Toetsingskader fossiele industrie

Nieuwe fossiele samenwerkingen mogelijk, doordat CvB advies afzwakte

End Fossil Occupy Foto: EFO
End Fossil Occupy Foto: EFO

Begin dit jaar bleek dat in het nieuwe toetsingskader voor samenwerking met de fossiele industrie het nog steeds mogelijk blijft om nieuwe samenwerkingen aan te gaan met deze bedrijven. 

Daarmee houdt de Universiteit Utrecht (UU) zich niet aan haar afspraak van twee jaar geleden. Toen beloofde ze om géén nieuwe samenwerkingen meer aan te gaan met fossiele bedrijven en organisaties die zich niet intensief en aantoonbaar inzetten voor versnelling van de energietransitie, in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs. Daarin spraken verschillende landen waaronder Nederland, af de klimaatopwarming te beperken tot 1,5 maar maximaal 2 graden. 

Het College van Bestuur (CvB) voerde in maart 2023 gesprekken met de universitaire gemeenschap tijdens twee Deep Democracy-sessies. De bijeenkomsten werden georganiseerd omdat steeds meer studenten en medewerkers zich uitspraken tegen samenwerking van de UU met fossiele bedrijven. De gesprekken moesten het universiteitsbestuur helpen om tot een standpunt te komen. Onder druk van klimaatactivisten die het Minnaertgebouw bezetten in mei van dat jaar, nam het universiteitsbestuur de beslissing om geen nieuwe samenwerkingen meer aan te gaan met fossiele bedrijven die zich niet aan het klimaatakkoord houden.

End Fossil Occupy Foto: DUB

Uitzonderingen
In het nieuwe toetsingskader (met solis-id) wordt echter een aantal uitzonderingen gemaakt, waardoor er voor de komende jaren toch nog ruimte is om nieuwe samenwerkingen aan te gaan met de fossiele industrie. Zo hoeven nieuwe projecten in de bestaande consortia niet getoetst te worden. Een aantal van deze consortia loopt nog door tot 2030 of 2033. 

Daarnaast kunnen wetenschappers die toch nog een nieuwe samenwerking willen aangaan met een fossiel bedrijf, de komende vijf jaar hun onderzoeksvoorstel voorleggen aan de toetsingscommissie voor fossiele samenwerking. Deze beoordeelt onder meer of het onderzoek bijdraagt aan de energie- en materialentransitie.

Uit de lijst van fossiele samenwerkingen van de UU blijkt dat zestien van de 26 samenwerkingen plaatsvinden in consortia. Die bestaan uit kennisinstellingen en bedrijven die gezamenlijk onderzoek uitvoeren. Bijna de helft van de samenwerkingen loopt dit of volgend jaar af, maar er zijn er twee die in 2030 worden afgerond. Het project GroenvermogenNL van het Nationaal Groeifonds van de overheid loopt nog tot met 2033. Zolang de consortia bestaan, mogen daarbinnen volgens het toetsingskader nieuwe onderzoeken worden gestart.

Kritiek op expertgroep 
De actiegroep Scientists for Future (S4F) vindt het nieuwe toetsingskader veel te zwak. Ze wijst de beschuldigde vinger naar de expertgroep die het toetsingskader heeft opgesteld. Volgens de klimaatgroep is er sprake van belangenverstrengeling, omdat vier van de acht wetenschappers in de expertgroep samenwerken of in het verleden samenwerkten met de fossiele industrie. Zij hebben er belang bij om het toetsingskader af te zwakken, zegt Guus Dix van S4F en wetenschapssocioloog aan de Universiteit Twente: “De helft van de expertgroep wil misschien helemaal niet stoppen met de fossiele samenwerkingen, omdat dit hun onderwijs en onderzoek raakt. Het was beter geweest als de UU alle schijn van belangenverstrengeling had voorkomen.” 

CvB zwakte advies af 
De achtkoppige expertgroep wijst echter naar het universiteitsbestuur. Dat heeft het advies afgezwakt, zegt Judith van Erp, voorzitter van de expertgroep en tevens hoogleraar Regulatory Governance. “Binnen onze groep is geen discussie geweest over de vraag of we nog wel willen samenwerken met de fossiele industrie. Voor iedereen was duidelijk dat de samenwerking problematisch is  - ook voor de mensen die in het verleden hebben samengewerkt met de fossiele industrie.” 

De expertgroep kreeg de opdracht om te specificeren wat er wordt verstaan onder ‘fossiele industrie’, op welke vormen van samenwerking het kader van toepassing is en hoe kan worden vastgesteld of bedrijven zich houden aan het klimaatakkoord van Parijs. 

“Er zijn twee grote veranderingen aangebracht in het kader dat wij aan het CvB adviseerden”, zegt Van Erp. Dat gebeurde nadat het universiteitsbestuur alle decanen om advies had gevraagd over het toetsingskader van de expertgroep. Als gevolg werden de bestaande consortia uitgezonderd van het kader. “De verlenging van bestaande samenwerkingen en nieuwe projecten in bestaande consortia waar een nieuw contract voor nodig is, hoeven na de wijziging niet meer getoetst te worden. Hierdoor worden er veel minder samenwerkingen voorgelegd aan een kritische toetsingscommissie en is er nog ruimte om samen te werken met de fossiele industrie.” 

Op dit moment wordt een toetsingscommissie samengesteld die met het toetsingskader in de hand, nieuwe samenwerkingen moet gaan beoordelen. De komende vijf jaar kunnen wetenschappers hun onderzoeksvoorstel voorleggen aan deze commissie, mits het onderzoek bijdraagt aan de energie- en materialentransitie. Maar toekomstige partners krijgen met een minder strenge beoordeling te maken dan de expertgroep die het kader werkte, had voorgesteld. 

“We wilden ook een lichte partnertoets. Partners die nog niet aan het akkoord van Parijs voldoen, moesten wel een positieve ontwikkeling laten zien. Dat criterium is er niet meer voor consortia waar de fossiele industrie minder dan 25 procent van de financiering aan bijdraagt. Daarnaast hadden we gezegd dat de onderzoeker aantoonbaar duurzamere partners moest verkennen. Dat is veranderd naar een redelijke inspanning en dat heb je al snel.”

Strategische overwegingen
Het CvB zegt in een schriftelijke reactie volledig achter de samenstelling van de expertgroep te staan. “Er is bewust gekozen om óók wetenschappers die ervaring hebben met onderzoekssamenwerkingen met de fossiele industrie, toe te voegen aan deze expertgroep. Dit omdat het CvB van mening was dat je geen afwegingskader kunt opstellen voor samenwerkingen met de fossiele industrie zonder mensen te betrekken die ervaring hebben met dit type samenwerking.” Het bestuur vindt het “bijzonder schadelijk om de wijzigingen toe te schrijven aan de individuele leden van de commissie die hebben samengewerkt met de fossiele industrie, en daarmee te suggereren dat zij eigen belang hebben laten prevaleren.”

Daarnaast veranderde het universiteitsbestuur een ‘aantoonbare’ inspanning in een ‘redelijke’ inspanning om op zoek te gaan naar een duurzame partner, omdat het anders in de praktijk “niet goed uitvoerbaar” zou zijn. De keuze voor een partner in projecten is volgens het bestuur “complex” doordat sommige bedrijven niet met elkaar willen samenwerken of alleen willen meedoen als een bepaald bedrijf deelneemt. De UU wil daarom wel dat wetenschappers een redelijke inspanning leveren om duurzame partners te verkennen, maar vindt het niet wenselijk dat dit aangetoond moet worden. 

Betrouwbare partner
Wilco Hazeleger was in de tijd dat het kader opgesteld werd decaan van de faculteit Geowetenschappen. Hij licht toe waarom hij destijds vroeg voor een uitzondering van bestaande consortia. Volgens hem was het belangrijk om de verschillende geluiden in zijn faculteit tijdens de consultatie van de decanen over te brengen. “Er is een heel activistische kant die helemaal wil stoppen, maar er zijn ook onderzoekers die zeggen dat we met fossiele partijen moeten samenwerken om de energie- en materialentransitie te maken. Ik heb als decaan aangegeven wat er onder mijn achterban leeft.” 

Als rector benadrukt Hazeleger ook het belang om een betrouwbare partner te zijn. Hij vreest reputatieschade als de universiteit niet wil meedoen aan nieuwe projecten in bestaande consortia. In de consortia werkt de UU, naast de fossiele industrie, onder andere samen met andere Nederlandse universiteiten, overheidsinstanties, zoals het Ministerie van Economische Zaken, NWO en TNO. “Het zijn meestal consortia die al helemaal operationeel zijn en waar afspraken met elkaar gemaakt. Bij nieuwe projecten kijken we nog steeds inhoudelijk of er aan de energietransitie wordt gewerkt. Vaak verplicht de subsidiegever dat de fossiele industrie als externe partij in het consortium zit. We kunnen daar moreel van alles van vinden, maar in principe werken de bestaande consortia goed en gaan we daar wat ons betreft mee door.”

Hij wil niet dat de UU haar geloofwaardigheid verliest “in een bredere, grotere wereld waarin we opereren en onderzoek doen. De bestaande consortia lopen uiteindelijk een keer af. We werken mee aan de programma’s. Daarin wordt nog weleens een nieuw project in opgestart, maar op den duur rollen we er langzaam maar zeker uit.”

Volgens Hazeleger speelde geld geen rol in de beslissing om de bestaande consortia uit te zonderen van het toetsingskader. De UU ontvangt in totaal 33 miljoen uit de consortia waar de fossiele industrie aan deelneemt. De faculteiten Geowetenschappen en Bètawetenschappen krijgen het grootste deel. “Het gaat niet om geld. Het gaat echt om de inhoud. Het is natuurlijk vervelend als geld wegvalt, maar deze bedragen zijn verder niet dominant in de begroting van faculteiten. Het argument was dat het kader werkbaar moest zijn en de universiteit een betrouwbare partner moet blijven. Een grote groep wetenschappers van de UU heeft de overtuiging dat we moeten samenwerken met grote partijen om de energietransitie te maken. Dat zijn helaas fossiele bedrijven.”

S4F Illustratie: S4F

Illustratie: S4F

Blamage
Guus Dix van S4F zegt dat dit “nog veel erger is dan ik kon vermoeden.” S4F vindt ook het originele toetsingskader al zwak. “Belanghebbende wetenschappers mochten eerst deelnemen aan de open dialogen, kregen daarna een prominente plek in de commissie die het toetsingskader opstelde en konden via hun decanen nog een derde keer invloed uitoefenen. Dat het CvB decanen de kans gaf om een zwak conceptvoorstel nog verder af te zwakken, laat zien dat fossiele belangen aan de UU uiteindelijk gewoon de boventoon blijven voeren.

“Ik vind het buitengewoon treurig dat de huidige rector een hoofdrol speelde in deze blamage. En het is een klimaatwetenschapper onwaardig dat hij met BP, Shell en ExxonMobil in het Sustainable Industry Lab blijft zitten.” 

De commissie die het toetsingskader heeft opgesteld bestond uit acht wetenschappers van wie vier samenwerken of -werkten met de fossiele industrie. Drie van hen zitten of zaten in een consortium met een fossiel bedrijf. Shell financierde het onderzoek van één van deze drie. De vierde onderzoeker was ten tijde dat de commissie aan het kader werkte, directeur van de denktank het Sustainable Industry Lab waar nog een ander commissielid in zit en ook rector Hazeleger. Dit samenwerkingsverband om de transitie van de industrie te versnellen, heeft meer dan vijftig deelnemers. Onder meer wetenschappers, mensen uit het bedrijfsleven (waaronder de fossiele industrie), overheidsinstanties en milieuorganisaties doen mee. 

Advertentie