UU maakt verdeling nieuwe beurzen bekend
Startersbeurs in Utrecht ook in te zetten voor team onderzoekers
Binnen de universiteit werd lang uitgekeken naar de wijze waarop het Haagse geld voor onderzoek verdeeld zou gaan worden. De beurzen voor wetenschappers moeten immers de werk- en competitiedruk gaan verlagen en meer ruimte bieden voor ongebonden onderzoek, zo stond in het zogenoemde bestuursakkoord met universiteiten te lezen.
De 300 miljoen voor deze beurzen maakt onderdeel uit van een totaalpakket aan investeringen in het wetenschappelijke onderzoek. Universiteiten drongen daar jarenlang op aan. “Ik denk dat iedereen blij en dankbaar is dat dat geld er nu is”, zegt collegevoorzitter Anton Pijpers. “Maar de vraag hoe we het gaan verdelen, was best nog een lastige.”
In totaal krijgt het UU-bestuur de komende tien jaar jaarlijks 27,9 miljoen euro. Bijna 12 miljoen daarvan – 40 beurzen per jaar – gaat naar startersbeurzen voor nieuwe universitair docenten. Een kleine 16 miljoen – minimaal 53 beurzen per jaar – gaat naar stimuleringsbeurzen voor zittende universitair docenten, hoofddocenten en hoogleraren.
Meer beurzen naar faculteiten met veel studenten
Studentrijke faculteiten in Utrecht zullen daar meer van gaan profiteren dan andere, zo staat in een voorstel dat het UU-bestuur naar de Universiteitsraad heeft gestuurd (alleen toegankelijk met solis-id, red.). De raadsleden moeten zich daarover in de vergadering van 7 november uitspreken.
Het geld wordt verdeeld op basis van het aantal studenten dat een faculteit heeft. En dus niet, zoals sommige faculteiten liever hadden gezien, langs de lijnen van het universitair verdeel model (UVM). In dat model krijgen exacte en biomedische opleidingen meer geld per student dan dealfa- en gammavakken.
Nu krijgen de studentrijke faculteiten Geesteswetenschappen, Sociale Wetenschappen en Rebo tussen de 4 en 5 miljoen. Faculteiten als Geneeskunde en Diergeneeskunde krijgen veel minder. Bètawetenschappen is koploper met bijna 5 miljoen; die faculteit heeft de meeste studenten.
Anton Pijpers: “Deze verdeling vinden we gerechtvaardigd, omdat we zien dat de grootste problemen zich bij die studentrijke faculteiten voordoen. Daar is de onderwijsdruk het hoogst en zeker in de alfa- en gammafaculteiten komt het onderzoek in de knel.”
Wat gebeurt er met startersbeurzen?
De wijze waarop universiteiten de startersbeurzen gingen toewijzen was de afgelopen maanden een heet hangijzer. Waar universiteiten voor de besteding van de stimuleringsbeurzen relatief veel vrijheid hadden gekregen, was dat voor de startersbeurzen anders.
Het uitgangspunt in het bestuursakkoord is dat nieuwe UD’s een startbedrag van 300.000 euro per jaar voor een periode van zes jaar krijgen. De beschikbare gelden zijn echter bij lange na niet voldoende om álle nieuwe UD’s dat bedrag te geven. In Utrecht gaat het de afgelopen jaren bijvoorbeeld om ongeveer honderd nieuwe UD’s per jaar.
Het zorgde voor onzekerheid: Hoe gaan universiteiten dat oplossen? Gaat dit leiden tot een nieuw aanvragencircus, maar nu binnen universiteiten zelf? Was het middel niet nog erger dan de kwaal?
Die discussie leidde tot overleg tussen universiteitenvereniging UNL en het ministerie van Onderwijs over mogelijkheden om universiteiten meer ruimte te geven om de beurzen naar eigen inzicht toe te wijzen. Maar de uitkomst van dat overleg laat nog op zich wachten.
Het UU-bestuur lijkt nu een slimme tussenweg te hebben gevonden. Nieuwe universitaire docenten mogen ook aanvragen voor startersbeurzen gaan indienen waarvan een team collega’s gaat profiteren. Zo is er één aanvrager, maar kunnen ook zittende UD’s iets hebben aan de startersbeurzen. Vanuit zo'n beurs zou dan bijvoorbeeld ook extra onderzoekstijd voor hen gefinancierd kunnen worden.
Grote vrijheid
Als geoorloofde bestedingsdoelen voor de starters- én stimuleringsbeurzen noemt het UU-bestuur het ophogen van de onderzoekstijd van medewerkers, het aanstellen van promovendi, het aanstellen van ondersteunende medewerkers en het aanschaffen van apparatuur. Op die manier hoopt de universiteit bovendien ‘team science’ en ‘interdisciplinaire samenwerking’ te stimuleren.
Faculteiten krijgen van het UU-bestuur verder grote vrijheid bij de uitvoering en bij het stellen van prioriteiten. En die kunnen verschillen. De faculteit Bètawetenschappen wil dat UD’s een aio kunnen aanstellen, bij de faculteit Geesteswetenschappen is er vooral behoefte aan een verlichting van de onderwijsdruk over de gehele linie.
Collegevoorzitter Anton Pijpers denkt dat de UU een aanpak hanteert die past binnen de kaders van het ministerie. “Het is allemaal in de geest van de regeling. We willen rust en ruimte creëren voor zoveel mogelijk medewerkers. Dat doen we. Faculteiten weten waar de pijn het grootst is. Ik verwacht hier verder geen grote problemen mee.”
Een belangrijke voorwaarde is wel dat meer onderzoekstijd voor docenten niet mag leiden tot meer tijdelijke docenten in het onderwijs. Faculteiten zullen voor onderwijs dat ‘vrijvalt’ UD’s in vaste dienst moeten nemen of andere oplossingen moeten vinden.
Pijpers: “Onze doelstelling is minder mensen op tijdelijke basis aan te stellen. We denken ook dat dat kan. Met deze beurzen én met de middelen vanuit landelijke sectorplannen en vanuit de impulsgelden die wij in Utrecht zelf hebben verstrekt, ligt er nu een pakket waarmee faculteiten effectief beleid moeten kunnen maken om én tijdelijke aanstellingen terug te dringen én de werkdruk te verlagen. Er zijn bijvoorbeeld ook faculteiten die promovendi langere aanstellingen willen geven, zodat ze ook onderwijs kunnen geven. Dan leid je tegelijkertijd je eigen talent op.”
Ook Geesteswetenschappers tevreden
Binnen de faculteit Geesteswetenschappen was er de afgelopen maanden veel onvrede over de systematiek waar in het bestuursakkoord voor was gekozen, vooral waar het ging om de starterbeurzen. De aanpak werd vaak als ‘bètagericht’ betiteld.
Decaan Geesteswetenschappen Thomas Vaessens toont zich nu zeer tevreden over de besluiten die het UU-bestuur heeft genomen. “Dit doet op een goede manier recht aan de wensen en behoeften van alle faculteiten, en die zijn behoorlijk verschillend.”
Vaessens is voorzichtig en wil niet te veel vooruitlopen op de definitieve besluitvorming over de kaders voor de verdeling van de beurzen. Maar hij zegt voldoende mogelijkheden te zien om docenten van zijn faculteit “duurzaam” meer onderzoekstijd te bieden. Dat is een belangrijke wens van de faculteit. Daarbij moet het volgens hem ook mogelijk zijn de inzet van tijdelijke docenten in het onderwijs terug te dringen.
Over de wijze waarop de faculteit beide zaken voor elkaar gaat krijgen, doet hij liever nog geen uitspraken. “Maar we hebben een goed plan klaarliggen. Daar helpen deze kaders bij. We kunnen nu middelen uit dit bestuursakkoord inzetten, maar er zijn ook middelen uit het sectorplan en uit de impulsgelden van het CvB.”
De decaan is tenslotte “enorm blij” dat de noodzaak van een interne competitie tussen individuele docenten om een beperkt aantal beurzen lijkt te zijn voorkomen. “Dat was een angstbeeld. Dan zouden we zelf de werkdruk en concurrentiestrijd zelf nog eens vergroot hebben.”
De juiste keuzes
UU-hoogleraar Ingrid Robeyns van WOinactie vindt nog steeds dat de minister beter niet voor startersbeurzen had kunnen kiezen. De verdeling daarvan gaat volgens haar hoe dan ook tijd en energie kosten. Ze had veel liever gezien dat de middelen in de eerstegeldstroom, de reguliere bijdrage voor universiteiten vanuit Den Haag, waren opgenomen.
Nu er eenmaal besloten is dat de beurzen er komen, vindt ze dat het UU-bestuur de juiste keuzes maakt. De UU houdt helder de doelstellingen voor ogen”, mailt ze. “Het is in principe mogelijk om door de combinatie van starters- en stimuleringsbeurzen de werkdruk van iedereen te verlagen en de mogelijkheid om ongebonden onderzoek te vergroten. Maar of dat in de praktijk zo zal uitpakken, zullen we moeten zien.”
Robeyns houdt reserves. “Of er straks ook inderdaad minder tijdelijke docenten zijn en meer UD’s, zal opnieuw afhangen van de keuzes die op elk departement gemaakt worden. Stel je voor dat van alle starters- en stimuleringsbeurzen promotieplekken worden gemaakt; dan verhoogt dat alleen maar de werkdruk. Dat is het ene uiterste. Het andere uiterste is dat alle startersbeurzen ingezet worden om zoveel mogelijk UD’s 10 procent of 20 procent meer onderzoekstijd te geven, door nieuwe UD’s te werven en ook de tijdelijke docentposities zoveel mogelijk te vervangen door UD posities. In zoverre ik het overzie, maakt het kader van het CvB beide scenario’s mogelijk.”
Kunstgrepen
Annemieke Hoogenboom en Joop Schippers van de fractie Vlam in de U-raad zien dat het UU-bestuur de kaders van het ministerie zoveel mogelijk heeft proberen te buigen naar de Utrechtse situatie. Daarbij is volgens hen “flink gepolderd”, zeggen ze in een mailreactie.
Volgens de twee wil het UU-bestuur tegemoet komen aan breed gedeelde wensen als het verhogen van het aantal vaste contracten en het terugdringen van de werkdruk en daarnaast recht wil doen aan de verschillen die er zijn binnen de universiteit. Tegelijkertijd wordt geprobeerd de strategische doelen van de universiteit te ondersteunen, zoals het versterken van team science.
Ze zijn blij met het geld en ook met de manier waarop dat verdeeld lijkt te gaan worden. “Al was het maar als een symbolische erkenning van de problematiek.” Maar ze waarschuwen ook voor de gevolgen van “aparte potten en potjes die met kunstgrepen ingepast moeten worden in het lokale beleid”.
Ze verwijzen daarbij naar moeilijke discussies naar aanleiding van eerdere financiële bijdragen vanuit Den Haag. Die staan de UU mogelijk opnieuw te wachten. “Op zeker moment zal de minister aan de Tweede Kamer moeten kunnen uitleggen of de middelen goed besteed zijn, en zullen er evaluaties moeten komen.”