3HOOG

Cartoon

Laatste reacties

Met alle respect voor de expertise en goedbedoelde intenties van professor De Haan, maar zijn betoog illustreert voor mij precies het probleem wanneer morele verontwaardiging wordt verward met academisch leiderschap. Hij presenteert zijn analyse alsof deze de enige juiste wetenschappelijke conclusie is, maar in werkelijkheid maakt hij een sterk normatieve stap: hij bepaalt zélf welke politieke bewegingen binnen het universitaire debat acceptabel zijn en welke niet. Dat is geen neutrale verdediging, maar een vorm van institutionele poortwachterij die de academische gemeenschap eerder verkrampt dan versterkt.

De redenering dat een universiteit haar waarden beschermt door bepaalde partijen te weren, miskent bovendien een kernpunt van academische vrijheid: de universiteit is geen morele sanctie-instantie, maar een plek waar overtuigingen, juist ook weerzinwekkende, gevaarlijke of demonstratief onwetenschappelijke overtuigingen, worden geanalyseerd, gefileerd en weerlegd. Door die standpunten uit de ruimte te verwijderen, verdwijnt ook de mogelijkheid om ze rationeel te ontmantelen. Het lijkt alsof De Haan extremisme wil bestrijden door het zichtbaarheidsrecht van extremisten te beperken, terwijl de geschiedenis leert dat het weghouden van onwelgevallige stemmen eerder bijdraagt aan (parallelle) informatiebubbels.

Opmerkelijk is ook dat hij zich onder andere beroept op onderzoek van een aantal politicologen om de FvD te classificeren als fascistische beweging en concludeert vervolgens dat deelname aan een debat dus moreel onaanvaardbaar is. Maar dat is selectieve wetenschapsbeoefening. Het academisch veld kent een levendige discussie over definities als extreemrechts en fascisme. Door één interpretatielijn als normatief te presenteren en andere variaties in het academische debat achterwege te laten, ontneem je anderen de vrijheid om andere wetenschappelijke perspectieven te onderzoeken. Een ironische uitkomst, gezien bovenstaand pleidooi voor democratische waarden.

Het meest opmerkelijk is echter dat De Haan een heldere democratische paradox niet consequent toepast. Hij erkent dat in een democratie vrijheid van meningsuiting breed is, maar ontzegt de universiteit vervolgens de rol om dat pluralisme te faciliteren. Wie bepaalt in zijn visie waar de grens ligt? Welke commissie gaat voortaan vaststellen of een politieke partij “radicaal maar nog net acceptabel” is, of “extreem", en dus verboden terrein? Dat is een hellend vlak dat elke universiteit zou moeten mijden.

De rector heeft terecht opgemerkt dat de universiteit onderdeel is van de samenleving. De Haan lijkt te verlangen dat de universiteit een moreel steriel bastion wordt waar alleen partijen welkom zijn die door een zelfbenoemde commissie komen. Maar dat is geen verdediging van de democratie, dat is een vernauwing van het publieke debat.

Als er iets is wat de universiteit moet bewaken, dan is het niet de 'juiste' politieke smaak, maar de ruimte om ideeën, ook afkeurenswaardige, kritisch te onderzoeken en te bespreken. Dat is de essentie en het fundament van academische vrijheid. Een universiteit die zichzelf reduceert tot een ideologisch zuivere enclave verliest niet alleen haar maatschappelijke geloofwaardigheid, maar ook haar vermogen om studenten, medewerkers en onderzoekers te wapenen tegen desinformatie, extremisme en manipulatie. Juist het gecontroleerd blootstellen aan weerbarstige ideeën (en het rationeel leren ontmantelen ervan) voorkomt dat er parallelle werkelijkheden ontstaan waarin extreme opvattingen onaantastbaar worden.