Achtergrond

Facilitair Service Centrum moet efficiency bevorderen

Catering wordt uitbesteed

Erik Hardeman

Na de ict-dienstverlening en de financieel-administratieve functie zal vanaf volgend jaar ook de facilitaire ondersteuning zijn ondergebracht in één universiteitsbrede organisatie. In dit Facilitair Service Centrum (FSC) kunnen de universitaire klanten beter en efficiënter bediend worden dan in de huidige situatie. Want, zo staat in het reorganisatieplan: ondanks de loyaliteit van de medewerkers is er sprake van overlap, versnippering en verkokering. Naast de huidige medewerkers van het Facilitair Bedrijf Utrecht (FBU) en de Infrastructurele Dienst Centrumgebied (IDC) zullen ook veel medewerkers van faculteiten in de nieuwe organisatie worden ondergebracht.

Onzekere toekomst

Een belangrijk uitgangspunt van de reorganisatie is dat de taken van het FSC geleidelijk moeten gaan verschuiven van uitvoering naar regie. Gegeven de trend in veel organisaties om ondersteunende processen uit te besteden aan marktpartijen, zal ook de universiteit zich moeten afvragen welke ondersteunende diensten in eigen beheer moeten blijven en welke gevoeglijk kunnen worden uitbesteed. Voor de catering en de repro wordt het antwoord meteen gegeven: die nu al gedeeltelijk door derden verrichte werkzaamheden worden volledig uitbesteed. Over de consequenties voor de huidige medewerkers zwijgt het plan.

Ook veel andere FBU- en IDC-medewerkers wacht overigens een onzekere toekomst, omdat ook voor hun dienst uitbesteding wordt overwogen. De afweging daarover zal in een later stadium worden gemaakt. Al even onzeker is de situatie voor ruim veertig medewerkers van de divisie Engineering van het FBU. Omdat zij zich vooral bezig houden met de universitaire huisvesting, worden zij op 1 januari 2010 overgeplaatst naar de dienst Vastgoed & Campusbeheer van de Bestuursdienst, die zelf echter ook in reorganisatie is. In hoeverre dat consequenties zal hebben voor de huidige werkzaamheden van de betrokkenen blijft in het plan onbesproken.

Een risico van de vorming van één groot service centrum is dat met het kind van de versnippering ook het badwater van de toegankelijkheid wordt weggegooid. Veel facilitaire medewerkers zijn binnen hun eigen gebouw bekende gezichten, aldus het plan. Mede daardoor zijn de lijnen kort. Om de voordelen van de huidige kleinschaligheid zoveel mogelijk te behouden krijgen de vier universitaire regio’s (Binnenstad, Bètafaculteit, Centrumgebied Uithof, Diergeneeskunde) elk een eigen servicepunt, waar medewerkers en studenten met vragen, reserveringen, meldingen en klachten terecht kunnen. Ook wordt vanuit die servicepunten gezorgd voor orde en netheid in de gebouwen en voor het beschikbaar zijn van goede onderwijsvoorzieningen in de lokalen.

Bezuiniging op reorganisatie

Hoewel de reorganisatie aanvankelijk was ingezet met slechts een gering bezuinigingsoogmerk, heeft de nijpende financiële situatie van de UU het college doen besluiten om de facilitaire dienstverlening een korting van 10 procent op te leggen. Volgens het plan moeten de efficiencyvoordelen die de nieuwe organisatie met zich meebrengt ondanks de met een reorganisatie gepaard gaande kosten op jaarbasis een besparing van drie miljoen euro mogelijk maken. De komende maanden zullen de medewerkers door middel van roadshows nader geïnformeerd worden. In september en oktober bespreken de Universiteitsraad en het Lokaal Overleg het plan. Naar verwachting kan de nieuwe organisatie in het voorjaar van 2010 van start kan gaan.

Gezien de ingrijpende gevolgen die de uitbesteding van diensten met zich meebrengt, verwacht het college van bestuur dat de gewenste eindsituatie van de reorganisatie pas in 2013 zal zijn bereikt. Van de huidige rond 350 voltijdsplaatsen op het gebied van de facilitaire dienstverlening moeten er dan nog ongeveer 240 over zijn. Ruim vijftig medewerkers zullen de komende jaren moeten overstappen naar de bedrijven aan wie werkzaamheden worden uitbesteed. Tien tot vijftien anderen zijn ontslagbedreigd omdat voor hen naar verwachting geen passende functie in het FSC kan worden gevonden.

Een koude douche

”Wij weten zelf nog heel weinig. Er deden al wel een tijd lang geruchten de ronde, maar pas vorige week kregen we zwart op wit te zien dat we worden uitbesteed. Dit is een koude douche voor ons.”

Eén van de meest opmerkelijke gevolgen van de reorganisatie is de voorgenomen outsourcing van de catering. Maar de sfeer in de bedrijfsrestaurants is eerder gelaten dan opstandig. Al jaren wordt geen nieuw personeel meer aangenomen. Vacatures worden vervuld door een externe cateraar en in feite zat het nu genomen besluit er dus al een tijd aan te komen. “Het is inderdaad al regelmatig ter sprake geweest”, zegt een medewerker die liever anoniem wil blijven, “dus als een grote verrassing kwam het niet. Ik ben wel verbaasd dat het woord uitbesteding in april in een gesprek met onze directeur niet is gevallen. We moesten het halen uit een e-mail van 55 pagina’s die vorige week binnenkwam. Of we dat raar vinden? Dat is zachtjes uitgedrukt.”

Ook in de divisie Bouw & Techniek, afdeling Engineering, is de boodschap hard aangekomen. “Wij hadden totaal niet zien aankomen dat wij naar Vastgoed en Campusontwikkeling zouden worden overgeheveld”, zegt dienstraadlid Jaap van der Veen. “We zijn op jongstleden 28 mei weliswaar ingelicht, maar het nieuws werd gebracht als voldongen feit. Enige inspraak hebben we niet gehad. Ik maak me vooral bezorgd over de gevolgen voor onze samenwerking met de collega’s van Onderhoud. Die zal nu een stuk lastiger worden. Daar staat tegenover dat het heen en weer schuiven van offertes tussen ons en V&C nu hopelijk wat zal afnemen. Het grappige is dat we in feite weer teruggaan naar de jaren tachtig, toen we bij elkaar zaten in de Hoofdafdeling Huisvesting en Materieel.” Over de gevolgen voor hun positie verkeren Van der Veen en zijn collega’s in onzekerheid. “Neem onze tekenzaal. Blijven wij hier gewoon samen zitten of worden we straks over verschillende afdelingen verdeeld? We weten nog van niets.”

Voorzitter Jean-Pierre Driesen van de Dienstraad zegt te zijn geschrokken van het grote aantal medewerkers dat door uitbesteding van werkzaamheden moet vertrekken. Ik heb er wel vertrouwen in dat men zal proberen de problemen zoveel mogelijk via natuurlijk verloop op te lossen, maar ergens houdt het natuurlijk een keer op. Wat mij het meest zorgen baart, is dat voor een aantal afdelingen pas in 2013 definitief duidelijkheid komt. Dat betekent een heel lange periode van onzekerheid. Het is te hopen dat de mensen zo lang gemotiveerd blijven. Ik vind dat onze leiding daar wel wat meer aandacht voor zou mogen hebben.”

Namens de Universiteitsraad volgt Ruud van den Bos de gang van zaken. “Over het plan zelf kan ik nog niet veel zeggen, maar ik vind het uiterst ongelukkig dat de roadshows voor het personeel midden in de zomer zijn gepland. Dan zijn mensen toch met vakantie? De reorganisatie is om allerlei redenen eindeloos doorgeschoven. Hadden ze nou echt niet kunnen wachten tot begin september? Zo wordt wel erg weinig rekening gehouden met de belangen van de medewerkers.”

EH

Van uitvoering naar uitbesteding en wellicht weer terug

‘Het is goed denkbaar dat in een wat verdere toekomst alle facilitaire diensten zullen gaan optreden als een soort coördinerende instantie die het feitelijke werk uitbesteedt aan professionele dienstverleners.’ Aldus een analyse die dit blad in 1998 wijdde aan de outsourcing van het universitaire automatiseringsbedrijf ACCU aan Cap Gemini. ‘Met name op het gebied van de catering zou een dergelijke toekomst wel eens dichterbij kunnen zijn dan we denken’, voorspelde de auteur met vooruitziende blik.

Het heeft uiteindelijk nog bijna tien jaar geduurd, maar na die lange incubatietijd lijkt het uitbestedingsvirus Utrecht nu definitief in zijn greep te hebben. Het reorganisatieplan van de facilitaire dienstverlening laat er althans geen misverstand over bestaan dat het FSC een schakelfunctie zal krijgen tussen de vraag vanuit de universiteit en het aanbod van externe leveranciers. ‘De prijs-prestatie-verhouding is hierbij transparant en toetsbaar aan de externe markt’, schrijft het college van bestuur optimistisch in het reorganisatieplan.

Niet iedereen binnen de universiteit heeft even veel fiducie in de zegeningen van de markt. Ongetwijfeld kan outsourcing, zij het vaak over de ruggen van het personeel heen, een kostenbesparing opleveren. Maar de ervaring leert ook dat lang niet alle diensten in externe handen even soepel functioneren. Het is niet voor niets dat het ACCU – nu onder de naam ICT-Service Centrum – al na korte tijd weer liefdevol aan de universitaire moederborst is gedrukt. Ook de medewerkers van de bedrijfskantines hoeven dus niet te wanhopen. Alleen even geduld hebben. Over tien jaar werken ze waarschijnlijk gewoon weer bij de restauratieve dienst.

’Nu weet ik wat ik wil’

TCS-eerstejaars integreren moeizaam

Ronnie van Veen

Zwoegen achter boeken en stappen in de stad. Zo ziet een gemiddeld studentenleven er uit. Gestudeerd hebben de vier eerstejaars Taal en Cultuurstudies, Marij, Meike, Kim en Ronald. En blijkbaar op een goede manier, want alle vier hebben ze alle vakken tot nu toe met een voldoende afgesloten. Maar het uitgaansleven van Utrecht is voor hen nog altijd onontgonnen terrein. Dat was tijdens ons eerste gesprek in december zo, en daar blijkt geen verandering in te zijn gekomen.

Kim (23) heeft hier een eenvoudige verklaring voor: “Ik woon nog thuis, bij mijn ouders in Rotterdam.” Haar vriendenkring bestaat uit mensen die bij haar in de buurt wonen en die ze langer en beter kent. Integreren binnen het Utrechtse studentenleven is dan ook geen noodzaak. “Daarnaast heb ik niet zo veel met Utrecht”, voegt de studente er aan toe.

Ook de anderen wonen nog bij hun ouders. Wil niemand op kamers? Marij denkt erover om volgend jaar op zoek te gaan naar een kamer, maar ze heeft geen haast. Ronald heeft dit eerste jaar de kat uit de boom gekeken: “Maar nu ik zeker weet dat ik verder wil met deze studie, wil ik verhuizen. Het liefst meteen aan het begin van volgend studiejaar.” Meike laat een kamerzoektocht volledig aan zich voorbijgaan: “Ik wilde eerst niet omdat ik er geen zin in had en er het geld niet voor over had. Nu heeft het geen zin meer: ik ben half mei gestopt met de studie.”

De studieresultaten van Meike waren goed. Haar tutor was dan ook ietwat verbaasd toen Meike haar vertelde dat ze wilde stoppen: “Ik had niet het gevoel dat het met deze studie ergens heenging. En ik had het gehad met het schrijven van al die essays. Ik wil iets creatievers. Misschien past een hbo-studie mij beter.” Toch heeft ze geen spijt dat ze met TCS is begonnen: “Het was een leuk jaar. Ik had dit nodig om er achter te komen dat ik het niet wilde.”

Over de verwachtingen die ze van de studie had, stelt ze nuchter dat die er niet waren: “Nee, ik had geen verwachtingen. In 5-vwo wist ik al van het bestaan van deze studie af. Ik dacht: er komt in de tussentijd vast nog wel iets beters op mijn pad, een andere studie. Maar dat gebeurde niet en dus begon ik aan TCS, een lekker brede studie.” Ook Marij geeft aan dat ze nauwelijks ideeën had over de opleiding: “Ik had geen idee, ik zag wel. Omdat de studie nogal breed is, zou ik dit jaar van alles wat proeven, aan verschillende vakgebieden snuffelen. Nu weet ik wat ik wil: taalwetenschap. Mijn hoofdrichting binnen TCS wordt dan ook taal en cognitie. Ik vind het wel leuk om me nu wat meer te verdiepen in een vakgebied.”

Een van de problemen waar een TCS-student zich mee geconfronteerd ziet, is het individuele karakter van de studie: doordat de student van vakgebied naar vakgebied huppelt binnen de faculteit Geesteswetenschappen gaat het maken van vrienden onder studiegenoten moeizaam. Studievereniging Alias zou daar uitkomst in moeten bieden, maar geen van de vier is te spreken over deze club. Meike: “Alias bestaat vooral uit een vaste kliek ouderejaars.” Kim: “Ik ben eigenlijk alleen lid van Alias, omdat ik via de vereniging korting krijg op studieboeken.” Marij en Ronald verklaren harmonieus niets met Alias te hebben.

Utrecht heeft voor de meeste van deze TCS-studenten nog geen hechte vriendschappen opgeleverd. Alleen Ronald zegt een nieuwe vriendengroep te hebben aangeboord: “Maar niet echt onder studiegenoten: na elk blok verwaterde zojuist gesmede vriendschappen. De nieuwe vrienden heb ik opgedaan bij mijn nieuwe band, een groep mensen met wie ik sinds februari vette funkmuziek maak.”

Geen terugblikken zonder vooruit te kijken: wat gaan de aankomende jaren brengen? De ‘gesjeesde’ Meike volgt momenteel een studiekeuzeworkshop: “Om erachter te komen wat ik wil studeren. In september ga ik drie maanden naar New York, een Engelse taalcursus volgen.”

De anderen zullen in september allen beginnen met een hoofdrichting binnen TCS. “Maar eerst met vakantie”, verzucht Marij. “In juli ga ik met vriendinnen van de middelbare school naar Kreta en later zit ik met mijn ouders en mijn vriendje in Frankrijk.”

Kader links

En hoe gaat het met Yael Schleijpen?

Verslaggever Ronnie zocht in de zomervakantie van 2008 aanstaande student Yael op in de woonplaats van haar ouders. Utrecht, toevallig. Ze vertelde wat zij van haar aanstaande studentenleven verwachtte. Ze hoopte een kamer te vinden. Daarnaast verwachtte ze dat haar vriendenkring van weleer uiteen zou vallen. Ook twijfelde ze al bij aanvang van de studie TCS of deze opleiding wel iets voor haar was: “Misschien ben ik er na een jaar alweer mee gestopt.”

En?

“Misschien had ik dat toen niet moeten zeggen, maar ik ben inderdaad gestopt; in november al. Ik wist eerlijk gezegd niet waar ik aan begon. Ik dacht: ik geef het een kans, wellicht zou de studie gaandeweg gaan bevallen. Maar het is eigenlijk nooit mijn ding geworden.”

Wat doe je nu?

“Toen ik op de middelbare school zat, had ik een bijbaantje in een verzorgingstehuis. Daar werk ik nu 32 uur in de week, met demente ouderen. Het is een leuk baantje, maar ik wil dit niet de rest van mijn leven blijven doen. In september hoop ik hier met rechten te kunnen beginnen. Moet ik wel ingeloot worden. Een alternatief heb ik nog niet, maar ik ga volgend jaar sowieso studeren.”

Ben je op kamers gegaan?

“Ja, maar pas sinds kort. Omdat ik vrij snel stopte met de studie heb ik het zoeken op een lager pitje gezet. Via vrienden van mijn ouders heb ik eind mei een kamer op de Croeselaan weten te bemachtigen. Ik ben er ontzettend blij mee: helemaal zelfstandig, eigen verantwoordelijkheid. Een beetje volwassen worden.”

Zie je je vrienden van weleer nog?

“De vriendschappen zijn deels verwaterd. Maar ik heb er veel vrienden voor terug gekregen, voornamelijk doordat ik bij Veritas ben gegaan. En nee, ik heb niet hetzelfde vriendje als toen ik begon met studeren. Ik weet eigenlijk niet precies wanneer het uitging. Ik heb wel een nieuwe, een jongen van Veritas. Ja, zo gaat dat.”

KADER RECHTS

En hoe gaat het met Dorus van Bree?

Dorus ging het warme Limburgse Horn inruilen voor de studentenstad Utrecht, waar hij begon met de studie Theater-, Film-, en Televisiewetenschap. Hij hoopte snel een kamer te vinden; heen en weer reizen was geen optie. Wel voorspelde hij de immer goedgemutste Limburgers te gaan missen.

Leuke kamer gevonden?

“In januari kreeg ik een aantal hospiteerverzoeken. Maar die kwamen te laat: in diezelfde maand besloot ik te stoppen met de studie. Ik had toen een of twee tentamens gedaan, maar niet gehaald. Bovenal was de studie niet mijn ding, de stof bleef niet hangen. Aan het eind van het tweede blok heb ik de knoop doorgehakt en ben ik opgestapt.”

Viel Utrecht tegen?

“Nee hoor, leuke stad. Maar wat ik vermoedde bleek wel waar: de mensen daar op straat zijn afstandelijker dan hier. In Limburg zie ik mensen over het algemeen lachend over straat gaan. In Utrecht lacht niemand, dat nodigt niet bepaald uit tot toenadering. Dat vind ik jammer.”

Wat heb je de afgelopen maanden gedaan?

“Ik ben meteen op zoek gegaan naar werk. Uiteindelijk ben ik terecht gekomen bij de bibliotheek in Roermond. Ik leen er boeken uit, zet chips in de boeken, ruim een beetje op en houd het gezellig met collega’s.”

Ga je volgend jaar wel weer studeren?

“Ja, Engelse taal en cultuur. Ik twijfelde of ik deze studie in Utrecht of Nijmegen zou gaan doen. Het was eigenlijk een kwestie van kop of munt: het werd kop, en dus zit ik volgend jaar in Nijmegen.”

’Ik kijk nog steeds naar het nieuws met een woordenboek op schoot’

Dirk Wanrooij

Waarom kozen jullie voor een studie Arabisch?

Nazha: “Dat vragen veel mensen aan mij. Ik heb een Marokkaanse achtergrond en velen denken dat ik het Arabisch dus beheers. Ik beheers het Marokkaans maar ik wil ook het Fusha goed leren, vandaar dat ik Arabisch ben gaan studeren. Daarbij vind ik het Arabisch een mooie en krachtige taal.”

Mireille: “Ik ben al jaren laboratoriumanalist bij Celbiologie aan de UU en door mijn interesse in de Arabische cultuur heb ik veel gereisd in het Midden-Oosten. Wetenschappelijk onderzoek is leuk, maar er is zo veel meer in de wereld. Daarom besloot ik mijn wens om Arabisch te leren in daden om te zetten.”

Spreken jullie het Arabisch nu vloeiend?

Nazha: “Ja, ik sprak het Marokkaanse dialect al goed. Nu heb ik ook het Egyptische dialect te pakken, en dat is erg handig. De officiële schrijftaal blijft nog wel erg moeilijk.”

Mireille: “Het Arabisch is zó ingewikkeld en wijkt volledig af van alles wat wij kennen. Ik heb hier ontzettend veel geleerd, maar ik kijk nog steeds naar het nieuws met een woordenboek op schoot. Om de taal vloeiend te leren spreken, moet je echt langer in een Arabisch sprekend land wonen.”

Waarom hebben jullie voor Cairo gekozen en is het jullie bevallen?

Nazha: “Het klinkt misschien raar, maar ik ben bijna té positief! Ik koos voor Cairo omdat ik het Egyptische dialect wilde leren. Ik moest mijn keuze overdreven vaak verdedigen. Egypte zou te vies zijn, te lawaaierig, en de mannen zouden hun handen niet thuis kunnen houden. Al deze dingen heb ik nauwelijks zo ervaren. De stad is vies en lawaaierig, maar er zijn genoeg rustige plekjes te vinden. Bovendien zijn de mensen enorm vriendelijk.”

Mireille: “Ik was al eerder in Egypte geweest, maar als je ergens langere tijd woont, is het toch even anders. Het was een geweldige ervaring.”

Hoe was het om daar te wonen?”

Nazha: “Ik woonde op een eiland in de Nijl met relatief veel bomen en schone lucht. Hier wonen rijkere Egyptenaren en buitenlandse diplomaten. Verder zitten er verschillende ambassades en het instituut waar wij lessen volgden. De mensen daar waren dus wel gewend aan het zien van buitenlanders. Door mijn hoofddoek en mijn oosterse uiterlijk dachten mensen bovendien dat ik Egyptische was. Ik hoefde bijvoorbeeld tijdens het boodschappen doen niet te vechten voor de juiste prijs.”

Mireille: “Het land verkeert in een zorgwekkende staat, maar als toerist merk je daar niet veel van. De verpaupering van de stad is natuurlijk overduidelijk, en milieuproblemen zijn ook moeilijk te verbergen. Zelfs de openlijke corruptie van overheidsfunctionarissen en politie is redelijk zichtbaar. Het onderwijs van de staatsscholen, dat gratis is, is van een dramatisch niveau, en de politiek en armoede zorgen er voor dat de samenleving zich steeds veder terugtrekt in de religie.”

Konden jullie een beetje integreren? Lokaal eten, lokale vrienden?

Nazha: “Het enige lokale gerecht dat ik hier een keer heb gegeten, is kushary. Dat vond ik wel wat hebben. Het is een mix van rijst, macaroni, kikkererwten, vermicelli, gebakken uitjes, tomatensaus en citroensap. Voor een goede portie betaal je ongeveer 50 cent. Daarnaast kookte ik gewoon mijn eigen potjes thuis.”

Mireille: “In Nederland denken veel mensen dat ik me wil bekeren tot de islam omdat ik Arabisch studeer. Hier in Egypte grijpen mensen nogal eens de mogelijkheid aan om mij te overtuigen van de islam. Dat gebeurt wel altijd op een vriendelijke manier. De Egyptenaren zijn vrolijk, vriendelijk en behulpzaam. Het is wel een mannenmaatschappij. Je moet als vrouw wel een beetje terughoudend zijn, want een handdruk of iets te lange blik kan verkeerd worden geïnterpreteerd. Verder is het moeilijk om met lokale vrouwen in contact te komen. Egyptische vriendinnen heb ik dus niet overgehouden aan de afgelopen maanden. We waren ook gewoon heel erg druk met onze studie.”

Tijdens jullie verblijf ontplofte er op 22 februari een bom in Cairo. Iets van gemerkt?

Nazha: “Ik sloeg de waarschuwingen van vrienden en familie altijd in de wind. Ik dacht: ‘in een stad met 22 miljoen mensen zal mij niet zo heel snel iets overkomen. Zo is het natuurlijk ook. Die bom was, zelfs in Cairo, ver van mijn bed. Ik maakte me meer zorgen over de zorgen van mijn familie.”

Mireille: “Ik hoorde het van een tante uit Nederland. Toch ben ik er wel van geschrokken. Na die aanslag besefte ik pas hoe dichtbij de oorlog in Gaza eigenlijk is. De bom ontplofte in mijn favoriete stukje Cairo. Zowel vóór als ná de explosie ben ik daar veel geweest. Om daarna op dezelfde plek een kopje koffie te drinken, was wel een beetje surreëel.

Nog een vakantietip?

Mireille: “Het zuiden van Egypte is fantastisch! Schone luchten, vriendelijke mensen, een onvoorstelbare geschiedenis en groen! In de zomer is het er wel afgrijselijk heet.

KADER 1

Marike in Marokko

Dirk sprak een andere student Arabisch over de telefoon. Marike Minnema (25) koos voor het Marokkaanse Rabat.

“Taal brengt een waardevolle verdieping. Mijn interesse in de culturele, politieke en historische kant van de Arabische wereld maakte dat ik ook geïnteresseerd raakte in de taal en dus Arabisch wilde studeren.

“Maar het is een moeilijke taal. Soms lijkt het onbegonnen werk, daardoor is de voldoening als je een geleerd woord herkent, groot. Het voelt zelfs fantastisch wanneer ik een gesprek of tekst begrijp!

“Ik koos voor Marokko omdat ik van tevoren veel goede dingen over het land had gehoord van vrienden en kennissen. Daarnaast ben ik een natuurmens, en dan valt Cairo al snel af. Maar zelfs in Rabat was de natuur ver weg. Ik stond soms aan uien te snuiven om de natuur te kunnen ruiken. Daarnaast ben ik geïnteresseerd in de mengeling tussen Arabische en Europese cultuur zoals in Marokko. Het land is ‘als een palmboom met de wortels in de Afrikaanse grond en de bladeren in de Europese wind’. Zo zei wijlen koning Hassan II het.

“Rabat is een mooie, levendige stad die tegelijkertijd niet te groot is. Je bent er zo uit. En aangezien Marokko ook niet zo heel groot is, is het makkelijk om tripjes naar de kust of naar de bergen te maken. Onder het genot van muntthee leerde ik nieuwe scheldwoorden en speelde ik in de sneeuw in de Marokkaanse hooglanden. Of ik ga voor een verse vismaaltijd eten aan zee. Heerlijk! Dat kan ik echt iedereen aanraden, het natuurschoon van Marokko.

“Ik woon in een schattig klein studiootje in Rabat. Het dagelijks leven bestaat bij mij ook voornamelijk uit studie. De eerste weken waren best eenzaam, maar na een tijdje maakte ik een aantal leuke Nederlandse en Marokkaanse vrienden. Qua eten moet ik toch echt Harsha noemen. Gebakken ronde koeken gemaakt van hele fijne couscous, roomboter en zout. Zalig! Je kan het met smeerkaas of honing eten voor ontbijt of lunch of als tussendoortje.

“Ik kan iedereen Marokko aanraden voor de vakantie. De omgangsvormen van de mensen alleen al zijn de moeite waard. Daarbij komt nog eens het schitterende afwisselende Marokkaanse landschap. Een rondreis duurt niet lang, en hoeft niet veel te kosten.”

KADER TWEE

Het Arabisch

Er is niet één Arabische spreektaal. Sterker nog, elk Arabisch land heeft haar eigen afwijkende dialect. Al deze dialecten hebben natuurlijk overeenkomsten, maar er zijn ook veel verschillen. Verschillen zitten in de uitspraak van letters, de klemtoon, maar ook in woordenschat en grammatica. Het dialect dat door de meeste Arabieren verstaan wordt, is het Egyptisch. Dit vanwege de culturele dominantie van het land. Egyptische muziek en films zijn populair in de gehele Arabische wereld. Vrijwel alle Arabieren kunnen een Egyptenaar verstaan. Andersom hoeft dat lang niet altijd zo te zijn. Ze kunnen echter wél altijd elkaars teksten lezen. De gehele Arabische wereld hanteert een geleerd lingua franca voor het schrift, fus’ha genaamd. Dit is een versimpeling van het klassieke Arabisch in de koran.

Wie Arabisch in Utrecht studeert, kan in het tweede semester van het tweede jaar praktijkervaring opdoen in het Marokkaanse Rabat of in de Egyptische hoofdstad Cairo. Studenten moeten vakken volgen aan een aan de universiteit verbonden taalinstituut.

’Werkgevers willen graag dat je veel vlieguren hebt gemaakt’

Pleidooi voor betere arbeidsmarktvoorlichting

Yvonne Wery studeerde in 2005 af. Vol goede moed meldde zij zich met haar bul Pedagogische Wetenschappen bij potentiële werkgevers. Ze wilde graag kinderen diagnosticeren, iets waar binnen de opleiding veel aandacht aan was geschonken. “Maar tijdens sollicitaties kreeg ik te horen dat ik niet voldoende praktijkervaring had. Werkgevers willen graag dat je veel vlieguren hebt gemaakt. Maar op de universiteit was daar geen ruimte voor. Terwijl dat wel had gekund; veel docenten staan nota bene zelf half in de beroepspraktijk.”

Meer stages, meer sfeer proeven, meer dagjes meedraaien. Dat zou helpen, denkt Yvonne. “Veel van mijn studiegenoten hebben nu een baan op hbo-niveau waarbij van dat diagnosticeren niet veel meer komt. Ik ben nu zelf weer met een master Klinische Psychologie begonnen om mijn kansen op een mooie baan te vergroten.”

Vertaalslag

Yvonne is niet de enige Utrechtse alumna die aangeeft dat de aansluiting van de opleiding op een loopbaan niet optimaal was. Volgens recente onderzoeken oordelen UU-alumni hier negatiever over dan afgestudeerden elders. Utrechtse studenten blijken tijdens hun opleiding zelfs al te weten dat het gat tussen academie en arbeidsmarkt groot is. Zo gaf in een enquête 81 procent van de derdejaars aan dat zij niet voldoende voorlichting over loopbaanmogelijkheden krijgen.

Nu is er een logische verklaring aan te wijzen voor deze slechte scores, weet ook loopbaanadviseur Jacky Limvers van Studentenservice. “Deze universiteit heeft relatief veel studenten met een opleiding waarmee ze nog alle kanten opkunnen. Als je een taal studeert, is je perspectief heel anders dan als je een beroepsgerichte of onderzoeksgerichte opleiding doet. Voor een groot aantal Utrechtse opleidingen, vaak ook juist die met veel studenten, is het daarom wat lastiger voorlichting te geven over carrièremogelijkheden dan bijvoorbeeld voor een technische universiteit.”

Toch denkt Limvers dat er nog behoorlijk wat te winnen is. “Ik spreek heel veel studenten die aan het einde van hun studie echt niet weten waar ze terechtkunnen. De laatste maanden neemt door de crisis de nervositeit toe.”

Volgens Limvers zouden opleidingen en faculteiten daarom meer aandacht moeten schenken aan de concrete vertaalslag van studie naar baan. “Door informatiebijeenkomsten en trainingen kun je studenten al vroegtijdig laten nadenken over wat ze zouden willen. Daarnaast kunnen docenten en studieadviseurs meer hun best doen om hun netwerk en hun contacten open te stellen voor studenten. Die hebben levende mensen nodig als voorbeeld.”

De verbeteringen die Limvers bepleit komen ruwweg overeen met de aanbevelingen die het college van bestuur onlangs deed. Zo moeten opleidingen ook onderdelen in het programma opnemen die studenten rechtstreeks in contact brengen met de arbeidsmarkt. Te denken valt aan praktijkopdrachten en gastcolleges, maar vooral ook aan stages en afstudeeronderzoeken bij een bedrijf of een organisatie. “Voor studenten is het erg belangrijk zicht te krijgen op wat ze nu eigenlijk kunnen.”

In het curriculum

Twee opleidingen die door het universiteitsbestuur als voorbeeld worden gesteld, Scheikunde en Bestuurs- & Organisatiewetenschap (B&O), hebben deze elementen al eerder in het curriculum ingebouwd. Tot tevredenheid van studenten, zo blijkt uit de positieve resultaten in de eerder genoemde onderzoeken.

“In je eerste jaar kun je al worden gedropt in een thuishulporganisatie voor een onderzoek”, stelt student B&O en bestuurslid van studievereniging Perikles, Evert Schot. “Bij andere opleidingen moeten studenten zelf alles regelen, hier zit in elk jaar een onderzoeksopdracht in de praktijk. Ik vind dat heel goed. Als student zie je hoe mensen op de werkvloer samenwerken en taken en verantwoordelijkheden verdelen, daar doen we binnen onze studie onderzoek naar. Maar ook de dingen die je hoort als je in de middagpauze met de mensen daar gaat lunchen zijn belangrijk. Ik weet inmiddels echt wel waar ik wel en waar ik niet wil werken.” Daarnaast waardeert Schot het dat zijn opleiding vaak mensen uit de praktijk strikt voor gastcolleges en andere opleidingsonderdelen. “Het is heel motiverend als voor een vak strategisch management een ziekenhuisdirecteur iets komt vertellen.”

Ook Scheikunde ‘dompelt’ studenten vanaf het begin van hun studie onder in de praktijk, zegt onderwijsmanager van Scheikunde Egbert Mulder. “Studenten lopen verschillende stages in één van onze laboratoria of elders. Daardoor krijgen ze een goed beeld van wat zij na hun studie gaan doen. De helft van onze afgestudeerden wordt uiteindelijk promovendus.”

<ParaStyle:tkop>Verplichte stages

Maar niet alle opleidingen hebben de luxe van een numerus fixus (B&O) of een duidelijk omschreven werkveld (Scheikunde). “Dat bachelorstudenten vinden dat ze bij ons weinig over de arbeidsmarkt horen, verbaast mij niets”, zegt Chiel Kattenbelt voorzitter van opleidingscommissie van de bachelor Theater-, Film en Televisiewetenschap. “Maar het is ook de vraag op welke arbeidsmarkt we ze moeten voorbereiden. Ze kunnen op heel veel plekken terechtkomen.” Aan verplichte stages wil Kattenbelt al helemaal niet denken. “Met onze aantallen studenten wordt het dan erg lastig de kwaliteit van zo’n stage te bewaken. Bovendien zijn voor de toelating tot een masteropleiding de vakken die je gevolgd heb echt belangrijker dan wat je daarnaast nog allemaal hebt gedaan.”

Volgens Kattenbelt heeft de opleiding er bewust voor gekozen om in de eenjarige masters de kennismaking met de arbeidsmarkt te laten plaatsvinden. “Dat is meteen heel intensief. Vanaf het begin gaan de studenten met hun tutor in gesprek over de invulling van de tweede helft van het programma. Daarin volgen ze een individueel, beroepsoriënterend traject dat bestaat uit een stage en een onderzoek dat aan die stage is gekoppeld. Het zou me verbazen als studenten daarna nog steeds vinden dat ze geen idee van de arbeidsmarkt hebben.”

De suggestie om meer praktijksprekers de opleiding binnen te loodsen wil Kattenbelt wel meenemen. “Dat kunnen we misschien wel meer doen.”

Loopbaanadviseur

Maar ook op universitair niveau moet er volgens het college van bestuur iets gebeuren om de tevredenheid van studenten over de voorlichting op de arbeidsmarkt te verbeteren. Op dit moment worden er trainingen loopbaanoriëntatie en solliciteren verzorgd door Studentenservice. Studenten kunnen daar ook terecht voor een gesprek met een loopbaanadviseur. Voor het verstrekken van informatie over potentiële werkgevers neemt de universiteit deel aan de Student Career Service van Qompas. Op termijn moet dat anders. Alles wat te maken heeft met voorbereiding op de loopbaan moeten dan op een handzame manier zijn geordend op nieuwe pagina’s op de UU-site. In een vervolgstap moeten ook alumni en bedrijven op deze site een belangrijke rol gaan spelen. Verder is de mogelijkheid geopperd om een Career Centre in te richten, zoals andere universiteiten dat al kennen.

Tot nu toe is het organiseren van een universitaire carrièredag de meest in het oog springende poging om de arbeidsmarktvoorlichting voor alle Utrechtse studenten een impuls te geven. Na een moeizame eerste editie kwamen er dit jaar 900 studenten op het evenement af. Daarmee kan het evenement een succes worden genoemd, vindt het college van bestuur.

Opleidingsgericht

Van de goed scorende opleiding Scheikunde hoeven die universitaire initiatieven niet zo nodig. Onderwijsmanager Egbert Mulder denkt dat voorlichting op de arbeidsmarkt beter zo dicht mogelijk bij de opleiding kan plaatsvinden. “Samen met onze actieve studievereniging Proton bieden wij de studenten iets dat precies aansluit op hun behoeften. Voor de universiteit is dat lastig.”

De voorzitter van Proton Chris Evers denkt eveneens dat “een meer doelgroepgericht aanpak” beter werkt. “Wij doen bijvoorbeeld ook niet mee aan de universitaire carrièredag. Onze voorkeur gaat uit naar de jaarlijkse careerexpo van de beroepsvereniging en een uitgever. Die is veel interessanter voor Scheikundestudenten.”

Ook Jacky Limvers vindt dat studenten vooral binnen de opleiding moeten worden bijgestaan. “Die studenten hebben niet voor niets voor een bepaalde discipline gekozen.” Ze roemt ook het vele goede werk van studieverenigingen, “al moet je altijd de continuïteit daarvan in de gaten houden”. Toch denkt ze dat een aanvullende universiteitsbrede aanpak nodig is. “De grote klacht van studenten is dat niemand precies weet wat er allemaal is. Welke informatie, welke evenementen, welke contacten met bedrijven? Dat willen we graag verbeteren. Juist omdat er zo’n grote groep studenten is die niet goed overziet wat er na de studie mogelijk is.”

Zie voor meer informatie:

www.studentenservice.uu.nl/arbeidsmarktorientatie

en

http://uu.studentcareerservice.nl

Medewerkers geven universiteit een 7,1

Op bijna alle fronten meer tevredenheid

De meeste medewerkers van de Universiteit Utrecht waren eind vorig jaar iets gelukkiger met hun baan dan drie jaar geleden. Dat blijkt uit de medewerkersmonitor 2008. Vooral het oordeel over de zogenoemde Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken met de leidinggevende is sterk verbeterd. Veel klachten zijn er nog over ict-ondersteuning, de bedrijfsrestaurants en de universitaire gebouwen.

Xander Bronkhorst

De universiteit krijgt van haar medewerkers een 7,1 als rapportcijfer. In vergelijking met de twee voorgaande personeelsenquêtes, in 2002 en 2005, is de tevredenheid van de universitaire medewerkers met tweetiende punt toegenomen. Tijdens het eerste grootschalige onderzoek onder personeel in 2000 kreeg de UU nog een 6,6.

Bijna veertig procent van de respondenten waardeert de universiteit met een cijfer hoger dan 8. Acht procent geeft een onvoldoende.

Ongeveer 2900 medewerkers, de helft van het totale aantal, vulden de online enquête in. Daarmee viel de respons drie procent hoger uit dan vorige keer. Op vrijwel alle deelaspecten oordelen de medewerkers positiever dan voorheen.

Werkplezier

Meer dan tachtig procent van de respondenten gaat met plezier naar het werk. Driekwart zou zeker weer voor dezelfde baan kiezen, als ze opnieuw een keuze konden maken. Medewerkers tonen zich vooral in hun nopjes met de zelfstandigheid en vrijheid die de UU hen biedt. Ook zijn ze blij met het inhoudelijke en intellectueel uitdagende karakter van hun werkzaamheden. Verder wordt de sfeer en collegialiteit positief beoordeeld.

Opvallend is wel dat medewerkers in hogere salarisschalen meer tevreden zijn over hun werk dan hun lagerbetaalde collega’s. <ParaStyle:bod>Verder is het ondersteunend en beheerspersoneel (OBP) gemiddeld iets positiever dan het wetenschappelijk personeel (WP).

Daarnaast is er toch nog een vrij omvangrijke groep medewerkers, veertien procent, die is vastgelopen in zijn of haar werk. Vijf procent blijft zelfs liever thuis dan dat naar de universitaire werkplek wordt afgereisd.

Werkdruk en stress

Driekwart van het wetenschappelijk personeel neemt vaak of zelfs altijd werk mee naar huis. Eenzelfde percentage maakt meer uren dan waarvoor ze zijn aangenomen. Een kwart van de mensen die extra arbeid verzetten, zegt dit belastend te vinden. Hoogleraren werken het meest, maar juist deze groep vindt dit het minst bezwaarlijk.

Ook gedurende een werkdag moet er flink worden doorgeploeterd. <ParaStyle:bod>Liefst tachtig procent van het WP vindt geen moment om het even rustig aan te doen. Bij bijna de helft blijft er werk liggen. Dit wordt over het algemeen als belastend ervaren.

Het OBP maakt minder overuren en werkt ook minder thuis. Deze groep klaagt ook in geringere mate over de stress die daarmee gepaard gaat.

Ook ongewenst gedrag van collega’s, leidinggevenden en studenten kan werkstress opleveren. Tien procent van alle medewerkers heeft hier mee te maken gehad. De meest genoemde klacht betreft pesten, roddelen en psychisch geweld (zeven procent). Ook discriminatie komt bij drie procent van de mensen voor. Eén procent zegt slachtoffer te zijn geweest van agressie, fysiek geweld of seksuele intimidatie.

Faciliteiten

Hoewel de mening over de faciliteiten en dienstverlening positiever is dan drie jaar geleden, blijven medewerkers kritisch. Alleen de service van de Universiteitsbibliotheek scoort goed. Over elk van de andere bevraagde faciliteiten velt meer dan twinig procent van de respondenten een negatief oordeel. <ParaStyle:streamer>Vooral de ict-ondersteuning moet het ontgelden. <ParaStyle:bod>Meer dan één op de drie werknemers is daar ontevreden over.

Uit de respons op een vraag naar een oordeel over de ondersteunende diensten in het algemeen, blijkt dat de waardering hiervoor aanzienlijk lager ligt dan voor onderzoek en onderwijs. Wetenschappelijk personeel oordeelt daarbij negatiever dan het ondersteunend personeel zelf. Zeventien procent van het WP geeft de ondersteunende diensten een onvoldoende.

Overigens krijgen ook de universitaire gebouwen en bedrijfsrestaurants veel onvoldoendes. <ParaStyle:bod>Bijna de helft van de medewerkers vindt deze slecht.

Leidinggeven

Bij de verschillende vragen over het contact met hun directe leidinggevende oordeelt vier tot tien procent van de respondenten positiever dan drie jaar geleden. Zo zegt bijna tachtig procent dat hun baas de resultaten van hun werk voldoende tot goed kan beoordelen. Ook meent 85 procent voldoende steun te ontvangen. Bijna negentig procent van de ondervraagden noemt de werksfeer binnen de eenheid goed.

Opzienbarend is de gegroeide tevredenheid over het R&O-gesprek. Bijna driekwart ervoer het onderhoud als zinvol. Drie jaar geleden vond slechts de helft van de medewerkers dat ze er iets mee opschoten.

Toch is er ook kritiek. Zo vindt meer dan dertig procent dat er weinig aandacht is voor hun ontwikkelingsmogelijkheden. Meer dan een kwart zegt bovendien dat hun leidinggevende geen inhoudelijke bijdrage levert aan hun werk.

Ook de interne communicatie lijkt nog voor verbetering vatbaar. Veel respondenten vinden dat ze slecht op de hoogte worden gehouden van belangrijke zaken en ontwikkelingen in hun directe omgeving.

Arbeidsvoorwaarden

Tevreden met hun salaris zullen universitaire medewerkers nooit worden. Ongeveer een derde noemt het inkomen niet passend bij de werkzaamheden en ook niet in overeenstemming met hun kennis en capaciteiten. Bovendien zien velen dat de vooruitzichten voor salarisgroei niet denderend zijn. Bij het WP zijn vooral universitaire docenten ontevreden over hun salaris, bij het OBP zijn dat de analisten. Het salaris is relatief vaak één van de redenen om een andere werkgever te zoeken.

De gedachten over de secundaire voorwaarden zijn - vooral bij het OBP - stukken positiever. De mogelijkheden om in deeltijd te werken, om een opleiding te volgen en om betaald ouderschapsverlof op te nemen worden daarbij met name genoemd. Het WP is vooral blij met de mogelijkheden om de eigen werktijden te regelen en om thuis te werken. De medewerkers geven gemiddeld een 7.2 voor het totale pakket aan arbeidsvoorwaarden, iets meer dan veertig procent geeft een 8 of hoger.

Nynke de Jong

Mirjam Streefkerk

Eigenlijk hobbelde ik altijd een beetje achter dat internet aan. Ik vond schrijven heel leuk, maar had er nog niet echt een goede vorm voor gevonden. Totdat ik erachter kwam wat een weblog was en hoe dat werkte. Toen ik in 2004 begon, schreef ik vooral over mijn studentenhuis waarin ik en nog dertien anderen woonden, ik had maar weinig bezoekers.

Het balletje ging pas echt rollen toen ik een keer een stukje schreef over Marten Hoepla, een blogger wiens stukjes ik heel leuk vond. Hij had dat opgemerkt en reageerde daar weer op. Sindsdien had ik een vaste kring van lezers. Op het laatst waren dat er iets van driehonderd per dag, wat best netjes is voor een log. Met die vaste bezoekers voelde het een beetje als een kringgesprek, waarin je niet alles steeds meer hoefde uit te leggen. Dat is nu op de website van Viva wel anders, alleen al omdat die een half miljoen bezoekers per maand heeft.

Zonder hele hoge verwachtingen had ik me vorig jaar ingeschreven voor de jaarlijkse webstrijd van Viva.nl. Webloggers konden hun log insturen en lezers mochten stemmen welke blogster een jaar lang stukjes voor de website mag schrijven. Eerst zat ik bij de laatste 25, vervolgens bij de laatste zes en op vakantie in Praag werd ik gebeld met de mededeling dat ik had gewonnen. Ik stond te gillen in een of ander binnentuintje. Eigenlijk verwachtte ik dat de vrouw die schattige stukjes over haar kinderen schreef ging winnen. Zij kreeg steeds hele lieve reacties, terwijl ik vaker negatieve reacties kreeg.

Mijn studententijd is een mooie inspiratiebron voor mijn stukjes: ik kan nu nog schrijven dat ik een meisje ben dat een beetje voortploegt door het leven. Maar er is natuurlijk een houdbaarheid aan hoe lang je door kunt fladderen. Straks ben ik een vrouw met een baan en een salarisstrook, dus dat is wel een overgang. Het zou fijn zijn als ik als freelance tekstschrijver aan de slag kan, maar dat lijkt me ook wel heel eng omdat je dan je eigen zaakjes moet regelen en maar moet zien wat je elke maand binnenschraapt. Ik zou ook wel op een redactie willen werken of willen lesgeven. Dat zou ook wel veel stof voor stukjes opleveren.

Na een jaar Taal- en Cultuurstudies maakte ik in 2004 de overstap naar Nederlands. Ik schreef en las altijd al veel en al vrij snel wist ik dus dat ik de literatuurkant op wilde. In literatuur zit alles, het gaat niet alleen om de tekst, maar ook over geschiedenis, over de maatschappij waarin een boek wordt geschreven. Mijn scriptie gaat over een debat over socialisme dat rond 1900 in De Kroniek, een literair tijdschrift, werd gevoerd. Daarvoor moet ik dan dus ook weten dat er nog geen algemeen kiesrecht was en dat het socialisme enorm in opkomst was. Als ik later ook over literatuur kan schrijven, zou dat ideaal zijn.

Als ik een roman lees, doe ik dat meestal met veel bewondering. Ik ben nu helemaal weg van literaire non-fictie zoals boeken van Geert Mak of Frank Westerman. Het is heel tof als je een verhaal kunt vertellen waar mensen ook nog iets van kunnen opsteken, dat wil ik over een jaar of veertig ook weleens proberen. Columns lees ik met een professioneel oog. ‘Hoe doet hij dat nou, zou ik deze stijl ook kunnen proberen’, vraag ik me dan af.

Martin Bril vond ik heel goed. Hij kon met weinig woorden heel veel zeggen en liet de interpretatie van zijn stukjes aan de lezer over. Ik zou graag ook wel met minder woorden willen kunnen schrijven, maar ik weet niet of dat bij me past. Nu moet ik het vaak vooral nog van de hysterie hebben. Aaf Brandt Corstius vind ik ook heel goed, het is heel knap wat zij doet: elke dag een column schrijven.

Mijn stijl is dat ik probeer op een luchtige manier het leven te bekijken, met de nodige humor erin. Schrijven is vooral veel kilometers maken. Op mijn oude blog hadden mijn verhalen lang niet altijd een kop en een staart, bij Viva moet ik wel echt binnen 300 woorden mijn punt maken. Ik denk ook meer na over de opbouw: als ik een grap maak, moet ik er niet te snel er weer een maken.

Soms krijg ik van lezers te horen dat ik oppervlakkig ben. En heel soms word ik daar wel een beetje pissig van. Ik kan er niets mee, tegen zo’n opmerking kun je je niet echt verdedigen. Maar aan de andere kant: de mensen die dat zeggen kennen me niet. Het zou pas echt erg zijn als mijn vrienden zouden zeggen dat ze me oppervlakkig vinden, of mijn moeder. Mensen zitten ook heus niet te wachten op een serieus stuk van mij over de recessie, daarvoor kunnen ze Elsevier lezen of Vrij Nederland.

De stukjes die ik schrijf over afvallen, roepen de meeste reacties op. Of laatst: toen fietste ik over straat en zag iedereen in zomertenue over straat lopen terwijl het amper twintig graden was. Ik vind dat belachelijk en typisch Nederlands en schreef daar dus een stukje over onder de titel ‘Wit lillend vet’. Daar kreeg ik veel negatieve reacties op.

En – dit ga ik heel diplomatiek zeggen – het is lastig dat mensen niet lezen wat er staat, dat ze getriggerd worden door het onderwerp dat je aansnijdt en daar negatief op reageren. Ik moet dan mijn logjes gaan uitleggen, terwijl ik zoiets heb van: als je het niet snapt, laat dan maar. Ik heb nog nooit een stuk geschreven waar ik achteraf niet meer achter stond.

Ik krijg gelukkig ook veel positieve reacties en de redactie van Viva staat ook nog steeds achter mijn verhalen, ik heb nu zelfs een contract voor onbepaalde tijd. Als ik over racefietsen schrijf, kan iemand die in een rolstoel zit het onderwerp heel pijnlijk vinden, omdat zij helemaal niet kán racefietsen. Mensen kunnen altijd iets aanstootgevends halen uit wat ik ook schrijf, ik ga dus maar gewoon zo door.

CV

(24) is vijfdejaars student en volgt de master Nederlandse Literatuur. Ze blogt voor Viva op www.viva.nl en schrijft een column in Nobiles Magazine. Haar oude weblog is te vinden op nynkeslog.blogspot.com.

’Mijn moeder dacht altijd al dat er iets aan de hand was….’

Autisme als studiehandicap

“Mijn moeder dacht altijd al dat er iets aan de hand was. Ze vond het niet normaal hoe bang ik reageerde wanneer ik met nieuwe dingen te maken kreeg. Alle kinderen vinden het eng om voor het eerst de zee in te gaan of om te leren fietsen, maar ik was abnormaal angstig. Ik heb toen allerlei testen gedaan. Daar kwam uit dat ik wat teruggetrokken was, maar dat er verder niets mis was. Zelf voelde ik wel dat ik anders was dan andere kinderen, maar ik leed er niet onder. Dat ik moeite had om me op mijn gemak te voelen in een nieuwe klas, dat hoorde gewoon bij mij.”

Steeds gefrustreerder

“Toen ik vorig jaar naar Utrecht kwam, ging alles verkeerd. Mijn studie Communicatie- & Informatiewetenschappen liep slecht. Ik haalde onvoldoende op onvoldoende. Om de één of andere reden interpreteerde ik de opdrachten verkeerd. Ik herinner me dat we een vertoog moesten schrijven, en dus niet een bétoog want dat was net iets anders. Het wilde maar niet doordringen wat de bedoeling was.

“Op het atheneum had ik ook wel eens moeite met de stof, maar daar wisten de leraren dat ze me nog even apart moesten nemen. Aan de universiteit zijn er geen controlemomenten. Er was een tentamen en dan moest je het maar weten. Ik raakte steeds gefrustreerder door mijn studieresultaten. Uiteindelijk had ik er helemaal geen zin meer in.

“In die periode woonde ik bovendien in een vreselijk asociaal studentenhuis aan de Amsterdamsestraatweg. De andere bewoners draaiden keiharde muziek en de keuken was zo vies dat ik alleen van tosti’s en opwarmmaaltijden leefde. Een ander vraagt in zo’n situatie waarschijnlijk of die herrie wat minder kan, maar ik zit anders in elkaar. Het was ook nog eens een huis van mevrouw Chang, zo’n beetje de beruchtste huisjesmelker van Utrecht. Die deed helemaal niets aan onderhoud. Toen mijn kamerdeur tijdens een feestje was ingetrapt, heeft die maanden scheef in de scharnieren gehangen.

“Nadat mijn BSA negatief was uitgevallen en ik moest stoppen met mijn studie was ik er helemaal klaar mee. Ik ging terug naar mijn ouders.”

Blij met bewijs

“Aan het einde van het halve jaar dat ik aan de UU studeerde, had mijn moeder een verhaal in de Margriet gelezen over PDD NOS. Dat is een autistische stoornis, maar een stuk minder ernstig dan het ‘klassieke’ autisme. Alle puzzelstukjes vielen op hun plek. Stress door plotselinge veranderingen, moeite met sociale contacten, problemen met het verwerken van informatie; dat had ik allemaal. Een test die ik even later deed, bevestigde ons vermoeden. Bovendien bleek ik ook nog een non-verbale leerstoornis te hebben. Daardoor heb ik moeite om niet-verbale communicatie, bijvoorbeeld lichaamstaal, te begrijpen.

“Ik ben blij dat er nu een bewijs is. Dat kan echt helpen. Aan de universiteit had ik een gesprek met een coördinator waarin ik zei dat ik dacht dat ik een stoornis had. ‘Aan vermoedens hebben we weinig’, kreeg ik toen te horen, ‘kom maar terug als je iets zeker weet’. De uitslag van mijn PDD NOS-test kreeg ik helaas pas na mijn BSA-uitslag. Maar ik verwijt de universiteit niets. Als mijn stoornis eerder was geconstateerd dan hadden ze iets kunnen regelen.”

Hulp bij het koken

“Afgelopen september ben ik aan de hogeschool begonnen met een opleiding digitale communicatie. Dat gaat goed. De nadruk op de praktijk maakt het leren eenvoudiger voor me. Docenten worden daarnaast meer gezien als gelijken; je hoeft geen professor aan te spreken.

“Ik mag nu net als mensen met dyslexie in een aparte ruimte mijn tentamens maken en er langer over doen. Ook hebben ze me gezegd dat ik altijd mag aankloppen als er problemen zijn. Dat is nog niet nodig geweest, want ik heb al mijn tentamens gehaald. Toch vind ik dat onderwijsinstellingen uit eigen beweging wel wat meer mogen doen voor studenten met leerproblemen. Waarom bieden ze bijvoorbeeld niet aan dat een ouderejaars student kan helpen?

“Ook bij het zelfstandig wonen, krijg ik nu hulp. Ik heb een kamer in een speciale eenheid in Casa Confetti waar nog drie andere studenten met autistische stoornissen wonen. De SSH heeft daar samen met de universiteit voor gezorgd. Bij stichting Altrecht kunnen we om ondersteuning vragen. Dat kan om van alles gaan: bijvoorbeeld om hulp bij het studeren, maar ook om heel praktische zaken. Op dit moment helpt iemand mij met het koken. Het lukt mij niet om zomaar even een wat meer ingewikkelde maaltijd in elkaar te draaien, maar tegelijkertijd zijn recepten vaak onbegrijpelijk voor me. Dan staat er plotseling halverwege ‘voeg nu de gekookte aardappelen toe’, terwijl nergens was vermeld dat ik die eerst had moeten opzetten.

“Na een jaar moet ik in dit studentenhuis plaatsmaken voor een andere student met deze stoornis. De gedachte is dat je dan klaar bent om naar een gewoon studentenhuis te verhuizen. Het is prettig om eerst nog even in een huis te wonen waar ik niet hoef uit te leggen dat ik anders in elkaar zit. Verder komt er eerlijk gezegd weinig terecht van de gedachte dat we hier onderling veel steun aan elkaar zou kunnen hebben. We eten elke dag samen, maar het zal je niet verbazen dat de bewoners zich het liefst terugtrekken in hun eigen kamer.”

Spelletjesavond bij Biton

“Hoewel ik graag alleen ben, wil ik ook af en toe mensen zien. Bij mijn hogeschoolopleiding vind ik de sfeer niet altijd even prettig. Veel studenten wonen nog thuis en zijn na de les meteen verdwenen. Voor mij is het dan extra lastig om contact te maken. Op de universiteit werd er vaak na college nog wat gedronken of rondgehangen. Dat soort dingen heb ik nodig om me prettiger te voelen bij mensen.

“Gelukkig vind ik het erg leuk bij mijn studentenvereniging Biton. Zo’n twee keer per week ga ik naar een kroeg- of spelletjesavond. Het gaat er daar niet zo geforceerd aan toe als bij Veritas of Unitas. Als ik er genoeg van heb, bijvoorbeeld omdat het te druk of lawaaiig wordt, dan heeft niemand er problemen mee dat ik naar huis ga.”

“Alles bij elkaar vind ik toch dat ik het nu redelijk voor elkaar heb. Ik zal altijd moeite blijven houden met dingen die voor andere studenten volstrekt normaal zijn. Zo zit ik nu enorm in de stress omdat ik binnenkort met mijn ouders naar Londen ga. Ik zie er erg tegenop om uit mijn eigen vertrouwde omgeving te worden weggeplukt.

“Er is best veel onbegrip over autistische stoornissen. Veel mensen twijfelen meteen aan je geestelijke vermogens. Daarom geef ik dit interview. Maar mijn naam hoeft niet in de krant. Als ik iemand wil vertellen over mijn stoornis dan doe ik dat wel persoonlijk. Mensen die mij beter kennen, weten er wel van, maar ik wil niet ‘die jongen met dat verhaal’ zijn.”

*Niels is niet de echte naam van de geïnterviewde

KADER

Studeren met autisme

Hoewel de universiteit geen cijfers heeft die dit bewijzen, nemen velen aan dat de groep universitaire en hogeschoolstudenten met een autistische stoornis groeit. Diagnoses worden immers op steeds jongere leeftijd gesteld. Met goede begeleiding zullen scholieren er vaker in slagen om een havo- of vwo-opleiding te voltooien, zo is de inschatting.

Studenten kunnen in Utrecht gebruik maken van de volgende voorzieningen:

-Samen met een studieadviseur van een onderwijsinstelling kan een contract worden opgesteld waarin staat dat een student aanspraak maakt op enkele faciliteiten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een afgezonderde ruimte bij tentamens.

-Er is een apart introductieprogramma tijdens de UIT. De toenmalige faculteit Natuurkunde van de UU begon hier drie jaar geleden mee. Sinds afgelopen zomer is dit initiatief overgenomen door Studentenservice. De deelnemende UU- en HU-studenten krijgen voorlichting over de combinatie van autisme en studeren. Daarnaast bezoeken ze met een groep mentoren de introductieonderdelen die voor hen aantrekkelijk zijn. Afgelopen jaar waren er 13 deelnemers.

-De universitaire studentpsychologen hebben samen met het Autismeteam van de instelling voor geestelijke gezondheidszorg Altrecht een studieondersteuningsgroep in het leven geroepen. Daarbij is vooral aandacht voor het plannen en structureren van de studie, maar ook voor sociale vaardigheden zoals het contact zoeken met een docent en het samenwerken in groepen.

-SSH speelt in op de groeiende vraag naar huisvesting van bijzondere doelgroepen. De studentenhuisvester heeft in Casa Confetti vier kamers beschikbaar gesteld voor studenten uit de doelgroep. De studentdecaan overlegt met de SSH welke studenten daar een jaar mogen ‘leren’ zelfstandig te wonen. Het Autismeteam van Altrecht kan hulp bieden.

In het SSH-complex De Clophaemer in Overvecht zijn al eerder negen zelfstandige woningen beschikbaar gesteld. Ook in het nieuwe City Campus Max aan het Europaplein komen elf tweekamerwoningen. De voordracht van de studenten komt van stichting de Grasboom, een initiatief waarmee ouders zich inzetten om aangepaste woonvormen te realiseren.

-De SSH heeft de USF gevraagd een hospiteertraining voor studenten te organiseren.

Gezocht: Nederlandse vrienden

Buitenlandse studenten vinden moeilijk aansluiting bij Nederlandse collega’s

In onze Domstad wonen meer dan 2000 buitenlandse studenten. Volgens de International Student Barometer (ISB) van de universiteit heeft het merendeel moeite om te integreren in het Utrechtse studentenleven. Xuefei is één van hen. Ook Ludovica (18) uit Italië is het nog niet gelukt om Utrechtse vrienden te maken. “Toen ik naar Nederland kwam, had ik wel die verwachting. Ik hoopte dat ik met Nederlanders in contact zou komen. Inmiddels is die behoefte wat afgezwakt omdat ik onder buitenlandse studenten nu al veel vrienden heb gemaakt.”

Het loopt dus niet zo lekker met de integratie. De HUISVESTING in Utrecht speelt daarbij een belangrijke rol. Internationale studenten en met name de short stayers, wonen vaak bij elkaar in dezelfde studentencomplexen. Van spreiding is geen sprake. Een kamer vinden bij een particulier of in een studentenhuis is voor velen uitgesloten vanwege het tekort aan kamers en het hospiteersysteem. De buitenlandse student is voornamelijk aangewezen op de SSH, de studentenhuisvester van Utrecht.

De SSH is fijn en betrouwbaar voor een student uit den vreemde, want voordat hij in Utrecht arriveert, kan hij een kamer regelen via internet bij de afdeling Short Stay. Hij kan kiezen in welk complex hij graag wil wonen, hij kan zich er direct voor inschrijven en hij kan via internet betalen.

Veel internationale studenten komen terecht in de grotere complexen en flats van de SSH. Hoewel deze panden ook Utrechtse studenten huisvesten, wonen de meeste short stayers in de speciaal voor hen gereserveerde toren of woonlaag. Van een woonmix met Nederlandse studenten is nauwelijks sprake.

Volgens Jesse van Mourik, communicatiemedewerker van de SSH afdeling Short Stay, is dat onvermijdelijk. “Ons hoofddoel is allereerst om kant-en-klare huisvesting te verzorgen. Onze kerntaak is niet: integratie. Daarnaast zijn de kamers voor internationale studenten door ons gemeubileerd en gestoffeerd. Dan is het praktischer om ze bij elkaar te houden.”

Van Mourik denkt dat menging ook lastig kan zijn voor de Nederlandse bewoners. “Dit heeft niets met cultuurverschillen te maken, maar de meeste Nederlandse studenten stellen het op prijs als ze weten wie er bij hen komt wonen. Vandaar dat ze zo vaak een hospiteersysteem hanteren, dan heb je totale controle over wie er bij je intrekt. “Een student die uit China komt, kun je niet laten hospiteren. Die moet voor vertrek weten, dat hij woonruimte heeft in Utrecht. Maar je kunt ook niet zo maar iemand plaatsen in een eenheid met Nederlanders; short stayers blijven vaak maar een half jaar en sommige studentenunits vinden dat ongezellig.”

Als de SSH op het vlak van integratie weinig voor de internationale studenten kan betekenen, wie kan dat dan wel? We vragen het aan Saskia van der Meer, secretaris van het woonbestuur van studentencomplex de Bisschoppen in De Uithof. Het woonbestuur is er in principe niet voor de internationale student, zegt ze. “De belangen en wensen van internationale studenten zijn dusdanig anders dan die van Nederlandse studenten dat het voor ons lastig is om beide groepen tevreden te houden. Voor studenten die maar zes maanden in Nederland zijn, organiseer je immers andere activiteiten dan voor studenten die er jaren wonen.”

De internationale student moet het dus van de SOCIALE CONTACTEN buiten de deur hebben. Hoe gastvrij zijn de Utrechters? Erasmus student Eva (23) uit Duitsland vindt het niet makkelijk. “Ik ga uit op plekken waar veel Nederlanders komen zoals de Monza of Poema. Hier en daar heb ik dan wel eens gesprekjes, maar toch kom ik nauwelijks in contact met Nederlanders.” Ook Licia (23) uit Italië doet haar best. “Ik ben een keer met een Italiaanse vriendin naar een feest geweest waar alleen Nederlanders waren, maar niemand wilde met ons praten. Misschien hadden ze geen zin om Engels te spreken.”

Bij het Erasmus Studenten Netwerk (ESN) zouden Eva en Licia waarschijnlijk snel nieuwe vrienden kunnen maken. De vereniging organiseert allerlei activiteiten voor buitenlandse studenten. Er worden kroegentochten gehouden, ze kunnen ‘s nachts gaan kanoën en weekendjes weg naar de Wadden. Nederland kan flink worden geproefd bij deze vereniging. Er is wèl een probleempje: alleen buitenlandse studenten kunnen lid worden van ESN.

“Afgelopen jaar merkten we al dat de integratie daardoor niet soepel verloopt,” vertelt voorzitter Rikkert Dahmen, van ESN. “Het is niet ons hoofddoel, want wij zijn er voornamelijk om activiteiten te organiseren voor buitenlandse studenten. Toch hebben we besloten dit jaar het accent wat meer te leggen op het contact met Nederlandse studenten. We hadden altijd al het mentorprogramma. Dan werden twee Nederlandse studenten op een groepje van tien internationale studenten gezet om ze wegwijs te maken in de stad en leuke dingen met elkaar te doen. Het kwam dan ook voor dat de short stayers in contact kwamen met Nederlanders. We merkten alleen dat na een maand of twee, als de nieuwe studenten een beetje gewend zijn, de groepjes uit elkaar vallen. Vaak blijven de short stayers hangen bij hun internationale vrienden. We vinden het belangrijk dat de mentorgroepjes bij elkaar blijven, dus hebben we het dit jaar iets anders aangepakt. De mentoren en buitenlandse studenten ontmoeten elkaar nu regelmatig tijdens de International Kitchen. Verschillende mentorgroepjes komen dan samen om gerechten uit eigen land te introduceren.”

Hoewel Nederlanders geen lid mogen worden van ESN, zijn er wel andere wegen om ze te betrekken bij de activiteiten. Rikkert: “Naast het mentorprogramma kunnen nu alle commissieleden van onze organisatie, dat zijn er zo’n 40 à 50, met onze activiteiten meedoen. Zo zijn er per activiteit een stuk of vier Utrechtse studenten van de partij. Het is misschien niet denderend veel, maar alle beetjes helpen.” Verder denkt Dahmen dat internationale studenten zelf ook wat actiever zouden kunnen worden binnen ESN. “Er zijn er een paar die nu filmavonden organiseren. Zo komen ze niet alleen in contact met Nederlanders, ze botsen ook tegen allerlei regeltjes op waardoor ze de Nederlandse bureaucratie leren kennen.”

Als integratie via wonen of gezelligheid moeizaam verloopt, zou er wellicht een schone taak voor de UNIVERSITEIT liggen. Rikkert: “Dat denk ik niet. Je moet dit soort dingen niet willen afdwingen. De kans is groot dat je dan je doel voorbij schiet.”

Femke van der Geest, studentendecaan van het International Office is het met hem eens. “We kunnen wel proberen als universiteit in bepaalde behoeftes te voorzien, maar uiteindelijk is onderwijs de hoofdtaak van de universiteit. Overigens is er binnen faculteiten wel degelijk aandacht voor het probleem. De Graduate School Natural Sciences had bijvoorbeeld altijd twee gescheiden introductiedagen: één voor Nederlandse en één voor buitenlandse studenten. Die hebben ze sinds kort samengevoegd.”

Ook het International Office houdt zich tot op zekere hoogte bezig met de integratie van buitenlandse studenten, zegt Van der Geest: “We zijn bijvoorbeeld opdrachtgever van Orientation Day en Social Orientation, dagen die twee keer per jaar plaatsvinden om buitenlandse studenten de kans te geven de universiteit te leren kennen.”

Volgens ESN’er Rikkert kan de samenwerking met STUDIE-, STUDENTEN- EN SPORTVERENIGINGEN het meest teweegbrengen. “Dat is tenslotte dé manier om het Utrechtse studentenleven echt te proeven. Er worden al meerdere activiteiten van ESN samen met verenigingen georganiseerd. Zo hebben we ondermeer een structureel buddyprogramma met NSU en binnenkort gaan we roeien bij Triton. Het is belangrijk dat de internationale studenten van de verenigingen af weten. Vandaar dat we begin volgend jaar een sportmarkt gaan organiseren.”

Femke van der Geest is het met hem eens. “We zien steeds meer faculteiten hun verenigingen betrekken bij evenementen. Ook het college van bestuur heeft deze kwestie onder de aandacht gebracht bij de verschillende verenigingen. Ze worden nu bewuster en actiever.”

Commissaris Intern Rob Franken van bèta-studievereniging A-Eskwadraat beaamt dat zijn vereniging wat voor buitenlanders kan betekenen, maar tot nu toe verloopt het moeizaam. “Wij zetten ons vooral actief in voor masterstudenten, omdat de exchange studenten in de bachelor heel lastig te bereiken zijn. We hebben het afgelopen jaar geprobeerd activiteiten voor masterstudenten te organiseren, maar die werden afgelast omdat er te weinig interesse voor was. Ik denk dat deze studenten over het algemeen serieuzer met hun studie bezig zijn. Daarnaast speelt de taalbarrière een rol. Het grootst aantal leden van onze vereniging spreekt Nederlands, bij activiteiten in groepen zal iedereen al snel zijn moedertaal gaan spreken.”

Al met al kan integratie dus maar tot op zekere hoogte, erkent Rikkert. “Je kunt alles inzetten wat je wilt, maar uiteindelijk spreken buitenlandse studenten de taal niet, zijn er grote cultuurverschillen en blijven de meesten maar een half jaar tot een jaar in Utrecht studeren. Dat is vaak te kort om iets op te bouwen.” Volgens Jesse van Mourik van de SSH blijft het een kwestie van eigen initiatief. “Het ligt bij de studenten zelf om Nederlanders te ontmoeten. En dat geldt andersom ook.”

Kader 1:

Utrechtse student in het buitenland

Is Utrecht er slecht aan toe wat betreft internationalisering? Of is de situatie elders al even weinig rooskleurig? Marit de Vrijer heeft vier maanden in Salamanca in Spanje gewoond en vertelt over haar ervaring.

“Ik woonde in een flat met andere internationale studenten. Later kwamen er nog 6 andere Nederlanders bij. Ik ging vooral met deze mensen om. Ik deed Spaans in Salamanca en volgde de lessen ook weer met internationale studenten. Veel contact met Spanjaarden had ik dus niet. Daarnaast kreeg ik een Amerikaans vriendje waardoor we toch veel in dezelfde internationale groep verkeerden. Met uitgaan moest je echt naar de juiste tent gaan om wat locals te kunnen ontmoeten. Maar iedereen ging in het begin vaak naar de Camelot, een soort Erasmus kroeg, en dan ging ik ook meestal mee.

“Het heeft een beetje te maken met wie je tegen het lijf loopt, want ik denk dat ik in Salamanca makkelijk wat meer Spaanse vrienden had kunnen maken. Ik zat bijvoorbeeld op een Spaanse sportschool. Na de les gingen we wel eens wat drinken met de groep. Daarnaast had je ook ‘intercambio’ ontmoetingen. Dan spreken koppels af om hun talen met elkaar uit te wisselen en te oefenen.

“Ik vind wel dat ik behoorlijk aan mijn lot werd overgelaten door de universiteit. Je moest veel meer zelf regelen en organiseren dan bijvoorbeeld in Utrecht. Ik denk dat hier zeker op sociaal vlak meer mogelijkheden worden geboden dan in Salamanca.”

Kader 2:

Hoe het ook kan: De Warande een jaar later

Vorig jaar werd er pittig onderhandeld tussen het woonbestuur van studentenflat De Warande en de SSH. De SSH wilde in totaal 200 short stayers onderbrengen in het complex in Zeist. Voor iedere bewoner die ging verhuizen, zou er een internationale student in de plaats komen. Volgens het woonbestuur was dit destijds niet volgens de afspraak. “We kregen het gevoel dat de exchange studenten ons door de strot werden gedouwd,” vertelt Lennert.

Lennert woont inmiddels vijf jaar in de studentenflat in Zeist en zit in de Warandebuscommissie. “Inmiddels is de stemming redelijk bijgedraaid. De SSH streeft er nu naar om de bewoners vooraf te informeren als er een nieuwe internationale student in de eenheid arriveert.” Ook zijn er duidelijke afspraken over wanneer er een short stayer mag worden geplaatst. Lennert: “Per eenheid blijft het bij een of twee buitenlandse studenten.”

De SSH wil meer, vertelt Lennert. “De SSH focust zich op het inrichten van volledige eenheden voor internationale gasten. De huidige Utrechtse studenten krijgen als eenheid een verhuisaanbod dat ze op vrijwillige basis kunnen accepteren. Als ze deze accepteren verhuizen zij en neemt de SSH de eenheid over voor gebruik als internationaal studentenhuis. Als de bewoners niet in gaan op het verhuisaanbod dan komen er, ongeacht hoeveel internationals er al zijn in die eenheid, geen short stayers meer bij.”

Volgens Lennert heeft de situatie geen invloed gehad op de sfeer in het complex. “Het gaat heel goed. Onze bewonersvereniging organiseert verschillende activiteiten en mede dankzij de internationale studenten zijn deze een succes. De short stayers zitten bijvoorbeeld ook vaak in onze kroeg, de Wombat, waar veel interactie onderling is.”

PROFIELTJES

Geïntegreerd / Niet geïntegreerd*

*doorhalen wat niet van toepassing is

Narayan /Australië / 22 / Humanistiek / Half jaar in Nederland

Aantal vrienden: “Twaalf.”

Aantal Nederlandse vrienden: “Nul.”

Hoe kan dat: “Waarschijnlijk omdat ik niet met Nederlandse studenten samenwoon. Daarnaast volg ik mijn lessen ook voornamelijk met internationale studenten.”

Favoriete Hollandse snack / maaltijd: “Ik eet veel friet met, maar verder geen idee wat lekker en typisch Hollands is.”

Cultuurshock: “Het is me opgevallen dat sommige mensen nationalistisch zijn wanneer het gaat om de taal. Er heeft een keer een man tegen me aan staan schreeuwen dat als ik hier woonde ik ook maar de taal moest leren spreken.”

Bezochte Hollandse attractie: “Ik ben bij Kasteel Haarzuilens geweest. Verder kom ik al fietsend op veel verschillende plekken.”

Uitgaan in de stad of international student partijtjes: “Ik denk dat het 50-50 is.”

Wie is de premier van Nederland: “Geen idee, maar de koningin heet iets met Mary toch?”

Geïntegreerd? “Ik doe onbewust nu aan dingen mee. Hollanders gaan massaal naar buiten zodra de zon schijnt. Dat doe ik nu ook. Ik waardeer de zon en de lente meer dan voorheen in Australië.”

Shawn / Verenigde staten / 24 / Humanistiek / Half jaar in Nederland

Aantal vrienden: “Twaalf.”

Aantal Nederlandse vrienden: “Een paar kennissen, meer niet.”

Waarom: “Ik heb geen echte mogelijkheden gehad omdat ik veel met internationale studenten omga. Dat opent weinig deuren naar Nederlanders.”

Favoriete Hollandse snack / maaltijd:“Broodjes kroket zijn erg goed!”

Cultuurshock: “Heb er geen een gehad. Ik kom uit Wisconsin en er zijn heel wat overeenkomsten; de weilanden en liefde voor kaas… Ik vind de interactie tijdens colleges wel opvallend. Nederlandse studenten stellen heel makkelijk kritische vragen.”

Uitgaan in de stad of international student partijtjes: “Fifty-fifty. We hebben ook wel veel van die social gatherings, dat zijn geen grote feesten.”

Bezochte Hollandse attracties: “De Keukenhof. Verder heb ik op mijn fietstripjes ook een hoop molens gezien.”

Premier van Nederland: “Niet Geert Wilders toch?”

Geïntegreerd? “Ik ben niet echt op de Hollandse manier geïntegreerd. Het is ook wel anders als je vooral met buitenlandse studenten omgaat. We have our own way of life.”

Leonard / Australië / 21 / Geosciences / Half jaar in Nederland

Aantal vrienden: “Twintig.”

Aantal Nederlandse vrienden: “Vier.”

Waarom: “De enige Nederlandse vrienden die ik heb gemaakt, heb ik leren kennen via mijn studie.”

Favoriete Hollandse snack / maaltijd:

“Stroopwafels! Ik ben niet thuis in de Hollandse maaltijden. De enige Hollandse vrienden die ik heb, willen nooit Nederlands koken omdat ze het zelf niet lekker vinden.”

Cultuurshock: “Het was wel wennen dat iedereen hier fietst en dat alles zo ontzettend dichtbij is. Dat is in Australië wel anders.”

Uitgaan in de stad of international student partijtjes: “Ongeveer evenveel.”

Bezochte Hollandse attracties: “Ik heb veel steden bezocht. Enschede, Nijmegen, Groningen, Den Haag. En ik maak veel fietstochtjes.”

Wie is de premier van Nederland: “Geen idee!”

Geïntegreerd? “Ik denk het niet, maar heb zeker een boel opgepikt. Ik kan bijvoorbeeld niet meer zonder mijn fiets!”

Noémi / Hongarije / 20 / Master biologie / 3 jaar in Nederland

Aantal vrienden: “Zes.”

Aantal Nederlandse vrienden: “Eén.”

Waarom: “Ik heb niet echt een grote vriendengroep, dan ontmoet je minder snel nieuwe mensen, dus ook geen Nederlanders. Ook woon ik samen met veel internationale studenten.”

Favoriete Hollandse snack / maaltijd: “Bitterballen met mosterd en tosti’s.”

Cultuurshock: “Voordat ik hier kwam, had ik een liberaal beeld van Nederland waar alles kan en iedereen blowt. Het is me opgevallen dat dat niet altijd het geval is. Heel veel Nederlanders blowen niet en zijn heel georganiseerd.”

Uitgaan in de stad of international student partijtjes: “Ongeveer evenveel.”

Bezochte Hollandse attracties: “Ik heb in een bootje over de Oudegracht gevaren, ben naar het Heineken museum geweest en heb de Dom beklommen.”

Minister President van Nederland: “Dit hoor ik wel te weten hè?”

Geïntegreerd? “Ik spreek de taal niet, maar kan het een beetje lezen omdat ik Duits spreek. Verder zou ik wel meer in het stadsleven willen integreren. Ik zou het leuk vinden om me bij een vereniging als Unitas aan te sluiten, maar ik weet niet of dat mag als internationale student.”

‘Hoe hoger het niveau, hoe leuker het is om te fluiten’

De studerende scheids

Mirjam Streefkerk

Yvonne Mos, volleybalscheids & student Aardwetenschappen

‘Blinde koe’, kreeg Yvonne Mos (24) laatst van het publiek te horen toen ze als scheidsrechter op de hoge stoel naast het volleybalnet zat. En eigenlijk heeft ze er nog steeds een beetje spijt van dat ze niemand wegstuurde. “Want het werd daarna nog erger. En als je veel commentaar krijgt, ga je alleen maar slechter fluiten.”

De zesdejaars Aardwetenschappen heeft nog niet eerder waarschuwingen of kaarten hoeven geven. Dat is ook niet erg gebruikelijk bij het volleybal, omdat het net voorkomt dat tegenstanders direct met elkaar in de clinch liggen. Mos: “Het is wel fijn dat je er niet op hoeft te letten dat ze elkaar achter je rug om afmaken.”

Mos volleybalt zelf bij VV Utrecht. Elk seniorenteam moet een scheidsrechter leveren voor wedstrijden bij andere verenigingen. De studente fluit op een hoger niveau dan ze zelf speelt en juist dat maakt het voor haar leuk om te doen. "Ik zou ook als publiek naar een andere wedstrijd kunnen gaan, maar dat doe je toch niet zo snel. Soms kijk ik wel met verbazing naar zo’n wedstrijd. Dan denk ik: 'Wow, hoe doen ze dat nou weer'.”

Last van haar leeftijd heeft Mos niet echt. “Er zijn wel meer jonge scheidsrechters bij het volleybal. En ik fluit alleen maar dames. Zelf ben ik er als speler niet heel erg door veranderd. Ik ben binnen mijn team nog steeds een van de eersten die iets roept naar de scheids in het heetst van de strijd, 'voetfout, scheids', bijvoorbeeld. Maar ik loop er niet naartoe, dat vind ik niet sportief."

Na de ‘vrij rampzalige wedstrijd’ die Mos laatst floot, twijfelde ze even of ze ermee moest doorgaan. "Maar hoe langer ik er over nadacht, hoe meer ik het zag als leerproces. Eens moet de eerste keer zijn dat je zoiets overkomt en ik weet dat ik de volgende keer wel strenger mag zijn.”

Pim Achterberg, hockeyscheids en student Geneeskunde

Het stoffige imago van de scheidsrechterswereld is nog niet helemaal achterhaald, denkt Pim Achterberg. “Er zijn nog steeds veel oudere mannen die in hun eigen systeem, op hun eigen manier fluiten”, weet de 24-jarige hockeyscheidsrechter. “Maar er zijn ook een heleboel jonge ambitieuze scheidsrechters die op hoog niveau willen fluiten.” En de vijfdejaars geneeskunde hoort daar ook bij.

"Het hockey is de laatste jaren veel sneller geworden. Je mag bijvoorbeeld nu je eigen vrije bal nemen. Als scheidsrechter moet je wel in die snelheid meegaan, dus wat dat betreft is het een voordeel dat ik jong ben. Een nadeel is dat als ik met een andere jonge scheidsrechter moet fluiten je niet meteen het gezag en respect hebt dat iemand die ouder is misschien wel heeft. Maar als je laat zien dat je van het spelletje houdt en eerlijk bent over je beslissingen, gaan ze je vanzelf respecteren."

Toen Achterberg nog bij Kampong hockeyde, floot hij vaak wedstrijden bij andere teams. Hem werd gevraagd of hij geen cursus wilde doen om bondsscheidsrechter te worden. Hij vond het zo leuk dat hij stopte met hockeyen en zich helemaal op het fluiten ging toeleggen. Graag zou Achterberg in de hoofdklasse gaan fluiten. “Hoe hoger het niveau, hoe leuker het is om te fluiten”, vindt Achterberg. “Je wordt steeds meer begeleider en steeds minder politieagent. Maar voorlopig zit ik nu wel even goed. Als ik nu weer hoger ga fluiten, moet ik het hele land doorreizen en volgend jaar wil ik me eerst gaan richten op het afstuderen. Daarna zien we wel weer verder.”

Zelf doet Achterberg nu aan cricket, een sport waar hij voor geen goud scheidsrechter zou willen zijn. “Dat is een stilstaande baan en juist het meebewegen met een wedstrijd maakt het fluiten leuk.”

Selene Brinkhof, basketbalscheids & student B&O

Selene Brinkhof (22) fluit uit loyaliteit. Haar team kon een niveau hoger gaan spelen, maar daarvoor moesten de basketbalsters ook scheidsrechters leveren die op neutraal terrein wedstrijden wilden fluiten. “Ik had de diploma’s al en ook wat ervaring, dus vond het onzin om iemand anders extra moeite te laten doen. Maar eigenlijk vind ik het helemaal niet leuk", aldus de derdejaars studente Bestuurs- en Organisatiewetenschappen.

Haar ervaring als speelster is dat scheidsrechters zichzelf heel erg belangrijk vinden. “Ze zeggen: ‘dag collega’, als ze elkaar ontmoeten. Of ze willen tijdens een wedstrijd graag zelf in het middelpunt staan, terwijl het natuurlijk gaat om de mensen die staan te ballen.”

Bij basketbal staan er twee scheidsrechters op het veld. Brinkhof had tot nu toe alleen aardige collega’s. “De kunst is om met zijn tweeën een lijn te vormen en om goed in de gaten te houden wat voor wedstrijd het is. Laatst moest ik bijvoorbeeld jongens onder 14 fluiten, de eindstand was 156-36. Dan ga ik dus met twee maten meten. Bij het ene team laat je wat meer toe dan bij het andere, maar dat is wel heel moeilijk.”

Als speelster kan Brinkhof trouwens ook best eens op de scheidsrechter zeuren. “Dat doe ik dan meer vanuit de regels. ‘Dat is lopen scheids’, of ‘dat is uit’, zeg ik dan. Of ik vraag of ze willen opletten als mijn tegenstander mij steeds in de rug duwt. Maar schelden doe ik niet.”

Volgend jaar stopt de student met fluiten. “Het is niet dat ik met tegenzin naar een wedstrijd ga, maar ik doe liever iets anders in een vrij weekeinde. Maar ja, iemand moet het doen.”

Mark Ruitenbeek, korfbalscheids & student Biomoleculair Sciences

Zelf volleybalt hij tegenwoordig bij Van Slag, maar als korfbalscheidsrechter is hij toch nog bij zijn oude club uit Veenendaal betrokken. Mark Ruitenbeek (23) is masterstudent Biomoleculair Sciences en fluit vrijwel elke week in de derde klasse. Gewoon, omdat hij dat leuk vindt. En omdat hij toch elk weekeinde nog naar zijn ouders gaat. “Om daar dan de hele tijd op de bank te gaan zitten is misschien wat al te fanatiek.”

Sinds zijn eindexamen staat Ruitenbeek met een fluitje in zijn hand op het veld. “Van ieder verenigingslid wordt verwacht dat hij wat taken op zich neemt en fluiten leek me verreweg het leukst. Leuker dan bardiensten draaien of een team trainen.”

Nu hoeft hij niet meer, maar doet hij het nog wel. “Het leuke aan fluiten vind ik het schipperen. Als iemand er even uitmoet vanwege een blessure, mag hij wat mij betreft weer terug het veld in als de tegenpartij het ook goed vindt. Dat is ook het leuke aan dit niveau, in de hoofdklasse zou dat niet kunnen. Daar is trouwens ook meer wangedrag van supporters. Ik hoef dan ook niet per se hogerop te komen.”

Ondanks het lieve imago van de korfbalsport moet Ruitenbeek toch weleens flink optreden. “Laatst was er een vechtpartij op het veld, toen moest ik twee mensen tegelijk wegsturen. Dan blijft toch de hele tijd de vraag spelen: had ik het kunnen voorkomen. Maar volgens een collega die op de tribune zat, kon ik er weinig aan doen.”

Hoewel hij dus niet op het hoogste niveau fluit en dat ook niet ambieert, neemt hij zijn taak serieus. Ruitenbeek: “Je gaat je niet de avond voor een wedstrijd klem zuipen. Omdat je weet dat je de zaterdag van een heleboel mensen verziekt als je als een zak zout staat te fluiten.”

Joost Rutgers, voetbalscheids & student Onderwijskunde

“Als voetballer was ik heel fanatiek, maar gewoon niet zo goed", zegt Joost Rutgers (22) die al op zijn zeventiende zijn voetbaltenue voergoed verruilde voor een scheidsrechtersoutfit. “Fluiten kon ik veel beter.” Rutgers, net gestopt met de premaster Onderwijskunde, heeft een droom: “Over een jaar of vijftien scheidsrechter zijn in de finale van een groot toernooi, de Champions League of het WK. Dat lijkt me fantastisch.”

De jonge voetbalscheidsrechter lijkt op de juiste weg te zitten. Hij is net opgenomen in het talentenprogramma van de KNVB en wordt begeleid door een coach. Zijn belangrijkste verbeterpunt: “Ik vind het lastig om op een gevatte manier te communiceren met spelers als ze ergens over zeuren."

Nu fluit Rutgers nog vooral jeugdwedstrijden, maar als hij straks volwassenen gaat fluiten verwacht hij wel wat meer tegenstand. “Doordat ik jong ben, kan ik het allemaal goed bijbenen. Maar ze zullen me misschien ook wel wat eerder op de proef stellen. Kritiek hoort er gewoon bij.”

In het Nederlandse voetbal wordt sowieso wat meer de grens opgezocht dan in bijvoorbeeld Engeland, vindt Rutgers. “In Engeland is daardoor het spel veel sneller en ligt het tempo hoger. De scheidsrechters daar zijn mijn voorbeeld.”

Rutgers is zelf een fanatieke supporter van NEC, de erediviseclub uit Nijmegen. Bij elke thuiswedstrijd zit hij op de tribune. “Ik let dan natuurlijk wel op hoe de scheidsrechters lopen en reageren, maar het gaat me dan toch echt om mijn club.”

Zonder scheidsrechters geen wedstrijden.

Elke sportclub waarvan er teams meedoen aan een competitie, moet zelf ook scheidsrechters leveren. Bij de meeste sporten mag je al jeugdwedstrijden of wedstrijden op een lager niveau fluiten na een korte theoriecursus. Dan fluit je wedstrijden van je eigen vereniging.

Hoe hoger de teams spelen, hoe hoger ook het niveau van de scheidsrechters moet zijn. Via opleidingen in theorie en praktijk kun je hogerop komen als arbiter. Dan fluit je geen wedstrijden meer van je oorspronkelijke vereniging, maar rij je het hele land of de hele regio door om bij wedstrijden van andere clubs te fluiten. Als je hoger fluit, word je ook af en toe beoordeeld. Afhankelijk daarvan word je dan ook weer ingedeeld bij bijvoorbeeld hele spannende wedstrijden tussen koplopers, of finales. Of juist niet, als de beoordeling slecht is.

Je moet trouwens wel echt van het vak houden, want bij de meeste sporten krijgt de scheidsrechter slechts een onkostenvergoeding, zelfs als je op het hoogste niveau fluit. Alleen voetbalscheidsrechters hebben het beter voor elkaar. Zij verdienen 1.150 euro met het fluiten van een eredivisiewedstrijd, 4.500 euro met een wedstrijd in de Champions League en 10.000 euro met een wedstrijd op het EK, zo vertelde Pieter Vink - een van de beste scheidsrechters van Nederland - onlangs in een interview.

Te streng accrediteren is ook niet goed

HOP Hein Cuppen

Zes jaar geleden was het zo ver: het nieuwe accreditatiestelsel ging van start. Opleidingen aan universiteit en hogeschool konden hun borst nat maken. Het leek erop dat het oordeel vele malen strenger zou uitvallen dan voorheen. Want vanaf 2003 zouden de opleidingen van universiteiten en hogescholen niet meer worden gekeurd door de HBO-raad, universiteitenkoepel VSNU en de Onderwijsinspectie, maar door de onafhankelijke Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Opleidingen die op één kwaliteitsonderdeel onvoldoende scoorden, konden het zo goed als vergeten.

De gevreesde slachting lijkt uitgebleven. Van de 1828 Nederlandse opleidingen die ter accreditatie werden voorgedragen, kwamen er tot nog toe vijf niet door de keuring en zijn er drie aan het herkansen. Maar volgens NVAO-voorzitter Dittrich is het nieuwe stelsel beslist geen tandenloze tijger. Hij wijst er onder meer op dat tien opleidingen een nieuw visitatierapport moeten inleveren omdat het oude niet deugde, en dat enkele tientallen aanvragen voor nieuwe opleidingen door instellingen zelf zijn teruggetrokken. “Bovendien zijn nogal wat opleidingen uit het bestaande onderwijsaanbod niet aan ons voorgelegd. Die hoefden dus niet te worden afgekeurd.”

Scherpe tanden

De tanden van de tijger zijn volgens hem juist te scherp. De zware sanctie op een afkeuring van bestaande opleidingen boezemt de instellingen angst in. Wie het begeerde keurmerk niet krijgt, heeft weliswaar twee jaar de tijd om te herkansen, maar mag intussen geen nieuwe studenten aannemen. Voor de meeste opleidingen is dat het doodvonnis.

Het gevolg is dat instellingen er tijdens de accreditatie alles aan doen om hun zwakke plekken zo goed mogelijk te verbergen. En dat is niet de bedoeling. Critici, onder wie Dittrich zelf, vinden dat dit strategische gedrag de zogenoemde verbeterfunctie van het stelsel frustreert. Ze pleiten daarom al enige tijd voor een minder streng stelsel en ruimere herkansingsmogelijkheden. Ook politiek Den Haag vindt dat de accreditatiewet op de helling moet en wel voordat de nieuwe beoordelingsronde van start gaat. De eerste ronde loopt eind 2009 af: dan moeten alle opleidingen ten minste één maal gekeurd zijn.

In de Kamer is er al over gesproken en begin 2008 werd in hoofdlijnen akkoord gegaan met een eerste wijzigingsvoorstel. Zo krijgen opleidingen die worden afgekeurd voortaan drie jaar de tijd om te herkansen. Bovendien mogen ze intussen nieuwe studenten aannemen. Dittrich: “Hopelijk verdwijnt daardoor de kramp uit het systeem en zijn de opleidingen meer bereid om te zeggen: ‘panel, kom maar kijken en vertel maar hoe het beter kan’.”

De meest in het oog springende aanpassing van de accreditatiewet is de invoering van een zogeheten instellingsaudit. Daarin beoordeelt een NVAO-panel van deskundigen - onder wie een student - of een universiteit of hogeschool de kwaliteit van haar onderwijs doeltreffend bewaakt. Is de instelling in control, dan kunnen haar opleidingen beperkter worden getoetst: meer op onderwijsinhoud en veel minder op processen en procedures. Dat leidt als het goed is tot een vermindering van accreditatielast en – belangrijker – tot een betere ‘kwaliteitscultuur’.

Dittrich: “Vroeger schreef een opleiding een zelfevaluatie, de visitatiecommissie kwam langs, iedereen deed zijn zegje, de commissie ging weer weg en zes jaar later begon het hele circus opnieuw. Als instellingen dankzij de audit meer het idee krijgen dat het hun eigen stelsel is, dan wordt de kwaliteitszorg hopelijk een continu proces in plaats van een soort examen.”

Eigen vlees keuren

Afgelopen najaar heeft de NVAO het nieuwe systeem getest bij zes Nederlandse en drie Vlaamse instellingen. Met de uitkomsten heeft de NVAO een voorstel gemaakt hoe instellingen en opleidingen in de tweede ronde van het accreditatiestelsel kunnen worden beoordeeld. Universiteiten en hogescholen steunen dit voorstel op hoofdlijnen en rond de zomer moet blijken of ook de betrokken ministers en de Tweede Kamer akkoord gaan.

Om de opleidingen actiever bij de kwaliteitszorg te betrekken wil de NVAO dat zijzelf de deskundigen voor de visitatiepanels voordragen. Maar Dittrich ontkent dat ze daarmee hun eigen vlees mogen keuren: de NVAO houdt het laatste woord over de benoeming.

Dat is nogal een verandering, want sinds 2003 was de samenstelling van de panels de exclusieve verantwoordelijkheid van de vbi’s: de visiterende en beoordelende instanties die door de opleiding worden ingehuurd. Zij maken de visitatierapporten op basis waarvan de NVAO een opleiding al dan niet goedkeurt. Deze commerciële bureaus krijgen geen plaats meer in de nieuwe accreditatiewet.

Dittrich is daar niet rouwig om: “De vbi’s zijn in 2002 in de wet gekomen doordat de toenmalige Tweede Kamer daar een zekere liberalisering en marktwerking van verwachtte. Alleen heeft het zo niet gewerkt. De vbi’s vragen een behoorlijke prijs voor hun rapporten en wat ook tegenviel is dat ze hun rol van consultant én beoordelaar soms moeilijk kunnen scheiden. Hun opdrachtgevers verwachten een goed rapport voor hun dure geld, maar natuurlijk eigenlijk ook een positief rapport.”

Dit leidde ertoe dat beoordelaars in een rapport liever niet opschreven wat de zwakke kanten van een opleiding waren. Als het wel gebeurde, stond er meestal met nadruk bij dat de opleiding de zaak alweer op de rails had en dat de zwakte dus feitelijk tot het verleden behoorde.

Begin dit jaar werd deze dubbelrol pijnlijk geïllustreerd toen een aantal pabo’s scorelijstjes liet circuleren waaruit bleek hoe goed ze waren beoordeeld door ‘hun’ vbi’s. De rapporten waar die scores in stonden waren op dat moment nog niet goedgekeurd door de NVAO. Dittrich: “Daar kwam nog eens bij dat de ene vbi niet dezelfde waarderingen geeft als de andere. Dus moet je ontzettend oppassen met het maken van lijstjes en daarin op zijn minst verdisconteren door welke vbi een opleiding is beoordeeld.”

De vbi’s verdwijnen weliswaar uit de wet, maar kunnen door instellingen nog wel worden ingehuurd om de panelbeoordeling voor hen te organiseren. Of de visitatiepanels-nieuwe-stijl onafhankelijker zullen opereren dan de vbi’s is nog maar de vraag. Om de risico’s te beperken, zullen de panelleden, onder wie één student, worden bijgestaan door een externe secretaris die getraind en gecertificeerd is door de NVAO. Hun rapporten zullen online worden gezet, met een toegankelijke samenvatting van twee pagina’s waar ook studiekiezers wat aan hebben.

Transparantie

Dittrich verwacht dat de transparantie nog verder zal toenemen als een panel zoveel mogelijk opleidingen tegelijk beoordeelt. Bij de universiteiten is dat nog steeds gebruikelijk, maar in het hbo sinds de invoering van het accreditatiestelsel niet meer. “Dat heeft praktische nadelen – de hoeveelheid gezaghebbende en onafhankelijke deskundigen is beperkt – maar ook principiële: de opleidingsoordelen zijn minder goed vergelijkbaar als ze door meerdere panels gegeven worden.”

Hij hoopt van harte dat de panels van de wetgever de ruimte krijgen om een instelling of opleiding ook goed te keuren met een onvoldoende voor een bepaald onderdeel. “In ons voorstel mogen de panels zo’n onvoldoende compenseren en in hun eindoordeel laten zien dat ze bepaalde punten zwaarder laten wegen dan andere. Sta je dat niet toe, dan gaan ze net zo goed compenseren, maar houden ze hun afwegingen voor zich. Ik hoop dat de Tweede Kamer dat inziet.”

Rector Stoof: ‘Af en toe moet je de boel even aanjagen’

“Wij zijn vanaf het begin voorstander geweest van de invoering van een instellingsaccreditatie. De frequentie en de intensiteit van de huidige visitatiebezoeken zijn een grote belasting voor de organisatie. Als 50 bacheloropleidingen en 190 masterprogramma’s elke vijf jaar zeer grondig worden doorgelicht, dan kost je dat veel tijd, geld en mankracht. Wanneer de universiteit straks verantwoordelijk is voor aspecten die alle opleidingen gemeenschappelijk hebben, kunnen de afzonderlijke opleidingen veel lichtvoetiger getoetst worden.

“In de visie van Karl Dittrich is er in de nieuwe opzet bovendien meer ruimte voor inhoudelijke discussie over het onderwijs. Daar heeft hij een punt. Het is een prima ontwikkeling dat ook verbeteringen binnen een opleiding ter sprake kunnen komen zonder dat je meteen een rode kaart krijgt.

“Toch heb ik nog wel enige argwaan. Als we niet opletten blijft alles bij het oude en komt de instellingsaudit er bovenop. Bij pilots in Nijmegen en Delft bleek dat een reëel gevaar te zijn. Daar moeten we dus voor waken.

“Met het oog op de invoering van de instellingsaudit hebben we met de faculteiten gesproken over de criteria voor een goede interne kwaliteitszorg. Uit de plannen die de faculteiten ons de afgelopen maanden hebben toegestuurd blijkt dat met de basiskwaliteit van de Utrechtse opleidingen niet veel mis is. Toch is op een aantal punten verbetering gewenst. Er moet bijvoorbeeld nog hard getrokken worden aan de mogelijkheden voor studenten om zich te oriënteren op de arbeidsmarkt. Ook is de kwaliteit en de transparantie van de toetsing binnen sommige opleidingen onvoldoende, en zo zijn er wel meer elementen te noemen.

“Daarnaast voer ik als rector gesprekken met decanen en opleidingsdirecteuren die een visitatie achter de rug hebben en daarin een onvoldoende hebben gescoord. Niet om te bevoogden, maar om gezamenlijk te kijken waar de problemen liggen en wat de oplossingen kunnen zijn. Af en toe moet je de boel weer een beetje aanjagen, al voel je overal de spanning die de financiële beperkingen met zich meebrengen.

“Op dit moment kan waarschijnlijk alleen de faculteit Diergeneeskunde, die behalve met de NVAO-visitatie ook ervaring heeft met externe visitaties, de toets der kritiek helemaal doorstaan. Andere faculteiten komen inmiddels dicht in de buurt. We vertrouwen erop dat in het academisch jaar 2010-2011 alle faculteiten klaar zullen zijn voor de instellingsaudit. Vanaf dat moment krijgen onze opleidingen hopelijk nog maar een beperkte toetsing van de NVAO.”