zijn. Eenvoudiger gezegd: er moet meer kleur in de collegebanken zitten. Bij Farmacie is dat zeker gelukt. Zo'n dertig procent van de studenten is van andere komaf dan de Nederlandse. Exact weet het bètadepartement dat niet: studenten hoeven hun land van afkomst of het geboorteland van hun ouders niet te vermelden. Maar je hoeft maar een kijkje te nemen tijdens colleges en je ziet de rijke kleurschakering in de zaal.

De verklaring voor het succes van de opleiding onder vrijwel alle culturen is heel eenvoudig, zegt de directeur van de bacheloropleiding Andries Koster. "Farmacie is één van die studies die heel populair is onder allochtonen. Het leidt op tot het vak van apotheker. Een vak waarin altijd werk is te vinden, waarmee je goed verdient en dat aanzien heeft. De andere grote factor is dat er maar twee farmacieopleidingen in Nederland zijn. Behalve naar het centraal gelegen Utrecht, kun je ook naar Groningen."

Volgens Koster zijn er op de opleiding geen problemen tussen de studenten van verschillende komaf, maar 'liggen er enkele uitdagingen'. Zo blijkt uit onderzoek dat de studieresultaten niet significant anders zijn tussen de verschillende culturele groepen maar dat er soms wel irritatie is over de Nederlandse taalvaardigheid van allochtone studenten, er communicatieproblemen voorkomen tussen docenten en studenten en dat verwachtingspatronen van sommige allochtone studenten niet overeen komen met de realiteit. "Daarom moeten we eens flink met elkaar praten", zegt Koster.

Misplaatste schroom

Koster wil de problemen binnen de opleiding niet uit de weg gaan, maar juist expliciet maken. Dit jaar krijgen docenten twee workshops hoe zij beter met cultuurverschillen kunnen omgaan. "Ons docententeam is overwegend wit met veel vrouwen", geeft Koster een voorbeeld. "Een enkele islamitische jongen heeft er vanuit zijn cultuur moeite mee om door een vrouw beoordeeld te worden. Hoe ga je daar mee om?" Een ander punt wat het opleidingsbestuur en studievereniging Unitas Pharmaceuticorum graag wil veranderen, is dat alle studenten buiten de collegebanken ook meer met elkaar omgaan. Koster: "Dat is natuurlijk moeilijk, want je kunt het niet verplichten. Bovendien is het mens eigen om vrienden te worden met mensen met wie je iets gemeen hebt."

Vorig jaar gooide studentlid van het departementsbestuur Honayda Mohamed een knuppel in het hoenderhok met het debat 'Mix & Match'. Zelf komt ze uit Egypte en zou graag een 'menging van de groepen' zien, want nu trekken allochtonen voornamelijk op met allochtonen en autochtonen met autochtonen. "Dat die twee groepen niet met elkaar mengen, leidt niet tot grote problemen, maar ik vind het alleen zo jammer. Na de studie worden de meesten apotheker en kom je ook in aanraking met mensen uit verschillende culturen. Waarom zou je dan pas beginnen met het leren kennen van die verschillen als je daar nu al volop gelegenheid toe hebt?"

Volgens haar is communicatie de enige manier om een sociale brug te slaan tussen de groepen. "De grootste ergernis binnen de studie is het taalprobleem. Nederlandse studenten vinden de Nederlandse taalvaardigheid van allochtone studenten vaak niet goed genoeg, maar veel studenten durven elkaar daar niet direct op aan te spreken. Wat er gebeurt is dat Nederlandse studenten bij een volgende werkgroep proberen alleen met andere Nederlandse studenten te werken aan een paper. Dat is niet leuk. Ik vind dat je gewoon moet durven zeggen dat je vindt dat er te veel taalfouten in een stuk staan. Je kunt dan vragen of de student het wil herschrijven of je kunt aanbieden het samen te herschrijven. Als je het op die manier zegt, denk ik niet dat veel studenten dat vervelend vinden. 'Tuurlijk is het zo dat niet iedereen kan omgaan met kritiek, maar dat heeft weer niets met cultuur te maken."

Om de groepen nader tot elkaar te brengen, zegt ze dat het al heel veel zou schelen als mensen zich in elkaar proberen te verplaatsen. "Als twee studenten in het Arabisch met elkaar praten in jouw bijzijn en je verstaat het niet, kun je daar best iets over zeggen. Dat doe ik ook bij mij op het werk als mijn collega's met elkaar praten in het Turks." Je moet over je schroom heenstappen, zegt Honayda. "De opkomst voor het symposium vorig jaar viel dan wel wat tegen, maar er werd wel duidelijke taal gesproken. Door dat debat weten we nu beter wat we van elkaar vinden en waar we ons aan ergeren. Opvallend vind ik overigens wel dat als ik met andere allochtone studenten praat, zij elkaar veel sneller aanspreken op onderlinge verschillen dan autochtonen en allochtonen dat doen. Dat levert ook nooit rare situaties op. Je moet de verschillen gewoon bespreekbaar maken. Je kunt naar alles wat je niet begrijpt vragen."

Eten in plaats van drinken

Wie heel graag een grotere menging van de culturen ziet, is studievereniging U.P. Vrijwel alle farmaciestudenten zijn lid van de vereniging, maar lang niet alle leden doen mee aan de U.P.-activiteiten en daar zitten de bestuursleden van vorig jaar Annelien van Groningen en Johan de Raad danig mee in hun maag. Oud-voorzitter Johan: "Bijna iedereen is lid. Dat komt doordat je als lid korting krijgt op studieboeken. De vereniging draait goed, maar eigenlijk bereiken we maar een derde van al onze leden. Alle leden willen wel meedoen aan de studiegerelateerde activiteiten, maar veel allochtonen komen niet op de feestjes en de borrels. Als vereniging vinden we dat niet goed, omdat alle leden waar voor hun geld moeten krijgen."

Vorig jaar heeft het bestuur zich daarom gebogen over het zoeken naar activiteiten waar de biculturele student wel graag naar toe zou willen komen. Annelien: "Veel allochtone studenten wonen niet op kamers en zijn vaak afhankelijk van het openbaar vervoer. Voor hen beginnen onze feestjes vaak te laat. Maar ze komen ook niet omdat er alcohol wordt gedronken. Nu gaan we proberen of we aan het eind van de middag en vroeg in de avond iets kunnen organiseren. Daar heb ik wat gesprekken over gevoerd en waarschijnlijk gaan we een gezamenlijk diner met film organiseren."

Een ander punt waar Annelien zich mee bezig heeft gehouden, is de facultaire introductie. "De introductie ligt gevoelig. Standaard bestaat die uit een kennismakingsdag in De Uithof gevolgd door twee dagen kamp. Vooral veel moslimmeisjes mogen of willen niet op kamp omdat ze dan niet thuis slapen. Regelmatig moeten we ouders overtuigen dat de introductie een belangrijk onderdeel is om te volgen. Je wordt op de eerste dag wegwijs gemaakt in de collegezalen en laboratoria en daarna gaat het er vooral om om je studiegenoten alvast te leren kennen. Daardoor wordt een eerste collegedag minder spannend en zie je al bekende gezichten naast wie je kunt gaan zitten."

Om de introductie meer geschikt voor verschillende groepen te maken, heeft de organisatie al het een en ander veranderd. "Er is een aparte slaapzaal voor meisjes die daar behoefte aan hebben en er is een tweede ruimte, de huiskamer, gekomen waar je naar toe kan als je geen zin hebt in het feest in de kelder." Of die maatregelen meer allochtonen naar het kamp hebben getrokken voor de afgelopen introductie, was moeilijk te zeggen. "De introductie viel samen met het begin van de ramadan. We hadden daar met de eettijden wel rekening mee gehouden natuurlijk, maar het was een bijzondere samenloop van omstandigheden,"

'Wij maken ook lol'

Communicatie is het allerbelangrijkste, zegt iedereen die je over het onderwerp spreekt bij Farmacie. Hoe meer je met elkaar praat, hoe meer je over elkaar te weten komt, hoe meer begrip je krijgt voor andere gewoontes waardoor je gemakkelijker met elkaar kunt omgaan. Een ongelooflijk cliché, maar één waarin heilig wordt geloofd. "In mijn cultuur toon je respect voor een docent door hem niet in de ogen te kijken. Maar hier denken ze dat je dan niet luistert of dat je niet geïnteresseerd bent." Deze studente kwam als tiener uit Soedan en voelt zich helemaal thuis bij de opleiding. "Toen ik bij Farmacie begon, vond ik het zo heerlijk om weer Arabisch te horen."

Ze staat in de kantine van het Wentgebouw te kletsen met drie vriendinnen. Ze willen best met het Ublad praten, maar niet met hun naam in het blad komen. "Dat vind ik niet belangrijk", verwoordt één de gevoelens van de vier. Twee van hen komen oorspronkelijk uit Irak en wonen nog thuis bij hun ouders in Eindhoven, de derde komt uit Suriname en woont op kamers. Onderling praten ze Nederlands. Eén van de Iraakse vriendinnen: "Ik vind het gezellig bij Farmacie. Ik heb er geen probleem mee dat bepaalde groepen elkaar wel of niet opzoeken. Het voordeel van zo veel verschillende studenten is dat er altijd wel een stel zijn bij wie je je thuis voelt."

Problemen met de verschillende achtergronden van de studenten hebben ze helemaal niet, zeggen ze. "Sommige dingen moet je gewoon van elkaar weten en op sommige vlakken moet je je aanpassen." De Surinaamse: "Ik ben gewend om tegen docenten meneer en u te zeggen. Dat vinden de meesten hier verschrikkelijk. 'Dan voel ik me zo oud' zeggen ze dan. Nou, dat weet je dan."

Twee van de vier hebben een paar jaar geleden meegedaan aan de introductie. De twee Iraakse meisjes gingen niet "omdat we er geen zin in hadden". "Ik heb er nog een trauma van", lacht de Surinaamse als ze terugdenkt aan het feest waar veel studiegenoten dronken werden. "Ik vond het verschrikkelijk." Met bier hebben ze allemaal niet zo veel. De Iraakse: "Net onder college hadden een paar jongens het alleen maar over drank en drugs, dat is mijn wereld niet. Wij maken ook lol, maar op een andere manier." De excursies van U.P. vinden ze interessant en naar het samen een filmpje kijken en eten, kijken ze nu al uit.

Een korrel in een zandkasteel

Interetnische relaties met name van jongeren in onderwijssituaties. Het is het onderzoeksterrein van Maykel Verkuyten van Algemene Sociale Wetenschappen:

"De vraag is natuurlijk of de culturen zich móeten mengen. Voor de studie is het van belang dat er wordt samengewerkt, maar is dat buiten de studie ook noodzakelijk? Ik weet het niet, ik ben er niet van overtuigd dat het moet. Contact dat niet vrijwillig is, leidt eerder tot tegenstellingen en negatieve gezichten. Je kunt het mengen zeker stimuleren maar het moet uiteindelijk van onderaf groeien."

"Uit onderzoek blijkt dat kinderen zich op de basisschool redelijk goed mengen. Ze zijn altijd samen op school, samen in de pauze, fietsen samen naar school. Maar naarmate ze ouder worden en met name tijdens de adolescentie gaan allochtone en autochtone jongeren andere dingen belangrijk vinden. Als ze naar de toekomst kijken of een liefde zoeken, kijken ze vaker rond in de eigen kring. Cultuur en religie gaan dan een meer duidelijke rol spelen.

"Op zich is een studie een goede manier om mensen bij elkaar te brengen. Je bent allen een zandkorrel in één zandkasteel. Daardoor is de wil om elkaar te accepteren groter. Maar er is tijd nodig om alle studenten samen te smelten tot een geheel en dat is lastig als er elke jaar studenten komen en vertrekken. Het is bovendien logisch dat cultuur een rol speelt in het zoeken naar vriendschappen.Je leven is verweven met je cultuur. De vraag is wanneer het zo doorklinkt dat het een probleem geeft. Daar is studie voor nodig.

"Zelf denk ik dat het met de jaren goed gaat komen. Allochtonen eisen steeds vaker hun plaats op in de maatschappij. Ze zitten nu in de fase van de sociaal-economische ontwikkeling: scholing en werk, en beide op een steeds hoger niveau. Zo lang het economisch redelijk goed gaat, zet die ontwikkeling zich voort. Door school en werk volgen de contacten tussen de culturen vanzelf. Er moeten alleen geen extreme dingen gebeuren. Religie en cultuur zijn zo belangrijk voor veel mensen dat het makkelijk een springstof kan zijn. De vraag is dan weer: hoe ontwikkelt zich een verschil tot een geschil. Mooie vragen voor een onderzoeker."

interview

Maarten van Bottenburg

Nederland heeft het redelijk gedaan in Beijing: minder medailles dan in Athene, maar wel meer goud. De ambitie van NOC*NSF - de top tien van de wereld - is scherp geformuleerd. Zo gaat dat altijd in de sport: als je de lat te laag legt, ga je niet hoog springen. Het bijzondere is dat de rijksoverheid in een beleidsnota heeft aangegeven deze ambitie te steunen. Dat impliceert dat er nog meer geld naar de topsport moet. Sinds 1998 doe ik onderzoek naar het topsportklimaat in Nederland. Daaruit blijkt dat de omstandigheden verbeteren, maar de prestaties niet. Dat komt omdat steeds meer landen jagen op medailles om zo prestige te verwerven, het is een soort rat race.

Het nut van topsport is eigenlijk nooit goed onderzocht. Er wordt veel gezegd. Allereerst dat het plezier geeft voor de topsporters. Ook leveren hun prestaties veel plezier op voor de kijkers thuis en in de stadions. Maar het gaat nog verder: topsportprestaties zouden ook leiden tot meer nationale trots en internationaal prestige. Of dat zo is, is eigenlijk nooit bewezen. Elk land claimt zijn eigen succes. Wat me wel opvalt, is dat er zo meewarig wordt gedaan over de sportprestaties van België. Blijkbaar merk je pas écht het verschil als je níet meedoet.

Veel overheden proberen via topsport de recreatieve sport te stimuleren, maar ik betwijfel of dat wel werkt. Ik heb bij ruim veertig aansprekende topsportsuccessen gekeken naar het verband tussen die twee en alleen in een paar gevallen, Anton Geesink en Barney bijvoorbeeld, blijkt er sprake van een effect. Begrijpelijk: als een kind lange afstand gaat zwemmen door het succes van Maarten van der Weijden, kan het zich geïnspireerd voelen, maar na veertig dagen zwemmen in het IJsselmeer blijkt toch dat die wereld er heel anders uitziet.

De enorme verwachtingen van de maatschappij hebben een hoge impact op topsporters. In feite is er sprake van een paradox: de voorzieningen worden steeds beter, er wordt heel goed voor ze gezorgd, ze krijgen een vast maandinkomen en intensieve begeleiding op weg naar een toernooi. Maar aan de andere kant neemt de druk enorm toe. Ze zijn afhankelijk van de voorzieningen - met alleen talent en inzet kom je er niet meer. Dat is de keerzijde: het is fysiek zwaarder en als je er niet alles voor geeft, haal je die wereldtop niet meer.

Ik geloof niet dat sporters het alleen voor de medaille doen. Dat willen de media graag horen. Topsporters geven ook vaak aan het vervelend te vinden dat het accent voortdurend ligt op die medaille. Zij hebben aan hun sport ontzettend veel plezier en lol overgehouden, vaardigheden ontwikkeld en voldoening gekregen; omdat zij het beste uit zichzelf hebben gehaald, hun grenzen hebben opgezocht, en niet te vergeten een stuk van de wereld hebben gezien. Critici beweren dat topsport zowel fysiek als mentaal ontzettend ongezond is en veel te hoog in aanzien staat. De echte toppers worden tegenwoordig wel heel makkelijk op een voetstuk geplaatst. Het zijn celebrities geworden, iconen. Toch moeten we niet vergeten dat de grootste groep topsporters tot the great unknown behoort. En daar zitten zelfs wereldkampioenen bij. Als je topsporters vraagt naar hun beleving, vinden ze topsport wel degelijk de moeite waard. Wie zijn wij dan om te oordelen dat topsport voor hen niet leuk meer is?

Belangrijk vind ik dat sporters er het maximale proberen uit te halen. Persoonlijk heb ik het op sportgebied niet zo sterk, al vergelijk ik mijn hardlooptijden wel altijd met die van gisteren. Maar ook als hoogleraar vind ik het belangrijk om te presteren. Ik wil altijd weten hoe ik het in de evaluaties doe. Ook stel ik graag doelen met mijn studenten. Afgelopen jaar heb ik mijn masterstudenten geen tentamen laten maken, maar in groepjes een onderzoek laten doen. Ik zei toen: mijn ambitie is dat we aan het eind hierover met zijn allen een artikel gaan schrijven. Als ik minder gemotiveerde studenten tref, wijt ik dat eerder aan mezelf dan aan hen. Ik denk dat iedereen daar zit met een bepaald vuur in zijn lichaam. Dat moet je zien aan te wakkeren.

Momenteel haal ik zelf de meeste voldoening uit de grote sportsociologische projecten waarbij we kijken naar de maatschappelijke rol van sport. Tegelijkertijd vind ik het ook hartstikke leuk om over heel praktische problemen te overleggen met sportbonden, clubs of sporters. De atletiekunie heeft bijvoorbeeld de afgelopen jaren een gestage ledengroei meegemaakt, maar de echte explosie vond naast de verenigingen plaats, bij de recreatieve hardlopers. De clubs hebben een marktaandeel van drie procent en staan dus voor een interessante uitdaging: hoe halen ze een deel van die groep binnen? Daarvoor gaan we nu post-race surveys houden bij grote loopevenementen. Daarnaast coördineer ik het wetenschappelijk onderzoeksprogramma van het Mullier Instituut, dat ik samen met anderen oprichtte in 2002. Daarvoor runde ik acht jaar een projectbureau, maar om uit te groeien tot het centrum voor sociaal sportonderzoek, moest het worden omgevormd tot stichting. Ik ben wel trots dat ik met het Mullier Instituut heb bereikt wat ik in 1994 voor ogen had met mijn bureau: we staan nu bij het ministerie van VWS bekend als hét centrum voor sportonderzoek.

Na mijn promotie ben ik niet aan de universiteit verdergegaan. Ik ben blij dat ik in 2004 bijzonder hoogleraar kon worden in Utrecht. Nu kan ik vrij van marktdwang de bulk aan gegevens en ideeën uit gaan diepen. In mijn carrière heb ik mijn stappen nooit zo gepland, maar mezelf wel altijd doelen gesteld. Dat prikkelt me. Ik ben ook betrokken bij het plan van NOC*NSF om de Olympische Spelen in 2028 naar Amsterdam te halen. Wat ik het mooie vind van dit plan, is dat de weg ernaar toe belangrijker is dan de Spelen zelf. Er ligt een ambitie om Nederland op verschillende gebieden, zoals infrastructuur en sportdeelname naar een hoger niveau te tillen, en als dat lukt is de missie eigenlijk al geslaagd. Als je dan ook nog de spelen krijgt toegewezen, is dat de slagroom op de taart. Dat vind ik een heel mooie gedachte.

CV

Maarten van Bottenburg (1962) is bijzonder hoogleraar Sportontwikkeling aan de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht en lector Sportbusiness aan de Fontys Economische Hogeschool Tilburg. Hij is programmadirecteur van het wetenschappelijk onderzoek van het W.J.H. Mulier Instituut, het centrum voor sociaal-wetenschappelijk sportonderzoek. Van Bottenburg studeerde sociologie aan de universiteiten van Utrecht en Amsterdam. In de hoofdstad promoveerde hij op een onderzoek naar de wereldwijde verspreiding en uiteenlopende populariteit van sporten.

De gracht als voortuin

Christine (20), student Farmacie

woont in een U.V.S.V.-huis in de Minrebroederstraat

"Mijn kamer ligt echt in het hartje van het centrum en ik vind het heerlijk. Je loopt zo de stad in en bent 's nachts ook snel weer thuis. UVSV ligt echt om de hoek! Eén nadeel: we hebben MUIZEN, zoals de meeste huizen in de stad, helaas. Ik slaap daarom met oordoppen in, dan hoor ik ze niet knagen. Dat scheelt. En zo heb ik ook meteen geen last van dronken mensen op straat. Want ja, hun fietstocht naar huis gaat vaak gepaard met een hoop geschreeuw."

Marieke (20), student Rechten

woont boven Vero Moda aan de Oudegracht

"Dit is echt een toplocatie. Al was de drukte voor mijn deur wel even schrikken toen ik ging verhuizen. Samen met mijn moeder wilde ik op zondag mijn spullen overhuizen, maar toen we in de stad aankwamen, bleek het koopzondag te zijn! Terwijl mijn huisbaas me had verzekerd dat ik met de auto voor mijn deur kon komen. Nou, niet dus. Het hele terras van Oudaen zat vol! Iedereen keek ons aan toen we de auto uitpakten en mijn hele inboedel voor de deur zetten. Er kwam zelfs iemand vragen of mijn TV TE KOOP was!"

Laura (21) student psychologie, woont in de Massegast, een steeg tussen de Steenweg en de Oudegracht

"Als ik mijn straat uitloop, sta ik meteen voor de etalages van verschillende winkels. Dat is lastig, want ik zie altijd wel iets leuks hangen. De verleiding om de winkel binnen te lopen kan ik maar moeilijk weerstaan. Mijn kast hangt vol met spijkerbroeken die ik op weg naar huis heb gekocht, maar eigenlijk niet nodig heb. Ik kan ze gewoon niet laten hangen! Zo wordt het wel ERG DUUR om in de stad te wonen, wat het eigenlijk helemaal niet hoeft te zijn. De kamerprijzen zijn niet hoger dan op andere plekken in Utrecht. Maar dan moet ik mijn koopgekte wel zien te beheersen!"

Arjan (23) student Biomedische Wetenschappen, woont boven snackbar 'De Neude' in de Voorstraat

"Met een kamer op deze plek heb je geen reden om 's avonds niet even een drankje te doen in de kroeg. Het is zo gemakkelijk, je hoeft alleen de deur uit te stappen. En 's nachts rol je terug naar huis. DAT IS MOOI. Én het is heel gezellig om in het centrum te wonen, want altijd is er wel iemand in de buurt die een biertje komt drinken of spontaan langskomt. Mijn raam zit vol met gaatjes van steentjes die vrienden tegen het raam hebben gegooid om me te roepen. Ze moeten wel, want een deurbel hebben we niet meer. Mijn huisgenoten en ik werden gek van alle dronken mensen die het erg grappig schijnen te vinden om ons 's nachts uit bed te bellen."

David (21) student Psychologie, woont weliswaar nét buiten de singels aan de Weerdsingel OZ, maar hij vindt toch dat 'ie in het centrum woont "Het is ideaal om overal lopend naar toe te kunnen. Geen gedoe met een fiets, die heb je bijna niet nodig met alles in de buurt. Het geeft een bepaalde STATUS om lopend naar de stad te kunnen en dus om in het centrum te wonen. Het klinkt ook wel lekker chic natuurlijk wanneer je kan zeggen dat je aan de Oudegracht woont. Maar die status is niet de reden dat ik in het centrum wilde wonen, hoor. Het is gewoon makkelijk."

Elise (21) student Rechten, woont aan het Jansveld

"Ik haal mijn boodschappen in de Voorstraat. "In die Albert Heijn komen vooral de studenten die in de stad wonen, veel daarvan zijn lid van een vereniging en dat zijn vaak leuke mensen. Daar heeft de super de bijnaam toffe ab aan te danken, er komen veel toffe mensen. De sfeer die in de winkel hangt is daarom goed. Je merkt dat veel studenten vrijgezel zijn, want er wordt wat AFGEFLIRT tussen de etenswaren! Maar ik heb daar nog nooit een date geregeld, hoor. Haha!"

Hoe krijg ik een kamer in het hart van de stad?

Hospiteren, hospiteren en nog eens hospiteren! Helaas, maar waar. Ook voor kamers van de SSH moet je tegenwoordig uitgekozen worden door de huisgenoten. Maar je inschrijven bij deze grootste huizeneigenaar van Utrecht is wel een goed idee. Met maar liefst 1500 stadspandkamers moet jij er vast ééntje kunnen veroveren. Maar begin niet meteen met het pakken van je spullen nadat je bent ingeschreven, want de reacties op kamers worden geordend op basis van het inschrijfnummer. De 'oudste' vijftien nummers mogen gaan hospiteren. Grote kans dat er nog een aantal kamerzoekers vóór jou aan de beurt zijn. Voor de kleinere kamers in het centrum moet je rekening houden met een inschrijftijd van ongeveer één tot anderhalf jaar, voor de grote kamers kan dit oplopen tot ongeveer vier jaar.

Geen zin om zo lang te wachten? Veel huizen in het centrum zijn verenigingshuizen, zo heeft het U.V.S.V. 83 studentenhuizen, waarvan er veel in het centrum liggen. Lid worden kan je kansen dus vergroten op een kamer binnen de singels. Maar garanties kunnen helaas niet gegeven worden. En als het na lang proberen niet wil lukken? Ach, een stukje fietsen is toch ook wel fijn? Jij hoeft in ieder geval geen avond meer vrij te maken voor de sportschool!

Wonen tussen gajes

'Ik zou het eerder een volkswijk willen noemen'

ZUILEN

Huurprijs: 350 euro voor 16m2

Aantal bewoners: 5

Een papieren huisnummer bungelt aan de deur van de bovenwoning aan de Cornelis Mertensstraat. "Het echte huisnummer is eraf gejat, typisch een voorbeeld van een achterstandswijk", zegt bewoner en student Tandheelkunde Jesper Jansweijer (20) lachend. "Het nummer hing al een tijdje aan een paar draadjes en op een gegeven moment was het weg. Dat zegt natuurlijk niets over de buurt, het kan ook een studentengrap zijn geweest. Ik had het zelf ook kunnen doen."

Het huis in Zuilen, dat door vijf studenten wordt bewoond, ziet er, zeker voor studentenbegrippen, behoorlijk netjes uit. Geen kapotte fietsen of een metershoge toren van lege bierkratten in de gang. Onderweg, naar een van de kamers, komen we alleen een verdwaalde fietspomp tegen. De bewoners hebben het naar hun zin in de wijk, die volgens Wikipedia het grootste aantal snackbargelegenheden per vierkante kilometer ter wereld heeft. "De buurt is heel rustig, alles is op fietsafstand goed te bereiken, het Julianapark is om de hoek en de Amsterdamsestraatweg biedt genoeg winkels", somt de eveneens 20-jarige Nikki ter Brake en student Psychologie op. Natuurlijk zijn er ook minpuntjes, zoals de coffeeshop op de hoek van de straat en de 'met neonverlichting gepimpte auto's waaruit harde muziek komt'.

De bewoners vinden de term achterstandswijk niet bij de wijk passen. Jesper: "Ik zou het eerder een volkswijk willen noemen. Kleine huizen, met vaak verschillende huurders op de boven- en onderverdieping. Jan Modaal in de benedenwoningen en boven de studenten. Misschien is er achterstand qua inkomen, maar daar past een student wel tussen hoor. Het is best een leuk buurtje." Soms worden de studenten uitgenodigd voor een buurtfeestje. "Maar niemand is gegaan", zegt huisgenoot Tanja . "We hebben weinig feeling met de buurt, ieder doet zijn eigen ding", voegt Jesper toe.

Onveilig voelen de bewoners zich er niet. "Ik ben pas één keer hier in de buurt met geweld geconfronteerd. Ik kwam terug van hockeytraining en zag twee jongens op een scooter die een raam probeerden in te gooien." Relativerend: "Maar zoiets zal in elke wijk wel eens gebeuren." Ook de fietsen van de bewoners zijn nog geen gewild roofgoed gebleken. Tanje: "Ik woon hier sinds september 2007 en hij is nog nooit gestolen."

HOOGRAVEN

Huurprijs: 232 euro voor 12 m2

Aantal bewoners: 3

Aan 't Goylaan woont de 23-jarige Jacqueline van der Burg. Sinds drie jaar woont zij aan deze weg, die de wijk Hoograven doormidden splitst. Er wordt druk gesloopt en gebouwd op de hoek van 't Goylaan en de Constant Erzeijsstraat. "Ik ben blij dat de flats daar worden afgebroken. Daar woonde vooral gajes", vertelt de onlangs afgestudeerde studente Communicatiewetenschappen. "In en om de flats waren veel groepen die aan het hangen waren. Soms in de hal, soms op straat of rondom de bushalte voor de flat. 's Avonds was het niet prettig om daar langs te komen. Er werd vaak gefloten als je langsliep of ze riepen je na. "Hé schatje", kreeg je dan te horen. En als je niet reageerde, dan werd je gelijk een pot genoemd." De sloop van de flats betekende ook het einde van de hangplek. "Waar ze zijn gebleven weet ik niet, maar het laatste jaar is het wel een stuk rustiger geworden. Ik heb me er nooit door laten verjagen hoor, vaak moet je zulke groepen gewoon geen aandacht schenken. Ik heb geen zin om daardoor thuis te moeten blijven."

Jacqueline woont met haar huisgenootje op twee hoog. Vanuit de keuken zijn de tuintjes van haar achterburen goed te zien. "Als ik me verveel, kan ik altijd nog naar buiten kijken, er gebeurt altijd wel wat." Lachend: "Ik weet inmiddels precies wie waar woont, hoeveel katten en konijnen er rondlopen en hoe de kinderen opgroeien. Eén man sjouwt altijd enorme dikke blokken hout door zijn huis de tuin in en staat vervolgens een hele dag te zagen. En die buren daar (wijzend), die hebben een nieuw apparaat gekocht, waarmee ze vis kunnen roken."

Als ze alles bij elkaar optelt en afweegt, komt Jacqueline tot de conclusie dat Hoograven twee gezichten heeft. "Overdag is het lieflijk en zie je vaders hun kinderen leren fietsen, maar 's avonds maken de hanggroepjes en de auto's met de gierende banden het minder aangenaam." Zaligmakend is wonen in Hoograven dan ook niet. "Natuurlijk woon ik liever in het centrum, maar ik woon hier nu al drie jaar in een goedkope kamer met een keuken en badkamer die ik maar met één persoon hoef te delen."

OVERVECHT

Huurprijs: 360 euro voor 13m2

Aantal bewoners: 4

Je gaat in Utrecht studeren en je ouders zijn in staat om een huis voor je kopen. Vervolgens beland je op zeven hoog in een flat die even grijs is als de wolken die erboven hangen. Overvecht. Niet het ideaal van de gemiddelde student. Toch vindt farmaciestudent Niels Timmer het 'relaxed wonen'. "Toen mijn ouders het appartement hier kochten, hadden we geen slecht beeld van Overvecht. Volgens mij was de wijk anderhalf jaar geleden veel minder vaak in het nieuws. Ik had natuurlijk liever gehad dat ze iets in de binnenstad kochten, maar dat was onbetaalbaar."

Hij trekt meteen ten strijde tegen de wildwest-verhalen die gaan over de wijk. "Dat is typisch Nederlands: alles wat gebeurt wordt overdreven. Natuurlijk gebeurt hier wel eens wat, maar het zijn geen Amerikaanse toestanden hoor, de kogels vliegen hier echt niet dagelijks rond." Ondanks deze nuchtere woorden werd ook Niels in november verrast door een incident. "In de buurt van het winkelcentrum werd geschoten met een luchtbuks. Gelukkig is er niets gebeurd, maar het was wel een beetje schrikken."

Hij beschrijft zijn eigen flat als rustig. "Er wonen wat oudere mensen, van 40 tot 55 jaar. Ik heb geen dagelijks contact met mijn buren, maar ik heb nog nooit iemand horen klagen over zijn veiligheid. Maar misschien kijk ik er als student wel anders tegenaan. Ik ben hier alleen om te feesten en te studeren. Ik doe dus weinig in de wijk zelf, ik ben vooral in de stad en in De Uithof en weet dat ik hier binnen enkele jaren weg ben." Bovendien heeft Overvecht ook pluspunten. "Er zijn genoeg gratis parkeerplaatsen en de wijk is goed te bereiken met het openbaar vervoer. Ook voorzieningen als een winkelcentrum, dat bijna altijd open is, en een ziekenhuis zijn goed voor de wijk", aldus Niels.

Tegenover zijn vrienden moet de 23-jarige student zich meestal voor zijn wijk rechtvaardigen. "Iedereen vindt het te ver weg of komt met opgeklopte verhalen over geweld. Men vergeet dat Tuindorp ongeveer even ver is, maar daar is iedereen altijd wél positief over. Eigenlijk vind ik het wel leuk, dat verdedigen. Ik weet, doordat ik er zelf woon, dat niet alles wat over probleemwijken op tv wordt gezegd altijd waar is. Hierdoor voel ik me bijvoorbeeld ook relaxter in een minder goede wijk in Amsterdam."

ONDIEP

Huurprijs 230 euro voor 15,5 m2 plus huiskamer

Aantal bewoners: 2

Hadewych de Vries (19) woont sinds juni 2007 als antikraak in Ondiep. De wijk die vorig voorjaar hermetisch werd afgesloten na vele ongeregeldheden waarbij een buurtbewoner om het leven kwam. Haar eerste huis is inmiddels gesloopt en nu is ze iets verderop in de buurt beland aan de Laan van Chartoise. Hoewel ze in een slooppand woont is de ruime woonkamer in perfecte staat. "Dit is volgens mij het best onderhouden pand in de hele straat."

Hadewych, die vorig jaar nog Pedagogiek studeerde, heeft in het afgelopen jaar een goede indruk gekregen van de buurt. "Ik woonde eerst in 'Het Kleine Wijk', een buurt in Ondiep. Een heel erg hechte wijk, waarin vooral oudere, laagopgeleide mensen woonden. De meesten waren vriendelijk en altijd in voor een praatje. Maar de kleine arbeiderswoningen waren uitgewoond en slecht onderhouden. Dus moest de boel plat."

De leegstand zorgde voor onrust. "Jongeren van twaalf tot zestien jaar liepen met z'n twintigen rond in Het Kleine Wijk. Volgens mij woonden zij daar niet eens. Voor hen was de buurt met leegstaande huizen één grote speeltuin. Er werd met vuurwerk gegooid en in de leegstaande huizen werd ingebroken. Bij mij in huis zorgden we er ook altijd voor dat we duidelijk lieten zien dat ons huis wél bewoond was. Door dat soort groepjes voel je je natuurlijk minder op je gemak in de buurt."

Inmiddels had ook een andere groep zijn weg naar Ondiep gevonden, de krakers. "Het was erg apart, er waren drie verschillende groepen: de oorspronkelijke bewoners, de krakers, en de antikrakers. Maar men zat er met hetzelfde doel: 'Het Kleine Wijk' behoeden voor de sloop. Hierdoor werd de buurt heel hecht, dat was wel leuk om te zien. Mensen gingen lichtjes ophangen om de buurt aangenamer te maken en er kwam een protestkrant tegen de sloopplannen." Ondanks alle pogingen ging 'Het Kleine Wijk' tegen de vlakte. "En opeens waren de groepjes ook weg. Sinds die tijd is het rustig in de buurt en heb ik niet het idee dat men zich onveilig voelt. Maar de eenheid die er was, is ook weg. Dat is wel jammer, want hierdoor is het meer ieder voor zich geworden."

Hadewych mag nog een klein jaar in haar antikraakwoning blijven. "Als ik eruit moet, dan blijf ik het liefst in de buurt. In Ondiep zelf? Dat zou ik zo doen, dat scheelt bij het verhuizen."

KANALENEILAND

Prijs: 258 euro voor 11 m2

Aantal bewoners: 5

"Samenscholingsverbod? Daar hoorde ik pas iets van toen het op tv kwam." Roemer Vlasveld (20) en Laura Dictus (22) wonen met drie huisgenoten in Krachtwijk Kanaleneiland. In de Spaaklaan zijn ze, naar eigen zeggen, de enige studenten. Laura: "Ik woonde eerst in Lunetten en was samen met twee clubgenootjes op zoek naar iets anders. Op internet zagen we dat in dit huis drie kamers vrijkwamen. We wisten natuurlijk dat de wijk slecht bekend staat, en we zijn ook even gaan kijken, maar we besloten het toch te doen, omdat het een ideale mogelijkheid was om met z'n drieën ergens te wonen." Enkele verschuivingen later belandde Roemer in december 2006 in het huis. "Ik dacht eerst dat dit Oog en Al was. We zitten aan de goede kant van de wijk, ten zuiden van het winkelcentrum is het volgens mij onrustiger."

De studenten vinden dat het in hun straat wel meevalt met de overlast. Laura: "Als ik langsloop word ik wel nageroepen, maar het blijft vooral bij 'buurvrouw, buurvrouw'. Het is trouwens wel zo, dat er tussen zeven en twaalf veel buren op straat zijn. Maar kijk eens in wat voor flatje ze wonen. Als ik met zo veel mensen zo klein woonde, zou ik waarschijnlijk ook naar buiten gaan. Soms is het juist prettig dat het druk op straat is. Daardoor is er een soort sociale controle."

Deze kan ook negatieve kanten hebben, ondervonden de studenten vorig jaar tijdens de periode waarin moslims vasten. Roemer: "Ik wilde, samen met een ander huisgenootje een paar bierkratjes inleveren bij de supermarkt. Onderweg werden we nageroepen. Ik heb geen idee wat ze zeiden, maar het was niet in de trant van 'kom je even gezellig eten'. We wisten niet dat het Ramadan was en waren verrast door de ophef." Aan de andere kant profiteren de studenten soms van de eetgewoontes van hun buren. Laura: "De buurman had in december een kerstpakket gekregen. Wij kregen de champagne en marshmallows waar een dierlijk product in was verwerkt."

Slecht één keer, in de drie jaar dat Laura in Kanaleneiland woont, heeft ze echt te maken gehad met criminaliteit. "Er is ingebroken. Ze zijn door de achterdeur binnengekomen en hebben alles overhoop gehaald. De slaapkamerdeuren die op slot zaten, zijn opengebroken. Laptops en sieraden zijn verdwenen." Toch is Laura niet uit de wijk vertrokken. " De kans op inbraak is hier misschien groter, omdat men weet dat iedereen zijn eigen computer heeft in een studentenhuis, dus dat er 'veel' te halen is, maar zoiets kan overal gebeuren."

Vanaf april 2008 is het in de vijf achterstandwijken niet meer mogelijk om van een gekocht huis een opgeknipte (studenten)woning te maken. De gemeente geeft geen 'omzettingsvergunningen' meer af, zodat de gespannen woningmarkt wat meer ruimte krijgt. "De behoefte aan eengezinswoningen is groter dan de kamernood. Voor studenten zijn het woningtekort en de wachttijden teruggelopen", aldus gemeentevoorlichter Jeroen Bos. Driekwart van de studenten heeft volgens zijn gegevens binnen drie maanden een kamer. Goedkope woningen voor starters zijn momenteel schaars in de stad. In de vijf wijken zijn veel relatief goedkope eengezinswoningen, die de gemeente dus liever in de markt houdt voor starters.

Een andere reden voor dit 'omzetverbod' is het behoud van het huis. Bos: "Doordat mensen kort in een huis wonen, gaat men er minder netjes mee om. Tuintjes worden slecht onderhouden en men heeft minder de neiging om de buurt te leren kennen, om te leven in de wijk. Panden, waar normaal gesproken een gezin in zit, worden door tijdelijke bewoners eerder uitgewoond." Andere inwoners van de wijk deden bij de gemeente hun beklag over het gedrag van de tijdelijke huurders. "Dat gaat dus niet om de groep 'studenten', maar om alle tijdelijke bewoners. Ook werknemers die voor een korte periode ergens zitten vallen hieronder. Het is dus niet zo dat een buurt verloedert door studenten, maar door de 'tijdelijkheid'."

Toch is er een escape voor studenten die in Zuilen, Ondiep, Overvecht, Kanaleneiland of Hoograven willen wonen. Als ouders een woning kopen voor hun kind, dan geldt het omzetverbod niet. De zoon of dochter kan dan, met huisgenoten, het huis betrekken. De inwoners van zo'n huis kunnen maar beter niet al te veel studievertraging oplopen: na vijf jaar moet het pand weer als 'zelfstandige woning' op de markt verschijnen.

Studenten, je zal er maar naast wonen

Met een volmondig "ja" beantwoordt wethouder Rinda den Besten de vraag of er veel wordt geklaagd over studentenhuizen. Den Besten heeft zelf de wijken Zuilen en Ondiep in haar portefeuille. "Maar in Overvecht zijn er nog meer klachten."

Wat vinden niet-studenten zo vervelend aan studerende buren? "De bewoners vinden een paar studentenhuizen in hun wijk niet erg. Maar als het een meerderheid dreigt te worden, is dat simpelweg niet leuk. De sociale cohesie wordt minder."

Daar kan mevrouw Ritsma, woonachtig aan de Amsterdamsestraatweg, over mee praten. "Deze straat is achteruit gegaan. Ik woon hier sinds 1982. Eerst woonde er nog allemaal gezinnetjes aan de Amsterdamsestraatweg, maar er kwamen steeds meer studentenhuizen. Mijn oude buurvrouw is uit de straat vertrokken mede door de toename aan studentenhuizen. En dan woonde ze er niet eens direct naast. Ze stoorde zich aan de studenten iets verderop in de straat, die hadden lege melkflessen voor het raam staan. Dat vond ze vreselijk."

Nadat de buurvrouw van mevrouw Ritsma vertrokken was, werd haar huis verkocht aan een makelaar en een bouwondernemer. Zij splitsten het huis op in acht kamers voor evenzoveel studenten. Daar was Ritsma weinig gelukkig mee. "Ik heb de gemeente destijds opgebeld of zoiets zomaar kan. Ja, dat kon zomaar."

Draken

Mevrouw Bliekendaal woont ook aan de Amsterdamsestraatweg. Haar mening over haar studerende buren is duidelijk: "Het zijn draken." Bliekendaal is niet gecharmeerd van de lawaaiige studenten. Ze wijst op haar pantoffels: "Mij hoor je niet als ik de trap oploop, maar die jongens van hiernaast stampen continu de trap op en af."

Achter in de tuin koekeloert ze over de schutting. De tuin van de buren is rommelig, misschien zelfs smerig te noemen. Er staat een groot opblaasbad in het midden. "Als het warm is, liggen die jongens daarin bier te drinken." Het hoeft geen betoog dat dat niet geheel geluidloos gaat. Als het haar te gek wordt, klopt ze aan. Maar tot nog toe heeft dat kennelijk weinig effect. Bliekendaal zou maar wat graag willen verhuizen: "Maar wie koopt dit huis nou van mij?" Ze heeft zoveel overlast dat ze geregeld vlucht naar een huisje buiten Utrecht, vooral tijdens de zomermaanden, wanneer de buren tot laat buiten vertoeven.

Puppies

Adri Brands uit Hoograven woont met zijn vrouw en twee kinderen eveneens naast een studentenhuis. Terwijl zijn partner vanaf de zwartlederen bank naar GTST kijkt, vertelt hij dat hij de maatregel van de gemeente helemaal niet zo verkeerd vindt: "Twee studentenhuizen in de straat is leuk, maar als het er dertig zijn wordt het wat minder."

Toch heeft Adri naar eigen zeggen weinig last van het studentenhuis naast hem: "Ja, als er nieuwe mensen in komen effe. Die slaan helemaal door natuurlijk: eindelijk op zichzelf wonen. Springen ze van halverwege de trap, slaan ze met deuren en staan ze buiten hard te praten. Dan bel ik aan en waarschuw ik ze. Is het meteen afgelopen." Het huis van zijn buren ziet er, in tegenstelling tot menig ander studentenhuis in Utrecht, van buiten aardig onderhouden uit. Dat is te danken aan de huisbaas met wie Adri op goede voet staat. "Die houdt het huis gelukkig netjes bij. En hij houdt de studenten kort: als ik een klacht bij hem neerleg, is het zo verholpen."

Maar als Adri mocht kiezen had ie toch liever een gezinnetje naast zich wonen: "Ja, dat vind ik ook de normale woonsituatie in een straat. Studenten moet je een beetje bij elkaar houden, het is toch een apart soort volk. Als je ze een beetje op een eigen terrein bij elkaar laat wonen, kunnen ze lekker zooi maken zonder dat iemand er last van heeft. Iemand van een woonwagenkamp zet je toch ook niet midden in deze buurt? Dat werkt gewoon niet."

De 'echte Utrechter' uit Hoograven zou het nooit laten komen tot een situatie waarin mevrouw Bliekendaal verkeert: "Nee kom nou. Ik ga me niet zitten opvreten in mijn eigen huis voor een stel puppies. Ook niet voor andere buurtbewoners hoor. Laatst had de buurvrouw aan de andere kant naast mij visite. Die maakte haar fiets vast aan mijn hek bij de voortuin. Dan loop ik er gewoon heen en vraag ik of ze die fiets ergens anders wil neerzetten."

Stoep schoonvegen

Wethouder Den Besten weet als geen ander hoe studenten in studentenhuizen met hun wijk omgaan; ze studeerde Nederlands in Utrecht en woonde tussen 1996 en 2000 in een studentenhuis in Zuilen. "Wij deden meestal wel een briefje in de bus van de buren als we een feestje gaven. Maar verder trok ik me als student weinig aan van de buurt. We hielden elkaar niet in de gaten, checkten bijvoorbeeld niet bij de buurvrouw of de gordijnen niet al wat lang gesloten waren."

Den Besten waarschuwt dat de regel die de gemeente neemt geen overlastwerende maatregel is. "Het gaat ons vooral om de sociale cohesie in de wijken en de leefbaarheid. De mensen die in deze buurten hun beklag komen doen hebben geen hekel aan studenten. De studenten zijn eenvoudigweg niet actief in de wijk, niet betrokken. Buurtbewoners proberen bijvoorbeeld hun wijk schoon te houden. Ik heb nog nooit een student zijn stoepje zien schoonvegen."

Daarnaast kan de maatregel volgens de wethouder juist nu genomen worden, omdat de wachtlijsten voor studentenhuisvesting fors teruglopen. Dit is te danken aan de diverse studentenhuisvestingprojecten in onder andere De Uithof. "Door geen omzetvergunningen meer af te geven voor de vijf wijken wil het stadsbestuur het woningbezit van gewone bewoners in die wijken stimuleren."

Gesloten gordijnen

De maatregel van de gemeente komt een paar jaar te laat voor mevrouw Ritsma, ze woont sinds twee jaar naast niet minder dan acht studenten. Wat haar vooral stoort is dat de gemeente destijds nogal eenvoudig aan haar probleem voorbij is gegaan. "Ik heb mijn hele leven gespaard voor dit huis. Nu er een studentenhuis naast me is gekomen, is mijn huis in waarde gedaald. De gemeente zei me dat het heus geen waardevermindering zou geven, maar dat is onzin." Naast de waardevermindering van haar huis constateert ze een sfeerverandering in haar straat. "Vroeger waren overal altijd de gordijnen open. Hiernaast heb ik nog nooit naar binnen kunnen kijken; de gordijnen zijn dag en nacht gesloten. Niet dat ik naar binnen wil gluren hoor, maar het is zo ongezellig."

Vanuit haar slaapkamer kijkt ze neer op de tuin van de buren. "Wat een troep heh?" Starend naar een aantal fietswrakken en een wildgroei aan planten verzucht ze: "Tja, het is jammer dat het is gebeurd."

essay

De Nacht van Descartes

In de 'Nacht van Descartes' wordt op die vraag ingegaan. Die nacht is vanaf nu een jaarlijks terugkerend evenement, georganiseerd door het Descartes Centre voor wetenschapsgeschiedenis en -filosofie en door Studium Generale. Aan de eerste nacht, te houden op 2 oktober, wordt vanuit de Universiteit Utrecht onder meer medewerking verleend door de hoogleraren Floris Cohen, Theo Verbeek, Maarten van Buuren, Wijnand Mijnhardt en Herman Philipse.

De laatste zat ook in de jury die de inzendingen op een -prijsvraag beoordeelde. Die prijsvraag is door de organisatoren, in samenwerking met het Ublad, uitgeschreven als opmaat tot de Nacht van Descartes. De jury - voorts bestaande uit Yvonne van Rooy, voorzitter college van bestuur, Melanie Peters, directeur Studium Generale en Armand Heijnen, hoofdredacteur Ublad - constateerde dat de meeste auteurs bleven hangen in filosofische bespiegeling over Descartes, zonder tot de actuele maatschappelijke implicaties van die filosofie door te dringen. Niettemin kon de jury unaniem één winnaar aanwijzen: derdejaars geschiedenisstudent Coen Brummer. Diens bijdrage staat hierbij afgedrukt. Op de Avond van Descartes ontvangt hij uit handen van Yvonne van Rooy een boekenbon van 250 euro.

De Gedenksteen

De gedenksteen op het plein herinnert aan het drama dat zich in de zeventiende eeuw op deze plaats voltrok. Onder het toeziend oog van Jan van Nassau en in de schaduw van de Domtoren, staat de steen symbool voor de dood van zeven inwoners van Utrecht, die hier werden opgepakt en vervolgd vanwege hun homoseksualiteit. Uit angst voor de wrake God's, die de begane zonden over de stad zou afroepen, werd besloten de mannen ter dood te veroordelen. Waarschijnlijk zullen de burgers hebben gemeend dat zij juist handelden. Utrecht werd namelijk geen tweede Sodom of Gomorra, de stad bleef gespaard.

De universiteitsstad heeft zich in de afgelopen vierhonderd jaar volop ontwikkeld en homo-vervolgingen zijn, gelukkig, niet meer van deze tijd. In de afgelopen eeuwen zijn er ontelbare ontdekkingen gedaan. De wetenschap heeft ons laten zien dat homoseksualiteit geen geestesziekte is. Dat onze planeet om de zon draait en het leven op aarde evolueert. De ongeboren mens blijkt in de baarmoeder zelfs in het bezit te zijn van een heuse staart! Vraagstukken waar vooralsnog metafysische verklaringen voor werden gegeven, blijken oplosbaar. De vraag die door deze ontwikkelingen rijst is, welke rol er voor religie nog is weggelegd in de hedendaagse maatschappij.

Zowel religie als wetenschap streven oorspronkelijk namelijk hetzelfde doel na: het verklaren en begrijpen van de wereld om ons heen. Lange tijd vormden zij dan ook geen bedreiging voor elkaar. De oude dialectische wetenschap, de scholastiek, werkte nauw samen met de religieuze instellingen van de Middeleeuwen. De scholastici probeerden God te vinden door middel van wetenschap. Pas tijdens de beweging die wij nu aanduiden als de Verlichting, raakten geleerden als Galilei, Copernicus en Descartes ervan overtuigd dat zij tot conclusies kwamen die niet strookten met de officiële leer van Rooms-Katholieke kerk. Het was René Descartes die de uitkomsten van zijn gedachte-experimenten wist te bundelen tot de grondslagen van de moderne wetenschap. Descartes stelde dat het denken zelf de laatste rechter moest zijn in het proces van waarheidsvinding en geloofde in de analytische methode van een rationeel empirisme.

De Verlichting markeerde het punt waar religieuze en wetenschappelijke wegen zich scheiden. Vanzelfsprekend betekende dit niet dat Christenen niet aan wetenschap deden, of dat wetenschappers per definitie atheïst waren, maar nu er eenmaal een solide wetenschappelijke methode ontwikkeld was, waren de geleerden minder snel geneigd de tekst van de Bijbel boven hun eigen bevindingen te stellen. Wetenschap, en daarmee het menselijk intellect, leerden op eigen benen staan.

Sinds de Verlichting is er veel veranderd in de wereld. Sommige dingen echter zijn onveranderd gebleven sinds het verschijnen van Descartes' Discours de la méthode. Er zijn nog talloze levensvragen onbeantwoord en het wetenschappelijk debat duurt over vele onderwerpen nog immer voort. Het antwoord op de vraag welke van beide instituten de mens het best in staat stelt haar omgeving te begrijpen, is inmiddels wél overduidelijk. Religie lijkt op dit vlak de slag te hebben verloren.

Er zijn diverse redenen waarom miljoenen mensen nog altijd de voorkeur geven aan religie boven wetenschap. Voor sommigen is de gedachte van een scheppingsverhaal aantrekkelijker dan dat van de droge en kille wetenschap. Niet alleen mensheid en universum worden immers verklaard, ook voorziet zij in moraal, troost en zingeving. Indoctrinatie vanaf jonge leeftijd is een andere factor van belang. Gehoorzaamheid en blind geloof worden gestimuleerd door gezaghebbende figuren uit de gemeenschap en afvalligheid staat gelijk aan eindeloos lijden in het vagevuur. Hoewel er over de bovenstaande redenen gediscussieerd kan worden, zijn er ontegenzeggelijk groepen in de maatschappij die religie waarderen om haar moraliserende of culturele rol. Is een dergelijke rol misschien geschikter voor religie?

Helaas zijn er voorbeelden te over om aan te tonen wat er kan gebeuren wanneer waarden en normen niet tot stand komen op basis van gezond verstand, maar geïnspireerd zijn door tweeduizend jaar oude heilige geschriften. Het onthouden van levensreddende vaccinaties aan kinderen en het stenigen van overspelige vrouwen. Het gebruik van voorbehoedsmiddelen ontmoedigen in landen die zwaar lijden onder AIDS-epidemieën. De lijst is helaas even weerzinwekkend als zij lang is. Vanzelfsprekend wijzen vele gematigde gelovigen deze daden af, wat echter al aangeeft dat zij hun eigen denken tot laatste rechter hebben gemaakt. Desondanks lijkt het baseren van morele oordelen op statische, geschreven denkbeelden van duizenden jaren geleden, ontegenzeggelijk dogma's op te leveren.

Zolang religie een rol binnen onze maatschappij vervult, zal zij gepaard gaan met dergelijke dogma's. Het is de taak van de wetenschap hiertegen in verzet te komen. Wetenschap stelt niet gerust in tijden van wanhoop. Zij predikt geen hemel waarin geliefden elkaar terug zullen zien en claimt niet de waarheid in pacht te hebben. Maar dankzij deze door Descartes gepropageerde wetenschap en rede, leven we nu in een tijd waarin we over het Domplein kunnen wandelen en, denkend aan de misstanden uit voorbije eeuwen, meewarig ons hoofd kunnen schudden.

Interview

Jerry Windhouwer

Ik ben op 1 oktober 1971 bij Pedagogiek gaan werken, dus volgende week heb ik er precies 37 jaar bij de universiteit opzitten. Zo'n twintig daarvan heb ik in medezeggenschapsraden gezeten en daarnaast ben ik twaalf jaar vakbondsconsulent geweest. De belangrijkste drijfveer om raads- en vakbondswerk te gaan doen, was mijn rechtvaardigheidsgevoel, maar ik ben ook een beetje een bemoeial. Ik praat graag over van alles en nog wat mee en zodra ik merkte dat daar op de universiteit ruimte voor was, ben ik lid geworden van de subfaculteitsraad.

Ik viel met mijn neus in de boter, want bij Pedagogiek heerste in die tijd een heftige methodenstrijd. De studenten en een paar jonge medewerkers wilden dat ook de marxistische methode in het onderwijs aan bod zou komen, maar de staf voelde daar niets voor. Ik stemde op dat punt met de studenten mee. Ik had zelf dan wel niet gestudeerd, maar ik vond wel dat zij gelijk hadden. Natuurlijk vond de staf mijn stemgedrag maar niks, maar ik heb er nooit problemen door gekregen.

Op een gegeven moment was het gebouw weer bezet en geen medewerker mocht er in, ook de hoogleraar Ton Beekman niet. Maar voor mij maakten de studenten een uitzondering. Ze wisten hoe ik erover dacht, maar bovendien vulde ik de automaten bij, ha ha. Gevolg was dat Beekman kwaad werd: jij praat altijd met de studenten mee. Maar ik voelde me veilig, want ik wist dat hij mijn inzet voor het dagelijkse werk waardeerde.

Ik ben ook snel actief geworden in de bond en toen hier in de jaren negentig de functie van vakbondsconsulent werd gecreëerd, dacht ik: die baan is mij op het lijf geschreven. Ik zat toen in de Universiteitsraad, maar daar ging het - anders dan in de 'oude' U-Raad die ik ook meegemaakt heb - meestal over vrij abstracte dingen, en ik wilde meer concreet bezig zijn. Waar je als vakbondsconsulent vooral mee te maken krijgt, zijn wat ik binnenbrandjes noem, conflicten tussen medewerkers en leidinggevenden over slechte beoordelingen en wat er allemaal nog meer op de werkvloer fout kan gaan. Zaken, waar je door rustig praten meestal wel uitkomt.

Op een aantal bezwaarprocedures na heb ik in die twaalf jaar maar weinig ernstige problemen op mijn bord gekregen. Dat is ook wel begrijpelijk, want ik vind de universiteit een goede werkgever. Ik ben vooral blij met het feit dat er steeds strakker wordt vastgehouden aan de regelmaat van R&O-gesprekken. Op universitair niveau maken we als bonden goede afspraken met het college van bestuur en met name mevrouw Van Rooy ziet er op toe dat men zich daar in de faculteiten en diensten ook aan houdt. Daar ontbrak het onder het vorige college nog wel eens aan. Toen gingen de directeuren erg hun eigen gang, met als gevolg veel klachten over wantrouwen in de leiding. Zulke klachten zijn er de laatste tijd duidelijk minder.

Ook de recente reorganisaties zijn door het college netjes afgerond. Soms vind ik alleen dat men wel erg formeel redeneert. Neem het outsourcen van de receptionisten. Er waren dames bij die hier al jaren werkten. Die moesten opeens weg omdat zij niet alle vereiste diploma's hadden. Dat zal allemaal wel, maar denk ik dan: had je nou niet iets kunnen verzinnen waardoor die paar dames de laatste jaren tot hun pensioen gewoon hun werk hadden kunnen blijven doen? Misschien kost dat een klein beetje extra, maar dat heeft de universiteit toch wel over voor mensen die al zo lang in dienst zijn?

Soms krijg ik de vraag of de vakbond zichzelf niet heeft overleefd, maar dat vind ik niet. We hebben aan de universiteit ongeveer achthonderd leden en dat aantal is al jaren redelijk stabiel. Inderdaad: de organisatiegraad is niet hoog, maar dat komt omdat veel mensen het nut van een lidmaatschap niet inzien. Met name de rol van de bond bij de CAO-afspraken en de medezeggenschap wordt te weinig op waarde geschat. We hebben toch een goede CAO, zeggen ze dan. Maar ze vergeten dat die mede aan de inzet van de bonden te danken is. Ik vind het nogal onredelijk dat zoveel mensen geen lid zijn, terwijl ze wel van die inzet profiteren. Het lijkt me daarom tijd voor een andere, rechtvaardiger financieringsstructuur.

Ik vind dat wij de universiteiten zouden moeten vragen van elke werknemer één promille van het salaris in te houden als CAO-bijdrage voor de bonden, meestal dus een kleine twee euro per maand. Wat voor bezwaar kan iemand daar nu tegen hebben? Daarnaast kun je, als je dat wilt, lid worden voor pakweg zes euro, voor invloed op de collectieve belangenbehartiging, profijt van individuele belangenbehartiging en de nodige onderlinge solidariteit. Maar helaas ontbreekt het daar bij veel medewerkers aan. Ik heb meegemaakt dat mensen lid werden op het moment dat er een reorganisatie werd afgekondigd, maar zodra de zaak rond was, waren ze weer lid af. O, dacht ik, die zijn kennelijk vertrokken. Maar in de Solis-gids zag ik dat ze nog gewoon bij de universiteit werkten. Ik vind dat zo kleinzielig.

Al met al heb ik het hier in Utrecht enorm naar mijn zin gehad. Mijn grootste wapenfeit? Ik heb het gedwongen vertrek van een hoogleraar in gang gezet. Ik kon totaal niet met die man overweg, omdat hij me voortdurend op de vingers keek. Het was nooit goed wat ik deed. Op een gegeven moment ben ik naar de faculteitsdirecteur gegaan: als hij niet weggaat, wil ik een andere baan. Denken de onderzoekers er ook zo over, vroeg hij. Ik zeg: dat denk ik wel, want wetenschappelijk is hij niet erg sterk. Goed, zegt hij, als je de vakgroep meekrijgt, zal ik je steunen. Ik kreeg vrijwel iedereen mee en het bestuur heeft hem daarop met een regeling laten vertrekken.

Uiteindelijk heeft die actie van ons de hele vakgroep de das omgedaan. Het lag voor de hand dat onze andere, part-time hoogleraar de zaak zou overnemen, maar dat is door het faculteitsbestuur geblokkeerd. Daardoor is de hele groep uit elkaar gevallen en het zou best wel eens kunnen dat dat precies is wat het bestuur wilde. In feite ben ik dus gewoon gebruikt, maar dat had ik toen uiteraard niet in de gaten. Toch ben ik er trots op dat ik de zaak als niet-wetenschappelijk medewerker heb aangezwengeld. Uit zichzelf hadden de wetenschappers die stap nooit gezet.

CV

Jerry Windhouwer (62), geboren in het voormalige Nederlands-Indië, woont vanaf zijn elfde in Nederland. Na drie jaar HBS en een periode als slaggitarist in de 'Indorock'-groep The Spirits werd hij in 1971 administratief medewerker van de latere 'adoptiehoogleraar' René Hoksbergen. Hij was achtereenvolgens lid van de subfaculteitsraad Pedagogiek, de faculteitsraad Sociale Wetenschappen en - namens de fractie NWP - de Universiteitsraad.