Werkdruk Geesteswetenschappers alleen nog te verlichten met extra geld

Foto DUB

Uit de laatste medewerkersmonitor van de Universiteit Utrecht blijkt dat de werkdruk als heel hoog wordt ervaren bij de faculteit Geesteswetenschappen – hoger dan bij de meeste andere faculteiten. En dan met name onder universitair docenten (UD’s) die naast onderwijs ook onderzoek doen en jonge, tijdelijke docenten zonder onderzoekstaak. Verrast door de uitkomst was het faculteitsbestuur niet. “Geesteswetenschappers zijn niet bang om te zeggen wat ze vinden en bovendien was al langer bekend dat er grote knelpunten in met name het onderwijs zitten”, zegt Miranda Jansen.

De laatste jaren is er met name uit de hoek van geesteswetenschappen veel kritiek op de onderfinanciering van het hoger onderwijs en de hoge werkdruk. Bij WOinActie zijn tal van prominente geesteswetenschappers actief. Net als bij de actiegroep Rethink UU uit 2015 die zich bij WOinActie aansloot en een nieuwe visie op academische idealen nastreefde.

Als kersverse bestuurder werd Ted Sanders in 2016 meteen de  voorzitter van de facultaire commissie die moest inventariseren waar de werkdruk vandaan kwam en daar maatregelen tegen bedenken. In deze commissie zaten zowel leden van het bestuur als de faculteitsraad. Vele gesprekken en discussies in de faculteit leidde in het voorjaar van 2017 tot het rapport Grip op Druk. “Er zijn sindsdien wel dingen verbeterd. Met name de positie van tijdelijke docenten. Die baarde ons zorgen. Zij kregen meer tijd om hun colleges voor te bereiden en 10 procent ontwikkeltijd – wat volgend jaar met nog eens 10 procent verhoogd wordt.”

Ook is, zegt Sanders, op bestuurlijk vlak het een en ander veranderd. Zo zijn er geen prestatieafspraken meer met het ministerie, wat ruimte oplevert om wat vrijer om te gaan met de invulling van het onderwijs. Daarnaast staat goed leiderschap hoog op de agenda van de faculteit. “Afdelingshoofden kunnen individuele docenten soms beter beschermen en in actie komen als de werkdruk te hoog oploopt.”

Geen tijd voor onderzoek
Waar ook aan gesleuteld is, is het zogenoemde teaching load model dat sinds het academisch jaar 2010-2011 bestaat. Dit systeem – ingevoerd vanwege bezuinigingen en prestatieafspraken – schrijft voor hoeveel uren een docent per cursus moet besteden aan onderwijs. Hierin is niet alleen het geven van college meegenomen, maar ook de voorbereidingstijd en de tijd die nodig is voor het geven van feedback en het nakijken van opdrachten.

Het model is nu flexibeler, zegt Sanders. “Departementen kunnen zelf meer vrijheid nemen om het onderwijs op maat in te richten, door bijvoorbeeld voor sommige cursussen minder contacturen te programmeren en voor andere wat meer.” Door ook op een duidelijker manier de financiële ruimte van de verschillende departementen aan dit model te koppelen, hebben de departementen meer inzicht gekregen in wat zij kunnen uitgeven aan onderwijs en onderzoek. “Zij kunnen daardoor beter zien of er bijvoorbeeld geld is om een nieuwe docent aan te nemen”, zegt Jansen.

Een belangrijk voorstel is ook om het aantal weken onderwijs in een blok terug te brengen. “Van de elf weken die een blok duurt, gaven onze docenten negen weken onderwijs. Sinds het werkdrukplan hebben we dat teruggebracht naar  zeven. Dit werkt wel maar het kan beter. We hebben heel betrokken en verantwoordelijke docenten die graag onderwijs geven. Dan komt het dus voor dat een aantal zeven weken niet lang genoeg vindt. Maar daar moeten docenten elkaar wel aan houden, juist met het oog op de werkdruk.” Jansen vult aan: “We denken dat de nieuwe onderwijsvormen die zijn bedacht voor het online onderwijs, kunnen helpen om een cursus in niet meer dan zeven weken college te geven.”

Toch hebben al deze maatregelen niet de gewenste uitkomst. “De financiën zijn niet toereikend”, zegt Jansen. Sanders: “Een universitair docent met 70 procent onderwijstijd moet bij ons vier blokken flink onderwijs geven om de teaching load te halen. En dat is zoveel dat er vaak te weinig tijd overblijft om onderzoek te doen. Dat ervaren mensen terecht als zwaar. Je zou willen dat je elke UD een onderwijsvrij blok kunt geven om serieus aan onderzoek te werken.” Het krappe budget is volgens de twee de kern van het probleem waardoor de werkdruk ondanks allerlei maatregelen bij alle opleidingen niet lijkt af te nemen.

Geen vet op de botten
Volgens Geesteswetenschappen zou een ruimere financiering kunnen helpen om nog forsere maatregelen te voorkomen. In de wandelgangen werd al gesproken over een naderende reorganisatie. “Dat komt door het gesprek dat we met de faculteitsraad voerden over wat ons te wachten staat, als de faculteit geen extra geld krijgt. Maar zover is het nog lang niet”, zegt Jansen.

Dat neemt niet weg dat de faculteit er financieel niet goed voorstaat. Andere faculteiten - op Diergeneeskunde na – hebben (veel) meer vet op de botten en zijn hun spaargeld aan het opmaken, Geesteswetenschappen heeft die luxe al jaren niet. Dat komt volgens Jansen en Sanders door de manier waarop de universiteit haar geld verdeelt over de directies en faculteiten via het zogeheten Universitaire Verdeelmodel.

Volgens de verdeelsleutel van de universiteit krijgen faculteiten voor elk gehaald studiepunt en voor elk diploma een bepaald bedrag. Daarnaast weten ze zich verzekerd van een vast bedrag dat gebaseerd is op het aantal bij de faculteit ingeschreven studenten, de zogenoemde vaste voet onderwijs. Volgens Jansen staan de vaste som en het aantal opleidingen dat de faculteit heeft niet goed met elkaar in verhouding.

Veel meer opleidingen
Geesteswetenschappen heeft veel meer opleidingen dan andere faculteiten. Een vergelijking: Geesteswetenschappen heeft met haar 5860 studenten ongeveer evenveel studenten als de faculteit Recht, Economie, Bestuur & Organisatie (5500) en als de faculteit Sociale Wetenschappen (5600). Het grote verschil is dat Geesteswetenschappen 21 bacheloropleidingen aanbiedt waar Rebo er drie heeft en Sociale Wetenschappen zeven. Ook qua masteropleidingen heeft Geesteswetenschappen er meer dan de andere twee. “Het is financieel voordeliger om een grote opleiding te draaien, dan een kleine”, zegt Jansen, “want voor elke opleiding heb je een basis aan mensen – en dus geld - nodig”.

Groeit een opleiding dan zijn er meer groepen die college moeten krijgen waarvoor dus extra docenten nodig zijn. Sanders: “Sommige universiteiten vergroten de groepsgrootte, maar wij houden vast aan het intensieve Utrechtse Onderwijsmodel en maken in de bachelor de groepen niet groter dan 25 studenten. In de master is het maximum 20. Dat doen we met overtuiging, maar dan heb je wel meer docenten nodig.”

Het hebben van meer disciplines heeft als gevolg dat er ook meer verschillende docenten nodig zijn. Een docent Frans kan niet ingezet worden bij de opleiding Duits bijvoorbeeld. Bij opleidingen die breder van opzet zijn, kunnen docenten bij meer cursussen worden ingezet, zoals bij docenten van Taal & Cultuurstudies, Liberal arts & sciences of Geschiedenis. “Als onze vaste voet hoger wordt, kunnen we de verschillende opleidingen dus de docenten geven die ze nodig hebben”, zegt Jansen. Ook kan dan het aantal tijdelijke docenten nog verder worden teruggebracht. “Dan kunnen we meer vaste contracten aanbieden, wat de werkdruk verlaagt omdat nieuwe docenten ingewerkt moeten worden.”

Gemor op de werkvloer
De financiële situatie is nijpend. “We hebben al een heel pijnlijke maatregel moeten nemen”, zegt Sanders. “We hebben de onderzoekstijd voor de vaste staf terug moeten brengen. Wij hadden een soort prestatiemodel. Wie zijn onderzoekswerk goed deed, kreeg als beloning meer onderzoekstijd. Standaard krijgen UD’s 70 procent tijd voor onderwijs en 30 procent voor onderzoek. Dat kon bij goede prestatie dus 60-40 worden.”

Het schrappen van dit bonusstelsel geeft gemor op de werkvloer en dat snappen de bestuurders ook. “Dan krijgen we verhalen te horen dat op andere universiteiten docenten meer onderzoekstijd krijgen en hoewel die verhalen niet altijd kloppen, zijn we wel al een paar docenten verloren aan andere universiteiten die inderdaad meer onderzoekstijd kunnen bieden. Dan gaat het vaak wel over andere faculteiten dan geesteswetenschappen overigens, want bij zusterfaculteiten in Nederland spelen soortgelijke problemen.”

De concurrentie tussen instellingen is groot. Door het geld uit het Nationaal Programma Onderwijs (de NPO-gelden) die het ministerie heeft gegeven om de groei van studenten tijdens corona op te vangen, is elke universiteit op zoek naar nieuwe docenten. Instellingen die meer geld hebben voor vakken uit de humaniora hebben meer te bieden. De Utrechtse Geesteswetenschappers hebben met een deel van de NPO-gelden een gat in de begroting gedicht, wat volgens de Universiteitsraad oneigenlijk gebruik van het geld was. Jansen ziet dat anders: “Wij zagen de tekorten harder oplopen omdat we zo gegroeid zijn en nieuwe docenten hebben moeten aannemen. Die salarissen hebben we uit eigen zak betaald en zijn daardoor in de rode cijfers gekomen. De NPO-gelden zijn door ons dus niet oneigenlijk gebruikt.”

Het water aan de lippen
Verder bezuinigen zonder rigoureuze maatregelen te nemen, kan niet meer, zegt Jansen. Dat rakelt de discussie met de faculteitsraadsleden weer op. “De Universiteit Utrecht staat voor een brede faculteit Geesteswetenschappen met een groot palet aan opleidingen. Dat willen wij ook graag, maar daar hoort dan een passend bekostigingsmodel bij. Opleidingen afstoten is het laatste waar wij aan denken.“

Hoewel het faculteitsbestuur in gesprek met het College van Bestuur regelmatig aandringt op een ruimer budget voor de faculteit, willen de twee geesteswetenschappers niet dat de faculteit gezien wordt als het zielige kindje van de UU. “Dat zijn we allerminst. We zijn een bloeiende faculteit die zeer goed onderzoek doet en die er ondanks alles in slaagt veel onderzoeksgeld te verwerven. Ook spelen we een grote rol in allerlei interdisciplinaire initiatieven, in onderzoek én onderwijs. We zien hoe relevant ons onderwijs en onderzoek steeds weer blijkt te zijn, te zien aan de toenemende mate aan interdisciplinaire samenwerking binnen de universiteit. We vernieuwen het onderwijs met een opleiding als Philosophy, Politics & Economics, participeren in de Europese master Charm EU en hebben met Geneeskunde de master Medical Humanities ontwikkeld die volgend jaar van start gaat. Er liggen veel meer mogelijkheden om te vernieuwen, maar dat is lastig als je geen reserves hebt.”

 

Advertentie